Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
    Apokalupsis vd Heer
    De Heer tegemoet
    Drie komsten vd Heer
    Epiphaneia vd Heer
    Hij komt als de regen
    Hij komt als ster
    Hij komt met de wo...
    Hij komt op een w...
    Jeruzalem
    Parousia van de Heer
    Phanerosis vd Heer
    Zijn komst in de f...
    Wet vd tweede komst
    De tien maagden
    Naos of Hieron
    Het oude Jeruzalem
    Wat komt eerst?
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
Het geestelijke leven
Het Koninkrijk van God
Israel en Juda
Overig

De epiphaneia
van Jezus Christus

Overgenomen van: Verborgen Manna

"Wij verwachten de verschijning van
de heerlijkheid van onze Heiland, Christus Jezus"
(Titus 2:13).

Enkele opmerkingen over het woord KOMST

Het nieuwe testament is geschreven in het Grieks, een taal die expressiever is dan de onze. De Nederlandse vertaling ervan gebruikt daarom minder verschillende woorden met betrekking tot de komst van de Heer. Het Grieks gebruikt er zes:

1. Parousia komt in het nieuwe testament 24 keer voor. Het is afgeleid van het werkwoord paremi, dat aanwezig zijn betekent. Parousia betekent dan ook aanwezigheid. "Heb geduld, broeders, tot de komst van de Heer" (Jac.5:7). Parousia duidt niet op iemands aankomst, maar op het gekomen zijn, op aanwezigheid.

2. Apokalupsis komt van het werkwoord apokalupto, dat ontsluieren betekent. Het duidt op zichtbaar worden van wat eerst bedekt was. "Wees nuchter en vestig uw hoop volkomen op de genade, die u gebracht wordt door de openbaring (ontsluiering) van Jezus Christus" (1Pet.1:13).

3. Epiphaneia is afgeleid van een werkwoord met de volgende betekenissen: schijnen, verschijnen, aan het licht brengen. Epiphaneia wordt b.v. gebruikt, als er een ster (die er steeds was) in de donkerte van de nacht verschijnt. Het woord wordt dan ook gebruikt met betrekking tot de heerlijkheid en de majesteit van de Heer, die er wel altijd was en die op een gegeven moment zichtbaar wordt.

4. Phaneroo betekent duidelijk maken, duidelijk merkbaar worden. "Als Hij zal geopenbaard zijn, zullen wij Hem gelijk wezen" (1Joh.3:2).

5. Erchomai duidt op de gebeurtenis van het komen zelf. "Zie, hij komt (is komende) met de wolken" (Op.1:7).

6. Heko benadrukt de plaats van Zijn komst. "Houd vast, totdat Ik (in u) gekomen ben" (Op.2:25, vgl.3:20).

De nu volgende studie gaat over de epiphaneia van Jezus Christus.

DE KOMST VAN CHRISTUS

In het nieuwe testament worden er in het oorspronkelijke Grieks zes verschillende woorden gebruikt, die betrekking hebben op de komst of, zoals men graag (ten onrechte) zegt, de wederkomst van de Heer. De woorden parousia en apokalupsis worden in andere studies behandeld. Parousia, doorgaans vertaald als komst, betekent aanwezigheid. Dit is ongetwijfeld de sleutel tot één van de meest belangrijke waarheden in het nieuwe testament. De parousia van Jezus Christus is: "Zie, Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voleinding der wereld". Apokalupsis komt van apo (=weg) en kalupto (=bedekken). Het betekent dus: het wegnemen van een bedekking, zodat het verborgene te voorschijn kan komen. Het woord wordt als tegenstelling gebruikt van verbergen, zoals in: "Er is niets bedekt, of het zal geopenbaard (=ontsluierd) worden" (Mat.10:26).

Nu willen wij het derde Griekse woord, dat betrekking heeft op de komst van de Heer Jezus, behandelen: epiphaneia (=schijnsel, verschijning.) Het is afgeleid van een werkwoord, dat vertaald zou kunnen worden als schijnen op, beschijnen, in het licht brengen, verschijnen. In het klassieke Grieks komt epiphaneia voor, wanneer bijvoorbeeld goden zichtbaar worden voor de mensen. Ze verschijnen. Het woord wordt ook gebruikt voor het weer te voorschijn komen van de zon van achter een wolk. Al die tijd was ze er wel, aan ons oog onttrokken. Maar nu schijnt ze weer. Ze verscheen.


We vinden het woord
epiphaneia in de volgende teksten:

".... dat u dit gebod handhaaft tot de verschijning van onze Here Jezus Christus" (1Tim.6:14).

".... Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen bij Zijn verschijning" (2Tim.4:1).

".... de krans die Heer mij zal geven, maar niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad" (2Tim.4:8).

".... we verwachten de zalige hoop en de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus" (Tit.2:13).

".... dan zal de ongerechtige geopenbaard worden, die de Heer te niet zal maken door de verschijning (epiphaneia) van Zijn komst (parousia=aanwezigheid, 2Thess.2:8 St.Vert).

AANWEZIG.....TOCH VERBORGEN

Gods verborgenheid is één van de moeilijkste dingen om te verwerken, wanneer iemand geroepen wordt om eersteling te zijn. Zijn hoop wordt dan gericht op het volkomene. In zijn hart heeft God de hoop op zoonschap gewekt. Hij gaat de smalle weg bewandelen. En dan blijkt God Zich te verbergen.

Want wat gebeurt er met hem? Hij wordt eenzaam. Hij richt zijn blik op het hemelse Jeruzalem en laat het aardse Babel achter zich. Hij heeft Gods oproep gehoorzaamd: "Gaat uit van haar, Mijn volk" (Op.18:4) en hij ontdekt, dat er niet veel vrienden overblijven. Bovendien roept God Zijn Zoon, en dus ook de zonen, uit Egypte. Dat impliceert een levensheiliging, die maar door weinigen wordt begrepen.

Het is, alsof hij alles verliest, net als Job. Hij wordt gemeden als een besmettelijke ziekte. Onbewust worden medegelovigen zelfs vijandig jegens hem, net als bij Job (Job=die men vijandig bejegent). Dat overkwam ook de Heer Jezus. Hij zei: "Ze hebben Mij zonder reden gehaat" (Joh.15:25). Mensen als Job zijn, net als Jezus, voor velen een steen des aanstoots.

En waar is God dan? "Voorwaar, U bent een God, die Zich verborgen houdt, de God van Israël, de Verlosser" (Jes.45:15). Het is net alsof Hij er niet is. Maar toch werkt Hij wel degelijk door in de Zijnen, vaak zó verborgen, dat Jobs het zelf amper merken:

"O, dat ik Hem wist te vinden
dat ik tot Zijn woning mocht komen!
Dan zou ik Hem mijn rechtszaak uiteenzetten
en mijn mond met bewijzen vullen.
Zie, ga ik naar het oosten,
Hij is er niet;
en naar het westen,
ik bespeur Hem niet;
werkt Hij in het noorden,
ik aanschouw Hem niet;
keert Hij Zich naar het zuiden,
ik zie Hem niet" (Job 23:3-9).

Wat kunnen Jobs ernaar verlangen om in zulke tijden van beproeving Zijn licht te zien en "de liefelijkheid van de Heer te kunnen aanschouwen" (Ps.27:4). Weet u, dat mogen zij ook wel, maar op Zijn tijd. Hij is immers een God van bemoedigingen. Hij laat op Zijn tijd Zijn epiphaneia zien.

Dat overkwam ook Jesaja. Hij "zag de Here op een hoge en verheven troon en Zijn zomen vulden de tempel". Daarvan zei hij later: "Mijn ogen hebben de Koning, de Here der heerscharen, gezien" (Jes.6:1-5).

Dat is ook de hoop van Jezus' ware discipelen. Daarom volharden zij, opdat ook zij in deze tijd "Gods Woord onberispelijk handhaven tot de volle verschijning (=epiphaneia) van onze Here Jezus Christus, die te zijner tijd de enige Heerser zal doen aanschouwen, de Koning der koningen en de Here der heren" (1Tim.6:14-15).

HOE KENNEN WIJ JEZUS?

Wie naar Hem verlangt, verwacht de verschijning van Zijn heerlijkheid (Tit.2:13). Hij verwacht Hem te zien van aangezicht tot aangezicht. "O God, herstel ons, doe Uw aanschijn lichten" (Ps.80:8). Verander ons naar Uw beeld. Doe Uw aanschijn over ons lichten.

Hoe moeten wij ons dat nu voorstellen? Want de bijbel zegt: "Zo kennen wij dan van nu aan niemand naar het vlees. Indien wij al Christus naar het vlees gekend hebben, thans niet meer" (2Cor.5:16). Maar hoe dan wel?

Nu is Hij te kennen in geest en waarheid. Hij is nu de vernieuwende, levendmakende, alomtegenwoordige Geest der waarheid. Maar helaas! De kennis van miljoenen christenen reikt niet verder dan alleen hoe Hij was, toen, in het vlees. Zij kennen Hem alleen maar als historische figuur, zoals ook iedereen Napoleon kent.

Het gaat er nu dus om, Jezus te zien zoals Hij nu is. Hij is nu bij ons als de Geest der waarheid. Van Zijn Geest moeten wij leren, hoe heerlijk Zijn schijnsel is, hoe machtig Hij is als Koning en als Heer. Dat is veel meer dan het weten hoe Hij was.

Neem nu Petrus. Hij maakte Jezus als mens dag in, dag uit mee. Hij zag Hem wonderen doen. Hij was een discipel. Hij kende Hem door wat hij had gehoord en gezien aardig goed. Toen zei Jezus op een dag tegen Zijn leerlingen: "Wie zeggen de scharen, dat de Zoon des mensen is? En toen zeiden zij: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten. Toen vroeg Jezus: Maar jullie, wie zeggen jullie, dat Ik ben?" (Mat.16:13-15).

Toen zei Petrus iets, wat hij van de Geest had gehoord en wat uitsteeg boven kennen van de man, die hij kende als Jezus van Nazareth. Hij zag wezenlijk iets anders en zei: "U bent de Christus, de Zoon van de levende God". Hij zag door het voorhangsel van het vlees heen! Hij kende Hem nu ook op geestelijke wijze, en niet meer alleen naar het vlees!

DE EPIPHANEIA OP DE BERG

Bij een andere gelegenheid zei de Heer Jezus: "Ik zeg u: Er zijn sommigen onder degenen, die hier staan, die de dood voorzeker niet zullen smaken, voordat zij zien, dat het Koninkrijk Gods gekomen is met kracht" (Marc.9:1). En Hij nam Petrus, Jacobus en Johannes mee, een hoge berg op. Zij zagen toen iets geweldigs: Jezus' gedaante veranderde voor hun ogen (Mat.17:2). Ze zagen Hem als een stralende gedaante, met een ongekende heerlijkheid.

Dat liet bij Petrus zo'n diepe indruk achter, dat hij, jaren later, schreef: "Ik zal mij beijveren, dat u ook na mijn heengaan telkens weer aan deze dingen kunt denken. Want wij zijn geen vernuftig gevonden verdichtsels nagevolgd, toen wij u de kracht en de komst van onze Here Jezus Christus hebben verkondigd, maar wij zijn ooggetuigen geweest van Zijn majesteit" (2Petr.1:15-16). Zij hadden de epiphaneia van Jezus Christus gezien! Zij hadden gezien, hoe Jezus Zijn innerlijke heerlijkheid uitstraalde.

Saulus van Tarsus ontmoette Jezus op de weg naar Damascus. Hij zag niet een man van één meter tachtig met priemende ogen. Hij zag een licht, de epiphaneia van Christus, helderder dan de zon op het heetst van de dag. Hij zag de kracht en de heerlijkheid van Christus. Het was weer een niet mis te verstane verschijning. Dat was Jezus, overduidelijk herkenbaar.

Zo is Hij op veel verschillende manieren verschenen aan de Zijnen. En zo wil Hij ook nu weer verschijnen. Gods uitverkorenen moeten daarmee rekenen. Hij zal weer verschijnen! De heerlijkheid van de Heer zal over de Zijnen opgaan. Christus zal in hen lichten.

DE EPIPHANEIA VAN CHRISTUS AAN MARIA

Het was vroeg in de morgen. Jezus was gestorven en in een graf gelegd. Maria Magdalena ging naar het graf op de morgen na de sabbat. De steen was weg! Ze keek in het graf en zag tot haar grote schrik twee mannen in blinkend gewaad. Eén zat aan het hoofdeinde en één aan het voeteneinde, waar het lichaam van Jezus gelegen had. En ze zag, dat de doek, die op Zijn hoofd gelegen had, netjes was opgerold en terzijde was gelegd. En die mannen zeiden: "Mevrouw, waarom weent u?" Zij zei: "Omdat ze mijn Heer weggenomen hebben en ik weet niet, waar ze Hem gelegd hebben".

Na deze woorden keerde zij zich om en zag iemand staan. Het was Jezus, maar dat wist ze nog niet. Ook Hij vroeg haar: "Vrouw, waarom weent u? Wat zoekt u?" Ze dacht, dat het de tuinman was die steeds in de buurt van het graf moest zijn geweest sinds Jezus' begrafenis. Ze zei daarom tot Hem: "Als U Hem ergens anders hebt gelegd, zeg het mij dan". Toen sprak de Heer op een wijze, die haar bekend voorkwam en die haar zo vaak in het diepst van haar hart had ontroerd: "Maria".

Wie kon dat zó gezegd hebben? Die stem! Maar die man zag er niet uit als de Jezus, die zij had gekend! Hij was zo anders. Maar in Zijn stem kon ze zich niet vergissen! Toen wist ze het: dat was Jezus, de Heer! "Meester"! Ze strekte haar hand uit, nog steeds denkend: "Dat kán toch niet! Maar tóch!

Jezus zei tot haar: "Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar Mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, naar Mijn God en uw God".

Maria wist, dat ze Jezus had gezien. Ze wist ook, dat Hij nu anders was. Ze ging haastig weg, naar de schuilplaats van de discipelen in de stad en vertelde hun, dat ze de Heer had gezien. En ze geloofden er niets van (Mat.28:1-10, Marc.16:1-11, Luc.24:1-12, Joh.20:1-18).

DE VERSCHIJNING AAN DE EMMAUSGANGERS

Later op die dag liepen twee van Jezus' discipelen naar het dorp Emmaüs. De Heer, die uit de geestelijke wereld was gekomen en een lichaam had aangenomen, voegde Zich bij hen.

Hij zag er zó anders uit, dat ze Hem niet hadden kúnnen herkennen. En omdat de Heer Jezus dezelfde kant uitging en met hen meeliep, spraken ze met Hem over de schokkende gebeurtenissen van de afgelopen dagen.

Toen mengde de Heer Zich in het gesprek. Ze waren verbaasd, dat iemand, die zó dicht bij Jeruzalem was geweest, niet van de laatste gebeurtenissen op de hoogte was. Hij vroeg hun namelijk: "Wat is er dan gebeurd?"

Ze antwoordden Hem: Weet u niet "wat er gebeurd is met Jezus, de Nazarener, een man, die een profeet was, machtig in werk en woord voor God en het ganse volk! Weet u niet, hoe Hem onze overpriesters en oversten overgegeven hebben om Hem ter dood te veroordelen en Hem gekruisigd hebben! Wij echter leefden in de hoop, dat Hij het was, die Israël verlossen zou. Maar met dit al is het nu al de derde dag, sinds dit gebeurd is. Maar ook hebben enige vrouwen uit ons midden ons doen ontstellen: ze waren in de vroegte bij het graf geweest en daar hadden zij Zijn lichaam niet gevonden. Zij zijn toen komen zeggen, dat zij ook een verschijning van engelen gezien hadden, die zeiden, dat Hij leeft. En enigen van de onzen zijn naar het graf gegaan en hebben het zo bevonden, als de vrouwen gezegd hadden, maar Hem hebben zij niet gezien" (Luc.24:13-24).

"Wij leefden in de hoop.......! En nu is iedereen wanhopig, want Hij is gekruisigd! En nu plotseling zou Hij weer gezien zijn! We zijn helemaal in de war. We weten niet meer, wat we geloven moeten".

Toen, na hen al die tijd te hebben aangehoord, zei de Heer: "O, onverstandigen en tragen van hart, dat jullie niet alles geloven, wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dan niet lijden om in Zijn heerlijkheid in te gaan? En Hij begon bij Mozes en de profeten en legde hun uit, wat op Hem betrekking had" (Luc.24:25-27).

Wat waren ze verbaasd, dat deze vreemdeling dat allemaal wist. "Ze naderden het dorp, en Jezus deed, alsof Hij verder zou gaan. En zij drongen sterk bij Hem aan en zeiden: Blijf bij ons, want het is tegen de avond en de dag is reeds gedaald" (Luc.24:28-29).

"En toen Hij met hen aanlag, nam Hij het brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe. En hun ogen werden geopend en ze herkenden Hem, en Hij verdween uit hun midden" (Luc.24:30-31).

Hoe was het mogelijk! Al die tijd hadden ze met Hem gelopen, aan tafel met Hem gesproken en Hem niet herkend. Pas toen Hij het "brood" brak en "het hun toereikte", werden hun "ogen" geopend.

DE EPIPHANEIA AAN DE ELF DISCIPELEN

Meteen stonden zij op en keerden terug naar Jeruzalem. Ze vonden de elf discipelen en die zeiden hun: "De Heer is waarlijk opgewekt en is aan Simon verschenen!" Ze vertelden alles wat hun was overkomen. En terwijl de discipelen met grote verwondering, maar ook met twijfel, naar hen luisterden, was daar ineens Jezus, in een menselijke gedaante!

We lezen in de bijbel, dat de discipelen ontsteld en bang waren. Ze dachten een geest te zien. Ze wisten zeker, dat ze de deur goed op slot hadden gedaan, uit angst voor de religieuze leiders en voor de Romeinen. En toen gebeurde er dit!

Jezus zei: "Vrede zij u!" (Joh.20:19). En toen Hij hun verschrikte gezichten zag, vervolgde Hij: "Waarom zijn jullie ontsteld en waarom komen er overwegingen in jullie hart op? Zie Mijn handen en Mijn voeten, dat Ik het zelf ben" (Luc.24:38-39). Met andere woorden: "Jullie zien het goed! Jullie zien echt geen geest. Ik leef!" Hij zei daarom ook: "Betast Mij maar en ziet, dat een geest geen vlees en beenderen heeft en die heb Ik wel!" (Luc.24:39).

In Openbaring staat: "Ik ben dood geweest, en Ik ben levend" (Op.1:18). De Zoon des mensen, "de wortel Davids, heeft overwonnen!" (Op.5:5). Hij leeft! Jezus is niet weg! Hij leeft!

Jezus stond in hun midden in lichamelijke vorm, in een menselijke gedaante! Alleen: Zijn lichaam had onvergankelijkheid aangedaan. De opgestane Heer had nu een lichaam, dat zó aan de geest onderworpen was, dat Hij op elk gewenst moment een gedaante kon aannemen. En om te benadrukken, dat Hij op lichamelijke wijze bij hen was, zei de Heer Jezus: "Hebben jullie hier iets te eten?" "En zij reikten Hem een stuk van een gebakken vis toe. En Hij nam het en at het voor hun ogen op" (Luc.24:42-44).

Tijdens het eten zei Hij: "Vrede zij u. Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u" (Joh.20:21). "En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zei: Ontvang de Heilige Geest. Wie jullie hun zonden kwijtschelden, die zijn ze kwijtgescholden; aan wie jullie ze toerekenen, die zijn ze toegerekend" (Joh.20:23).

Daarna nam Jezus weer een geestelijke gedaante aan en onttrok Zich aan de ogen van de verbijsterde discipelen. Dit hadden ze nog nooit meegemaakt. Zij hadden de epiphaneia van Jezus gezien!

ANDERE VERSCHIJNINGEN
NA DE OPSTANDING VAN JEZUS

Wat de discipelen hadden gezien, gebeurde ook in andere delen van het land, bij verschillende mensen en op verschillende tijden. Paulus vertelt ons, járen later, dat "Hij verscheen aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk" (1Cor.15:6). En steeds hadden zij, die de Heer gekend hadden, moeite om Hem te herkennen! Maria had een tuinman gezien. Twee van Zijn discipelen hadden een flink stuk met Hem gelopen, met Hem gesproken en ze hadden Hem voor een vreemdeling gehouden. De elf in de opperkamer zagen Hem zoals zij Hem hadden gekend. En later zagen enkele discipelen Hem aan het meer van Galiléa en zagen Hem aan voor een visser.

De duur van de epiphaneia's was doorgaans niet lang. De Heer Jezus was echter wel al die tijd bij Zijn discipelen, zonder dat zij Hem hadden kunnen zien. "Zie, Ik ben met jullie alle dagen", had Hij gezegd (Mat.28:20).

Hij verscheen bijna altijd anders dan zij Hem hadden gekend. Niet één keer werd Hij herkend om Zijn menselijke gestalte of gelaatstrekken. Hij was zó anders, dat ze behalve blij, ook verbijsterd waren en het nauwelijks konden geloven, dat het de Heer Jezus was (Luc.24:36-42).

"Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen op de weg, terwijl zij zich naar het land begaven" (Marc.16:12). In een andere gedaante. Niet als een andere Persoon. Het was dezelfde Heer. De discipelen twijfelden daar niet aan. Hij wás het en toch was Hij anders. De menselijke gedaante scheen voor hen al minder essentieel te zijn voor het herkennen van Christus.

De Heer Jezus had hun van te voren gezegd: "Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en jullie zullen Mij weer zien" (Joh.16:16). Over een poosje zouden ze Hem dus niet meer zien, zoals de éne mens de andere mens ziet. Spoedig zou het ware zien van de levende en altijd aanwezige Christus bij hen beginnen te dagen. Ze zouden Hem zien met geestelijke ogen. Nu reeds begon de oude orde, die van het zien met natuurlijke ogen, te verdwijnen. Nu reeds werd de menselijke gedaante, die de Heer Jezus als mens had, minder belangrijk. Zij leerden Hem te herkennen als degene "die is, die was en die komt, de Almachtige" (Op.1:8).

HET WARE ZIEN

Nu deze vraag: wat leren de verhalen van Jezus' verschijningen tussen de opstanding en de hemelvaart ons?

Wel, dat is duidelijk! Vanaf Jezus' opstanding moesten de natuurlijke zintuigen plaats maken voor geestelijk waarnemen door de Geest van wijsheid en openbaring. De geestelijke ogen van de discipelen moesten worden geopend (vergelijk Op.3:18). Ze zouden Hem én Zijn opstandingskracht leren zien. Ze zouden Hem leren kennen zoals Hij is in het eeuwige nu. Ze moesten Hem nu geestelijk leren zien en ervaren. Ieder die op Hem zijn hoop heeft gevestigd voor het ontvangen van het zoonschap en die Hem hoopt te zien van aangezicht tot aangezicht, moet dat trouwens leren.

Christus kwam tot Maria van Magdala, tot de twee Emmaüsgangers, tot de andere discipelen, in verschijningsvormen waarin ze Hem niet meteen herkenden. Dat moesten zij nog leren. Ze waren nog te veel ingesteld op het natuurlijke. "Was Hij nog maar bij ons", dachten ze. Ja, konden ze Hem nog maar zien! Maar de Heer had gezegd: "Nog een korte tijd en jullie zien Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en jullie zullen Mij weer zien". Hoe? Dat wisten ze toen nog niet.

IN EEN ANDERE GEDAANTE

Ook in deze tijd leert de opgestane Heer de Zijnen, om Hem te zien zoals Hij is. Daarom geldt de volgende tekst voor iedere gelovige: "Ik raad u aan van Mij te kopen ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat u kunt gaan zien" (Op.3:18).

O, dat wij Hem mochten zien en herkennen in jezelf, in elkaar, in het vlees. Hij is immers komende in het vlees (vgl. 1Joh.4:2, 2Joh.7). Was ons geloof maar zó gerijpt, was onze liefde jegens Hem maar zó groot en ons inzicht zó scherp, dat wij Hem konden herkennen in alle gedaanten en manieren, waarop Hij nu komt.

Sommigen vinden Christus als een Maria van Magdala, die Hem herkende, toen Hij haar naam noemde. Anderen gaan Hem zien, als ze bezig zijn met het doen van Zijn wil, zoals de discipelen, die aan het vissen waren in het meer van Tiberias en Zijn aanwijzingen opvolgden. Weer anderen zijn, net als de twee Emmaüsgangers, al een tijd met Hem onderweg en hun ogen gaan open voor de opgestane Heer als Hij met ze eet. Het is steeds dezelfde Heer, die ieder persoonlijk ontmoet. En ieder ervaart die ontmoeting weer op een andere wijze.

Er zijn er, die de Heer ontmoeten in zegeningen. Anderen zijn als Job. Zij worden beproefd in alles en zitten vaak in zak en as. Ze worden tot het uiterste getest om uiteindelijk te kunnen uitroepen: "Slechts van horen zeggen had ik van u vernomen, maar nu heeft mijn oog u aanschouwd" (Job 42:5). "Nu zie ik Hem van aangezicht tot aangezicht"

"Hij verscheen in een andere gedaante". Laten wij bedenken, dat Jezus in ons is. En laten wij ernaar jagen Hem te kennen door de Heilige Geest, opdat wij Hem zullen herkennen, ook als Hij tot ons komt op een wijze, die wij niet zouden verwachten.

DE EPIPHANEIA IN DE LOOP DER EEUWEN

Historisch gezien zijn er heel veel uitingen geweest van Christus' aanwezigheid. In dit boekje hebben we het al uitgebreid gehad over de verschijningen van Christus in de eerste gemeente. Maar ook later vonden er door de geschiedenis heen gebeurtenissen plaats, waarbij de heerlijkheid van God zich manifesteerde op een geweldige wijze.

Aan het begin van deze eeuw, in een tijd van groot geestelijk verval, begonnen honderden mensen in Wales te bidden voor een opleving. Na maanden werden de sluizen van de hemel geopend: de Heilige Geest werd als het ware over Wales uitgegoten. Grote menigten ervoeren, soms op ongelooflijke wijze, de kracht van God in hun leven. Het duurde niet lang, of de lofprijzingen waren te horen in elk dal en op elke heuvel van het land. Men wist niet hoe of waarom: de machtige vloedgolf ging kriskras door het land, dan hier, dan daar.

Uit alle delen van de wereld kwamen er mensen naar Wales, om getuige te zijn van deze opwekking. Ze zagen, hoe Christus Zich manifesteerde in eenvoudige mensen. Praktisch het hele volk bekeerde zich tot God door deze epiphaneia van de Heer.

Niet minder opvallend was de epiphaneia van Christus in kracht en heerlijkheid bij de zogenaamde pinksteropwekking, aan het begin van de twintigste eeuw. Deze begon in Amerika en heeft zich over de hele wereld verbreid. Ik zelf ben ook door deze beweging, die voortgang vindt tot op de huidige dag, erg gezegend. Ik dank de Heer, voor wat ik er heb mogen leren. Niet in woorden uit te drukken was de heerlijkheid van de Heer, die we zagen in wonderen en tekenen, in profetieën en genezingen.

Maar er kwam nog meer. Wéér met het doel Zijn discipelen nader tot Zich te trekken. Wéér om aan de Zijnen nieuwe perspectieven te openen.

Want uit díé epiphaneia van Christus ontstonden nieuwe vergezichten. Waarheden als die van het zoonschap Gods, van het Koninkrijk der hemelen, van de wederoprichting van alle dingen, van het geheimenis Christus, werden geopenbaard. Wat ben ik dankbaar, dat de Heer, mijn ogen heeft geopend voor de weg, die op de doop met de Heilige Geest moet volgen.

DE EIND-EPIPHANEIA
VOOR DE GANSE SCHEPPING

De grootste epiphaneia, die de absolute climax wordt van deze eeuw (aioon) der genade moet nog komen. Door Zijn Geest vormt God in het verborgene een geestelijk mannelijk, volwassen Lichaam. De leden ervan (dat kunnen mannen en vrouwen zijn) zullen volkomen vrij zijn van Babel (=zielse godsdienstbeleving) en van Egypte (=vleselijkheid). Het heeft dan ook niets te maken met Babel (het lichaam van de hoer). Het is ook niet de Gemeente (het lichaam van de bruid). Want dit lichaam is mannelijk. Het bestaat uit zonen. Het is het lichaam van de Heer, de bruidegom.

Alle leden ervan zijn gezalfd met de Heilige Geest. Christus betekent immers gezalfde. "Allen, die door de Geest van God geleid worden, zijn zonen van God" (Rom.8:14). Deze in-Christus-zijnden zullen in het laatste der dagen verschijnen in de kracht van de opgestane Heer.

Dat wordt een epiphaneia, die alle natiën zullen zien. Deze ongekende openbaring van onze Heer Jezus Christus zal allereerst plaatsvinden in hen, die in geest en waarheid "Zijn verschijning liefhebben". De voorbodes daarvan zijn al merkbaar. Wij staan op de drempel van een totaal nieuwe epiphaneia van Christus! God wil Zich door Zijn zonen op een nieuwe wijze openbaren aan de in nood verkerende schepping. Hij had immers gezegd: "Ik stel u tot een licht der volken. opdat Mijn heil zal reiken tot het einde der aarde" (Jes.49:6).

ZONEN DENKEN EN ZIJN ALS JEZUS

Wat God in onze levens doet, doet Hij allemaal met een bepaald doel. Door de Heilige Geest wil Hij in de Zijnen de denkwijze van Christus doen groeien. Ons denken moet veranderen (Rom.12:2).

Ons denken over Gods werk en Zijn plan is vaak nog zo kinderlijk-babylonisch! Zijn "gedachten zijn niet onze gedachten". Zijn "gedachten zijn veel hoger dan onze gedachten" (Jes.55:8-9).

Toen ik zelf nog "een kind was, sprak ik als een kind en overlegde ik als een kind" en als "kind" dacht ik, dat het Gods bedoeling was, dat ik in de hemel zou komen en niet in de hel. Ik was immers een christen. Ik ging trouw naar de kerk. Natuurlijk is het goed te weten, dat ons een hemel te wachten staat! Maar Gods doel met de mens is veel hoger en houdt véél meer in.

Alles wat Hij ons geeft, redding, lijden, zegeningen, bemoedigingen, beproevingen, alles is bedoeld om in ons iets van Zijn natuur te scheppen. Al Zijn bemoeienissen zijn Zijn werk, om het "aionische leven" te openbaren in deze duistere wereld. Want "de Vader werkt tot nu toe" (Joh.5:17). God wil gerechtigheid en heerlijkheid openbaren voor alle volken, door mensen heen.

Dat kan alleen door mensen, die zijn veranderd "naar het beeld van Zijn Zoons, door hen, die denken en zijn als Jezus. Zijn heerlijkheid zal opnieuw gezien worden in het Lichaam van zonen. Door hen zal Zijn kracht de natiën doen beven. Door hen zullen alle volken het nieuwe Jeruzalem binnenstromen om Hem te aanbidden. Door hen wordt de volle oogst van de "aioon der genade" binnengehaald.

ZONEN KENNEN GODS PLAN

Hoe groeit onze liefde jegens de Heer, als wij zien, wat Zijn plan is! Het verzoeningsplan had Hij Zich al voorgenomen vóór de "terneerwerping" van de schepping. Dat grootse plan is "de wederoprichting (= herstel) van alle dingen" (Hand.3:21). "In Christus zou God de wereld met Zich verzoenen" (2Cor.5:19).

Natuurlijk begreep Paulus dat plan. Hij schreef dan ook: "Want de genade Gods is verschenen, heilbrengend voor alle mensen" (Tit.2:11). En iets verder lezen we, dat wij nu reeds "de zalige hoop moeten verwachten en de epiphaneia van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland Jezus Christus" (Tit.2:13). Hij schreef, dat wij nu in de kracht van de Heilige Geest "de goddeloosheid en wereldse begeerten moeten verzaken en rechtvaardig en godvruchtig in deze wereld moeten leven" (Tit.2:12).

Hij zei, dat wij nu al "vrij gemaakt kunnen worden van alle ongerechtigheid en een gereinigd volk kunnen worden" voor de Heer (Tit.2:14), een "tempel voor de Heilige Geest" (1Cor.3:16), Zijn "eigen volk" (Tit.2:14), Zijn "lichaam", zonen! Wat Paulus aan Titus schreef, is duidelijk. De "genade Gods is al verschenen" (vers 11), maar de "heerlijkheid van onze grote God" (vers 13) zal nog verschijnen! Daar zien wij naar uit! Wij zien uit naar de epiphaneia van onze Heiland in Zijn Lichaam.

WAAR EN WANNEER
IS DE DAG VAN ZIJN KOMST?

Nu de volgende vraag: wanneer kunnen wij de epiphaneia van de heerlijkheid Gods in al zijn volheid verwachten?

Paulus geeft het antwoord in Romeinen 8:18-19: Waar de genade Gods verscheen, daar zal ook de heerlijkheid Gods verschijnen! Hij zegt: "Want ik ben er zeker van, dat het lijden van de tegenwoordige tijd niet opweegt tegen de heerlijkheid die over (in) ons geopenbaard zal worden. Want met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden van de zonen Gods". De epiphaneia van de heerlijkheid Gods komt in en door de zonen Gods. Paulus zegt niet, dat wij de heerlijkheid van God pas later zullen ervaren, nadat wij zullen zijn weggevoerd naar een verre hemel! Nee, de schepping verwacht nu het openbaar worden van de heerlijkheid Gods op aarde, in en door het Lichaam van Christus.

In de tabernakel van Mozes zien wij dat ook. In de voorhof ontvangen wij Gods zegeningen. In het heilige ontvangen wij Zijn gaven en ervaren wij een grotere mate van Zijn aanwezigheid. Maar in het heilige der heiligen ontmoeten wij de Almachtige Zelf. U kunt de zegeningen van God ervaren, van Hem leren, Zijn werk in uw leven ervaren, maar toch Hem nog nooit echt hebben ontmoet. Net als Job hebben velen "slechts van horen zeggen van Hem vernomen".

Weet u, dat wij in een tijd leven, dat de Heer Jezus Christus Zich op een heerlijke wijze openbaart aan mensen als Job, die, na een tijd van grote beproevingen, zullen zeggen: "Maar nu heeft mijn oog U aanschouwd" (Job 42:5). Of: "Mijn ogen hebben de Koning, de HERE der heerscharen, gezien" (Jes.6:5). Hun hoop reikt tot binnen het voorhangsel, tot in het heilige der heiligen, dat vervuld is van de epiphaneia van de Almachtige. Dat gebeurt nu, achter het vlees, in het verborgene (Hebr.6:19). Er gaat niets buiten het Lichaam van Christus om. Vandaar dat God met Jobs bezig is, die Hem zullen zien. Zij zullen Zijn natuur, Zijn karakter en Zijn wil kennen. "Hij komt, om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en met verbazing te worden aanschouwd in allen die geloven op die dag" (2Thes.1:10, NBG en St.Vert.).

Maar eerst moeten deze heiligen, net als Job, door een intens louteringsproces. Want "wie kan de dag van Zijn komst verdragen, en wie zal bestaan als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de bleker. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi (de priesters) reinigen, Hij zal hen (de priesters) louteren als goud en als zilver, opdat zij de HERE in gerechtigheid offer brengen" (Mal.3:2-3).

WIE ZAL STAAN
ALS HIJ VERSCHIJNT?

De ontsluiering (apokalupsis) van de Heer Jezus Christus bereidt de weg voor Zijn verschijning. "Wie kan de dag van Zijn komst verdragen en wie zal bestaan, als Hij verschijnt?" (Mal.3:2).

Jezus is gekomen als Redder in hen die gered zijn. Hij is gekomen als doper met de Heilige Geest in hen die de pinkster-ervaring kennen. Hij is gekomen als Genezer in de levens van hen, die werden genezen. We prijzen de Heer voor al deze verschijningen! Maar nu zal Hij opnieuw in een andere gedaante verschijnen: als Koning, als Heer, als Hogepriester, als Zoon van God, als God. De Heer Jezus Christus wil Zich véél grootser openbaren dan als Heiland, Doper met de Heilige Geest en als Geneesheer. "En", vraagt de profeet, "wie kan dan de dag van Zijn komst verdragen?" Wie zal standhouden als Hij verschijnt als Koning, als Heer?

Het antwoord op die vraag is: alleen zij, die één zijn gemaakt met Hem door Zijn wijze van komen tijdens hun leven. Als Hij verschijnt als Redder, zullen zij die gered zijn, bij Zijn verschijning standhouden met Hem. Als Hij verschijnt als Doper, dan zullen zij die in Christus Jezus gedoopt zijn staande blijven. Als Hij komt als Genezer, dan zullen zij, die Hem tijdens hun leven als hun Genezer hebben gekend, niet beschaamd staan! Zij die een bepaald aspect van Zijn verschijning hebben leren kennen en liefhebben, zullen staande blijven als Hij als zodanig komt. Zij zullen niet beschaamd staan!

God leert sommigen nu met Hem overwinnaar te zijn. Hij leert hen nu te heersen over de zonde, over de wereld en het vlees. Waarom? Opdat zij niet beschaamd zouden staan als Hij komt als Koning en Heer! Hij is het Hoofd van het mannelijke Lichaam van zonen. Wie nu niet met Hem meer dan overwinnaar is, kan in dit Lichaam niet bestaan! Daarom moet het koningschap van de Heer Jezus nu in onze harten worden bevestigd. Daarom moet het doen van Zijn wil nu onze grootste blijdschap zijn.

Jezus wil dus, dat de Zijnen zullen heersen over de zonde in hun ziel en in hun lichaam, opdat Hij in hen kan verschijnen als Heer der heren! Als zij niet nu heersen en niet nu met gezag regeren, kan Hij nooit verschijnen als Heer der heren. Hij is niet de Heer van slaven, of de Heer van geestelijke baby's. Hij is de Heer der heren!

Hij komt ook als Koning der koningen. Maar kan de Heer tot iemand komen als Koning der koningen, die Hem alleen aanroept maar als bedelaar? "O, Heer, zegen mij, doe dit, doe dat; geef mij dit, geef mij dat". Als Hij nu zou verschijnen als Koning, zouden de meesten van ons geen raad weten! Zij zijn geen koningen! Met al hun geestelijke armoede, nood en zelfbeklag, met hun dwaasheid en hun vleselijkheid, zouden zij toch meteen hun gelaat verbergen van schaamte, als de machtige Koning van hemel en aarde in heerlijkheid zou verschijnen!

Alleen als wij nu als koningen leren staan in de tegenwoordigheid van God, als wij in ons zelf hebben leren heersen over de zonde en het vlees, als wij werkelijk "in dit alles meer dan overwinnaars zijn door Hem" (Rom.8:37), dan kan de Koning komen tot de koningen! Zij zullen dan staan blijven, als Hij verschijnt. Alle anderen zullen voor Hem neervallen. Verschijnt Hij als Heer, dan zullen alleen de heren blijven staan. De rest moet buigen bij Zijn verschijning. En als Hij verschijnt als rechter, zullen alleen de richters aan Zijn zijde blijven staan en alle anderen voor Hem terugdeinzen (vgl.1Cor.6:2, Dan.7:22). En als Hij verschijnt als hogepriester, blijven alleen zij staan, die een priesterlijk "hart" hebben, de priesterlijke natuur!

ZIJN VERSCHIJNING ZIEN

Ons wordt duidelijk verteld, dat de Heer Jezus na de opstanding werd gezien. "Aan wie Hij zich ook na Zijn lijden met veel kentekenen levend heeft vertoond. Hij verscheen veertig dagen lang en sprak met hen over alles wat het Koninkrijk Gods betreft" (Hand.1:3). En in Handelingen 10:40-41 lezen we: "Hem heeft God ten derden dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, niet aan het gehele volk, maar aan de getuigen die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat hij uit de doden was opgestaan".

Een opsomming van wie Hem gezien hebben, geeft Paulus in 1 Corinthiërs 15:5-8: "Hij is eerst verschenen aan Céfas, daarna aan de twaalven. Vervolgens aan meer dan vijfhonderd broeders tegelijk. Vervolgens is Hij verschenen aan Jacobus, daarna aan al de apostelen, maar het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen".

"Het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen". Dat betekent niet, dat na Paulus de Heer nooit meer aan iemand zou zijn verschenen. Als dat zo was, hoe zouden wij dan nog "de verschijning der heerlijkheid verwachten" (Tit.2:13), of "uit de hemelen de Zoon verwachten" (1Thes.1:10), of "Zijn verschijning liefhebben" (2Tim.4:8)? Nee, jaren nadat de Heer Jezus aan Paulus was verschenen, verscheen Hij aan Johannes op het eiland Patmos. Ook daar verscheen Hij in een geheel nieuwe gedaante. Johannes zag de Heer niet als Jezus van Nazareth, maar als de Christus in een samengesteld, verheerlijkt lichaam.

In welke tijd gebeurde dat? Wel, alle apostelen, ook de grote Paulus, waren inmiddels overleden. De heerlijkheid Gods, die de eerste gemeente uitstraalde, had plaats gemaakt voor grote vervolgingen en verdrukkingen. Er waren veel problemen wat betreft valse leringen. Menselijk denken had het geestelijk denken verdrongen. Er was al kort na de eerste christengemeente overal verwarring. En Johannes was verbannen naar het eiland Patmos.

Daar zat hij niet te weeklagen: "O, kon ik de mensen maar vertellen over die goede oude tijd, toen Jezus nog bij ons was! Wat was het toen heerlijk in de eerste jaren na Zijn opstanding! Wat vreselijk, dat die jaren van zegen en vreugde voorbij zijn. We moeten weer terug naar de eerste gemeente!" Nee, Hij probeerde vergane glorie niet meer terug te halen. Hij keek niet terug. Hij verwachtte de Heer in het eeuwige nu.

Toen verscheen Christus hem in een véél grotere heerlijkheid, dan hij ooit had gezien! Zo had hij Jezus nog nooit gekend, zó groots en overweldigend. Johannes viel als dood voor Hem neer (Op.1:17). Hij zag de verschijning van de volheid van Christus, zoals Hij openbaard zou worden bij de voleinding van deze "eeuw" (aioon).

DE EPIPHANEIA AAN PAULUS

Maar laten we eerst weer even terug gaan naar Paulus: "Het allerlaatst is Hij ook aan mij verschenen".

Paulus van Tarsus was de zoon van een Farizeeër. Toen hij als jonge man ook Farizeeër werd, deed hij mee om de gemeente van Christus te vernietigen. Hij was een mens vol bitterheid en haat. Als hij christenen vond, mannen of vrouwen, bracht hij ze geboeid naar Jeruzalem, waar ze berecht werden, als zij zich niet van hun ketterij wilden afwenden. Hij vroeg zelfs toestemming om christenen met geweld terug te halen uit Damascus, om ze voor de rechter te slepen in Jeruzalem (Hand.9:1-2).

Toen hij Damascus naderde, omstraalde hem plotseling een immens licht uit de hemel. Hij viel op de grond en hij hoorde een stem zeggen: "Saul, Saul, waarom vervolg je Mij?" Bevend van ontzetting vroeg Saulus: "Wie bent u, Heer?" En het verpletterende antwoord was: "Ik ben Jezus, die jij vervolgt" (Hand.9:3-6).

Toen kwam bij Saulus de onderste steen boven! Zijn gelijk bleek ongelijk te zijn en zijn geloof ongeloof, zijn ijver verraad en rebellie, zijn waarheid dwaling. Alles stond op zijn kop. Al zijn kennis bleek vuilnis. Hij realiseerde zich nu, dat de naam van Jezus, die hij had gehaat en bespot en die hij belachelijk had gemaakt, nu plotseling de naam bleek te zijn van de Heer der heerlijkheid.

Op dat ogenblik werd Paulus veranderd van een vervolger tot een volgeling. Hij viel op de grond als een zondaar; hij stond op als een discipel. Hij viel op de grond als een ziend man die blind werd; hij stond op als een blind man die zien kon. Op dat moment boog Saul zich diep neer voor de God van genade. Hij werd een discipel van Jezus. Hij zou worden gebruikt als een uitverkoren werktuig in de hand van de Meester.

Sceptici hebben door de eeuwen heen geprobeerd een verklaring te vinden voor deze bijzondere bekering. De enige juiste verklaring is: hij had de epiphaneia van Christus gezien.

Dat de Heer Jezus hem in heerlijkheid was verschenen op de weg naar Damascus, was niet het einde van Jezus' verschijning in het leven van Paulus. Bijna dertig jaar later herhaalt hij de woorden, die Jezus hem had gezegd als volgt: "Maar richt u op en sta op uw voeten: want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat je Mij gezien hebt, en dat ik aan u verschijnen zal" (Hand.26:16).

"En dat Ik aan u verschijnen zal!"De Heer verscheen aan Paulus meer dan eens. Paulus zei van zijn bediening en van zijn prediking: "Het evangelie dat door mij verkondigd is, is niet naar de mens. Want ik heb het ook niet van een mens ontvangen of geleerd, maar door openbaring van Jezus Christus" (Gal.1:12).

"Ik zal aan u verschijnen", had de Heer gezegd. Elke keer als de Heer verscheen in Paulus' leven, leerde hij geheimenissen, die geen mens hem kon leren. Daarom kon hij spreken van "veranderd te worden naar Zijn beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid" (2Cor.3:18). Wat hij wist, had hij van de Heer Zelf. Alleen iemand, die Christus heeft gezien, kan schrijven: "Zelf heb ik bij overlevering van de HERE ontvangen, wat ik u weer doorgeef" (1Cor.11:23). Zo ontving Paulus waarheden, die voor een natuurlijk mens niet te verstaan zijn. Zelfs Petrus stelde, dat één en ander wat aan Paulus was geopenbaard, moeilijk was te verstaan (2Pet.3:16).

VERSCHIJNT HIJ AAN U?

Uitzien naar Zijn verschijning betekent dus niet, dat we naar de lucht moeten kijken, omdat wij de Heer moeten verwachten op een wolk van waterdamp. De Heer verschijnt op vele wijzen en in vele gedaanten aan en in de Zijnen. Iedere gelovige mag, ongeacht zijn geestelijke status en niveau, blijven uitzien naar Zijn verschijning. Ieder die Hem blijft volgen zal Hem dan ook zien "van heerlijkheid tot heerlijkheid" en Hem steeds beter leren kennen.

Dat groeiproces zien wij ook in het leven van de Heer Jezus Zelf. Er was een zekere heerlijkheid, toen de Heer werd geboren in Bethlehem. Er was een grotere heerlijkheid, toen Hij in Kana water veranderde in wijn en "Hij zijn heerlijkheid openbaarde" (Joh.2:11). Hij toonde de werken Gods aan Israël met grote wonderen en tekenen, jaren lang.

Nog groter was de heerlijkheid, toen Hij verscheen ná Zijn opstanding, bijvoorbeeld aan Paulus op de weg naar Damascus. Hij verscheen als "een licht van de hemel, dat schitterender was dan de glans van de zon" (Hand.26:13). De heerlijkheid, die Johannes op Patmos zag was echter nóg grootser: "Ik zag zeven gouden kandelaren, en te midden van de kandelaren Iemand als een mensenzoon en Zijn aanzien was zoals de zon schijnt in haar kracht" (Op.1:12-16).

Zo is ook de openbaring van de Heer Jezus in onze eigen levens "van heerlijkheid tot heerlijkheid". Zijn epiphaneia is niet eenmalig! Elke keer leert Hij ons iets meer. Het is maar net, hoeveel wij van Zijn schijnsel kunnen verdragen.

De persoonlijke verschijning van Christus aan Thomas is wat dat betreft zeer bijzonder en verhelderend. "Acht dagen later waren Zijn discipelen weer in het huis en Thomas was bij hen. Toen kwam Jezus, terwijl de deuren gesloten waren, in hun midden en zei: "Vrede zij u". Daarna zei Hij tot Thomas: "Breng uw vinger hier en zie Mijn handen, steek uw hand in Mijn zij en wees niet ongelovig, maar gelovig. Thomas antwoordde en zei: "Mijn Heer en mijn God!" (Joh. 20:26-28).

Ik heb me wel eens afgevraagd, hoe Thomas zich moet hebben gevoeld, toen dit allemaal gebeurde. Wat moet er door hem heen gegaan zijn, toen hij de littekens op Jezus' lichaam betastte! Daar stond hij nu, geestelijk doof voor alle heerlijke dingen, die de Heiland hem als discipel had verteld. Daar stond hij nu voor de Meester, die hem zó veel wondertekenen had laten meemaken, waar hij niets van had begrepen. Maar toen! Toen hij tegenover de opgestane Jezus stond, riep hij uit: "Mijn Heer en mijn God!" In één klap waren Thomas' twijfels verdwenen. Hij wist nu, dat Jezus leefde! Hij kon Hem horen! Hij kon Hem zien!

Het staat voor mij als een paal boven water, dat de Heer verscheen met de littekens van de draadnagels en met een groot litteken in Zijn zij alleen ten behoeve van Thomas. De Heer Jezus daalde af tot het denk- en bevattingsniveau van Thomas. Deze discipel kon alleen maar geloven, als hij kon zien met zijn natuurlijke ogen, dat de gekruisigde Jezus was opgestaan. Thomas was nog lang niet toe aan een epiphaneia van Jezus Christus in een andere gedaante. Hij had dan ook alle zegeningen van de opstanding gemist. Hij had nog geen enkele blijdschap ervaren, omdat de Heer was opgestaan! Thomas kon alleen Jezus ontvangen in deze verschijning. Liefdevol zei de Heer tot hem: "Omdat je Mij gezien hebt, geloof je? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven" (Joh.20:29).

Gezegend zijn dan ook zij, die de Heer Jezus ontvangen in welke gedaante Hij Zich ook hult. Gezegend zijn zij, die zich niet vastklampen aan een bepaalde verschijningsvorm van de Heer uit het verleden! Zalig zijn zij, die Christus herkennen, als Hij komt in een nieuwe gedaante, bijvoorbeeld in Zijn Lichaam, in een broeder of een zuster. Gezegend zijn zij, die zich niet bevooroordeeld vasthouden aan één of ander leer over de wederkomst des Heren en die Zijn komst nu verwachten. Gezegend zijn zij, die open staan voor het getuigenis van de Geest en ogen hebben om Christus te herkennen. Gezegend zijn zij, die geestelijk kunnen herkennen. Zij zullen de verborgenheden en geestelijke geheimenissen van God mogen zien en ervaren. Zij zullen een steeds grotere heerlijkheid van Zijn epiphaneia zien.

Over het algemeen zijn gelovigen daar niet op gericht. Ze willen er eigenlijk ook niets van horen! De overgrote meerderheid van de christenen wil ook niet toegeven, dat zij als Thomas zijn. Ze willen niet geloven, dat Jezus al lang is gekomen. Dát staat in de bijbel! "Zie, Ik ben met u". Zij moeten Hem eerst hebben gezien! "Als ik niet zie, dan geloof ik niet".

HIJ VERSCHIJNT ANDERS DAN VERWACHT

Broeders, zusters, Hij is er al lang! Koop van Hem ogenzalf om te kunnen zien met geestelijke ogen! Ga Hem zien in uw eigen hart! Ga Hem zien in de leden van Zijn Lichaam!

Helaas denkt men overal, dat het geestelijk is, om de Heer met natuurlijke ogen te willen zien! Verlaat die denkwijze! Het is de weg van Thomas! Geloof in de Jezus die Zich in u wil openbaren! Geloof! Want het is zeker, dat de Heer er weinig vreugde aan beleeft, om elke keer weer te moeten verschijnen om ongeloof op te ruimen. Het is voor Hem (en voor ons ook) echter een grote blijdschap, als wij Hem gaan zien gelijk Hij is, van aangezicht tot aangezicht.

Enkele maanden geleden ontving ik een brief van een zuster. Ze schreef:

"Jaren geleden kwam ik in contact met enkele gebedsgroepen, waar ik mensen ontmoette, die geloofden, dat de Heer zal verschijnen. Ook ik wilde graag, dat de Heer aan mij verscheen. Op een avond deed ik het licht uit, ging in een stoel zitten om te bidden en op de Heer te wachten. Ik had mijn bijbel op een voetenbankje gelegd. Ik bad wat ik kon en keek met gesloten ogen geconcentreerd in het duister. Na verloop van tijd wilde ik iets anders gaan zitten en draaide me iets om in de stoel. Mijn voet raakte de bijbel, die op het voetenbankje lag en viel op de grond. Ik schrok geweldig van het geluid en sprong overeind. Toen ik weer rustig was, sprak de Heer tot mij met Zijn stille stem. Eerst vroeg Hij: "Wat zou je hebben gedaan, als Ik zou zijn verschenen?" Ik realiseerde mij toen, dat ik waarschijnlijk doodsbang zou zijn geweest. Toen zei Hij: "Je zoekt Mij op een verkeerde wijze, je zult Mij niet zien op deze wijze". Dit is nu ongeveer twintig jaar geleden. Ik wist toen, dat Hij bij mij was gekomen".

Ja, Hij kwam, maar niet in de gedaante, die zij verwachtte. Horen en zien is méér dan waarnemen met menselijke oren en ogen. "Niemand heeft ooit God gezien" (Joh.1:18), maar tóch hebben al Gods kinderen Hem gezien, Hem gekend, gemeenschap met Hem gehad.

Wij, volgelingen van Jezus, horen de "hemelse, heilige roeping" (Hebr.3;1, 2Tim.1:9), we "horen de stem van de Goede Herder" (Joh.10:3). We "zien voortdurend op Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof" (Hebr.12:2), "maar nu zien wij nog niet, dat Hem alle dingen onderworpen zijn, maar toch zien wij Jezus, met heerlijkheid gekroond" (Hebr.2:8-9).

"En wij allen met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd" (2Cor.3:18,St.V.). "Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus (2Cor.4:6). "En zij zullen de Zoon des Mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid" (Mat.24:30). "Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien" (Op.1:7). Elk oog zal Hem zien!

Zien en weten zijn identiek. Als ik een blinde iets vertel, wat hij nog niet eerder heeft begrepen, en ik leg het zo uit, dat hij het nu wel begrijpt, zou hij kunnen zeggen: "Broeder, ik zie het". Ziet hij dan ineens? Nee, hij is blind. Hij ziet niets. Hij bedoelt, dat hij het nu begrijpt. Hij weet het nu. Hij ziet het. Zien en verstaan zijn twee identieke woorden in de bijbel.

Jezus zegt: "Zalig zijn de reinen van hart, want zij zullen God zien" (Mat.5:8). Dat betekent dus: "Gezegend zijn de reinen van hart, want zij zullen God kennen". Hetzelfde geldt voor wat Paulus later zei: "Jaagt naar vrede met allen en naar heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien" (Hebr.12:14). De reinen van hart zullen God zien. Zij zullen Hem kennen.

We besluiten met een gedeelte uit "The Page" van George Hawtin.

"In alle verdrukking en narigheid riep Job uit: "Maar ik weet, dat mijn Verlosser leeft en dat Hij ten laatste (=in het laatste der dagen) op het stof (=op de aarde) zal staan. En al wordt mijn vlees verteerd, toch zal ik in mijn vlees God aanschouwen. Met eigen ogen zal ik Hem zien, en niet een vreemde, niet een ander" (Job 19:25-27, diverse vertalingen)

Job was er van overtuigd, dat hij in een verre toekomst God zou zien. Maar wat hij toen nog niet besefte was, dat God hem op dat moment reeds naar die ervaring toe leidde. Een paar dagen later zou hij met grote blijdschap uitroepen: "Slechts van horen zeggen had ik van U vernomen, maar nu heeft mijn oog U aanschouwd" (Job 42:5).

Het is gemakkelijk om geestelijke ervaringen te verschuiven naar latere tijden, tot "het laatste der dagen". God wil, dat wij nu uitgaan uit Babel en Egypte, en ingaan in Zijn koninkrijk, waar de ogen van de Zijnen de Koning zullen zien! Nu! Het voortdurende verlangen in Paulus' hart was Hem te kennen! (zie bv. Ef.1:17, Fil.3:10).

Om Hem te kennen! Om Hem te zien. Er wordt veel te veel over God gesproken. Er zijn veel te weinig mensen, die God zien in hun leven. Niemand kan een medemens leren kennen via de verhalen van anderen. Zelfs intieme vrienden zouden alles wat ze wisten, kunnen doorvertellen, maar dat is nooit voldoende. Om iemand te kennen, moet je hem zien, ontmoeten, persoonlijk met hem spreken, met hem optrekken. Zo is het ook met God. U kunt veel van Hem gehoord hebben, maar u kunt Hem alleen maar kennen, als u met Hem leeft.

In de bijbel is het een principe, dat niemand God kan zien én leven. Dat betekent niet, dat als wij God zien, de geest zullen geven en sterven. Het betekent, dat wij nooit meer zó kunnen leven, omdat het zien van God ons radicaal verandert! Wij gaan dan leven, zoals God leeft, in de Geest! We sterven dan aan de zonde, aan het vlees!

Tot zover George Hawtin.

Heden ten dage is het broodnodig, dat wij door openbaring het geheimenis Christus zien. Wij moeten Hem leren aanschouwen in de Geest. Waar? In het leven van de Zijnen. Dáár moeten wij Hem zien en kennen! De plaats waar u Christus vindt is in de allereerste plaats in uw eigen leven en in het leven van Zijn ware discipelen. Christus in ons. Dat is Zijn parousia. Hij wil in ons lichten (Ef.5:14). Dat is Zijn epiphaneia. Hij wil in ons schijnen! Opdat wij op Zijn tijd ook zullen stralen als sterren.

Wij zien dat al gebeuren in het leven van Petrus. De epiphaneia van Christus was in Hem in zó'n mate aanwezig, dat het uit hem straalde! "Men droeg de zieken op straat en legde hen op bedden en matrassen, opdat, wanneer Petrus voorbij kwam, ook maar zijn schaduw (de uitstraling van de innerlijke epiphaneia van Christus) op iemand van hen zou vallen" (Hand.5:15). Het is mijn vaste overtuiging, dat de genezende uitstraling van Petrus veel meer was dan alleen maar een schaduw, die ontstaan was, omdat hij in de zon liep.

Naarmate het leven van Christus in u rijpt en naarmate Hij in u groeit, kunt u steeds uitzien naar Zijn verschijning en de Heer verwachten op een steeds heerlijker wijze. Zo verschijnt Hij u van heerlijkheid tot heerlijkheid. Vanuit uw geest zal de Heilige Geest Zijn werk doen in uw ziel en in uw lichaam. Hij zal uw ziel en uw lichaam verlichten. Uw ziel en uw lichaam! Daar zult u Hem zien! U zult, net als de drie discipelen op de berg, zien, dat Hij straalt als de zon (Mat.17:2).

Dan zult ook u stralen! Want had de Heer Jezus niet eerder gezegd, dat ook de rechtvaardigen zouden stralen als de zon? (Mat.13:43). "Sta op! Word verlicht! (andere vertaling: schijn!). Sta op en schijn! Sta op en ga schijnen, want uw licht is gekomen en de heerlijkheid van de Heer is over u opgegaan" (Jes.60:1). Want "wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook u met Hem (ver)schijnen in heerlijkheid" (Col.3:4). Sta op en ga schijnen!