|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
Zijn komst als ster Overgenomen van: Verborgen Manna "Wijzen uit het oosten kwamen te Jeruzalem en vroegen: "Ik ben de blinkende morgenster" "Voor u, die Mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, "En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, INLEIDING In deze bijbelstudie gaat het ons vooral ook weer om de komst van Jezus als levendmakende geest. Zo is Hij nu (1Cor.15:45). En zo wil Hij allereerst in ieders hart komen (Joh.14:15-20). Hij is de helder stralende morgenster (Op.22:16). En Hij is de zon der gerechtigheid (Mal.4:2). Zijn "aanzien is als de zon schijnt in haar kracht" (Op.1:16). Hij zegt: "Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt, zal nimmer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht van het leven hebben" (Joh.8:12). Hij wil dus ons licht zijn. Wie Hem zoekt, zal Zijn ster zien. Wie overwint, ontvangt de morgenster (Op.2:28). Voor wie Hem vreest, zal Hij opgaan als de zon (=de levengevende ster in ons zonnestelsel). Hij komt met Zijn licht steeds dichterbij. Het levende Woord van Christus komt zo steeds rijker in ons wonen (Col.3:15-16). Het wordt een nieuwe dag, die de "dag des Heren" genoemd.wordt Het is een dag van heil en genezing, waarop de "zon" steeds helderder gaat schijnen, tot de volle dag (Mal.4:2b, Spr.4:18). ZIJN STER ZIEN Het oude testament eindigt met de belofte, dat de zon der gerechtigheid zal opgaan voor wie de Heer vreest (Mal.4:2a). Het nieuwe testament begint met een ster. Meteen nadat Matthéüs de geboorte van Jezus heeft vermeld, vertelt hij over de komst van de wijzen uit het oosten. Zij waren naar Jeruzalem gereisd en vroegen: "Waar is de Koning der Joden, die geboren is? Want wij hebben Zijn ster gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen" (Mat.2:1-2). Zij hadden Zijn ster gezien (Mat.2:2). Maar er zijn talloze sterren! Als alle nu levende mensen ze zouden moeten tellen, zou ieder er zo'n 40 miljard voor zijn rekening moeten nemen. Ook zijn er geen twee aan elkaar gelijk. Aan de nachtelijke hemel hadden de wijzen een ster herkend, die van de Koning der Joden....... We kunnen alleen maar gissen naar wat zij precies hebben gezien. Wel weten we, dat de ster hen voorging (Mat.2:9). En ook, dat zij ervan overtuigd waren, dat er in Israël een koning moest zijn geboren. Hoe konden zij dat eigenlijk zo zeker weten? Ze wisten dat van één van hun profeten. Eens had een koning van Moab een profeet uit het oosten laten komen, Bileam, om Israël te vervloeken. Maar in plaats van een vloek, kon hij alleen maar zegeningen uitspreken (Num.22:5-6). Hij zei o.a.: "Ik zie Hem, maar niet nu; ik schouw Hem, maar niet van nabij; een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël. Hij zal heersen ...." (Num.24:17-19). Die profeet uit het oosten zag dus, dat er een ster zou opgaan uit Israël, een koning, een heerser. En toen de wijzen, ook uit het oosten, een bijzondere ster aan de hemel zagen verschijnen, werden zij daar ongetwijfeld aan herinnerd. Zij besloten op weg te gaan naar Israël. Ze gingen op zoek naar die grote Koning. DE KONING VINDEN DOOR ZIJN STER TE VOLGEN De wijzen zagen een ster en dachten aan een koning. Voor hen was de ster een heenwijzing. Sterren zijn inderdaad verwijzingen: "Dat er lichten zijn aan het uitspansel van de hemel ...... dat zij zijn tot tekenen, tot aanwijzingen" (Gen.1:14, NBG en St.Vert.). Waar sterren van getuigen? Van personen, die "door God zijn gesteld aan de hemel om licht te geven op de aarde, en om te heersen over de dag en over de nacht en om het licht en de duisternis te scheiden" (Gen.1:17-18). God bepaalt hun getal, roept hen allen bij naam (Ps.147:4). Hij doet hen schijnen als lichtende sterren in een donkere wereld (Fil.2:15). De wijzen hadden dus in de nacht "iets" gezien, dat getuigde van de komst van Israëls grote Koning. Van Zijn komst "is het de Geest, die getuigt, omdat de Geest de waarheid is" (1Joh.5:6). Zij gingen op reis om Hem te vinden, voorgegaan door "Zijn ster". Deze had niet alleen de (toe)komst (van Christus) aangekondigd, maar wees hen ook de weg tot de waarheid (vgl. Joh.16:13). Om de "Koning" te vinden, moet je "wijs" zijn, "uitgaan" en "Zijn ster" volgen. Nu iets heel merkwaardigs. Wijzen uit een ver heidens land gingen Zijn ster volgen en vonden de grote Koning. Maar verder vond bijna niemand Hem, ook niet in Israël (Mat.2:11). De Joden hadden talloze profetieën van grote en kleine profeten over de komst van de Messias, én de heilige tora én een tempeldienst, die van Hem getuigde, én men ontving onderricht van tal van schrift- en wetgeleerden, die het heel goed wisten (Micha 5:1, Mat.2:4-6). Toch zou, op een paar uitzonderingen na zoals Simeon en Anna, iedereen de komst van de Koning missen. Niemand zou Hem vinden in "Zijn huis" (vgl. Mat.2:11). Simeon en Anna waren wel wijs (Luc.2:22-38). Op Simeon was de Heilige Geest. Hem was door de Geest een godsspraak gegeven, dat hij de Christus zou zien, vóór hij stierf (v.26). "En hij kwam door de Geest in de tempel" (v.27). Dáár zag hij in Jezus het heil des Heren "voor alle volken, licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor Israël" (v.31-32). Ook Anna, die "God onafgebroken diende in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag" (v.37) "kwam erbij staan" (v.38). Ook zij herkende Hem die verlossing zou bewerkstelligen (v.38). Zij vonden de Koning in Zijn huis. Het vinden van de Koning is geen zaak van religieus zijn, of van het perfect kennen van alle profetieën. Het is een zaak van letten op de leiding van "Zijn ster". De wetgeleerden bestudeerden ijverig de schrift. De farizeeën zetten zich geheel in om de leer zuiver te houden en zagen er streng op toe, dat godsdienstige gewoonten en voorschriften werden nageleefd. Ieder was daar zó druk mee bezig, dat men Gods Geest helemaal niet opmerkte en dus ook niet kon volgen. Zij volgden hun verstand. Zij volgden opvattingen. Ook nu blijkt dat vaak zo te zijn. Veel mensen gaan trouw naar de kerk en kennen de verhalen uit de bijbel, zonder ooit Zijn ster te hebben zien schijnen in hun duistere nacht. Je kunt zelfs alles van de bijbel weten, alle beloften en profetieën kennen, op het religieuze vlak alles trouw hebben gedaan wat binnen het menselijke vermogen ligt en toch Zijn ster niet zien. Wat Zijn ster voor ons is? Het is, net zoals bij Simeon en Anna, de innerlijke verlichting van Zijn Geest die van Hem getuigt. De ster is niet de bijbel, de dode letter, die het levende Woord omhult, niet de menselijke traditie met haar lege rites. Ook niet wat je weet via anderen, van horen zeggen. De ster is de hemelse gids tot Christus, "het profetische woord, dat schijnt als een lamp op een duistere plaats" (2Pet.1:19). Dát profetische, levende Woord kwam tot de wijzen. Zij vonden de Koning niet, omdat zij dagelijks in de bijbel zaten te lezen. Zij wisten alleen iets van één van hun vroegere profeten en door Gods Geest bleef dat in hun gedachten haken. Het profetische woord begon als een olielampje in hun hart te schijnen en werd een levende hoop. En toen zij Zijn ster zagen, trokken zij uit en maakten, net als Abraham, een reis van oost naar west. Het was kennelijk een lange reis, want tussen de tijd, dat zij de ster hadden ontdekt en hun aankomst in Jeruzalem, lagen twee lange jaren (Mat.2:16). Onderweg moeten de wijzen zijn gaan redeneren, in de trant van: "De nieuwgeboren koning in Israël moet vast te vinden zijn in de hoofdstad van Israël, Jeruzalem, want daar zal Hij wel zijn". En ja hoor. Er woonde in Jeruzalem inderdaad een koning, Herodes. Maar dat was niet de Koning, die de ster bedoelde. Helaas waren de wijzen al reizend ook afgegaan op hun verstand en daardoor Zijn ster uit het oog verloren. Want toen zij in Jeruzalem aankwamen, hadden zij die al een tijd niet meer gezien. Zij moesten dus bij mensen te rade gaan. Uiteindelijk konden schriftgeleerden op grond van hun kennis van de profeten zeggen, dat de langverwachte Koning in Bethlehem zou worden geboren (Mat.2:4-6, Micha 5:2). Daar stuurde Herodes, de aardse koning der Joden, hen dan ook heen. Wie is die "Herodes"? Hij is de antipool van de hemelse Koning, een type van de antichrist, die van alle hemelse realiteiten een religieuze, maar aardse namaak creëert. Zijn naam betekent landbouwer en zijn natuur is als die van Kaïn, die immers een landbouwer was en die van "de vruchten van de aarde aan de Here een offer bracht" (Gen.4:2). Herodes had de aardse tempel schitterend verfraaid, maar probeerde de ware tempel Gods, Christus, te vermoorden. Herodes was een vos (Luc.13:32), een gruwelijke moordenaar (vgl.Mat.2:16-18), een verfraaier van de zichtbare tempel (Marc.13:1-2). En hij was overspelig gehuwd met een afvallige vrouw (=Babylon, Mat.14:3-4). Herodes was dus de aardse koning der Joden. Hij woonde in een aards Jeruzalem, "dat de profeten doodt, en stenigt, wie tot haar gezonden zijn" (Mat.23:37). Men kan er de ster niet zien. Pas toen de wijzen bij Herodes weggingen, zagen zij de hemelse gids weer (Mat.2:10). En "de ster, die zij hadden gezien in het oosten, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het kind was" (Mat.2:9). Weet u waar dat was? De grote Koning bleek dus helemaal niet in Jeruzalem te zijn. Ook niet (meer) in Bethlehem, wat de overpriesters en de schriftgeleerden dachten. Zij volgden Zijn ster en vonden Hem in een huis. Dat was naar alle waarschijnlijkheid in Nazareth, ongeveer twee jaar nadat Hij was geboren (vgl. Mat.2:16). Wat is er in tweeduizend jaar weinig veranderd! Ook nu heeft het gros van Gods volk zich niet gehoed voor "Herodes" (Marc.8:15). Het is geheel van zijn zuurdesem doortrokken! Hoe aards is haar gemeentevisie! Hoe Herodiaans zijn haar werken! Hoe verblind zijn haar ogen door de uiterlijke dingen, die hij haar voorhoudt. Herodes! Bewerker van de aarde, die tijdelijke vruchten voortbrengt in plaats van hemelse. Om de ware Koning te vinden, moeten wij, net als de wijzen, Herodes verlaten. Dan zal Zijn ster ons weer verder leiden. Want Zijn ster laat zich ook zien in onze tijd. Ook nu mogen wij als wijzen Hem volgen op grond van openbaringen, die de hemelse Vader ons geeft (Mat.16:16-17). Ook nu nog spreekt Hij het profetische woord (2Pet.1:20-21). Wij doen er goed aan "er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats" (2Pet.1:19). Want dáárop bouwt Jezus Zijn Gemeente (met hoofdletter!): op de petra van goddelijke openbaring (Mat.16:17), op het zien van Zijn ster, op het acht geven op het profetische woord, op openbaring door de Vader die in de hemelen is (Mat.16:18). Door die ster te volgen zullen ook onze ogen de Koning in Zijn schoonheid aanschouwen in Zijn Huis (Jes.33:17, Ps.27:4). Dan zijn ook wij als de wijzen. WAKKER WORDEN EN OPSTAAN Een ster verschijnt in de nacht. Je moet dus wakker zijn en uit je bed komen om hem te zien. Wie geestelijk blijft doorslapen, zal nooit "Zijn ster" zien en de "Koning" vinden in "Zijn huis", of merken, dat Jezus in "Bethlehem" (=broodhuis) als hemels brood is gekomen in de kribbe voor "de schapen". Zo was het bij Jezus' komst in Bethlehem. Overal lag men lekker te slapen. Niemand merkte iets van Zijn komst. Alleen "herders, die zich ophielden in het veld en 's nachts de wacht hielden over hun kudde", hoorden een engel des Heren zeggen: "Ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Heer, in de stad van David. En dit zal u u een teken zijn: u zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe" (Luc.2:10-12). En ja hoor, zo vonden zij Hem, als kind in een voerbak. Ze vertelden het aan iedereen die inmiddels wakker was geworden (Luc.2:16-18). Het is allemaal waar gebeurd, als profetische geschiedenis. Allen, die in een "huis" of in de "herberg" van de "stad" liggen te "slapen", merken niets van Jezus' komst op aarde. Alleen "herders" "in het open veld", die "in de nacht" "waken over hun schapen" horen van "de komst van de Heiland". Zij "zien" Hem liggen in de kribbe van "Bethlehem" (=broodhuis) als "voedsel" voor de "schapen". Ieder die "wakker" wordt zal met blijdschap het getuigenis van die "herders" aanvaarden. Ziet u de overeenkomst van "wijzen uit het oosten" met "goede herders"? Beiden hebben "gewaakt". Beiden laten alles achter om Jezus te vinden. Maar nu het verschil. Goede herders gaan naar Bethlehem en vinden er de Heiland in een kribbe, op grond van wat zij gehoord hadden van een boodschapper. Dat is pure genade. Ze komen er met lege handen. Maar wijzen vinden de Koning, op grond van wat zij zien (=geestelijk weten) en steeds voor ogen houden. Zij "zien" Zijn ster en volgen die. Zijn Geest leidt hen naar de plaats, waar Hij is (Mat.2:9). Dat is geen "stal", maar een "huis" (Mat.2:11). Daar ontsluiten zij hun kostbare geschenken, die alle een diepe symbolische betekenis hebben: "goud", "wierook" en "mirre" (Mat.2:11). Ook Jezus' "twee" eerste discipelen waren "wijs". Zij hoorden bij Johannes de Doper. Maar toen deze zei: "Zie het Lam Gods", gingen zij naar Jezus toe en vroegen Hem: "Meester, waar houdt u verblijf? Waar woont u?". En Jezus zei: "Kom, en jullie zullen het zien" (Joh.1:35-40). "Zij kwamen dan en zagen, waar Hij woonde (=in God, want op aarde had Hij niets, Mat.8:20) en zij bleven 'die dag' bij Hem" (Joh.1:40). Zijn wij ook wijs, zoals de wijzen uit het oosten, Simeon, Anna en deze twee discipelen? Wees dan wakker. "Waak dan, want u weet de dag noch het uur. Sta klaar, want op een uur, dat u het niet verwacht, komt de Zoon des mensen" (Mat.25:13, 24:42-44). We denken even door over het woord waken. Is dat letten op, op tekenen der tijden bijvoorbeeld? Is dat uitzien naar, naar natuurlijke gebeurtenissen? Moeten wij uitkijken naar een natuurlijke wolk van waterdamp aan de blauwe lucht, omdat Hij heeft gezegd, dat Hij komt met de wolken (Mar.13:26)? Moeten wij Zijn komst in de tijd uitknobbelen, door een hoop rekenwerk met tijden en datums, zoals zo velen dat (tevergeefs) hebben geprobeerd en nog doen? Moeten wij letten op politieke ontwikkelingen in het Midden Oosten, oorlogen, terreurdaden, epidemieën, hongersnoden en aardbevingen om te weten wanneer Hij komt? Nee, als wij die dingen op aarde zien gebeuren, moeten wij ons "oprichten", onze "hoofden omhoog heffen", want onze verlossing genaakt (Luc.21:28). Wij moeten toezien op onszelf (Mar.13:9), ons "oog" "zuiver" houden (Luc.11:34), waken (Mar.13:33-36), geestelijk wakker zijn, opstaan, "Zijn ster" volgen, de weg in ons hart banen (Ps.84:5). Dan zingen wij: "Gezegend Hij, die komt, de Koning, in de naam des Heren" (Luc.19:38). Dan "zien" wij Hem in ons binnenste komen, om er Zijn heerschappij uit te oefenen in geest en waarheid. Dan weten wij als wijzen, hoe rijk de heerlijkheid is van dit geheimenis: Christus in ons, de hoop der heerlijkheid (Col.1:27). Waakt! Nee, wij hoeven niet op iets natuurlijks te letten. Griekse woorden daarvoor komen wel in de bijbel voor (tereo en paratereo). De Joden "letten op Hem (paratereo=zorgvuldig observeren), of Hij op de sabbat genezen zou, om Hem te kunnen aanklagen" (Mar.3:2). En de soldaten bij het kruis moesten bij Jezus waken (tereo= zorgvuldig letten op, Mat.27:36,54). Maar deze woorden worden nooit gebruikt in verband met Jezus' komst. Dan wordt gregoreuo gebruikt, wat betekent wakker zijn, waakzaam zijn, opgestaan zijn, in tegenstelling tot slapen. Jezus vroeg Zijn discipelen in Gethsémane om samen met Hem wakker te blijven, maar toen Hij bij hen terug kwam, vond hen slapende (Mat.26:38-41). En ook tot Zijn gemeente zegt Hij: "Ik weet uw werken, dat u de naam hebt, dat u leeft, maar u bent dood. Wees wakker. Bewaar, wat u van Mij hebt ontvangen en bekeer u" (Op.3:1-3). Wees wakker, sta op en richt uw hoofd omhoog, om Zijn ster te herkennen en te volgen. DE MORGENSTER ONTVANGEN We kunnen niet alleen Zijn ster zien en die als wijzen volgen. We kunnen ook de morgenster ontvangen. De Heer belooft die te geven aan wie overwint (Op.2:28). Wat zou dat betekenen? Eerst dit: wat is de morgenster, die wij met het natuurlijke oog aan de nachtelijke hemel kunnen zien? Wie vroeg wakker is, kan vlak voor het aanbreken van de dag een zeer helder hemellichaam zien, Venus. Zij kondigt als het ware een nieuwe dag aan en zegt: "De nacht is ver gevorderd, de dag is nabij" (vgl. Rom.13:12). Zij blijft steeds helder zichtbaar, totdat de zonnestralen ook haar uiteindelijk doen verbleken. Ja maar, zult u zeggen, Venus is toch geen ster, maar een planeet. Een planeet straalt toch geen licht uit! Dat is helemaal waar! Een planeet is geen lichtbron. Ik heb me door een kenner laten uitleggen, dat vroeg in de ochtend de stand van Venus ten opzichte van de zon en de aarde zodanig is, dat zij de helderste ster aan de hemel lijkt, omdat zij heel helder het licht van de zon weerkaatst. De morgenster heeft zelf geen licht. Zij weerkaatst het licht van de komende zon en kondigt zo de nieuwe dag aan. Eertijds, voordat Jezus, "de zon der gerechtigheid", op aarde begon te schijnen, werd hij aangekondigd door een "morgenster". Dat was Johannes de Doper. Leest u maar mee: "Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; deze kwam als getuige om van het licht te getuigen. Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld" (Joh.1:6-9). Johannes was een mens, de grootste ooit uit vrouwen geboren (Mat.11:11). Hij getuigde van het ware licht, dat zou komen om ieder mens te verlichten, zoals Venus dat doet van de zon. Aan Johannes was de positie van de morgenster gegeven om te getuigen van het komende Licht, dat alle mensen zou beschijnen. Johannes de Doper was dus een morgenster, één man. Maar nu belooft Jezus de morgenster te geven aan iedereen, die overwint (Op.2:28). Hij geeft aan ieder, die "vasthoudt, wat hij heeft" (Op.2:25) en "Zijn werken tot het einde toe bewaart" (Op.2:26) de positie van de morgenster, om de komst van het volle licht aan te kondigen. Het is een bediening, zoals Johannes de Doper die had, maar wel met een verschil. Het verschil? Johannes kondigde de nieuwe dag aan voor Israël. Maar nu ontvangen alle overwinnaars de morgenster als eindtijdbediening, die niet alleen bestemd is voor Israël, ook niet voor Israël en alle gelovigen samen, maar voor de natiën. Er staat namelijk niet alleen: "Ik zal hem de morgenster geven" (Op.2:28), maar ook: "Ik zal hem macht (Grieks: exousia = authoriteit) geven over de heidenen, over de natiën" (Op.2:26). "Hij zal hen hoeden" (Op.2:27). Over alle natiën! Daar hoort ook het ongehoorzame volk van God bij, "dat de vrouw Izébel laat begaan" (Op.2:20). De Heer belooft de morgensterbediening namelijk in Thyatira, waar men de "hoer" (=het Babylonische denken) laat profeteren en leren, en waar Gods knechten worden verleid (Op.2:20-23). De nieuwe morgenster zal alle volken oproepen zich te bekeren, ook het volk van Thyatira. Alle volken worden gehoed. Want Jezus "is een losprijs voor allen" (1Tim.2:6). "Voor Hem zal alle knie zich buigen en alle tong zal God loven" (Rom.14:11). "Ik zal de morgenster geven" om voor de natiën de komst van de zon der gerechtigheid aan te kondigen. Is Jezus ook een morgenster als Venus? Nee, Hij is veel meer. Hij is de "ster, waarop wij schouwen", maar ook de "zon die ons geneest". In tegenstelling tot elke andere wegbereider noemt Jezus Zichzelf de blinkende, helder schijnende en stralende morgenster (Op.2:28). Ook Hij heeft aan het begin van Zijn optreden de komende dag aangekondigd. Hij begon met precies dezelfde boodschap, die Johannes de Doper ook bracht: "Van toen aan (=na de verzoekingen in de woestijn) begon Jezus te prediken: Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen" (Mat.4:17). Maar Hij is niet zomaar een aankondiger van de nieuwe dag. Hij is méér dan wat of wie dan ook uit het oude verbond (Mat.12:6,41,42). Hij is tevens de Bron, het Licht van de "dag". Hij is blinkende morgenster en zon. Altijd hebben Zijn functies een extra dimensie. Hij is het ware brood (Joh.6:32), ware spijs en drank (Joh.6:55), de goede herder (Joh.10:11), de ware wijnstok (Joh.15:1). Hij is "het licht des levens" (Joh.8:12), het waarachtige licht, dat alle duisternis verdrijft (Joh.1:5). Hij is niet alleen het levende "profetische woord, dat is als een lamp, die schijnt in een duistere plaats" (2Pet.1:19), als "een lamp voor onze voet", voor elke stap, maar ook "en een licht op ons (levens)pad" (Ps.119:105). Hij is ster en zon. Word daarom wakker. "Sta op, word verlicht, want uw licht komt en de heerlijkheid van de Heer zal over u opgaan" (Jes.60:1). "Ontwaak en sta op (van)uit de doden (om u heen) en Christus zal over u lichten. Zie nauwlettend toe, hoe u wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen, en tracht te verstaan, wat de wil van de Heer is" (uit: Ef.5:14-17). EEN STER ZIJN De planeet Venus en de maan kunnen het licht van de zon weerkaatsen. Met sterren is dat anders. Sterren zijn lichtbronnen. Wie tot ster is gemaakt, schijnt als lichtbron het licht van het hemelse Jeruzalem uit in de duisternis om hem heen (Dan.12:3, Op.21:11). Jezus is een bron en Hij maakt de Zijnen tot bronnen. Zelf gebruikt Hij het voorbeeld van een waterbron. Hij zegt: "Het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven" (Joh.4:14). We lezen ook, dat het geboomte des levens in het hemelse Jeruzalem tot een bron van genezing is gemaakt voor alle volken (Op.22:2). Wie het Lam volgen, blijven niet alleen Zijn licht weerspiegelen. Jezus maakt hen tot sterren van Zijn licht, tot licht van de wereld (Mat.5:14). Hij roept al die sterren bij naam (Ps.147:4), net zoals Hij de Zijnen "bij name roept en naar buiten voert", de schaapskooi uit, om hun leven (=licht) te geven (Joh.1:4 10:3). "Wanneer Hij Zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat Hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij Zijn stem kennen" (Joh.10:4). Zij kennen Zijn stem. Zij zien Zijn ster. En zij worden een ster. Wat een verademing. Weg uit de engte van de "schaapskooi", waar "schapen" kunnen verblijven "in de nacht". Weg van de strijd, die daar voortdurend woedt. Weg van de "dieven", "rovers", "vreemden", "huurlingen" en "wolven in schaapskleding". Het wordt één Herder, het Licht. Het wordt één kudde, met leven in overvloed. Wie die kudde is? Zijn eigen schapen, de Zijnen (Joh.10:3b). Het is het "uitverkoren geslacht, het koninklijke priesterschap, de heilige natie, het volk Gode ten eigendom, uit de duisternis geroepen tot Zijn wonderbaar licht" (1Pet.2:9). Zij "zijn nu licht in de Heer en wandelen, Hem volgend, als kinderen van het licht" (Ef.5:8). Zij vormen de stad, die op de berg ligt en die niet verborgen kan blijven" (Mat.5:14). Zij zijn het hemelse Jeruzalem, dat straalt van de heerlijkheid van God. Het is de gemeente in geest en waarheid (Op.21:11,23), Zijn eigen volk. Het is het volk voor Zijn naam (Hand.15:14), dat Hij "heeft gesteld tot een licht der heidenen (=natiën), opdat het tot heil zou zijn tot aan het uiterste van de aarde" (Hand.13:47). Wij, mensen dus, kunnen gemaakt worden tot sterren. Wij lezen dat al in het eerste bijbelboek. Jozef (=Jezus, de eerste uit vele broeders) droomde, dat elf sterren (zijn broeders) zich voor hem neerbogen (Gen.37:9). En in het laatste bijbelboek zien wij, dat Jezus zeven sterren in Zijn rechterhand heeft, allen engelen (=boodschappers) van de gemeenten (Op.1:20). Ook zag Johannes "een groot teken in de hemel (=geestelijke wereld): een vrouw (= ware Gemeente), met de zon (der gerechtigheid) bekleed, met de 'maan' onder haar voeten en een krans van 'twaalf sterren' op haar hoofd" (Op.12:1). Haar denken wordt volkomen bepaald door sterren. Het zijn de 'lichten', "de wijzen, die velen tot gerechtigheid hebben gebracht en die stralen als sterren voor eeuwig en altoos" (Dan.12:3). Paulus roept de Filippenzen op, om "onberispelijk en onbesmet te zijn, onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht", opdat ook zij zouden "schijnen als lichtende sterren in de wereld" (Fil.2:15). En wat voor hen toen gold, geldt ook voor ons nu. DWAALSTERREN en GEVALLEN STERREN Judas13 spreekt van mensen als dwaalsterren. Hebt u ze wel eens ontmoet? Zij menen de waarheid te spreken, maar wat ze weten is enkel hoofdkennis. Omdat het levende Woord niet in hun hart woont, kan de Geest der Waarheid hen niet leiden in de rechte sporen om Zijns naams wil (vgl. Ps.23:3). Zij maken geen recht spoor met hun voeten (vgl. Hebr.12:13). Hun woord is niets waard, omdat zij steeds hun wisselende standpunten moeten rechtvaardigen. Zij nemen hun toevlucht tot allerlei op het moment aansprekende projecten op het godsdienstige vlak. Wel verwerven zij zich soms een tijdelijke, stralende positie. Maar dwaalsterren zijn niet standvastig (vgl. 1Cor.15:58). Zij hebben geen vaste baan, geen rust in de Heer, geen innerlijke stabiliteit. "Hun liefdemalen zijn feesten om zichzelf te weiden. Ze zijn wolken die geen water geven, bomen die in de late herfst geen vrucht geven, dwaalsterren die tot duisternis leiden" (Judas 12-13). Er zijn ook gevallen sterren. Het prototype daarvan is Adam. Hij was een ster, geschapen naar Gods beeld en gelijkenis, een zoon Gods (Luc.3:38). Ik hoef niet te vertellen, hoe hij zijn status als ster verloor. Van zijn verheven staat viel hij uit de hemel, met alle gevolgen vandien. Adam stierf buiten het paradijs, in plaats van een eeuwig licht te zijn (Gen.3). De onoverwinnelijke Simson werd blind en kwam om in de tempel van Dagon. Israël werd in ballingschap gevoerd en vandaar over de hele wereld verstrooid. De stam van Juda en een deel van Benjamin, die wel naar Palestina terugkeerden, verloren in het jaar 70 alles: Jeruzalem en de tempel werden geheel verwoest. En ook het christendom heeft eeuwen lang het hemelse licht niet laten schijnen, omdat ook zij aardsgericht, aardsgezind, op Babylonische wijze bezig bleef. Adam, Israël, de kerk, zij hadden lichtdragers moeten zijn "tot aan het uiterste van de aarde" (Jes.49:6). Maar zij vielen allen uit de hemel, in de donkerheid van de aarde. Zo vergaat het iedereen, die is aangesteld om een licht te zijn en zich niet aan die opdracht houdt (vgl. Judas 6). De mens Gods moest een licht zijn, een ster, een lucifer (=lichtdrager), een zoon van de morgenstond. Wat Jesaja14:12 zegt: "Hoe bent u uit de hemel gevallen, morgenster, zoon van de dageraad; hoe bent u op de aarde gevallen!" heeft betrekking op de gevallen mens. Velen menen wel, dat Jesaja 13 en 14 gaan over satan buiten de mens. Maar die hoofdstukken gaan over het "vlees", over de gevallen mens, over de koning die heerst in Babel. In Babel regeert het ik, het oude, menselijke ego, dat "arglistig is boven alles" (Jer.17:9), de bron van "boze overleggingen, moord, echtbreuk, hoererij, diefstal, leugenachtige getuigenissen, godslasteringen" (Mat.15:19). Het heeft alle volken overweldigd, iedereen verduisterd. In Adam is iedereen begrepen. In hem zijn we allemaal gestorven (1Cor.15:22). Ook in Ezechiël 28 is de beschrijving van de vorst van Tyrus van toepassing op de mens (v.2,9), die in Eden geplaatst was (v.13) en die door hoogmoed ten val kwam (v.2,6,). In het daarop volgende klaaglied wordt zijn verheven positie beschreven, die hij had in het paradijs (v.12-15), op de heilige berg der goden (v.14). Daar wandelde hij in het licht, tussen vlammende stenen (v.14). Hij was volmaakt, geschapen naar Gods beeld (v.12-13). Hij kreeg als opdracht de hof van Eden te bewerken en die te bewaren als beschermend wezen (vgl.Gen.2:15, Ez.28:14,16). Waar dat paradijs is? Waar God op aarde woont in mensen (Op.2:7, 21:3, vgl. Job, het land Uz symboliseert het paradijs, zie ook 1:6, 38:7). Adam was Zoon Gods (Luc. 3:38), lichtende ster, lichtdrager, lucifer, totdat er onrecht in hem werd gevonden (v.15b). Toen werd hij verbannen (v.16). Hij kon geen ster meer zijn. Hij wandelde niet meer in geest en waarheid. Hij was zijn functie als bewarende, beschermende cherub kwijt. Hij werd ter aarde geworpen (v.17). De zoon van de dageraad viel als ster uit de hemel, wat op de gehele schepping een overweldigend effect zou hebben (Jes.14:12), omdat de mens alle hemelse luister en wijsheid verloor (v.16-17). De eerste Adam die lichtbron had moeten zijn, werd een gevallen ster. Gelukkig zou er een tweede en tevens laatste Adam komen. "Hij heeft zeven sterren in Zijn rechterhand en uit Zijn mond komt een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aanzien is als de zon in haar kracht" (Op.1:16). Wat een verschil! De eerste Adam: uit de hemel gevallen, ter aarde geworpen, heerser in Babel, overweldiger van alle mensen. De tweede Adam: Jezus, de hemelse Levensvorst, die licht en leven brengt, Vredevorst in het hemelse Jeruzalem, Verlosser van het vlees, Licht van de wereld, "Wiens aanzien is als de zon in haar kracht" (Op.1:16), Zon der gerechtigheid, in Wie allen levend worden gemaakt (1Cor.15:22), waarachtige lichtdrager (Latijn: lucifer, Grieks: phosphoros), die leven geeft in overvloed. 2 PETRUS 1:16-21 en MATTHEÜS 17:1-5 Petrus vertelt, hoe hij ooggetuige was van de majestueuze kracht en de komst van de Here Jezus Christus. Hij en twee andere discipelen hoorden een stem uit de hemel toen zij met Hem op een berg waren. Van wat zij daar zagen en hoorden, zegt hij: "Wij hebben het profetische woord dat zeer vast (=zeker) is, en u doet er goed aan om er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanlicht" (2Pet.1:19, St.Vert.). Eerst dit: met het zekere profetische woord, waar Petrus over spreekt, doelt hij niet louter op profetieën in de schrift, maar op wat hij zelf zag en hoorde "bij Jezus op de berg". Wat probeert hij uit te leggen? "Eertijds had God vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken in de profeten" (Heb.1:1a). "Door de Heilige Geest gedreven hebben mensen van Godswege gesproken" (2Pet1:21). Dat kunnen we lezen in de Schrift. En wat zij profeteerden, mogen we nooit eigenmachtig uitleggen (2Pet.1:20). Maar God sprak op de berg der verheerlijking opnieuw. Terwijl hij ooggetuige was van Jezus' majesteit, hoorde hij God ook tot Hem zeggen: "Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb; hoort naar Hem!" (Mat.17:5). Nu hoorde en zag hij niet via mensen, maar door goddelijke openbaring. Dat bevestigde en maakte wat de profeten gesproken hadden nóg zekerder. Het was, alsof er een lamp begon te schijnen in zijn eigen hart. Hij had Gods stem gehoord. Hij had gezien, dat "Jezus' gelaat straalde als de zon" (Mat.17:2). Het wekte de hoop, dat Jezus als zon der gerechtigheid zou opgaan en een nieuwe dag zou brengen. De herinnering aan wat God hem toen had getoond, werd als een lamp, die schijnt op een donkere plaats, totdat de dag zou aanbreken en de zon (Gr.: phosphoros =lichtbrenger, Latijn: lucifer) zou opgaan in zijn hart (2Pet.1:19b, Mal.4:2). Het is jammer, dat men phosphoros in 2 Petrus 1:19 heeft vertaald als morgenster. Het moet zijn zon. Het tot ons persoonlijk gesproken woord is als een lamp die in het duister schijnt, vergelijkbaar met een ster (Grieks: aster) in het donker. Daarna breekt "de dag van de Heer" aan door het steeds groeiende leven van Christus in ons. Hij is de opgaande zon in onze harten, de phosphoros. Men zag in Petrus de realiteit daarvan later. De phosphoros was zó in hem aanwezig, dat het uit hem straalde! "Men droeg de zieken op straat en legde hen op bedden en matrassen, opdat ook maar zijn schaduw (=de uitstraling van Christus) op iemand van hen zou vallen" (Hand.5:15). De genezende uitstraling was heel iets anders dan een schaduw, die ontstaan was, omdat hij in de zon zou hebben gelopen. Het tot ons persoonlijk gesproken woord van God is dus zekerder. Het bevestigt de schrift. Maar toch is openbaring niet het laatste. Profetie bijvoorbeeld is nooit een einddoel. Het is als een lamp, die schijnt in de nacht van ons leven, totdat dat licht verbleekt als Christus, de phosphoros, de ware lichtbrenger, als zon der gerechtigheid in ons opgaat en ons leven wordt (Col.3:4). Want lichten en sterren verbleken als de zon komt. Daarom zegt Paulus: Profetieën zullen hebben afgedaan, als Christus als phosphoros in onze harten opgaat en wij Hem zien van aangezicht tot aangezicht (1Cor.13:8-12). We staan nog even stil bij wat er gebeurde "in de eenzaamheid met Jezus". De "drie" discipelen, die Hij "op de hoge berg had geleid", waren Joden. Zij hadden hun leven lang God geëerd in hun synagogen en in de tempel in Jeruzalem. Zij kenden Mozes en de profeten. Bovendien waren zij al een paar jaar discipelen (=leerlingen) van Jezus van Nazareth. Zij leerden van wat Hij deed en zei. Zijn woorden waren geest en leven (Joh.6:63). Maar wat maakten zij nu mee? Zij zagen, dat "Zijn gedaante veranderde en dat Zijn gelaat straalde als de zon en Zijn klederen wit werden als het licht" (vers 2). "Hun verschenen Mozes en Elia, die met Hem spraken" (vers 3). De lichtende wolk van Gods heerlijkheid kwam over hen (vers 5a). En uit die wolk hoorden zij een stem: "Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik Mijn welbehagen heb; hoort naar Hem! (vers 5b). De wet (Mozes) en de profeten (Elia) hadden van Jezus getuigd. Nu was Jezus verschenen als licht van de nieuwe dag. Voortaan zou gelden: "Hoort naar Hem". Dat alles ervoer Petrus als een lamp die in zijn hart ging schijnen, als een heerlijk, hoopvol, profetisch woord, dat als een ster de nieuwe dag aankondigde. Op die dag is Christus in ons, de hoop der heerlijkheid (Col.1:27). Op die dag zie je Hem van aangezicht tot aangezicht (1Cor.13:12). Hoe is het nu met ons? Ook wij kennen de bijbel en eren de Heer in kerken en gemeentes. Maar volgen wij Hem, waar Hij ook heen gaat? Is Zijn Woord voor ons geest en leven? Neemt Hij ons mee, de berg op (vgl. Op.14:1) en hebben ook wij dat vastere woord, dat Hij persoonlijk tot ons spreekt? Zien wij die ster in onze donkere nacht? Verwachten wij de nieuwe dag, "de verschijning der heerlijkheid van onze grote God en Heiland, Christus Jezus, die Zich voor ons heeft gegeven om ons vrij te maken van alle ongerechtigheid, en voor Zich te reinigen een eigen volk, volijverig in goede werken" (Titus 2:13-14)? "Een eigen volk volijverig in goede werken!" Duidelijk blijkt uit deze woorden, dat de verschijning van de heerlijkheid van de Heer niet alleen voor later is, in de hemel, maar voor nu, in de hemelse gewesten. Nu mogen wij de "zon", de phosphoros, in ons leven verwachten. Hij is onze hoop der heerlijkheid (Col.1:27). Nu is het de dag van het heil! (2Cor.6:2). Ja, God heeft de laatste jaren veel openbaringen gegeven, vooral in de charismatische beweging: visioenen, profetieën, dromen, woorden van wijsheid en kennis. Het waren allemaal lampen op duistere plaatsen om ons verder te leiden. Maar wat is ermee gedaan? Ze genegeerd? Ze veracht (1Thes.5:19)? Opgeschreven om ze in een la te leggen of in een map in de kast te bewaren? Of zijn ze voortdurend gekoesterd, overlegd en herkauwd in ons hart, net zoals Maria dat deed met wat de engel tot haar had gesproken (Luc.2:19,51)? Was het ook voor ons een zekerder woord, dat als een lamp bleef schijnen in ons verduisterde wezen, totdat de dag aan kon breken? Verwachten wij, dat de zon der gerechtigheid in ons kan opgaan tot de volle dag? Zo ja, dan wordt vervuld: "Uw licht komt en de heerlijkheid van de Heer gaat over u op" (Jes.60:1-3). Nu! ALS EEN DIEF Toen Johannes in geestesvervoering kwam op "de dag van de Heer" zag Hij de Christus (Op.1:12-20). "Zijn aanzien was als de zon schijnt in haar kracht" (v.12). Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand en stond te midden van zeven kandelaren (v.12-13). Die sterren in Zijn hand zijn de engelen (=boodschappers) van de gemeenten. De kandelaren zijn de gemeenten (Op.1:20). De sterren zijn lichtbronnen. De kandelaren geven op zich geen licht. Zij staan om Hem heen en kunnen alleen licht geven, als zij olie (=de heilige Geest) in zich hebben en zijn aangestoken. Nu blijken alle "kandelaren" niet even goed te branden. De eerste liefde kan zijn verzaakt (Op.2:4), men kan de vrouw Izébel laten begaan (Op.2:20), of men kan lauw zijn, noch koud noch heet (Op.3:15). Slechts "twee" kandelaren blijken goed te branden, die van "Smyrna" (=mirre =lijden) en die van Filadelfia (=broederliefde). Tot Sardes zegt Hij zelfs: "Als jullie niet wakker worden, zal Ik komen als een dief " (Op. 3:3). Wat zou de Heer daarmee bedoelen? Ieder weet wat een dief wil. Hij komt om iets weg te nemen zonder dat iemand het merkt. Het is een vreemde gedachte, maar Jezus zegt, dat ook Hij tot de gemeente kan komen als dief (Op. 3:3). Wat zou Hij dan weg willen nemen? Het antwoord geeft Hij zelf: "Gedenk dan, van welke hoogte jullie gevallen zijn. En bekeer u en doe weer uw eerste werken. Zo niet, dan kom Ik om uw kandelaar van zijn plaats weg te nemen" (Op.2:5). Als een volk niet gelooft, wordt het van de olijfboom weggekapt (Rom.11:22b). Als een gemeente "lauw is, noch heet, noch koud, zal Hij haar uit Zijn mond spuwen" (Op.3:16). Als "het zout zijn kracht verliest, deugt het nergens meer toe dan om weggeworpen te worden" (Mat.5:13). Als wij de dingen die boven zijn niet meer bedenken en Jezus tot ons moet zeggen: "Jullie zijn van beneden, van deze wereld" (Joh.8:23), dan kunnen wij het licht van boven niet meer zijn (vgl Mat.5:14). "Gedenk dan, van welke hoogte u gevallen bent. Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, als u zich niet bekeert" (Op.2:5). Als wij Zijn licht niet meer laten schijnen, omdat wij "lauw" zijn geworden, of zijn "ingeslapen", of omdat wij misschien wel "dronken zijn van de wijn van de hoererij van Babel" (Op.17:2), of zijn beneveld door aardse beslommeringen, dan komt Hij tot ons als dief. Hij neemt de genade niet weg, want die is voor iedereen, maar wel de bevoorrechte positie om Zijn kandelaar te zijn. Wij zijn dan het "Zijn getuige zijn" niet meer waardig. Op het moment dat Hij de kandelaar wegneemt, merkt men daar niets van. Men vindt van zichzelf misschien wel, dat men (geestelijk) heel rijk is, maar men is eigenlijk arm, blind, naakt (Op.3:17). Dan freewheelt men geestelijk door, omdat men nog de naam heeft, dat men leeft. Maar eigenlijk is men dan levend-dood (Op.3:1). Hij kwam als een dief. Dat "de nieuwe dag" uitblijft, komt men later pas achter. Men is verzeild geraakt in "de diepe nacht" van "Babel", waar het ik regeert met zijn verduisterde verstand (vgl Ef.4:18). Van de stralende, geestelijke, waarachtige gemeente blijft slechts een menselijke structuur over, een soort vereniging, die op religieuze wijze in stand moet worden gehouden. Dan wordt er alleen nog maar gepraat en gezongen over het licht, dat al lang is geweken. Men lijkt er op de schriftgeleerden uit Jezus' dagen, die als blinde leidslieden in diepe, geestelijke duisternis zaten en die hun opvattingen tot licht verhieven. Jezus zegt tot hen: "Indien nu wat licht in u is duisternis is, hoe groot is dan die duisternis!" (Mat.6:23). "Gedenk toch, van welke hoogte u gevallen bent en bekeer u en doe weer uw eerste werken. Maar als u zich niet bekeert, dan zal Ik uw kandelaar van zijn plaats wegnemen" (Op.2:5). Het Griekse woord voor bekeren is metanoeo en betekent anders denken. Jezus bedoelt niet, dat een rooms-katholiek gereformeerd moet gaan denken, een hervormde als baptist, een evangelisch christen als pinksterbroeder. Ieder moet zich bekeren tot de denkwijze van het Koninkrijk der hemelen! Wie uit de hoogte is gevallen en ter aarde is geworpen, moet zich bekeren van de weg, die de eerste Adam is gegaan. Ga anders denken. "Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn" (Col.3:2). "Laat die gezindheid (phroneo=manier van denken) bij u zijn, die ook in Christus Jezus was" (Fil.2:5). Hij leidt namelijk op de koninklijke weg, die omhoog leidt, ten leven (Mat.7:14). Daarom zegt Jezus: "Zie toch toe op uzelf. Waak te allen tijde, dat u gesteld kunt worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen" (uit: Luc.21:34-36). Waar de Zoon des mensen is? "Boven", in geest en waarheid, in het Koninkrijk der hemelen dat nabij gekomen is. Dat kan zijn in uw hart. En hoe is Hij? Hoe zijn Zijn ogen? Als een vuurvlam. Zijn stem? Als een geluid van vele wateren. En Zijn aanzien? Gelijk de zon schijnt in haar kracht" (uit: Op.1:12-16). Ga anders denken! En zie toe op uzelf! ZIE TOE OP UZELF Jezus zegt: "Zie toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard wordt door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud, en die dag niet plotseling over u komt, als een strik. Want hij zal komen over allen, die gezeten zijn op het oppervlak der ganse aarde. Waak te allen tijde, en bid dat u kunt ontkomen aan alles wat geschieden zal, en gesteld kunt worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen" (Luc.21:34-36). Ons hart kan bezwaard worden, belast, beladen, verduisterd. Als dat is gebeurd, zegt Hij: "Kom tot Mij" (Mat.11:28-30), om samen één span te vormen, onder Zijn juk, om ons te leiden en te bewaren voor "roes, dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud" (Luc.21:34). Eerst roes (Grieks: kraipale=katterigheid, zwaarte, na te veel hooi op je vork te hebben genomen). Als wij niet toezien op onszelf, wordt ons hart bezwaard, omdat we lasten op ons nemen, waarvan God niet wil, dat wij die dragen. We worden erdoor beneveld, katterig. Onze waakzaamheid neemt af. "Neem Mijn juk op u. Leer van Mij", om de balans te hervinden onder Zijn juk. Dan zult u steeds horen: "Dit is de weg, wandel daarop" (Jes.30:21). Jezus waarschuwt ook voor dronkenschap. Hij doelt op de geestelijke bedwelming, waardoor destijds bv. priester en profeet in Israël geen rechte kennis hadden en openbaring niet verstonden (Jes.28:7-10). Zij waren "dronken, maar niet van wijn, waggelden, maar niet van bedwelmende drank" (Jes.29:9). Zij waren overmand door een geest van dronkenschap en diepe slaap (Jes.29:9-10). Dan ben je je niet meer bewust, wat er in de geestelijke wereld gebeurt (Jes.29:11-12). Ook de discipelen, die met Jezus op de berg der verheerlijking waren, waren nog zo door "slaap" overmand, dat zij de heerlijkheid en de betekenis van Jezus' gedaanteverandering nog niet konden begrijpen. "Zij waren niet bedacht op de dingen van God, maar op die van de mensen" (Mat.16:23). Met hun goede bedoelingen wilden zij er drie tenten opslaan, één voor Jezus, één voor Mozes en één voor Elia (Luc.9:28-36). Maar wie nuchter is en wakker, zal geestelijke realiteiten nooit aards uitwerken en "tenten opslaan". Zodra de gedachte opkomt en wordt geuit, komt er de stem uit de wolk, die zegt: "Hoor naar Mijn geliefde Zoon, naar Jezus" (Mat.17:5), niet naar het vlees. Wie die Babylonische, aardsgezinde denkwijze wél heeft en aardsgericht blijft werken, wordt op den duur stomdronken. Geestelijk inzicht vervaagt, onderscheidingsvermogen en richtingsgevoel worden hoe langer hoe minder. De wil van God wordt uiteindelijk helemaal niet meer onderkend. Zo verdwaast Babel met haar "wijn" ieder, "die op de aarde woont" (Jer.51:7, Op.18:3). Het wordt aardedonker. Verder zegt Jezus, dat zorgen voor levensonderhoud onze waakzaamheid ondermijnen. Het Griekse woord voor zorg is afgeleid van merizo, verdelen. Zorgen maken ons innerlijk verdeeld. Zorgen voor ons leven, voor onze kinderen en familie zijn te veel om op te noemen. Laat ze steeds "door gebed met dankzegging bekend worden bij God" (Fil.4:6). Jezus zegt, dat uw hemelse Vader weet, wat u nodig heeft. En Hij vervolgt: "Maar zoek eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad" (Mat.6:32-34). Ook het werk voor of in de gemeente kan zó'n zorg worden, dat het hart erdoor bezwaard wordt. "Zie toe op uzelf en kom tot Mij" zegt Jezus ook dan. Ontvlucht alle door traditie, door mensen of door uzelf opgelegde jukken. Kom tot Hem, de ware toevlucht (Ps.91:9, Heb.6:18), om van Hem te leren, hoe wij als priester in geest en waarheid God kunnen dienen in Zijn ware heiligdom (Heb.6:19-20), om vandaar uit anderen "te zegenen in Zijn naam" (Deut.10:8). "Want u bent licht in de Heer" (Ef.5:7). "Wandelt daarom als kinderen van het licht" (Ef.5:8), als wijzen (Ef.5:16). WAAK TE ALLEN TIJDE Waak te allen tijde, biddende, dat u kunt ontkomen aan alles wat geschieden zal en gesteld kunt worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen" (uit: Luc.21:34-36). Ook hierbij kunnen wij weer denken aan de wijzen. Zij hadden gewaakt, "Zijn ster" gezien en die gevolgd tot in Israël. Maar voordat zij bij de grote Koning kwamen, waren zij bijna bij "Herodes" in de val gelopen. In Jeruzalem "hoorden zij de koning aan en reisden weg. En de ster die zij hadden gezien in het oosten ging hun voor, totdat zij kwam te staan boven de plaats, waar het kind was" (Mat.2:9). Toen ontmoetten zij de ware Koning! "En van Godswege in de droom gewaarschuwd om niet tot Herodes terug te keren, trokken zij langs een andere weg naar hun land terug" (Mat.2:12). Zij wisten te ontkomen door Zijn ster, door het verstaan van goddelijke openbaring. Het Griekse woord voor ontkomen is ekpheugo en betekent: een veilige uitweg zoeken. Wat is de veilige uitweg? Het is de toevlucht tot Jezus (Ps.73:28). Op de vlucht naar Hem toe zal Gods Geest ons leiden. "Waak te allen tijde, en bid dat u gesteld kunt worden voor het aangezicht van de Zoon des mensen". Daar "zien" (=kennen) wij Zijn heerlijkheid, aanschouwen wij Zijn liefelijkheid in Zijn huis, al de dagen van ons leven (Ps.27:4), "van aangezicht tot aangezicht" (vgl.Deut.34:10, 1Cor.13:12). Daar zien wij "de Koning in Zijn schoonheid en een wijd uitgestrekt land" (Jes.33:17), "de ruimte" (Ps.18:19), de "grazige weiden met de rustige wateren" (Ps.23:1-2), waar het is geworden één kudde en één herder" (Joh.10:16). Op u, mijn Heiland, blijf ik hopen. Verlos mij van van mijn bange pijn! Laten wij daarom toezien op onszelf, altijd geestelijk wakker zijn en voortdurend die dingen bedenken, die boven zijn, waar Christus is (Col.3:1). Want .... Nu daagt het in het oosten, De duisternis gaat wijken van d' eeuwenlange nacht. Paulus zegt, dat, wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, ook wij met Hem zullen verschijnen in heerlijkheid (Col.3:4). Daarom heet het: "Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten" (Ef.5:14). "Sta op, Mijn volk. Laat uw licht schijnen, want de heerlijkheid des Heren gaat over u op. Een duisternis, zwart als de nacht, zal alle volken van de aarde omhullen, maar de glorie van de Here zal van u afstralen. Alle volken zullen op uw licht afkomen, om uw stralende opgang te zien" (Jes.60:1-3, NBG en Het Boek). |
|||||||||||||||||