Mozes
en de weg tot zoonschap

Overgenomen van: Verborgen Manna

INLEIDING

In het oude testament is Mozes een zeer opvallende figuur. Grote mannen leefden vóór hem en ná hem. Maar "zoals Mozes, die de Heer gekend heeft van aangezicht tot aangezicht, is er in Israël geen profeet meer opgestaan" (Deut.34:10). Dat bleef gelden tot zijn eigen profetie werd vervuld: "Een Profeet uit uw broeders, zoals ik ben, zal de Heer u verwekken; naar Hem zult u luisteren" (Deut.18:15). Dat gebeurde meer dan duizend jaar later, toen de Heer Jezus werd gezonden, van Wie de Vader zei: "Deze is Mijn Zoon, de geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!" (Mat.17:5).

Wat was eigenlijk het geheim van Mozes' leven? Was het zijn grootheid als Egyptische prins? Zijn kennis van de Egyptische godsdienst en cultuur? Nee. Zijn leven was als geen ander in het oude testament een duidelijke typering van de weg tot zoonschap. Het wijst in eerste instantie heen naar de Zoon, die het ware Israël zou verlossen van de "vleespotten van Egypte". Maar het wijst ook naar de zonen Gods, die de hele "schepping van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zullen bevrijden tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods" (Rom.8:21).

Die Mozessen heeft de wereld nodig. Aan politici, wetenschappers of religieuze leiders is er geen gebrek. Zij kunnen de gigantische problemen niet oplossen. Het antwoord is Jezus én de zonen. "Wij weten, dat de hele schepping in al haar delen zucht en in barensnood is" (Rom.8:22). "Met reikhalzend verlangen wacht zij op het openbaar worden van de zonen Gods" (Rom.8:19). Dat was waar voor die tijd. Dat is zeker ook waar voor onze tijd.

Jezus was "de eniggeboren Zoon" (Joh.3:16), in Wie alle volheid van God lichamelijk woonde (Col.2:9). "Het Woord werd vlees en het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene van de Vader, vol van genade en waarheid" (Joh.1:14).

Maar Hij zou ook "de eerstgeborene zijn van vele broederen", die God "tevoren heeft bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon" (Rom.8:29b). Hij was "het begin, de eerstgeborene uit de doden", "de eerstgeborene van de ganse schepping" (Col.1:15,18), onder Wie uiteindelijk "al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd wordt samengevat" (Ef.1:10).

Jezus' leven was dus niet een eenmalig solo-gebeuren. Nee, het was het begin van de verrijzenis vanuit de doden (Col.1:18). Hij is de eerste van de eerstelingen voor God (1Cor.15:23, Jac.1:18) en uiteindelijk "de eerstgeborene der ganse schepping" (Col.1:15). Zijn leven was een teken, dat heenwees naar zoonschap in anderen (Jes.7:14, Luc.2:34). Natuurlijk was Zijn offer als Lam Gods voor de zonde van de wereld eens en voor altijd. Maar op Zijn leven rust geen copyright. Het dient te worden nagevolgd onder de leiding en tucht van de Heilige Geest. Hij is de Zoon van God. "Hij komt met Zijn loon" (Op.22:12), met de zonen Gods, die allen zó door Gods Geest geleid worden (Rom.8:14), dat mede door hun bediening de hele schepping zal worden bevrijd (Rom.8:19-22).

Mozes' leven is dus een voorafschaduwing van de weg tot zoonschap. Als eerste ging Jezus die weg. En ook wie in Christus is, gaat die weg. Daarom hebben wij enkele gebeurtenissen en feiten uit het leven van Mozes vergeleken met het leven van Jezus, met de bedoeling, dat wij beter zullen begrijpen, wat God doet in óns leven, als Hij óns koopt "uit de mensen als eerstelingen voor God en het Lam" (Op.14:4b) en wij de weg tot zoonschap mogen gaan.

DE GEBOORTE VAN MOZES

Zowel de geboorte van Mozes als die van Jezus gingen gepaard met dramatische gebeurtenissen. In beide gevallen trachtte een koning zijn aardse troon te redden door een massamoord. Farao gaf bevel om alle pasgeboren Hebreeuwse jongens te verdrinken in de Nijl (Ex.1:22). Herodes liet alle jongetjes onder de twee jaar, die in Bethlehem woonden, vermoorden. Iets dergelijks wordt ook vermeld in Openbaring. Daar staat "de grote draak" voor "de barende vrouw", om "haar kind" (een "mannelijk wezen", dat alle heidenen zal hoeden met een ijzeren staf) te verslinden, zodra het geboren is (Op.12:4-5).

Ook in Israëls geschiedenis vinden we twee hierop lijkende gebeurtenissen. Kort na de uittocht uit Egypte "kwam Amalek en streed tegen Israël" (Ex.17:8). Nauwelijks was Israël als volk geboren, of het werd met vernietiging bedreigd. Dank zij Gods tussenkomst lukte dat niet (Ex.17:16). Drie en een half duizend jaar later werd de staat Israël uitgeroepen. Meteen vielen de verenigde Arabische legers de nieuwgeboren natie aan, met de bedoeling die totaal te vernietigen. En weer kwam Israël op wonderlijke wijze als winnaar uit de strijd.

Deze gebeurtenissen leren ons dezelfde les: satan bestrijdt met alle macht de geboorte van "een mannelijk wezen". Steeds zien wij zijn woede en haat. Maar elke keer komt God tussenbeide om de Zijnen in veiligheid te brengen.

Wie is nu dat "mannelijke wezen", de "zoon"? Wij lezen in het oude testament, dat Israël zo genoemd wordt. "Zo zegt de Heer: Israël is Mijn eerstgeboren zoon; laat hem gaan, opdat hij Mij diene" (Ex.4:22-23). Er staat ook, dat de thora een schaduw is van nog te komen realiteiten (Hebr.10:1). En dat alles van het natuurlijke volk Israël ons tot voorbeeld is gebeurd (1Cor.10:11). De verlossing van Israël uit Egypte toen symboliseert de verlossing tot zoonschap nu. Israël was dus een teken en Mozes een voorloper van het "mannelijk wezen", van Jezus Christus het Hoofd en van de Christus Zijn voltallige lichaam van zonen (Mat.1:16-17). Jezus is gekomen. Het Hoofd werd als eerste geboren. De volledige(open)baring van het hele lichaam moet nog komen (Op.12:5).

En vrouwelijke gelovigen dan? Zijn er in dit mannelijke wezen ook dames? Eigenlijk zouden we ook kunnen vragen of er ook mannen in de bruid kunnen zijn, of in Babylon, de hoer. Op deze vragen is maar één antwoord mogelijk: natuurlijk wel! Het gaat er in de bijbel niet om, of iemand van het mannelijke of het vrouwelijke geslacht is, maar of iemand in Gods ogen mannelijk is (=geestelijk) of vrouwelijk (=ziels).

De mens heeft in zich een mannelijke én een vrouwelijke kant. Iedereen heeft mannelijke én vrouwelijke hormonen. In een man overheersen de mannelijke, in een vrouw de vrouwelijke hormonen. Met de innerlijke mens is het net zo: hij is innerlijk mannelijk(=geestelijk) én vrouwelijk (=ziels). In de één overheerst het "mannelijke", in de ander het "zielse". God is echter één, volmaakt in balans (Jac.2:19). En toen Hij Adam schiep naar Zijn beeld en gelijkenis, was deze mannelijk-vrouwelijk (Gen.1:27b letterlijk). Ook in Adam was er een harmonische eenheid en een volmaakt evenwicht tussen "mannelijk" en "vrouwelijk". Hij was ook één.

Ook Jezus kende dit innerlijke evenwicht. Hij handelde nooit in een zielse opwelling, op menselijke initiatief of uit medelijden. Hij deed "niets van Zichzelf, of Hij moest het de Vader zien doen" (Joh.5:19). Hij liet Zich leiden door Gods Geest. Hij was innerlijk één. Vandaar dat demonen zich sidderend voor Hem neerwierpen (Marc.3:11).

De meeste gelovigen kennen deze innerlijke harmonie niet. Zij zijn innerlijk verdeeld. In hen overheerst het zielse, dat bevrediging zoekt voor het vlees (Col.2:23). De ziel wil hebben. Zij begeert. Zij zoekt meer de zegeningen dan de Gever. Maar de volgelingen van het Lam leren deze innerlijke harmonie wel kennen. Hun eigen ziel "is tot rust en stilte gebracht" (Ps.131:2). Zij zijn zonen, die maagdelijk zijn (Op.14:4). Zij zijn mannelijk-vrouwelijk. Geest en ziel zijn volkomen in balans. Daarom doen zij "goud van zich uitvloeien" (Zach.4:12). Naar hen moet geluisterd worden. Niet naar mensen, in wie het zielse overheerst. Die moeten, als innerlijk vrouwelijken, stil zijn in de gemeente (1Cor.14:34).

"Het mannelijk wezen" bereikt "de éénheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon van God, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom van de volheid van Christus" (Ef.4:13). De leden van dit geestelijke lichaam worden niet meer overheerst door het zielse. Zij zijn "niet meer onmondig, op en neer, heen en weer geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, maar groeien, zich aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het Hoofd is" (Ef.4:14-15). Satan vreest en haat de geboorte van deze zonen. Daarom zal hij, net als farao en als Herodes, "oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal overwinnen en zij die met Hem zijn" (Op.17:14).

Wat er na Mozes' geboorte gebeurde, weten wij allemaal. De dochter van farao nam hem mee naar het hof en zijn toekomst leek zeker. Weer was er, als in de dagen van Jozef, een Hebreeër in het Egyptische paleis. Zou ook hij een redder in nood blijken te zijn?

ZIJN NAAM

Wat is de betekenis van zijn naam? De prinses "noemde hem Mozes (moshe), want, zei ze: ik heb hem uit het water getrokken" (Ex.2:10).

Water is een beeld van woord, "water van de Nijl" van de talloze "Egyptische", menselijke, ongeïnspireerde, geschreven, gedrukte en gepreekte woorden. Dat water is geen levend water. Het wordt daarom veranderd in bloed (Ex.7:14-25). Het is ziels (vgl. Lev.17:11,14). In de tijd van Mozes' geboorte liet farao alle mannelijke pasgeborenen in dát water verdrinken (Ex.1:22).

Het woord moshe betekent uitgetrokken. Dit kunnen we tweeledig opvatten. Allereerst werd hijzelf uit het water van Egypte getrokken. Hij zou uit "zielse wateren" worden opgetrokken tot de rivier van water des levens, tot het levengevende Woord van de Geest Gods (vgl.Joh.7:37-39(Op.22:1). Mozes zou door God uit vleselijk denken worden opgetrokken naar de hemelse gewesten. Hij zou vernieuwd worden.

Hierin lijkt Mozes op ons en verschilt hij van de Heer Jezus. Net als wij was Mozes van beneden. Hij moest worden opgetrokken. Ook wij moeten uit de "wateren van beneden" worden geleid. Jezus niet. Hij kwam van boven om anderen uit te leiden en tot Zich te trekken (Joh.10:3, Joh.12:32). Dat doet Hij eerst in de Zijnen, die Zijn stem kennen. Zij worden dan als "mannelijk" wezen "weggevoerd naar God en Zijn troon" (Op.12:5b).

Mozes. Uitgetrokkene. Hij zou ook, omdat hij zelf was uitgetrokken, Israël doen uittrekken uit Egypte, ondanks grote tegenstand van farao. Maar eerst moest God hem daarvoor klaarmaken.

ZIJN VERNEDERING

Terwijl Mozes in luxe leefde aan het hof, zwoegde en zuchtte het volk van God onder de harde hand van farao's slavendrijvers. Pas toen hij veertig jaar was geworden, "ging hij uit tot zijn broeders en lette op hun dwangarbeid" (Ex.2:11). Hij vroeg zich ongetwijfeld af, wat hij voor hen kon doen. Misschien dacht hij wel aan Jozef, die Egypte en "de hele wereld" had gered (Gen.41:57). Hoe kon hij zijn invloed gebruiken om de Hebreeërs te helpen?

Maar Gods tijd was toen nog niet gekomen. Hoewel Mozes al tien jaar ouder was dan Jozef, toen deze onderkoning werd van Egypte, was hij geheel onvoorbereid in Gods ogen. Zijn pogingen om het volk te helpen eindigden in een complete mislukking (Ex.2:11-22). Vanuit het Egyptische paleis kon hij niets doen. Hij had gezag als prins, dat is waar. Maar had hij geestelijk gezag? Want wat God doet, doet Hij niet "door kracht of door geweld, maar door Zijn Geest" (Zach.4:6).

Behalve op zijn positie als prins steunde Mozes' gezag ook op "Egyptische" kennis. Hij was "onderwezen in alle wijsheid van de Egyptenaren en was machtig in woorden en werken" (Hand.7:22). Ook nu denken veel mensen God daarmee te kunnen dienen. Wat is er nu beter dan een invloedrijke, maatschappelijke status, een goede opleiding, kennis van de schrift en een titel voor je naam. Mensen luisteren graag naar iemand van aanzien, die zich goed kan uitdrukken.

Wáár gezag (dat van goddelijk zoonschap) en wáre kennis (die van de Heilige Geest) zijn heel anders. Jezus had geen enkele reputatie of positie in de religieuze wereld van Zijn tijd. Maar "zij stonden versteld over Zijn leer, want Zijn woord was met gezag" (Luc.4:32). Zijn gezag was niet vanuit de mens, maar van God (vgl.Mat.7:29).

Daarom vond God het nodig Mozes eerst te ontdoen van elke vorm van aanzien en eigen kunnen. Hij moest de weg van zelfontlediging gaan. Paulus zegt van Jezus, dat ook Hij "Zichzelf heeft ontledigd en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in Zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd" (Fil.2:7-8). Hij roept Jezus' volgelingen op, die gezindheid te hebben (Fil.2:5).

Ons verstand kan de diepgang van deze woorden maar moeilijk vatten. Was het voor God niet voldoende om mens te worden en "gewikkeld te worden in doeken" (Luc.2:12) van "vlees aan dat der zonde gelijk" (Rom.8:3)? Nee, ook op aarde zou Jezus Zich verder ontledigen en vernederen. Dertig jaar lang "nam Jezus toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen" (Luc.2:52). Toen zalfde de Vader Hem tot ware Koning en Hogepriester en verklaarde: "Jij bent Mijn Zoon, de geliefde, in wie Ik welbehagen heb" (Luc.3:21-22). Wat een rijkdom! Koning, Hogepriester, Zoon van de levende God!

Maar van deze hoge geestelijke status maakte Hij nooit gebruik, om aan de wereld te bewijzen wie Hij eigenlijk was (vgl. Mat.4:11). In plaats daarvan nam Hij andere gestalten aan: die van dienstknecht (Fil.2:7), van "schaap dat stom is voor zijn scheerders", van "lam dat ter slachting geleid wordt" (Jes.53:7). Hij legde bewust alles af. "Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik Mijn leven afleg. Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af". (Joh.10:17-18). Maar wie begreep, wat Hij bedoelde? Daarom "zeiden velen van hen: Hij is bezeten en waanzinnig; waarom luisteren jullie naar Hem?" (Joh.10:20). Zij zagen Hem slechts als "de zoon van een timmerman" ) uit het verachtelijke provinciestadje Nazareth (Mat.13:55, Joh.1:47).

Mozes benaderde deze weg van vernedering het dichtst van alle oudtestamentische figuren. Hij verliet de pracht van het Egyptische hof om bij zijn broeders in de verdrukking te zijn (Ex.2:11). Hij verbleef veertig jaar lang (40=testen, beproeven) in afzondering in Midian, om innerlijk te worden veranderd. Hij werd herder, een naar Egyptische maatstaven verachtelijke positie. "Want al wat schaapherder is, is voor de Egyptenaren een gruwel" (Gen.46:34).

Herders hebben in ons denken een positief, romantisch imago. Wat is er nu leuker, tijdens een vakantie een herder op de hei tegen te komen en een praatje met hem te maken. Vaak stelt men zich een herder voor op een zonnige groene lentewei, met een lam in zijn armen, zoals op het plaatje in onze kinderbijbel. Jezus is immers de Goede Herder. Maar voor de Egyptenaren was een herder een vieze, ongeletterde, onbeschaafde figuur. Mozes werd herder. Van prins tot "gruwel der Egyptenaren", die, ook dat nog, niet eens zijn eigen schapen, maar de kudde van zijn schoonvader Jetro moest hoeden" (Ex.3:1).

Hij moet er erg onder geleden hebben. Misschien drukte hij iets van zijn innerlijke smart uit, toen zijn eerste zoon geboren werd. Hij noemde hem Gersom, wat betekent: "Ik ben een vreemdeling geworden in een vreemd land" (Ex.2:22). Jozef, die ook in ballingschap was, had daarentegen zijn eerste zoon triomfantelijk Manasse genoemd, "want, zei hij: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis van mijn vader" (Gen.41:51). Zijn tweede zoon noemde hij Efraïm,"want God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land van mijn ellende" (Gen.41:52).

Hoe anders was het met Mozes! Zijn weg naar en in Midian was een afgang. Wilde God hem gebruiken als verlosser, dan moest hij de weg van volkomen zelfontlediging gaan, net als Jezus. Ook Hij werd "arm, terwijl Hij rijk was" (2Cor.8:9). Ook Hij had "geen plaats om het hoofd neer te leggen" (Mat.8:20). Mozes moest, net als Jezus, een Gersom worden, een niets bezittende vreemdeling in de wereld.

Deze ontlediging duurde net zo lang, tot alle hoop en elk verlangen naar iets groots gestorven was. Wat een pijnlijke weg! Maar wat een vruchtbare weg! Later lezen we van hem, dat hij "een zeer zachtmoedig man was, meer dan enig ander mens op de aardbodem" (Num.12:3). God had veertig jaar lang in het verborgene in hem gewerkt. Zijn trotse zelfvertrouwen was gebroken. In hem was een andere gezindheid gekomen.

Op veel plaatsen is de boodschap van zoonschap te horen. Velen worden erdoor geboeid. Maar wie wil eerst de weg van ontlediging en vernedering gaan? Paulus zei: "Zeer gaarne zal ik in zwakheden roemen" en dat betekent: "Ik verblijd mij over alles, wat mij vernedert". Als hij werd vernederd als volgeling van het Lam, dan schaamde hij zich niet, maar verheerlijkte God (vgl. 1Pet.4:16). Alleen als we met Jezus lijden, zullen we ook delen in Zijn troon. Zoonschap is geen ego-trip. Het is dood aan ons ik. Wie het Lam volgt, waar Hij ook heen gaat, "heeft het vlees met zijn hartstochten en begeerten gekruisigd" (Gal.5:24). Dan geldt: "Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is, niet meer mijn eigen ik, maar Christus leeft in mij. En voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof in de Zoon van God, die mij heeft liefgehad en Zich voor mij heeft overgegeven" (Gal.2:20).

ZIJN BEDIENING

We hebben nagedacht over Mozes' voorbereiding. Nu vergelijken wij zijn bediening met die van de Zoon en die van de zonen.

Jezus wordt beschreven als "een profeet, machtig in werk en woord voor God en het volk" (Luc.24:19). Hetzelfde gold voor Mozes. Toen hij zijn staf uitstrekte en de plagen neerkwamen, vreesde heel Egypte hem. Bovendien openbaarde God Zich aan hem "van aangezicht tot aangezicht" (Deut.34:10). Wat een profeet! Er is niemand meer geweest zoals hij, totdat Jezus kwam (Deut.18:15).

Alle oud-testamentische profeten, die na Mozes kwamen, van Jesaja tot en met Maleachi, waren tot op zekere hoogte zijn volgelingen. Zij riepen het volk terug "tot de wet en tot de getuigenis!" (Jes.8:20). "Gedenk de wet van Mozes, Mijn knecht, die Ik hem op Horeb geboden heb voor gans Israël, inzettingen en verordeningen" (Mal.4:4). Mozes was een geestelijke pionier geweest. Hij had niet voortgebouwd op wat anderen hadden gedaan. God had hem een geheel nieuwe taak gegeven. Hij luidde een geheel nieuw tijdperk in, de tijd van de wet.

Ook Jezus luidde een nieuw tijdperk in, de tijd van genade. Ook wat Hij zei en deed, was nieuw en revolutionair. De dienaars van de overpriesters, die Hem moesten arresteren, kwamen onverrichterzake terug en zeiden: "Nooit heeft een mens zó gesproken, als deze mens spreekt!" (Joh.7:46). Altijd wekten Zijn woorden en daden verwondering. Men wist nooit van te voren wat Hij zou gaan doen of zeggen. De wind waaide waarheen hij wilde en zo vervulde Hij de wet door Zich volkomen te laten leiden door Gods Geest.

Maar, anders dan alle vorige profeten riep Jezus het volk niet terug tot de wet van Mozes. Zijn woorden leken die wet zelfs te ondermijnen. Daarom zei Hij: "Meent niet, dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden. Ik ben gekomen om te vervullen. Want voorwaar, Ik zeg u: Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel vergaan van de wet, eer alles zal zijn geschied. Wie dan één van de kleinste van deze geboden ontbindt en de mensen zo leert, zal zeer klein heten in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze doet en leert, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen. Want Ik zeg u: Indien uw gerechtigheid niet overvloedig is, meer dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, zult u het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan" (Mat.5:15-20).

Nee, Jezus heeft de wet niet ondermijnd. Hij heeft haar geleefd, wet voor wet, door de Heilige Geest. Hij roept ons op, ook door de kracht van de Heilige Geest te leven en "volmaakt te zijn, gelijk de hemelse Vader volmaakt is" (Mat.5:48). Jezus hield de koninklijke wet van de vrijheid, van de liefde, die zichzelf niet zoekt (Jac.1:25, 2:8-12, 1Cor.13:5).

Wie de leiding van de Heilige Geest niet kent, zal altijd anderen blijven nadoen. Hij zegt na, wat hij van "horen zeggen" heeft (vgl. Job 42:5). Hij doet na, wat hij anderen heeft zien doen. Hij geeft door, wat hij van mensen heeft ontvangen. Hij blijft zo onder één of andere wet.

Paulus was "een apostel niet vanwege mensen, of door een mens, maar door Jezus Christus en God, de Vader" (Gal.1:1). Hij schrijft: "Allen, die door de Geest Gods geleid worden, zijn zonen Gods" (Rom.8:14). Ook in hun leven zal "de wind blazen, waarheen hij wil" (Joh.3:8). Zij zijn waarlijk vrij. Als zij openbaar worden, breekt er wéér een nieuw tijdperk aan: dat van het koninkrijk van God.

EEN BEDIENING VAN VERLOSSING

Het volgende aspect, waarin Mozes, Jezus en de zonen Gods overeenkomen is het volgende: ze worden allen gezonden om te verlossen (Ex.6:5-8, Luc.1:74, Rom.8:19-21).

De Heer Jezus begon Zijn bediening met het voorlezen van het volgende schriftgedeelte: "De Geest van de Heer is op Mij. Hij heeft Mij gezalfd om aan armen het evangelie te brengen. En Hij heeft Mij gezonden om aan gevangenen loslating te verkondigen en aan blinden het gezicht, om verbrokenen heen te zenden in vrijheid, om te verkondigen het aangename jaar van de Heer" (Luc.4:18-19). Later zegt Hij: "Jullie zullen de waarheid verstaan, en de waarheid zal je vrijmaken" (Joh.8:32). En: "wanneer dan de Zoon jullie vrijgemaakt heeft, zullen jullie werkelijk vrij zijn" (Joh.8:36). Paulus schrijft daarover: "Opdat wij waarlijk vrij zouden zijn, heeft Christus ons vrijgemaakt. Houdt dus stand en laat u niet weer een slavenjuk opleggen" (Gal.5:1). Jezus is de Verlosser.

Ook de zonen Gods zijn verlossers. Als we wéér Romeinen 8 opslaan, waar over hen wordt gesproken, lezen we, dat "de schepping zelf van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods" (Rom.8:21).

Vrijheid is de essentie van zoonschap. Wie het Lam volgen, waar Hij ook heengaat, zijn "losgekochten van de aarde" (Op.14:3). De bevrijdende kracht van Gods Geest heeft in hun levens gewerkt. "Zij zingen een nieuw gezang" (Op.14:3a). Zij zijn vrij. Zij kunnen áller dienstknecht zijn. Alle banden en ketens zijn in hen verbroken. Ze zijn, net als Mozes, door een intens beproevingsproces gegaan, wetend dat "God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die Hem liefhebben en die volgens Zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, die heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt" (Rom.8:28-30). Zo heeft God hen toebereid, om de hele schepping van slavernij te verlossen "tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods" (Rom.8:21).

EEN BIJZONDERE ROEPING

In Numeri 12 vinden we een interessant voorval in het leven van Mozes. Mirjam en Aäron vielen hem aan met de woorden: "Heeft de Heer soms uitsluitend door Mozes gesproken? Heeft Hij ook niet door ons gesproken?" (Num.12:2). Wat ze zeiden was erg aannemelijk. Beiden waren door God gebruikt. Aäron was Mozes tot een mond geweest voor farao (Ex.4:15-16). Hij was aangesteld als hogepriester (Ex.29:4-9). Mirjam was een profetes, die de vrouwen voorging in zingen en dansen (Ex.14:20). Inderdaad, God had door hen gewerkt. Maar dat betekende niet, dat zij zich op één lijn konden stellen met Mozes.

Mozes was anders. Waarom was hij zo'n "zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem"? (Num.12:3). Hij had een verootmoedigingsproces doorgemaakt. Toen hij veertig jaar oud was, voelde hij zich trots en sterk. Maar waar was zijn zelfvertrouwen, toen hij tachtig was en zei: "Och Heer, zend toch iemand anders" (Ex.4:13). Hij had alle vertrouwen in het eigen ik verloren. De man die "onderwezen was in alle wijsheid van de Egyptenaren en machtig was in woorden en werken" zei nu: "Heer, ik ben geen man van het woord: ik ben zwaar van mond en zwaar van tong" (Hand.7:22, Ex.4:10). Juist daarom kon hij nu gebruikt worden. God had geen redenaar nodig, maar een volkomen afhankelijke dienstknecht. Mozes was innerlijk veranderd. Mirjam en Aäron mochten dan wel gebruikt zijn door de Heilige Geest. Maar zij kenden niet de diepe inwendige, vernieuwende werking Gods.

Toen riep God hen alle drie naar de tent der samenkomst (Num.12.4). Hij daalde er neer in de wolkkolom (Num.12:5). Hij zei: "Luister nu naar Mijn woorden. Als er onder u een profeet is, dan maak Ik Mij in een gezicht aan hem bekend. In een droom spreek Ik met hem. Maar niet met Mijn knecht Mozes, ve rtrouwd als hij is in geheel Mijn huis. Van mond tot mond spreek Ik met hem, duidelijk en niet in raadselen. Hij ziet Mij van aangezicht tot aangezicht. Waarom hebben jullie zo tegen Mijn knecht Mozes gesproken?" (Num.12:6-8).

Ook daarin was Mozes een heenwijzing naar Jezus: "Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem van de Vader is, die heeft Hem doen kennen" (Joh.1:18). Er is dus een duidelijk verschil tussen profeten als Mirjam en Aäron aan de ene kant, en knechten Gods als Mozes aan de andere kant.

Voor wie weinig inzicht heeft in Gods wegen, kan iemand, die profeteert of andere geestelijke gaven gebruikt, een geestelijke reus lijken. Toch hoeft dat niet zo te zijn. De jonge Saul bijvoorbeeld "raakte in geestvervoering en allen, die hem van vroeger kenden, zagen hoe hij met de profeten profeteerde; en men zei tot elkaar: Wat is toch de zoon van Kis overkomen? Is Saul ook onder de profeten?" (1Sam.10:10-11). Maar later werd hij een eigenzinnig man, die God het initiatief uit handen nam. Omdat hij niet kon wachten op Gods tijd, verloor hij al in het tweede jaar van zijn regering Gods zegen op zijn koningschap (1Sam.13:5-14). Hij zou later zelfs door een boze geest gekweld worden (1Sam.16:14). Ook nu zijn er mensen, die gebruikt zijn voor allerlei geestelijk werk en die na verloop van tijd in de meest grove zonde zijn vervallen. "O, Heer, houd ons vast en leid ons op Uw wegen!"

Mozes kende God op een wijze, die Mirjam en Aäron en andere profeten niet kenden. Zij hebben wel woorden of beelden van de Heer ontvangen, die vaak als raadsels overkwamen. God sprak door hen, dat is zeker. Maar God sprak met Mozes "niet in raadselen", maar "van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand spreekt met zijn vriend" (Ex.33:11).

Over een dergelijke verhouding gaat het ook in het nieuwe testament, toen Jacobus en Johannes tegen Jezus zeiden: "Meester, wilt U doen, wat wij U gaan vragen. Hij zei tot hen: Wat wilt jullie, dat Ik voor jullie doen zal? Zij zeiden: Geef ons, dat wij de één aan uw rechterzijde en de andere aan uw linkerzijde mogen zitten in uw heerlijkheid. Maar Jezus zei tot hen: Jullie weten niet, wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken, die Ik drink, of met de doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt word? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het. Jezus zei tot hen: De beker, die Ik drink, zullen jullie drinken en met de doop, waarmee Ik gedoopt word, zullen jullie gedoopt worden, maar het zitten aan Mijn rechterzijde of linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is" (Marc.10:35-40). Net als Mirjam en Aäron, die Mozes' gelijken wilden zijn, wilden Jacobus en Johannes voor zich een hogere positie dan de andere discipelen: naast Jezus.

Er waren twee dingen, die zij niet begrepen. Ten eerste: wie met Hem zullen regeren, hebben eerst met Hem geleden. De 144.000 eerstelingen, die met het Lam op de berg Sion staan, hebben het Lam gevolgd waar Hij ook heenging (Op.14:4). Ze konden Hem volgen op de troon, omdat zij Hem ook hebben gevolgd in Zijn lijden en vernedering.

Als wij aan het lijden van Jezus denken, gaan onze gedachten automatisch naar Zijn laatste uren op aarde. Als wij denken aan lijden met Hem, denken we misschien aan onze broeders en zusters in landen, waar geen godsdienstvrijheid is. Daar ondergaan broeders gevangenisstraf, martelingen en andere ontberingen om Zijn naam. Het is goed zo te denken.

Maar Jezus' lijden ging veel dieper. Zijn lichamelijk lijden was, voor zover wij weten, beperkt tot de laatste 24 uur van Zijn leven. Zijn geestelijk lijden duurde Zijn leven lang. "Hij kwam tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen" (Joh.1:11). Hij heeft voortdurend alle "tegenspraak van de zondaren tegen Zich verdragen" (Hebr.12:3). Ook Mozes heeft dit lijden gekend. Hij ervoer voortdurend de tegenstand van zijn eigen volk, zelfs van zijn eigen broer en zus. Iedere gelovige, die geroepen wordt tot zoonschap, zal hetzelfde ervaren.

Het tweede, wat zij niet begrepen, was, dat God bepaalt, wie met Jezus zal regeren. God kiest hen uit. De Heer Jezus zei duidelijk: "Het zitten aan Mijn rechterzijde of linkerzijde, staat niet aan Mij te geven, maar het is voor hen, voor wie het bereid is" (Marc.10:40). God bepaalt ieders plaats in Zijn rijk. "In een groot huis zijn niet alleen voorwerpen van goud en van zilver, maar ook van hout en van aardewerk, deels met eervolle, deels met minder eervolle bestemming. Als iemand zich gereinigd heeft, zal hij een voorwerp zijn met eervolle bestemming, geheiligd, bruikbaar voor de eigenaar, voor iedere goede taak gereed" (2Tim.2:20-21). Wie Jezus gehoorzaamt, wordt in het Huis van de Vader "een voorwerp met eervolle bestemming, geheiligd, bruikbaar voor de eigenaar" en is blij en dankbaar met het plekje, dat God voor hem heeft. Dat is voor ieder verschillend. "God heeft de leden elk in het bijzonder hun plaats in het lichaam aangewezen, zoals Hij heeft gewild" (1Cor.12:18).

Dat is heel wat anders dan het ideaal van de Franse revolutie: vrijheid, gelijkheid en broederschap. Dat principe van gelijkheid is overal terug te vinden, ook in geestelijk werk. Ieder lid van een bepaalde kerk moet hetzelfde denken en geloven. Conformiteit noemt men dat. Dat is veilig voor het systeem. In het geestelijke Babel wordt dan ook gebouwd met "tichelstenen", bakstenen met dezelfde vorm en afmeting (Gen.11:3).

Maar in Gods schepping zien wij een onuitputtelijke variëteit. Zelfs twee sneeuwvlokken zijn niet aan elkaar gelijk. In de schrift zien wij dezelfde verscheidenheid wat betreft ieders roeping. God is de Meester-pottenbakker, die van elke klomp klei maakt wat Hij wil.

In het oude verbond had God een orde bepaald. Hij koos uit de vele volkeren één klein volk. Uit dat volk koos Hij één stam met een speciale roeping, de Levieten. Uit hen koos Hij sommigen om priester te zijn. Uit de priesters koos Hij er één om hogepriester te zijn. Dit alles is een voorbeeld, hoe het ook geestelijk is.

Er is dus ook in de nieuwe orde van het koninkrijk der hemelen geen uniformiteit. Daar geldt: "Wie onder u groot wil worden, moet dienaar zijn" (Mat.20:26). "Als iemand de eerste wil zijn, die zal de állerlaatste en áller dienaar moeten zijn" (Marc.9:35). Wie groot wil zijn, moet het Lam volgen, waar Hij ook heengaat en dagelijks zijn kruis opnemen (Luc.9:23). Hij zal steeds weer zijn leven afleggen en zijn ziel uitgieten in de dood. Niet één keer, maar in alle dagelijkse situaties en moeilijkheden. In ieders leven zijn de omstandigheden anders. God wil geen uniformiteit van mensen, maar gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn zoon. Dat is onze roeping, om "samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is van de liefde van Christus en die te kennen met een kennis die alles te boven gaat, opdat u vervuld wordt tot alle volheid Gods" (Rom.8:28-30,Ef.3:18-19).

ONTVANG ZIJN GEEST

In het oude testament zien wij, dat het volk gezegend werd ten tijde van mannen Gods als Abraham, Jozef en David. Maar die zegen duurde zelden langer dan hun generatie. Na hun dood kwam er een einde aan hun invloed. Ook in de kerkgeschiedenis zien wij vaak hetzelfde patroon. Twee opmerkelijke uitzonderingen waren Mozes en Elia.

Eerst het heengaan van Elia. Hij zei tegen Elisa: "Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen? En Elisa zei: Zo moge dan een dubbel deel van uw geest op mij zijn. En Elia zei: Je hebt een moeilijke zaak gewenst. Als je mij zult zien, als ik van je word weggenomen, dan zal het geschieden. Maar indien niet, dan zal het niet geschieden. En toen kwam er een vurige wagen en vurige paarden, die scheiding maakten tussen hen beiden. Zo voer Elia ten hemel. En Elisa zag het! Daarop raapte hij de mantel van Elia op, keerde terug en ging aan de Jordaan staan. Hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, sloeg op het water, en riep: Waar is de Heer, de God van Elia? En het water splitste zich, zodat Elisa kon oversteken. De profeten van Jericho, die op enige afstand stonden, zagen hem en zeiden: De geest van Elia rust op Elisa" (2Kon.2:9-15).

Toen Mozes stierf op honderdtwintig jarige leeftijd, was "zijn oog niet verduisterd en zijn kracht niet geweken" (Deut.34:7). En "Jozua nu, de zoon van Nun, was vol van de geest van wijsheid, want Mozes had zijn handen op hem gelegd. Daarom luisterden de Israëlieten naar hem en deden zoals de Heer Mozes geboden had" (Deut.34:9).

Toch waren Mozes' laatste woorden allesbehalve positief: "Ik weet, dat jullie na mijn dood zeer verderfelijk handelen zult en af zullen wijken van de weg, die ik jullie geboden heb. Daarom zal na verloop van tijd het onheil over jullie komen, wanneer jullie doen wat kwaad is in de ogen van de Heer en Hem krenkt door het maaksel van je handen" (Deut.31:29). Hij was voor het volk een verlosser geweest uit het land Egypte. Maar hij had niet kunnen verlossen van de macht van "Egypte" in het hart van de mens.

Maar Jezus zei tot Zijn discipelen, vlak voordat Hij zou sterven: "Ik zeg u de waarheid: Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want als Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen" (Joh.16:7).

Dat is het geheim: niet door eigen kracht of door inspanning iets te willen bereiken, maar door Zijn Geest te ontvangen en die te laten werken (Zach.4:6). Wie dat geheim niet kent, zal altijd doen, wat Mozes voorzag: hij zal verkeerd handelen in de ogen van de Heer en Hem krenken door het werk van zijn handen (Deut.31:29).

Vermenigvuldigingskracht is in het zaad. "Het zaad is het Woord Gods" (Luc.8:11). Het zaad is in "het mannelijke wezen". Mozes ging heen en droeg zijn kracht over aan Jozua. Jezus ging heen en gaf Zijn Geest in de Zijnen, opdat zij in Zijn voetsporen zouden treden. Als de zonen Gods, die allen "door de Geest Gods geleid worden" (Rom.8:14) geopenbaard worden, zullen ook zij bereid zijn terug te treden na "het zaad" te hebben overgedragen. Zij binden niemand aan zichzelf, maar leiden allen "tot de vrijheid van de kinderen van God" (Rom.8:21). Ieder, die naar hen luistert, ontvangt niet "een geest van slavernij om opnieuw te vrezen, maar de Geest van het zoonschap, door welke zij zullen roepen: "Abba, Vader" (Rom.8:15).

MOZES' DOOD

Ook Mozes' dood was, als heenwijzing naar Jezus' sterven en opstanding, zeer bijzonder. "Toen stierf Mozes in het land Moab. En Hij begroef hem in een dal in het land Moab, tegenover Beth-Peor, en niemand heeft zijn graf geweten tot op de huidige dag" (Deut.34:5-6). Judas vertelt ons, dat "Michaël, de aartsengel, met de duivel in twist gewikkeld was over het lichaam van Mozes" (Judas 9). En waar verschijnt Mozes weer? Niet in een dal, maar met Jezus' op de berg der verheerlijking (Mat.17:3).

De dood is de laatste vijand, die wordt "verzwolgen in de overwinning" (1Cor.15:54). Wat er met Henoch en Elia gebeurde, was er een heenwijzing van. Of ook wij zó zullen overwinnen wordt doorgaans in twijfel getrokken. Maar Paulus zegt: "Zodra dit vergankelijke onvergankelijkheid aangedaan heeft, en dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan heeft, zal het woord werkelijkheid worden, dat geschreven is: De dood is verzwolgen in de overwinning" (1Cor.15:54). Wie overwint zal van de boom des levens eten (Op.2:7), zal de kroon des levens ontvangen (Op.2:10) en staat in het boek des levens (Op.3:5). Hij zal als een zoon zitten met Jezus op Zijn troon (Op.3:21).

Tenslotte nogmaals die belangrijke tekst: "Met reikhalzend verlangen wacht de schepping op het openbaar worden der zonen Gods". Steeds vaker horen wij van ellende, oorlogen, natuurrampen en honger, overal op de wereld, terwijl de mens méér mogelijkheden en bronnen heeft dan ooit te voren. Rampspoed overspoelde destijds ook de kinderen van Israël, die zuchtten onder hun verdrukkingen, terwijl Mozes werd toebereid in de stilte van de woestijn van Midian. Hij kwam tot Israël op Gods tijd om het te verlossen. Ook nu worden "in de stilte van woestijn" de Mozessen klaargemaakt, om op Gods tijd verlossers te zijn. Want "verlossers zullen de berg Sion bestijgen" (Ob.1:21). Dat betekent: zij zullen groeien in de volle kracht (=berg) van de Heilige Geest (=Sion).

We mogen niet verwachten dat die weg van toebereiding een gemakkelijke weg zal zijn. Voor het vlees is het een lange, smalle weg. De verandering van "stervende zult gij sterven" (Gen.2:17b) tot zoonschap Gods is een dodelijk proces voor het oude ik. Maar het loon is groot. De Heer Jezus zou het "om Zijn moeitevol lijden zien tot verzadiging toe" (Jes.53:11). Hij zou Zijn loon zien: het zou bij Hem zijn en het noemen: "Het heilige Volk, De Verlosten van de Heer" (Jes.62:12). Hij zegt: "Zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij" (Op.22:12).

Ook Mozes "heeft de smaad van Christus groter rijkdom geacht dan de schatten van Egypte, want hij hield de blik gericht op de vergelding" (Hebr.11:26). Laten ook wij "ons oog alleen richten op Jezus, de leidsman en voleinder van het geloof die om de vreugde die voor Hem lag, het kruis op Zich genomen heeft en niet op de schande lette" (Hebr.12:2). Laten ook wij voor moeilijkheden, onbegrip, schande, verwerping en verdrukking ter wille van Zijn naam niet terugdeinzen, maar "de hoop grijpen, die voor ons ligt" (Hebr.6:18-20): "Christus in ons" (Col.1:27). Hij komt spoedig (Op.22:12). Dat gold voor toen, dat geldt voor nu, en dat geldt voor hen, die het later zullen verstaan. Want "Hij is, Hij was en Hij komt" (Op.1:4).

"Zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij" (Op.22:12). Zijn loon zal met het Lam staan op de berg Sion (Op.14:1). Dat zijn zij, die Hem hebben gevolgd in lijden en vernedering (Op.14:4). Zij zullen dan ook "delen in Zijn verheerlijking" en met Hem zitten op Zijn troon (Rom.8:17,Op.3:21). En wat was het uiteindelijke doel? De hele schepping te verlossen tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods! (Rom.8:21).