|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
Van oost naar west "Voor u, die Mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, Overgenomen van: Verborgen Manna INLEIDING "Gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn" (Mat.24:27, NBG). Voordat we de begrippen oost en west behandelen, eerst iets over de komst (parousia) van de Heer als een bliksemschicht (astrape). Dan zou Hij onverwachts en plotseling komen, als in een flits. Het Griekse woord astrape betekent niet alleen bliksem, maar ook helder licht, schijnsel. Zo is het dan ook vertaald in Lucas 11:36: "Zoals een lamp u met haar schijnsel verlicht". En Matthéüs gebruikt voor het woord komst het Griekse parousia van de Zoon des mensen. Dat is niet Zijn plotselinge aankomst later, want parousia betekent komst in de zin van gekomen zijn, aanwezigheid. Welk heldere licht komt altijd van het oosten en licht tot het westen en is altijd aanwezig? De bliksem? Nee toch! Die flitst elke willekeurige richting uit, al naar gelang de positieve of negatieve elektrische lading in de wolken en die is er maar even. Het is de zon, het licht van de dag. Die schijnt altijd, is het niet hier, dan schijnt ze aan de andere kant van de aardbol. De Zoon des mensen is dan ook komende als de zon. Hij is de zon der gerechtigheid, die in de Zijnen op gaat (Ps.84:12, Mal.4:2). Hij is in hen aanwezig als een steeds sterker wordend Licht. De vertaling van astrape als bliksem versterkt de misvatting, dat de komst van de Heer iets onverwachts zou zijn, iets wat je plotseling overkomt. Dat zegt de bijbel dus niet. Wie met Jezus leeft, weet dat Hij in zijn hart is gekomen als het ware Licht, en dat Hij steeds helderder gaat schijnen tot de volle dag (vgl. Spr.4:18, 1Thes.5:5). OPGAANDE ZON OF FLITS? Sommigen zullen nu even moeten wennen aan het feit, dat Jezus in ons is gekomen als opgaande Zon en dat Zijn komst als Licht een proces is, een groei, een reis van oost naar west. En dat is ook zo met onze verandering naar Zijn beeld. Hij komt voor kinderen van het licht juist niet plotseling (1Thes.5:1-6). Als Hij opgaat in ons hart, worden wij veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid (2Cor.3:18). Dan wordt in ons Zijn licht steeds helderder en Zijn liefde steeds warmer merkbaar. Zo vinden wij steeds meer genezing onder Zijn vleugelen en groeien wij in meer opzichten naar Hem toe (Mal.4:2, Ef.4:15). Zo wordt "de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd" (2Cor.4:16). Dan "doet dit vergankelijke onvergankelijkheid aan en dit sterfelijke onsterfelijkheid" en zo worden wij een nieuwe mens (1Cor.15:51-53, Ef.4:24). Zo gaan wij de Heer tegemoet in het verborgene, in de geest, in de lucht. Ontmoeten in de lucht. Niet in een flits de lucht in, boven ons (Engels: sky). In 1Thes.4:17 gebruikt Paulus het woord aer (de lucht om ons heen, die je inademt en uitblaast, die je kunt voelen als het waait, maar die je niet kunt zien, Engels: air). Aer is het domein van de geest. Als God werkt, komt aer in beweging als wind (bv. in Hand.2:2), als adem (pneuma=Grieks voor adem, wind, geest). Hij is in ons aan het opgaan zoals de zon, maar dan in aer, in de geest. Wij gaan Hem niet tegemoet van de ene plek naar de andere. Het is geen plotselinge verandering van plaats, maar een innerlijke, genezende metamorfose. Een mooie illustratie daarvan is de verandering van een rups in een vlinder. In het verborgene van de cocon vervalt de aardsgebonden, volgevreten rups om te veranderen in een prachtig nieuw schepsel dat los kan komen van de aarde (vgl. 2Cor.4:16). Jezus maakt ons, hoewel wij in de wereld zijn, los van het aardse. Wij ontmoeten Hem in de geest (Op.14:3). OOST EN WEST In de bijbel wijzen alle aardse begrippen naar geestelijke realiteiten. Namen en getallen hebben er een betekenis. De wonderen zijn wondertekenen. De geschiedenissen zijn alle profetisch. Kortom: het is een boek met een dubbele bodem. Daarom de vraag: wat betekenen oost en west? De weg van de zon is altijd van oost naar west, overal op aarde. Zo is ook de komst van het waarachtige Licht en dus ook de geestelijke weg van de rechtvaardige (Mat.24:27). Zijn pad is "als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag" (Spr.4:18). Wie tegen de zon in loopt, gaat van west naar oost. Die weg tegen het Licht in begon bij Adam en Eva toen zij zondigden en die weg zou eindigen buiten het paradijs. Daar, ten oosten van de hof, stelde God de cherubs met een flikkerend zwaard, om de weg tot de boom des levens te bewaken (Gen.3:24). Gaan wij met het Licht mee, van oost naar west, dan bewandelen wij in gehoorzaamheid de heilige, smalle, opgaande weg, die ten leven leidt. Gaan wij tegen het Licht in, van west naar oost, dan zijn wij op de weg van het ongehoorzame vlees, van het eigen ik. Deze weg is breed en leidt hoe langer hoe verder van de boom des levens af. Ook Mozes sprak over die twee wegen: "Zie, ik houd u heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade, de zegen en de vloek. Kies dan het leven, opdat u leeft, u en uw nageslacht, door de Heer lief te hebben en naar Zijn stem te luisteren. Want dat is uw leven en waarborg voor een langdurig wonen in het land, waarvan de Heer gezworen heeft het u te geven" (Deut.30:15,19,20). God stelt ons dus steeds voor de keus, welke weg wij zullen gaan. Gaan wij met Hem mee, of gaan wij tegen Hem in? Laten wij ervoor kiezen te gaan van oost naar west, met het Licht mee. Dan komen we in het nieuwe paradijs. Dat is het hemelse Jeruzalem, dat straalt van de heerlijkheid en luister van God en waar de ware boom des levens staat (Op.2:7, 21:23). DE WEG VAN KAÏN: VAN WEST NAAR OOST Adam en Eva hadden in het paradijs van de Boom des levens mogen eten en er de volle luister van God ervaren. Toen kwam de zondeval, waardoor de mens buiten het paradijs moest verder leven. Buiten het paradijs wisten de mensen nog wel, dat God niet ver was. Zij brachten Hem hun offers (Gen.4:3-5). Hij sprak nog steeds tot hen, zelfs nog tot Kaïn, nadat hij zijn broer had gedood. Maar de zonde lag voortdurend als een belager aan de deur en begeerde de mens te overheersen (vgl. Gen.4:7, Rom.6:12). We lezen dan ook, dat "Kaïn weg ging van het aangezicht van de Heer en ging wonen in het land Nod, ten oosten van Eden. Hij stichtte er een stad" (Gen.4:16-17). Hij besloot weg te trekken naar het oosten. Kaïn ging zijn eigen weg, steeds verder weg van de zegenende aanwezigheid van God. Zijn land werd Nod (=ronddolen). Hoe verder hij trok, hoe minder hij de zegen, de vrede, de rust, de wijsheid en de wil van God ervoer. En hoewel hij een stad bouwde om erin te wonen, werd zijn leven één grote omzwerving. Herkent u de drie geestelijke toestanden, waarin de mens, ook wij, moderne mensen, kunnen verkeren? Ten eerste is er een levensvorm in het paradijs met de zalving van God in je hele wezen. Adam en Eva hadden dat gekend. Iedereen kan dat kennen, als hij de Weg weet. Kan dat wel, hier en nu? Jazeker, want anders had Jezus ons niet leren bidden: "Uw koninkrijk kome en Uw wil geschiede in de hemel alzo ook op aarde". Het paradijs is namelijk het Koninkrijk van God op aarde. Het is Zijn rijk, dat komende is met goddelijke luister en kracht. Het nieuwe paradijs in geest en waarheid is geen natuurlijke tuin ergens op aarde, maar een geestelijk domein waar de Heer is (Ez.48:35). Het is als een geestelijke stad waar God woont. Als wij inwoner van die geestelijke stad worden, zijn wij in de wereld en tevens van boven. In Genesis lezen we al, hoe toegang tot het paradijs weer mogelijk zou zijn: door het zwaard, door het levende, krachtige woord Gods, dat zo diep doordringt, dat het vaneenscheidt ziel en geest, overleggingen en gedachten van het menselijke hart (vgl. Gen.3:24, Heb.4:12). Er is ook een levensvorm mogelijk buiten het paradijs voor het aangezicht van de Heer, met Zijn zegen op je leven. Dan hebben wij een relatie met Hem, zoals wij dat zien in het oude testament. Daar komt Gods Geest altijd over mensen, van buitenaf, niet van binnenuit. Ten derde kun je de weg van ik-gerichtheid voortzetten, zoals Kaïn dat deed, steeds verder trekkend naar het oosten. Zodoende kom je steeds verder weg te leven van God, totdat uiteindelijk alle besef van Zijn aanwezigheid is verdwenen. Alles wordt dan gedaan in het vlees, op eigen initiatief en in eigen kracht. Hoe hard er ook gewerkt wordt, "het land zal dan zijn volle opbrengst niet meer geven" (Gen.4:12a). Die weg eindigt in ballingschap. Je blijft in het land Nod, een doler, ondanks het feit, dat je er een stad hebt gebouwd om erin te wonen (Gen.4:12b). Waarom bouwde Kaïn eigenlijk een stad? Omdat hij weg ging van de Heer. Er staat: "Vervloekt is de man die vlees tot zijn arm stelt, wiens hart van de Heer wijkt" (Jer.17:5). God kon zijn Bewaarder niet meer zijn (vgl. Ps.121). Hij moest zichzelf zien te beschermen. Het Hebreeuwse woord voor stad (ir) is afgeleid van een werkwoord, dat (be)waken betekent. Een ir is een plaats, die je goed kunt bewaken, waar je je veiliger waant dan in een tent in het open veld. Kaïn is dus, als eerste stedenbouwer, het prototype van het bouwen zonder God, op eigen initiatief en in eigen kracht. Zijn offer was al verkeerd: hij "bracht van de vruchten van de aarde aan de Heer een offer" (Gen.4:3). Zijn leven buiten het paradijs was misschien nog wel godsdienstig, maar de afstand tussen hem en de Heer werd steeds groter. Zijn werk deed hij in eigen kracht: wat hij voortbracht was vleselijk-ziels. Velen zouden hem volgen, Nimrod (=rebel, Gen.10:10), de mensen van Babel (=verwarring) en talloze anderen tot op de dag van heden. Want ook nu brengen velen offers, die God niet accepteren kan. Ook zij zijn de weg van Kaïn opgegaan (Judas 11). Het is de weg, waarop je de rug keert naar de Boom des levens en je een eigen stad in het oosten gaat bouwen. Die weg verloopt "overeenkomstig de loop van deze wereld" met een "wijsheid, die niet van boven komt, maar die aards is, ongeestelijk, duivels" (Ef.2:2, Jac.3:15). Op die weg volg je de wijsheid van de menselijke ratio, niet het Licht van God. Op die weg staat het ego van de mens centraal, niet de Heer. Daar geldt: niet Christus regeert in mij, maar mijn ik (vgl. Gal.2:20). Het is de weg, die velen bewandelen en waarvan Jezus zegt, dat hij breed is en tot verderf leidt (Mat.7:13). Dat geldt trouwens voor iedereen, die in deze ik-gerichte gezindheid een religieus ommuurd stadje van de grond weet te krijgen. Je kunt erg godsdienstig zijn en toch de aanwezigheid van God hebben verlaten, om iets voor jezelf te maken. Dan bedrijf je, net als Gods volk destijds, "twee boze daden: Hem, de bron van levend water, verlaten, om zichzelf bakken uit te houwen, gebroken bakken, die geen water houden" (Jer.2:13). Dan worden de schapen van God niet gelaafd, maar wordt er een eigen gemeente in stand gehouden, die als een ir bewaakt moet worden met allerlei vleselijke middelen. Wee, die herders! (zie Ezechiël 34). Wie Jezus volgt, zal nooit iets voor zichzelf bouwen. Hij zal nooit de weg van Kaïn opgaan, maar hij zal de smalle weg, die ten leven leidt bewandelen (Mat.7:13-14). Hij laat zich door de goede herder leiden naar de ruimte van de groene weiden (Ps.18:19, Ps.31:8). Hij blijft in Christus, in Zijn woord, en is waarlijk Zijn discipel. Hij verstaat de waarheid, die hem vrij maakt, waarlijk vrij, omdat Christus hem heeft vrijgemaakt (Joh.8:31-32, Gal.5:1). Hij vertoeft in grazige weiden en aan rustige wateren (Ps.23:2-3). Hij ervaart één herder en één kudde, al de dagen van zijn leven (Joh.10:16, Ps.23:6, 27:4). God roept ons "tot gemeenschap met Jezus Christus, onze Heer", "tot Zijn wonderbaar licht" (1Cor.1:9, 1Pet.2:9). Hij wil dat wij "Zijn eeuwige luister", "de heerlijkheid van onze Here Jezus Christus verkrijgen" (1Pet.5:10, 2Thes.2:14). Wie dat weet, zal Babel uittrekken en voortaan in tenten wonen (zie Jer.35, Hos.12:11, Heb.11:9). Hij blijft mobiel, om steeds onder de genezende vleugelen van het Licht te leven. Maar wie een stad bouwt, krijgt niet alleen dag, maar ook nacht over zich heen. De zon zal als een bruidegom uit zijn bruidsvertrek treden en zal jubelend als een held zijn weg gaan (Ps.19:6). Dat is een weg van geestelijke progressie, van heerlijkheid tot heerlijkheid, van oost naar west. Als wij dat in ons leven zien gebeuren, zijn wij terug in het nieuwe paradijs in geest en waarheid. DE WEG VAN ABRAHAM: VAN OOST NAAR WEST Als wij in Genesis doorlezen, komen we in de tijd na de zondvloed. Wat geweldig! "De hele aarde was één van taal en één van spraak" (Gen.11:1). Maar wat triest! "Toen trokken ze oostwaarts en vonden een vlakte in het land Sinear, waar zij zich vestigden" (Gen.11:2). Zij waren de weg van Kaïn opgegaan. Ook zij zouden een stad bouwen, Babel, met ook nog een toren, waarvan de top tot de hemel moest reiken (Gen.11:4). Weer een hoofdstuk verder lezen we: "De Heer zei tegen Abram: Trek weg uit je land, verlaat je familie, ook je naaste verwanten, en ga naar het land, dat Ik je zal wijzen" (Gen.12:1). Abram woonde in het oosten, in Ur der Chaldeeën, het gebied van het oude Babylon. Hij zou gaan naar een land dat God hem beloofde. Ur betekent licht, licht van een vlam. Is dat het licht van God? Nee, dat licht krijg je als je een vuurtje stookt. In Babel komt het licht niet van God, maar is het door mensen gemaakt. Het is het licht van het natuurlijke en vleselijke denken. Abram werd geroepen om het licht van Babel achter zich te laten en zich te laten leiden door de Zon der gerechtigheid naar een beter land. Waar is dat een beeld van? Wel, in het beloofde land komen is een beeld van het binnengaan van het rijk van God, waar het Licht straalt van de geest van wijsheid en openbaring. Uit Babel trekken is een beeld van het verlaten van alle godsdienstige systemen, die voortgekomen zijn en in stand gehouden worden door menselijke inspanning. Toen de mens uit het paradijs werd verdreven, was dat van west naar oost. Kaïn trok zelfs steeds verder weg van de aanwezigheid van de Heer, van west naar oost. Maar Abram en Sara reisden van Babel naar het beloofde land, van oost naar west. God had Abram namelijk een weg terug beloofd: terug naar het paradijs, van duisternis naar licht. Hij had Abram namelijk iets nieuws laten zien, iets in de geest. Hem had God het nieuwe paradijs getoond, als een stad, die Hij Zelf had ontworpen en gebouwd (Hebr.11:10). Het is het paradijs, dat Johannes zag als een "een nieuw Jeruzalem, neerdalende uit de hemel van God" (Op.2:7, 21:2). Er staat: "In het midden van haar plein staat het geboomte des levens" (Op.22:2). Abram zocht dat paradijs. "Door het geloof is hij, toen hij geroepen werd, in gehoorzaamheid getrokken naar een plaats, die hij als erfenis zou ontvangen, en hij vertrok, zonder te weten waar hij komen zou" (Heb.11:8). En wat gebeurde er, toen hij in Kanaän aankwam? "Toen verscheen hem de Heer en zei: Aan uw nageslacht zal Ik dit land geven. Toen brak hij vandaar op naar het gebergte ten oosten van Bethel. Hij zette zijn tent op, met Bethel tegen het westen en Ai tegen het oosten. Daar bouwde hij een altaar voor de Heer en riep de naam van de Heer aan" (Gen.12:7-8). Moet u eens opletten, hoe Abram zijn tent neerzette: met Bethel naar het westen en Ai naar het oosten. Bethel betekent huis van God, Ai betekent steenhoop (van het werkwoord awah=omkeren). Hij richtte zich naar het huis van God, om daar "te verblijven al de dagen van zijn leven, om de liefelijkheid van de Heer te aanschouwen en om naar Zijn wil te zoeken in zijn tempel" (Ps.27:4). En hij keerde Ai, de puinhoop, de chaos en spraakverwarring van Babel, de beschaving van Ur der Chaldeeën, ja alles van het oosten, de rug toe! LOT KIEST VOOR HET OOSTEN We kennen allemaal de geschiedenis van Abram en zijn neef Lot. Toen Abram uit het oosten vertrok, "zoals de Heer tegen hem had gezegd, ging Lot (Hebr.: bedekking, omhulsel) met hem mee" (Gen.12:4). Maar eenmaal in Kanaän aangekomen "ontstond er twist tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee" (Gen.13:7). Zij hadden samen namelijk zo veel vee, dat het land niet toeliet, dat zij samen bleven wonen (Gen.13:6). Er moest dus gekozen worden. Abram liet de eerste keus aan Lot. Deze "sloeg zijn ogen op en zag, dat de hele streek van de Jordaan rijk aan water was, als de hof van de Heer, als het land Egypte. Dus koos de ik-gerichte Lot de hele streek langs de Jordaan. Hij ging naar het oosten" (Gen.13:10-11). Hij zou zich daar uiteindelijk in een stad vestigen. Maar Abram bleef zélfs in het beloofde land in tenten wonen, als in een vreemd land (Heb.11:9-10). Hij had iets nog veel beters gezien en dat zocht hij. Hij zocht geen stad van baksteen, zoals Babel, Sodom en Gomorra, die steen voor steen waren verrezen vanaf de aarde. Nee, hij wist van een heilige stad, die God had ontworpen. Hij had een stad gezien met de luister van God, waar niet de Jordaan (=de doodsrivier) stroomde, maar de rivier van water des levens (Op.21:2,11, 22:1). Hij had een hemels paradijs gezien. De egocentrische en de aan het natuurlijke gehechte Lot (hij was wel rechtvaardig, maar gehecht aan het onreine, 2Petr.2:8), ging zijn eigen weg. Eerst sloeg hij zijn tenten op bij Sodom (Gen.13:12). Uiteindelijk bouwde hij een huis in de stad. Hij werd er zelfs één van de notabelen, die in de poort mocht zitten (Gen.19:1). Van tentbewoner werd hij huisbewoner, en dan nog wel in een stad als Sodom. U kent het vervolg. Gods oordeel over het kwaad dat er bedreven werd, kon niet uitblijven. "De Heer liet zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen uit de hemel; en Hij keerde die steden om, met de gehele streek" (Gen.19:24-25). Na de ramp lagen de steden diep onder de wateren van de Dode Zee, een plek, die nu de diepste depressie op aarde is: 394 meter beneden de zeespiegel. DE RIVIER DIE NAAR HET OOSTEN STROOMT Weet u, wat God zei tegen Abram, toen zijn neef zich van hem had afgescheiden? "Sla toch uw ogen op, en kijk van de plaats waar je nu bent, naar het noorden, zuiden, oosten en westen, want het hele land, dat je ziet, zal Ik jou en je nageslacht voor altoos geven" (Gen.13:14-15). Abram had volledig op God vertrouwd en daarom zou hem een erfdeel gegeven worden alle richtingen uit. Later werd deze belofte herhaald aan Jakob, toen deze in Bethel een geweldige droom zag. "Je zult je uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden en met jou en met je zaad zullen alle geslachten van de aarde gezegend worden" (Gen.28:14). Het is een heerlijke waarheid, dat wie naar het westen trekt en het beloofde Koninkrijk der hemelen binnengaat, stromen van levend water uit zijn binnenste zullen stromen, alle kanten uit (Joh.7:38). De harten van aan Hem gehoorzame mensen zijn Gods troon. Daaruit stroomt de rivier van Gods Geest (Joh.7:39) alle kanten uit, ook naar het oosten. Dat laatste toonde de Heer aan Ezechiël: "Hij bracht mij naar de ingang van het huis (=de tempel van God en dat bent u, 1Cor.3:17) en daar stroomde water uit naar het oosten" (Ez.47:1). "Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar de Vlakte en komt in de zee. In de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt. En alle levende wezens zullen er leven. Overal waar de beek komt, zal alles leven" (Ez.47:6-9). De rivier Gods stroomt dus eerst af naar de Vlakte. In de bijbel duidt een vlakte op zwakte, in tegenstelling tot een berg, een kracht. Met de oostelijke vlakte bedoelt Ezechiël de zwakte, die is ontstaan door de rebellie van de mens. Het is de woestijn van het vlees. Daarheen stroomt de beek Gods en maakt "haar tot een waterplas" (Jes.41:18). "De woestijn en het dorre land zullen zich verblijden, de steppe zal juichen en bloeien als een narcis" (Jes.35:1). Want "Ik doe iets nieuws, nu zal het uitspruiten: Ik zal een weg in de woestijn maken, rivieren in de wildernis" (Jes.43:19). "De beek Gods is zó vol water" (Ps.65:9), dat zij nóg verder kan stromen. Uiteindelijk wordt haar water uitgestort in de oostelijke zee. Dat is de Dode Zee, waar Sodom en Gomorra verdwenen in de diepte. Overal waar de beek komt, zal alles leven, zelfs op dat diepstgezonken punt van de aarde Ez.47:6-9). Water des levens, levendmakende Geest! Over dat water sprak Jezus met de Samaritaanse vrouw: "Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, want het zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven" (Joh.4:14). En later zei Hij: "Als iemand dorst heeft, laat hem dan bij Mij komen drinken! Dan zullen stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien. Dit zei Hij van de Geest" (Joh.7:37-39). Het zuivere water van de Heilige Geest brengt ieder die gelooft, dus goddelijk leven. Wij mogen "met vrijmoedigheid toegaan tot de troon van de genade" , waaruit de "rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringt" (Hebr.4:16, Op.22:1). Wij zijn "genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr.12:22). Jezus heeft er de bron voor ons ontsloten (Joh.7:37-39). Door Hem hebben wij het leven in het Woord (1Joh.5:11-12). Het mag, als wij in het Koninkrijk Gods wonen, uit ons stromen als Zijn rivier, alle richtingen uit! Dat is als schaduwbeeld in Genesis ook al terug te vinden. "Er ontsprong in Eden een rivier om de tuin te bevochtigen, en vandaar splitste zij zich in vier stromen", alle kanten uit (Gen.2:10-14). Wat hier wordt beschreven zijn slechts schaduwbeelden van de geestelijke realiteiten in Christus Jezus (Joh.1:17). Want sinds de uitstorting van de heilige Geest stroomt nu die rivier uit de zijnen, alle richtingen uit. Er stroomt nu een geestelijke "rivier van water des levens, helder als kristal, uit de (nieuwe)troon van God en van het Lam" (Op.22:1). "En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, mag komen, en wie wil, mag het water des levens om niet nemen" (Op.22:17). "O, alle dorstigen, kom tot de wateren" (Jes.55:1). DE TABERNAKEL EN DE TEMPEL Er zijn tal van voorbeelden te noemen, die de weg van het vlees naar het oosten en de weg van de Geest naar het westen nader illustreren. We zullen er enkele noemen. "Abraham gaf alles wat hij had aan Isaäk, maar aan de zonen van zijn bijvrouwen gaf hij geschenken en hij zond hen, nog bij zijn leven, weg van zijn zoon Isaäk, oostwaarts, naar het Oosterland" (Gen.25:5-6). De koning van Moab haalde Bileam uit de bergen van het oosten om Israël te vervloeken (Num.23:7). Israël werd voortdurend belaagd en overheerst door de stammen van het oosten (Richt.6:3,33, 7:12, 8:8). Nu de tabernakel in de woestijn en de tempel in Jeruzalem. Zij werden opgebouwd met de ingang aan de oostzijde (Ex.27:13-16, Ez.8:16). De enige weg, om het heiligdom binnen te gaan, was van oost naar west, met het Licht mee. Die weg spreekt van geestelijke groei en vooruitgang: van buiten Gods Huis (onwetend, verduisterd in ons denken, het leven Gods niet kennend, misschien wel vijandig om de verharding van ons hart, Ef.4:18, Col.1:21), tot in het heiligdom. We gaan dus eerst de voorhof binnen door de Deur, Jezus (Joh.10:7). Zodoende staan we meteen in de juiste houding, met het gezicht naar het heilige, ten westen, en met de rug naar het oosten met al haar ik-gerichtheid en vleselijke activiteiten. Dan mogen wij verder gaan via het koperen wasvat en het brandofferaltaar naar het heilige. Daar binnen schijnt alleen het licht van Gods Geest en wordt de Heer gediend in geest en waarheid door priesters naar de ordening van Melchizedek. En dan is er nóg een stadium, uiterst west, in het heilige der heiligen. Daar ontmoet men Hem van aangezicht tot aangezicht in het wondere licht van Zijn volle luister. "Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen; maar wij weten, dat, als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem gelijk zullen wezen; want wij zullen Hem zien, gelijk Hij is" (1Joh.3:2). De weg vanaf het begin tot het ingaan tot Zijn heerlijkheid, is de weg in de Zijnen als van de opgaande zon . WIJZEN UIT HET OOSTEN De wijzen, die Jezus goud, wierook en mirre aanboden, kwamen uit het oosten. Zij trokken, net als Abram, westwaarts en vroegen, toen zij in Jeruzalem waren aangekomen: "Waar is de Koning van de Joden, die geboren is? Want wij hebben Zijn ster in het oosten gezien en wij zijn gekomen om Hem hulde te bewijzen" (Mat.2:1-2). Niet de ster was in het oosten, maar de wijzen. En toen zij vanuit hun positie de ster aan de westelijke hemel hadden ontdekt, gingen zij op reis naar het westen. Daar zou de ster hen verder leiden. De ster (=Gods Geest) bracht hen bij de nieuwgeboren Koning. (Mat.2:10-11). Zij, wijzen, gingen van oost naar west. Zij wendden zich af van de menselijke wijsheid van Babel, Perzië, of van welk ander land ze ook waren gekomen. Ze gingen op weg naar Hem, "die ons van God is geworden: wijsheid, rechtvaardigheid, heiliging en verlossing" (1Cor.1:30). Zij lieten alles achter: het menselijk redeneren van Babel, oosterse astrologische dwalingen en filosofieën, zielse ervaringen en occulte gewoonten, allemaal dingen, die in het oosten zo veelvuldig voorkomen. En wij? Zijn wij wijs? Gaan wij van oost naar west, Gods Geest volgend om de Heer te ontmoeten in de geest, om Hem hulde te bewijzen? Zijn wij net zo blij verrast met het verschijnen van de koningsster in ons leven, dat wij alles willen achterlaten om Hem te leren kennen? Willen wij om Hem alles prijsgeven? (vgl. Fil.3:8-10). Wat zouden wij bijvoorbeeld kunnen prijsgeven? Allereerst alle vastgeroeste opvattingen met de talloze halve waarheden. Verder de zielse godsdienstbeleving, waarbij een gemeente meer lijkt op een "huis van vermaak in een uitgelaten stad, waar op de akker van Gods volk doornen en distelen opschieten" dan op een gebedshuis (Jes.32:13). En wat dacht u van alle activiteiten, plannen en projecten, die op menselijk initiatief van de grond komen en waarvoor bij voortduring om geld moet worden gesoebat? Dan zijn er de vele new-age-achtige oosterse invloeden, die overal zijn doorgesijpeld en de diepte-psychologische ideeën en technieken, die door Freud en Jung zijn bedacht en die nu ook in gemeenten worden gebruikt om medegelovigen te helpen. Blijft u in het denken van Babel, waar alles aards- en zielsgebonden is? Wilt u zich vrijwillig laten uitleiden? Gaan wij van oost naar west, met het Licht mee? Als u wijs bent, de Ster ziet, "als u heden Zijn stem hoort, verhard dan uw hart niet" (Hebr.4:7). Laat u leiden door Gods Geest, de verwarring van Babel uit en de vleselijkheid van Egypte uit. De Heer zal uw Bewaarder zijn (Ps.121:5). "Hij zal niet toelaten, dat uw voet wankelt" (Ps.121:3). "Hij zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid" (Ps.121:8). O, Heer, "zend uw licht en uw waarheid; mogen die mij geleiden, mij brengen naar uw heilige bergen, naar uw woningen, zodat ik kan gaan tot Gods altaar, tot de God van mijn jubelende vreugde!" (Ps.43:3-4). JEZUS LICHT VAN OOST NAAR WEST De Heer Jezus zei, dat Zijn komst (parousia=aanwezigheid) zou zijn als een helder licht, dat zou schijnen van oost naar west (Mat.24:27). Hij zou opgaan als de zon der gerechtigheid en schijnen in de harten van de Zijnen (Mal.4:2). "Sta op (uit gelatenheid en neerslachtigheid), word verlicht, want uw licht is gekomen en de heerlijkheid van de Heer is over u opgegaan. Over u zal Hij opgaan (tot de volle dag) en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden" (Jes.60:1-3). Zijn komst in de Zijnen van oost naar west is dus een proces in het verborgene. Maar Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. Het Licht in de stad Gods zal niet altijd verborgen blijven (Mat.5:14). Het waarachtige licht schijnt reeds in ons (1Joh.2:8). Daar is de dag van de Heer al aangebroken. En op de grote dag van de Heer zal het overal geopenbaard en gezien worden (Op.21:24). Het zal uiteindelijk ieder mens verlichten (Joh.1:9). Wat verstaat de bijbel eigenlijk onder licht? Het is een symbool voor waarheid, voor kennis van God (Ps.43:3, 2Cor.4:6). Licht is geestelijk weten. Het is het kennen van de geestelijke realiteiten van het koninkrijk der hemelen. Het is zelfs het kennen van de heerlijkheid van God. "De God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis van de heerlijkheid van God" (2Cor.4:6). En als het evangelie van het Koninkrijk der hemelen voor mensen bedekt is, dan heeft "de god van deze eeuw hun overleggingen met blindheid geslagen, zodat zij het licht niet ontwaren van het evangelie van de heerlijkheid van Christus" (2Cor.4:3-4). Dan bezit men wel kennis, maar alleen hoofdkennis over de waarheid. Dan denkt men in aardse begrippen over de heerlijkheid Gods. Dan wordt er gepraat over het Koninkrijk der hemelen als over een plaats elders, zonder dat men er in leeft. En dat is allemaal duisternis. Als we die duisternis licht noemen, hoe groot is dan die duisternis (vgl. Mat.6:23). O, wat moeten wij dankbaar zijn, dat "Hij ons heeft verlost uit de macht van de duisternis en ons heeft overgebracht in het Koninkrijk van Zijn geliefde Zoon" (Col.1:13). Dan "zijn we kinderen van het licht, kinderen van de dag. Wij behoren niet meer aan nacht of duisternis toe" (1Thes.5:5). Nog steeds gaan duisternis en licht dus samen op. Er is dag en nacht tegelijk. Als het in Nederland licht wordt, is het in Amerika nog nacht. Ook geestelijk gaan duisternis en licht nog samen. "Duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de natiën, maar over u zal de Heer opgaan en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden" (Jes.60:2). En door het licht van Gods heerlijkheid zal er in de ware gemeente (=de bruid, de heilige stad) geen nacht meer zijn, alleen maar licht (Op.21:25). Over Zijn volk, dat als een hemels Jeruzalem op een berg ligt, zal Zijn heerlijkheid gezien worden. Het kan niet verborgen blijven (Mat.5:14, Op.21:10,22). God heeft immers Zijn volk gesteld "tot een licht voor de volken, opdat Zijn heil zal reiken tot het einde van de aarde" (Jes.49:6). Alle "volken zullen opgaan naar haar licht en koningen naar haar stralende opgang" (Jes.60:3). Zij zullen alle ingaan door haar paarlen poorten en wandelen bij het licht van de luister van God (Op.21:24, 22:2). In het nieuwe Jeruzalem heeft het licht van God helderheid gebracht over de ware aard van alle dingen. Men ziet er niet meer "door een donker glas, in raadselen" (1Cor.13:12, letterlijk), maar als door een kristalheldere diamant (Op.21:11). Alle menselijke leringen en zielse ervaringen zijn geweken voor het licht van de heerlijkheid van God. Alle aardsgerichte ideeën over Zijn koninkrijk zijn weggesmolten bij "het aanschouwen van de liefelijkheid van de Heer in Zijn tempel" (Ps.27:4). Van oost naar west! Jezus zegt: "Ik ben het licht van de wereld; wie Mij volgt, zal nooit meer in de duisternis wandelen, maar hij zal het licht van het leven hebben" (Joh.8:12). Hij zegt ook: "Jullie zijn het licht van de wereld" (Mat.5:14). "Zoals het Licht komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn" (Mat.24:27). "Voor u, die Mijn naam vreest, zal de zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder haar vleugelen" (Mal.4:2). "Het pad van de rechtvaardige is dus als het glanzende morgenlicht, dat steeds helderder straalt tot de volle dag" (Spr.4:18). Halleluja! |
|||||||||||||||||