|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
vervolg van... Studie van Exodus WEEK 4 – DAG 1 Gen. 3:17-18 En tot de mens zeide Hij:…is de aardbodem om uwentwil vervloekt;…doornen en distelen zal hij u voortbrengen,… Exo. 3:3-4 Mozes nu dacht: Laat ik toch dat wondere verschijnsel gaan bezien, waarom de braamstruik niet verbrandt. Toen de Here zag, dat hij het ging bezien, riep God hem uit de braamstruik toe:… De braamstruik in Exodus 3 is een symbool van Mozes als Gods geroepene. Niemand heeft veel waardering voor een braamstruik. Hoewel Mozes door de mens verworpen was, was hij geaccepteerd door God, en het vuur van Gods heerlijkheid brandde in en op hem. Daarom was Mozes een braamstruik die brandde met de heerlijkheid van God. De brandende braamstruik in Exodus 3 verwijst echter niet alleen naar Mozes als individu, maar ook naar de kinderen van Israël als een collectieve eenheid. Gods volk, de kinderen van Israël, met inbegrip van degenen die zwak en degenen die sterk zijn. Mozes was maar één persoon onder Gods collectieve volk. Voor de Heer was de braamstruik die in hoofdstuk drie brandde niet alleen een individu, maar ook een collectief volk. Als individuen zijn wij allemaal de Mozes van vandaag, maar we zijn ook deel van de Gemeente als de collectieve braamstruik (Life- Study of Exodus, p. 73). Gods doel in het afrekenen met zijn volk, de kinderen van Israël, was om een juiste woonplaats te verkrijgen. Deuteronomium 33:16 spreekt over God als Degene die in een braamstruik woont. Dit woord, geschreven door Mozes, wijst erop dat God die brandende braamstruik als Zijn huis, Zijn woonplaats, bezat. Wie zou ooit gedacht kunnen hebben dat Gods woonplaats op aarde een braamstruik zou zijn? Mozes moest zich gerealiseerd hebben dat de brandende braamstruik die hij zag toen God hem riep, een symbool van hemzelf was. In de tijd van Deuteronomium 33 zag Mozes zichzelf als een braamstruik, maar voor God was hij ‘de man Gods’ (Deut. 33:1). In het individuele aspect was Mozes een braamstruik, en in het collectieve aspect waren de kinderen van Israël een braamstruik. Toch woonde de God van zegening in zo’n struik. Als God niet in ons woont, zijn we er geweest. Hoewel we ontwikkelde dames en heren of goed opgeleide professionals kunnen zijn, zijn we nog steeds braamstruiken omdat onze gevallen natuur aan doornen en aan de vloek gerelateerd is. Toen Mozes naar God verwees als Degene die in de braamstruik woonde, moet zijn hart vol dankbaarheid tot God geweest zijn. Gedurende de laatste veertig jaar van zijn leven, wist Mozes dat hij maar een braamstruik was. Hij wist echter ook dat God met hem was, we moeten allemaal zo’n besef hebben. Wanneer we een juiste geest voor de Heer hebben, weten we dat we een braamstruik zijn. We weten dat zelfs onze natuurlijke deugden zoals vriendelijkheid, nederigheid en geduld, ‘doornen’ zijn. Toen hij de kinderen van Israël zegende, had Mozes waarschijnlijk zo’n gevoel over zichzelf. We hebben erop gewezen dat de brandende braamstruik naar Gods verloste volk verwijst. Eens waren we doornen onder de vloek van Genesis 3, maar in Exodus 3 zijn we een verloste braamstruik. Nu brandt God binnenin ons en op ons. Deze brandende braamstruik is zowel de kinderen van Israël in het Oude Testament als de Gemeente in het Nieuwe Testament. In de Gemeente vandaag zijn er nog steeds ‘doornen’, de Gemeente is nog niet kostbaar gesteente. Toch prijzen we de Heer dat we door het proces van transformatie gaan. In Deuteronomium 33:16 sprak Mozes over God als Degene die in de braamstruik woonde. Dit woord werd geuit toen Mozes honderdtwintig jaar oud was, veertig jaar nadat hij het visioen van de brandende braamstruik had gezien. Mozes had dit visioen nooit vergeten, zelfs nadat de tabernakel gebouwd was en God daarin was komen wonen. Waarom sprak Mozes in Deuteronomium 33:16 niet over het welbehagen van “Hem die in de tabernakel woonde”? Ik geloof dat als Mozes zou spreken over God die in de tabernakel woont, het niet zo zoet voor hem geweest zou zijn als spreken over God die in de braamstruik woont. Ik geloof dat zelfs wanneer we in het Nieuwe Jeruzalem zijn, we ons zullen herinneren hoe we ooit een braamstruik waren die door God bewoond werd. Hoe heerlijk dat een braamstruik vandaag Gods woonplaats op aarde kan zijn! (Life-study of Exodus, pp. 73-74, 110). WEEK 4 – DAG 2 Deut. 33:1 Dit is de zegen, waarmede Mozes, de man Gods, de Israëlieten vóór zijn sterven gezegend heeft. Deut. 33:16 [Moge Jozef gezegend zijn]…met de kostelijkste gave der eeuwige heuvelen, en met de kostelijkste gave van de aarde en haar volheid; met het welbehagen van Hem, die in de braamstruik tegenwoordig was;… Exo. 40:34 En de wolk bedekte de tent der samenkomst, en de heerlijkheid des Heren vervulde de tabernakel Gods ultieme doel is een woonplaats verkrijgen. Dit betekent dat Gods eeuwige doel is Zijn woonplaats opbouwen. In Genesis hebben we de openbaring van het huis van God te Betel, we hebben echter niet het werkelijke bouwwerk van het huis van God. God woonde, aan het begin van Exodus, in een braamstruik, aan het eind van dit boek woonde hij echter in de tabernakel. De tabernakel met de ark werd dus het brandpunt in de geschiedenis van de kinderen van Israël. Uiteindelijk werd de tabernakel vergroot tot de tempel (Life-study pf Exodus, pp. 110-111). De Heer Jezus kwam als Gods tabernakel (Joh. 1:14) en als Gods tempel (Joh. 2:19). De Gemeente is vandaag ook de tempel van God (1Cor. 3:16). Uiteindelijk zal deze tempel voleindigen in het Nieuwe Jeruzalem, dat Gods tempel in eeuwigheid zal zijn. In het begin was Gods woonplaats een verloste braamstruik, geleidelijk aan wordt deze braamstruik echter geheiligd, getransformeerd, gelijkvormig gemaakt en zelfs verheerlijkt. De tabernakel is een illustratie van transformatie. In de tabernakel was er acaciahout dat met goud bedekt was en ook linnen, dat geborduurd was met gouden draad. Zowel het acaciahout als het linnen duiden op menselijkheid, het goud duidt op goddelijkheid. Zo’n bedekte en geborduurde menselijkheid betekent getransformeerde menselijkheid. In Exodus 3 was Gods woonplaats een braamstruik, maar in Exodus 40 was de tabernakel gemaakt van menselijkheid bedekt door en geborduurd met goddelijkheid. Als we zoals Mozes zijn, de man Gods, zullen we een tweevoudig bewustzijn hebben. Aan de ene kant zullen we ons bewust zijn van het feit dat we braamstruiken zijn; aan de andere kant zullen we ons bewust zijn van Gods heerlijkheid die binnenin ons als een brandende vlam, woont. Mozes werd een man Gods, maar hij zag zichzelf nog steeds als een braamstruik. In hetzelfde principe woonde Gods heerlijkheid onder de kinderen van Israël en maakte hen Zijn heerlijke woonplaats, zij waren echter nog steeds een braamstruik, zelfs een collectieve braamstruik. Volgens Deuteronomium 33:1 was Mozes een man Gods, dit duidt op transformatie. Hoe kon Mozes zo sterk en actief in zijn natuurlijk leven, buiten het proces van transformatie, een man Gods worden? Alleen door transformatie kon hij zo’n persoon worden. Een voorbeeld van Mozes’ transformatie was zijn ervaring met de Heer op de bergtop. Nadat Mozes veertig dagen met de Heer op de berg geweest was, straalde zijn gezicht omdat de vlam van Gods heilig vuur in hem gebrand was. Mozes was zoals staal dat in vuur gehouden was tot het staal gloeit met het vuur dat in de essentie van het staal gebrand was. Toen Mozes op de bergtop was werd Gods heerlijkheid in zijn wezen gebrand. Toen hij van de berg kwam, straalde zijn gelaat (Exo. 34:30). Was dit niet een teken van transformatie? Het was zeker een aanwijzing dat Mozes getransformeerd was. Op basis van zijn opleiding in het paleis zou Mozes een expert in al de Egyptische kennis geworden kunnen zijn. Omdat hij echter verlost was, geroepen, geheiligd en getransformeerd, werd hij uiteindelijk een man Gods. In het wederopbouwwerk van de Heer, geven we niet om een groot aantal, we hebben belangstelling voor de ware ervaring van transformatie. Ik ben zo blij dat we onder het goddelijke branden zijn, onder het vuur dat ons transformeert en ons in onze aard anders maakt dan de wereldse mensen. Omdat Gods element in onze natuur gebrand wordt, worden we mensen van God. Dit is wat het betekent een brandende braamstruik te zijn op een individuele manier. Volgens onze natuur zijn we nog steeds een braamstruik, volgens Gods branden in ons zijn we echter getransformeerde mensen. Aan de ene kant zijn we een braamstruik, aan de andere kant zijn we mensen van God (Life-study of Exodus, pp.111, 76-78) . WEEK 4 – DAG 3 Exo. 40:38 Want op de tabernakel rustte des daags de wolk des Heren, en des nachts was er een vuur in voor de ogen van het gehele huis Israël, op al zijn tochten. Ope. 21:10-11 (Rev. 21:10-11) En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en toonde mij de heilige stad, Jeruzalem, die uit de hemel neerdaalde van God en de heerlijkheid van God had. Haar lichtglans was aan zeer kostbaar gesteente gelijk, als een kristalheldere jaspissteen. Zowel de braamstruik als de tabernakel zijn symbolen. Gods werkelijke woonplaats was niet de fysieke braamstruik, noch de tabernakel, het was Zijn volk. Nadat God met de kinderen van Israël afgerekend had, werden ze acaciahout, bedekt met goud en ook linnen geborduurd met gouden draad. De Gemeente vandaag is de vervulling van dit beeld. Vandaag kan de Gemeente een verloste braamstruik zijn, er komt echter een dag dat we goud, parels en kostbaar gesteente zullen zijn. Prijs de Heer voor het heerlijke visioen van Gods woonplaats! Dit visioen houdt Gods woonplaats in vanaf de beginfase, de fase van de braamstruik, tot de voleindigende fase, de fase van het Nieuwe Jeruzalem (Life-study of Exodus, p. 111). Toen Mozes door God geroepen werd, zag hij het heilige vuur dat in de braamstruik brandde. Toen Paulus geroepen werd, zag hij, in ieder geval in principe, hetzelfde visioen. Hij zag de Drie-enige God branden in Zijn verloste volk. Door dit goddelijk branden, was het heilige vuur één met de braamstruik en de braamstruik was één met het vuur dat de Drie-enige God Zelf is. Vandaag zijn God de Vader in de Zoon en de Zoon als de Geest op ons neergekomen als vuur. De Heer Jezus zei op een keer dat Hij gekomen was om vuur op de aarde te werpen (Luk. 12:49). Op de pinksterdag kwam de Geest in de vorm van tongen van vuur. Vandaag werpt de Heer nog steeds vuur op de aarde, dit heilige vuur, dit goddelijk branden, heeft ons gevangen genomen en nu zijn we deel van de braamstruik die met de Drie-enige God brandt. De Drie-enige God brandt in en op de Gemeente die Hij verkozen en verlost heeft. De Gemeente is dus de Drie-enige God die in de verloste menselijkheid brandt. Dit is de goddelijke economie (1Tim. 1:4). Deze economie werd aan Paulus geopenbaard (Eph. 3:3-5, 9). Dit is in feite het brandpunt van de goddelijke openbaring. Mozes zag dit als symbool, Paulus zag het echter in werkelijkheid. We verkondigen vrijmoedig dat we het visioen van de brandende braamstruik gezien hebben. Elke plaatselijke gemeente is een braamstruik die met de Drie-enige God brandt. Mozes en Paulus konden het visioen dat ze gezien hadden, niet vergeten. De zendbrieven van Paulus openbaren dat niets, zelfs geen gevangenschap of martelaarschap, hem van het visioen kon afleiden. Paulus was standvastig tot het einde omdat hij gevangen genomen was door het hemelse visioen. De dood van degenen die voor de Heer gemarteld zijn, kan alleen de braamstruik meer dan ooit laten branden. Duizenden onder ons hebben het visioen van de brandende braamstruik gezien, en niemand kan ons veranderen. We kunnen onszelf niet eens veranderen. Wanneer we proberen ons af te wenden van het visioen, zal het visioen ons niet laten gaan. We zijn ‘gesloopt’ door het visioen dat we gezien hebben. Velen hebben getuigd dat ze zich niet kunnen afkeren van het visioen van de Gemeente in Gods economie. De tegenstanders moeten beseffen dat het te laat is het wederopbouwwerk van de Heer te weerstaan, omdat zovelen het visioen van de brandende braamstruik gezien hebben. Halleluja voor het visioen van de Drie-enige God die in de Gemeente brandt! Elk aspect van Gods roepen van Mozes kan teruggevonden worden in de brieven van Paulus. In de zendbrieven van Paulus zien we het visioen van de brandende braamstruik. In Efeziërs 1 en 3 hebben we de goddelijke economie, de uitdeling van de Drie-enige God in Zijn verloste volk zodat zij Zijn uitdrukking kunnen worden. Deze uitdeling brengt de Gemeente als de brandende braamstruik vandaag, tot stand. Hoe blij ben ik vandaag een deel van deze brandende braamstruik te zijn! Omdat we dit visioen hebben gezien, zullen we nooit kunnen terugkeren naar religie; dit visioen veroorzaakt veeleer dat we doorgaan. Zelfs vele jongeren kunnen getuigen dat zij het visioen van de brandende braamstruik, het visioen van Gods economie in de Gemeente van vandaag, hebben gezien (Life-study of Exodus, pp. 111-113). WEEK 4 – DAG 4 Gen. 3:24 En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken. Exo. 3:2 Daar verscheen hem de Engel des Heren als een vuurvlam midden uit een braamstruik. Hij keek toe, en zie, de braamstruik stond in brand, maar werd niet verteerd. We moeten zien dat er een verband is tussen Genesis 3 en Exodus 3. In beide hoofdstukken vinden we de doornstruik (=braamstruik) en het vuur. De doornstruik in Genesis 3 duidt op het feit dat de mens onder een vloek is (Gen. 3:17-18), en het flikkerend zwaard duidt op het feit dat de mens van God als de boom des levens is uitgesloten (Gen. 3:22-24). Volgens Genesis 3 kwamen doornen voort uit de vloek ten gevolge van de zonde. Doornen zijn dus een symbool van de gevallen mens onder de vloek. Onmiddellijk nadat de vloek aangekondigd was, werd er een flikkerend zwaard ten oosten van de hof geplaatst ‘om de weg tot de boom des levens te bewaken’ (Gen. 3:24). Zonde bracht dus de vloek binnen, en de vloek bracht het flikkerend zwaard. De functie van vuur in Genesis 3 is zondaren van de boom des levens, dat wil zeggen, God als de bron van leven, uit te sluiten (Life-study of Exodus, pp. 74-75). Indien de Bijbel was geëindigd met Genesis 3:24, zou onze situatie voor eeuwig hopeloos geweest zijn. Volgens hoofdstuk 1 en 2 van Genesis, zijn we specifiek geschapen om God als leven te ontvangen. De mens die door God geschapen was, werd voor de boom des levens geplaatst. In hoofdstuk 3 kwam zonde binnen, de mens viel onder de vloek en het vuur van Gods heiligheid sloot de vervloekte zondaren uit van direct contact met God als de boom des levens. De situatie van de mens in Exodus 3 is erg verschillend van die in Genesis 3. In Exodus 3 wordt de vervloekte doornstruik het vat van God en de vuurvlam wordt één met de braamstruik (doornstruik). Door verlossing, aangeduid door het Lam dat gedood en geofferd werd aan God voor de gevallen mens (Gen. 4:4), is de vloek weggenomen en is het vuur één met de doornstruik geworden. De werkelijkheid van dit beeld zien we in Galaten 3:13-14. Vers 13 zegt: ”Christus heeft ons vrijgekocht van de vloek van de wet door voor ons een vloek te worden.” Dit betekent dat door de dood van Christus aan het kruis, de vloek weggenomen is. Vers 14 gaat verder: “opdat de zegen van Abraham in Christus Jezus tot de volken zou komen, opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.” Daarom is, volgens deze verzen, de vloek weggenomen, en de Geest, het vuur, is ons gegeven. Handelingen 2:3 en 4 (Act 2:3-4) wijzen erop dat de uitgestorte Geest gesymboliseerd wordt door tongen van vuur. Deze uitstorting van de Geest als vuur werd door de Heer Jezus voorspeld in Luk. 12:49: “Vuur ben Ik komen werpen op de aarde, en wat wil Ik, als het al ontstoken is”? De beloofde Geest, die door de verlossing van Christus gegeven is, die de vloek wegneemt, kwam op de Pinksterdag op de discipelen in de vorm van vuur. Dit vuur sluit ons niet langer uit van God, het is juist de vlam van Gods bezoek. Wanneer we dit in het licht van het beeld in Exodus 3 in overweging nemen, zien we dat de doornstruik en de vlam één zijn. In Genesis 3 was de gevallen mens onder de vloek, aangeduid door de doorn. De vuurvlam sloot de gevallen mens uit van God als de boom des levens. In Exodus 3 echter zijn de braamstruik, die als een soort vat gezien kan worden, en het vuur, één. In Genesis 3 houdt het vuur de mens die onder de vloek is, weg van de boom des levens, weg van God als de bron van leven. In Exodus 3 bezoekt de vuurvlam echter de braamstruik en woont daarin. Dit duidt erop dat door de verlossing van Christus, God Zelf, de Heilige, wiens heiligheid zondaren uitsluit van Zijn aanwezigheid, ons kan bezoeken om bij ons te blijven en zelfs in ons te wonen. Halleluja, Christus heeft de vloek weggenomen en heeft het vuur van de Heilige Geest op de aarde neergeworpen! Nu de vloek is weggenomen, zijn we niet langer uitgesloten van God als leven. Prijs de Heer dat de vlam in Genesis 3 die ons buitensloot, de bezoekende en inwonende vlam van Exodus 3 werd! Nu kan de ooit vervloekte doornstruik Gods woonplaats worden (Life-study of Exodus, pp. 75-76). WEEK 4 – DAG 5 Num. 23:21 Men schouwt geen onheil in Jakob, en ziet geen rampspoed in Israël. De Here, zijn God, is met hem, en gejubel over de Koning is bij hem. Num. 24:5 Hoe goed zijn uw tenten, o Jakob, uw woningen, o Israël! Num. 24:9 …Gezegend, die u zegenen; en die u vervloeken, vervloekt! De kinderen van Israël waren een collectieve braamstruik. Als zo’n braamstruik werden ze verlost (Exo. 13:14-16), geheiligd (vs. 2), getransformeerd en opgebouwd. Misschien vindt je het moeilijk te geloven dat de kinderen van Israël getransformeerd waren. Een gebedssamenkomst in Shanghai in het begin van 1940 hielp me Gods volk te zien zoals Hij hen ziet. Een ervaren zuster en medewerker was, terwijl ze aan het bidden was, aan het zuchten en steunen vanwege de slechte conditie van de gemeente. Toen ze klaar was met bidden, ging broeder Nee verder met het prijzen van de Heer en dankte Hem dat de gemeente nooit zwak of laag is, maar altijd hoog. De gemeente was geschokt, maar broeder Nee hielp ons de betekenis van de profetie van Bileam aangaande de kinderen van Israël te begrijpen. Bileam werd door Balak ingehuurd om de kinderen van Israël te vervloeken. Maar in plaats van hen te vervloeken, zegende Bileam hen. Volgens Numeri 23:21-24:5 zag God geen onheil of verkeerdheid in Israël, Hij zag alleen goedheid, rechtvaardigheid en schoonheid. Dit geldt ook voor de Gemeente van vandaag (Life-study of Exodus, pp.78-79). Zeg niet dat de gemeente laag of dood is. Hoe meer je dit zegt, zet je des te meer jezelf onder een vloek. Als je echter de Heer prijst voor het gemeenteleven en er positief over spreekt, plaats je jezelf onder Gods zegening. Gedurende al de jaren dat ik in het gemeenteleven ben, heb ik niemand gezien die negatief over de gemeente sprak en onder Gods zegening was. Integendeel, allen die zeiden dat de gemeente arm, laag of dood was, waren onder een vloek. Degenen die positief over de gemeente spreken, en verklaren dat de gemeente liefelijk is en dat het Gods huis is, ontvangen de zegen. De kinderen van Israël konden een collectieve braamstruik zijn omdat ze getransformeerd en opgebouwd waren. God geloofde dit en we moeten het met Hem eens zijn. De tabernakel wees op de kinderen van Israël als Gods woonplaats. We moeten de tabernakel niet zien als los van de kinderen van Israël. Het waren eigenlijk de kinderen van Israël die Gods woonplaats waren, de tabernakel was alleen maar een symbool. Nadat de tabernakel was opgericht, werd hij gevuld met de heerlijkheid van de Heer (Exo. 40:34-35). Gedurende de nacht had de wolk van heerlijkheid de verschijning van vuur (Num. 9:15-16). Het vuur dat op de tabernakel brandde, duidde erop dat het volk Israël een collectieve, brandende braamstruik was. Toen Mozes over God sprak als Degene die in de braamstruik woonde, is het moeilijk te zeggen of hij verwees naar de werkelijke braamstruik die hij veertig jaar eerder had gezien, of naar zichzelf en naar de kinderen van Israël respectievelijk als een individuele en een collectieve braamstruik. Ik geloof dat dit woord dit alles omsluit; aan de ene kant zijn we nog steeds een braamstruik, aan de andere kant zijn we, door verlossing, heiliging, transformatie en bouwen, Gods woonplaats. Halleluja, God heeft vandaag een woonplaats op aarde! Satan zou tegen God kunnen zeggen: “Uw volk is alleen maar een braamstruik”. God zou echter reageren door te zeggen: “Satan, ga weg van Mij. Weet je niet dat dit volk verlost, geheiligd en getransformeerd is? Ze zijn ook opgebouwd en zijn nu één; daarom woon Ik onder hen. Jij zegt dat ze een braamstruik zijn, maar Ik verklaar dat ze Mijn woonplaats zijn”. De Gemeente is vandaag Gods woonplaats. Je zou kunnen denken dat de Gemeente onaantrekkelijk is, maar voor God zij het liefelijk. Je zou de Gemeente kunnen bekritiseren vanwege haar tekortkomingen, maar God zegt dat Hij geen ongerechtigheid in Zijn volk ziet. Over Zijn volk zegt God: “Ik vind geen fout in hen. Ik ben in hun midden en ze zijn Mijn woonplaats op aarde”. Dit is de Gemeente als de collectieve braamstruik (Life-study of Exodus, pp.79-82); WEEK 4 – DAG 6 Gen. 12:3 Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt zal Ik vervloeken, en met u zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. 1Cor. 1:2 …aan de gemeente van God die in Korinthe is, aan de geheiligden in Christus Jezus, geroepen heiligen, met allen, in elke plaats, die de naam van onze Heer Jezus Christus aanroepen, zowel hun als onze Heer: De Gemeente van God! Niet de Gemeente van Cefas of Apollos of Paulus of van welke praktijk of leerstelling dan ook, maar van God. Ondanks alle verdeling, zonde, verwarring, misbruik van gaven en ketterse leer in de gemeente van Korinte, noemde de apostel het nog steeds ‘ de gemeente van God’, omdat de goddelijke en geestelijke essentie die de samengestelde gelovigen de gemeente van God maakt, er werkelijk was. Zo’n geestelijke aanspreekvorm door de apostel was gebaseerd op zijn geestelijke visie, hij beschouwde hen als de gemeente in Christus. Zo’n eenvoudige aanspreekvorm zou alleen al alle verdeling en verwarring in zowel de praktijk als leerstelling, hebben moeten uitbannen (1Cor. 1:2, voetnoot 1 RcV). De God Zelf die in de braamstruik aanwezig was, Degene die Mozes riep, was de God van opstanding. Dit wordt bewezen door het woord van de Heer aan de sadduceeën in Marcus 12:18-27. Toen de sadduceeën met Hem aan het argumenteren waren over de opstanding, zei de Heer: “Wat nu de doden betreft, dat zij worden opgewekt, hebt u niet gelezen in het boek van Mozes, bij de braamstruik, hoe God tot hem sprak en zei ‘Ik ben de God van Abraham en de God van Izaäk en de God van Jakob’? Hij is niet een God van doden, maar van levenden” (vs. 26-27). Hier laat de Heer de ongelovige sadduceeën het gedeelte in de Schrift zien betreffende de braamstruik. De titel, ‘de God van Abraham, de God van Izaäk en de God van Jakob’ duidt op de God van opstanding. Abraham, Izaäk en Jakob zijn allen gestorven. Als God de God van Abraham, Izaäk en Jakob was en er was geen opstanding, dan zou God de God van de doden zijn. God is echter niet de God van de doden, maar de God van de levenden, de God van opstanding. Het feit dat de God van opstanding in de braamstruik verbleef, wijst erop dat een collectieve braamstruik zijn als Gods woonplaats vandaag, geheel en al een zaak van opstanding is. De Heilige kan ons bezoeken en onder ons wonen omdat Hij in opstanding is. Hij is de God van opstanding en wij, Zijn volk, zijn in opstanding. Het kan voor ons die nog steeds in het vlees zijn moeilijk zijn te geloven of te beseffen dat we in opstanding zijn. Als ik je zou vragen of je in het natuurlijke leven of in opstanding bent, zou je waarschijnlijk zeggen dat je meestal in het natuurlijke leven bent. Als je dit echter zegt, heb je geen geloof. We moeten sterk zijn in geloof en verklaren dat we in opstanding zijn omdat onze God niet de God van de doden is, maar de God van de levenden. In mijzelf ben ik in het vlees en in het natuurlijke leven, maar in mijn God ben ik in opstanding. In opstanding is Hij de grote Ik Ben. We moeten allen in geloof zeggen dat we in opstanding zijn. Hoe meer we dit in geloof spreken, hoe meer het onze ervaring zal worden. Wat we zeggen is wat we ervaren. Wanneer we zeggen dat we in het vlees zijn, zullen we in het vlees zijn. Wanneer we echter zeggen dat we in opstanding zijn, zullen we in opstanding zijn. Omdat de God die in ons woont, de God van opstanding is, hebben we een basis om te verklaren dat we in opstanding zijn. Hier, in opstanding, kan de braamstruik gezegend worden om Gods woonplaats te zijn. We beseffen dat we op z’n best slechts een braamstruik zijn, nochtans woont de grote Ik Ben, de God van opstanding, de God van Abraham, Izaäk en Jakob in ons en genieten we van Hem. Individueel zijn we een braamstruik en tezamen zijn we een collectieve braamstruik die brandt met de God van opstanding. Dit is een beeld van het gemeenteleven van vandaag (Life-study of Exodus, pp. 82-84). |
|||||||||||||||||