De Strijd om

het Eerstgeboorterecht

door dr. Stephen E. Jones

De bijbelteksten in dit boekje komen uit de
NBG-vertaling van 1951, tenzij anders aangegeven.

Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan

Originele titel: The Struggle for the Birthright (link)

Gepubliceerd door:
God's Kingdom Ministries
6201 University Ave. N.E.
Fridley , MN 55432 (USA)

Eerste druk 3.000 (2002)
Tweede druk (2008)

© copyright 2002
All Rights Reserved

Alleen de eerste acht hoofdstukken zijn vertaald in het Nederlands.

Het geschil over het kleine stukje land dat Palestina en Israël genoemd wordt, is alleen al in de afgelopen vijftig jaar [red. Bijbelinfo: nu al bijna zeventig jaar] verantwoordelijk geweest voor het in het ongeluk storten van de wereld. Vele christenen hebben dit conflict voorzien door het lezen van de bijbel, maar zeer weinigen zien hoe God het ziet. Dit boek traceert de geschiedenis van dat conflict terug, tot het begin.

--

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 - Het eerstgeboorterecht

a.

Het heersersmandaat

Hoofdstuk 2 - Het verhaal van Ezau

a.

Waarom verachtte Ezau het eerstgeboorterecht?

b.

Sem is Melchizedek

c.

Ezau is Edom, Idumea, het Seïrgebergte, Teman en Amalek

d.

De uitverkoop van het eerstgeboorterecht: opbieden

e.

Het heersersmandaat door bedrog gestolen

f.

Izaks zegen aan Jakob

g.

Ezau de eerste Zionist

h.

De profetie van Maleachi over Edom

i.

De verovering van de Makkabeeën over Edom in 126 v.Chr.

j.

Herodus; het patroon van een Joods-Edomitische koning

Hoofdstuk 3 - Het verhaal van Ezau

a.

De zegen van Jakob aan Juda

b.

Het raadsel van Simson over de dode leeuw

c.

De breuk in het koninkrijk

d.

De twee vijgenbomen van Juda

e.

Het goddelijke oordeel voor ongehoorzaamheid

Hoofdstuk 4 - De wetten van tegenspoed

a.

Het ijzeren juk

b.

Het houten juk

c.

Israël verlangt naar een koning

d.

Waar God verkiest om Zijn naam te laten wonen

Hoofdstuk 5 - De gevangenschappen van Juda

a.

Juda verwerpt het houten juk

b.

Juda veroordeeld tot een ijzeren juk

c.

Jeremia’s advies aan de goede vijgen

d.

De terugkeer uit ballingschap

e.

De voortduring van het gevangenschap van het houten juk

f.

De opstand tegen Rome (en God): 66-73 n.Chr.

g.

Het ijzeren juk opnieuw op de slechte vijgen van Juda geplaatst

h.

De timing van het oordeel over Jeruzalem

i.

De inname van Masada: 73 n.Chr.

Hoofdstuk 6 - De verwerping van Jezus

a.

Absalom: De tijdelijke veroveraar van Davids troon

b.

Gekruisigd op de 'schedel' van de olijfberg

c.

Juda’s opstand tegen koning Jezus

d.

Judas: Zoon van het verderf

e.

Verraden in het huis van hen die mij liefhebben

Hoofdstuk 7 - Het geschil

a.

Vervangingstheologie

b.

De goede vijgenboom was ‘de kerk’

c.

De wet van het snoeien van bomen

d.

Offerwetten

e.

Wie is een ‘Jood’?

f.

De vroege Kerk

Hoofdstuk 8 - Het Nieuwe Jeruzalem

a.

Jesaja profeteert over de Nieuwtestamentische ‘bruid’

b.

De muren van het Nieuwe Jeruzalem

c.

De poorten van het Nieuwe Jeruzalem

d.

Profetieën over Jeruzalem en Sion

e.

Profetieën over de ‘herbouwde’ tempel

f.

Twee soorten Jeruzalem met verschillende eindbestemmingen

g.

Hagar is door Sara vervangen

Hoofdstuk 9 - De Joodse geest van opstand

Hoofdstuk 10 - Het begin van het Zionisme

Hoofdstuk 11 - De opkomst van het Joodse terrorisme

Hoofdstuk 12 - De Israëlische staat

Hoofdstuk 13 - De landoorlog

Hoofdstuk 14 - Israëls beleid op Palestijnen

Hoofdstuk 15 - De invasie van Gog

Hoofdstuk 16 - De antichrist

Hoofdstuk 17 - De conclusie [????]

Bibliografie

--

Hoofdstuk 1

Het eerstgeboorterecht

De strijd om het eerstgeboorterecht en om de heerschappij over de aarde is,door het verhaal in Genesis 27 over Jakob en Ezau, onder christenen zeer bekend. De geschiedenis van die strijd is echter niet zo bekend. Vanwege deze redden begrijpen veel christenen de huidige strijd, die Jesaja 34:8 “de rechtszaak van Sion” noemt, niet. Als christenen deze historische strijd wel zouden begrijpen, zouden zij een heel andere opvatting van Bijbelprofetie hebben dan de opvatting die vandaag

de dag populair is.

Er zijn twee primaire studiegebieden die de ruggengraat van Bijbelprofetie vormen. De eerste is de kennis over de feestdagen van Israël, die wij grondig in ons boek “De wetten van de tweede komst” hebben behandeld. Het twee gebied is de kennis over de geschiedenis van het eerstgeboorterecht van Adam tot onze tijd. Dit tweede gebied zullen we in dit boek gaan behandelen.

Het heersersmandaat

Het eerstgeboorterecht dat in het begin aan Adam is gegeven bestaat uit twee delen, namelijk het heersersmandaat en het vruchtbaarheidsmandaat. Het eersersmandaat wordt in Gen. 1:26 gegeven,

En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen [Heb. radah, 'heerschappij voeren'] over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen!

Binnen dit goddelijke mandaat zien wij dat God de mens heeft geschapen om te 'heersen'. Het Hebreeuwse woord is radah en betekent letterlijk 'heerschappij voeren'. Dit is dan ook het oorspronkelijke heersersmandaat. Hierdoor werd Adam als koning over heel de aarde bevestigd.

Vele tegenstanders van deze troon zijn de afgelopen eeuwen opgestaan. Nimrod was de eerste opvallende persoon die dit deed, hij heeft ook Babylon gesticht (Gen. 10:10). Letterlijk betekent Nimrod 'rebel'. Hij kwam in opstand tegen de heerschappij van Noach en Sem (de stichter van Jeruzalem) en vestigde hij als tegenbeeld de stad Babel, ofwel Babylon. Vanaf die tijd droomt men van het heersen van de wereld en van het maken van onderdanen binnen hun wereldrijk. Maar al deze tegenstanders van de troon willen volgens hun eigen opstandige wetten regeren in tegenstelling tot de goddelijke wet en Christus, die Gods gezalfde Koning is.

Het heersersmandaat dat aan Adam gegeven was gaf hem geen regels of adviezen om de aarde goed te regeren. Omdat Adam naar het beeld van God geschapen was, was een goede wereldregering ingeschapen. Maar nadat Adam zondigde en hij de heerlijkheid van God verloor, duurde het niet lang voordat het zuurdesem van de zonde de gevallen mens het idee gaf dat heerschappij voeren betekende anderen in slavernij brengen en hen de wil van de heersers opdringen, ongeacht wat die wil ook was.

Pas toen de goddelijke wet aan Mozes werd gegeven kreeg de mens een duidelijker beeld van de wil van God wat betreft heerschappij voeren. Het eerste gebod, dat op heersers van toepassing is, hield in dat de heersers hun macht onder God moesten uitoefenen. Het feit dat heersers goddelijke wetten kregen om hierdoor te regeren, toonde aan dat God hun geen licentie gaf om te regeren volgens hun eigen grillen of opvatting van goed en fout. Er werd van hen verwacht dat zij vanuit goddelijke openbaring regeerden.

Misschien is de primaire wet van heerschappij wel gegeven in Deut. 1:16-17, waar Mozes het volgende zegt, 16 Ook beval ik in die tijd uw rechters: Luister naar de geschillen tussen uw broeders, en oordeel rechtvaardig tussen een man, zijn broeder en de vreemdeling die bij hem is. 17 U mag niet partijdig zijn in de rechtspraak: zowel de kleine als de grote moet u aanhoren. U mag voor niemand bevreesd zijn, want de rechtspraak behoort aan God.

In het Nieuwe Testament wordt dit concept van onpartijdigheid in Jakobus 2:9 (Jam 2:9) herhaald, waar de broer van Jezus het volgende schreef,

Maar als u met aanzien des persoons handelt, begat u een zonde en wordt u door de wet ontmaskerd als overtreders.

Tegen de tijd dat wij bij het Nieuwtestamentische tijdperk aankwamen hadden wij de volkomen openbaring van het heersersmandaat al door het voorbeeld van Jezus Christus gekregen. Hoewel Hij geboren was om Koning te worden, kwam Hij echter als dienaar. Hij kwam niet om een volk tot een privilege te roepen. Toen de discipelen discussieerden wie het belangrijkste binnen het Koninkrijk zou zijn, legde Jezus het duidelijkste principe van heerschappij voeren af. Lukas 22:24-30 zegt,

Er ontstond ook onenigheid onder hen over wie van hen geacht werd de belangrijkste te zijn. 25 En Hij zei tegen hen: De koningen van de volken heersen over hen, en wie macht over hen hebben, worden weldoeners genoemd. 26 Bij u echter moet dat zo niet zijn, maar de belangrijkste onder u moet als de jongste worden en wie leiding geeft als iemand die dient. 27 Want wie is belangrijker: hij die aanligt of hij die bedient? Is het niet hij die aanligt? Ik echter ben in uw midden als Iemand Die dient. 28 En u bent het die steeds bij Mij gebleven bent in Mijn verzoekingen. 29 En Ik beschik u het Koninkrijk, zoals Mijn Vader dat aan Mij beschikt heeft, 30 opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk en op tronen zit en de twaalf stammen van Israël oordeelt.

Ook zegt Jezus in Mat. 23:8-12 opnieuw,

Maar u mag zich geen rabbi laten noemen, want Eén is uw Meester, namelijk Christus; en u bent allen broeders. 9 En u mag niemand op de aarde uw vader noemen, want Eén is uw Vader, namelijk Hij Die in de hemelen is. 10 En u mag niet meesters genoemd worden, want Eén is uw Meester, namelijk Christus. 11 Maar de belangrijkste van u zal uw dienaar zijn. 12 En wie zichzelf zal verhogen, zal vernederd worden; en wie zichzelf zal vernederen, zal verhoogd worden.

Met andere woorden, zij die vanuit Gods oogpunt geroepen worden als heersers zijn niet degenen die door mensen als koningen, rabbi’s, leraren, profeten of mannen van naam erkend worden. De heersers in Gods ogen zijn degenen die God en Zijn volk dienen. Dit is de gedachte van God. Dit is hoe God Adam bedoeld had als heerser over Zijn schepping. Dit zijn de soort mensen die het Koninkrijk van God bij de eerste opstanding zullen regeren (Rev. 20:6). Dit zijn degenen die de woorden van Jezus serieus hebben

genomen en het concept van het dienen van anderen, in plaats van zich te laten bedienen,hebben gegrepen.

Deze opvatting van rechters die onpartijdig zijn, die als dienaren heersen, die het beste met het volk voor hebben, in plaats van hen uitbuiten voor hun eigen welzijn en gemak, is cruciaal in de eeuwenlange strijd tussen het koninkrijk van de duisternis en het Koninkrijk van God. Elk volk dat claimt geroepen te zijn om het Koninkrijk te regeren, zal uiteindelijk gediskwalificeerd worden wanneer zij niet volgens deze basisnormen regeren.

Als u verder zult lezen, zult u zien hoe dit principe de denkwijze van de kerk behoort te beïnvloeden.

Hoofdstuk 2

Het verhaal van Ezau

De meeste kennen het verhaal van Jakob en Ezau wel. Genesis 25 zegt ons dat zij een tweeling waren van Izak en Rebekka. Gen. 25:22-23 zegt ons dat voordat ze geboren waren het leek dat zij in de buik van de moeder al vochten:

De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging de HEERE raadplegen. 23 De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meerdere zal de mindere dienen.

Ezau kwam als eerste ter wereld, dus als oudste zoon zou hij normaliter het eerstgeboorterecht beërven. Toch leren wij vanuit de geschiedenis en vanuit Rom. 9:9-13 dat God Jakob, en niet Ezau, voorbestemd had om het eerstgeboorterecht te ontvangen. Dit was het fundament van de strijd tussen de twee broers.

Waarom verachtte Ezau het eerstegeboorterecht?

De Bijbelse optekening in Genesis 25 gaat vervolgens verder door ons te vertellen dat Ezau op een dag terugkeerde van het veld en erg moe was. Vervolgens verkocht hij zijn eerstgeboorterecht voor een kom soep die Jakob aan het maken was. Gen. 25:34 eindigt vervolgens met:

Zo verachtte Ezau het eerstgeboorterecht.

Deze paar details vertellen ons niet echt waarom Ezau zijn eerstgeboorterecht verachtte. Over het algemeen zou een dergelijk vleselijkgerichte man zijn eerstgeboorterecht willen houden, want zulke mensen lijken altijd een verlangen naar welvaart en macht te koesteren. Izak was behoorlijk rijk, want hij had het eerstgeboorterecht van zijn vader Abraham geërfd, die eveneens zeer rijk was geweest. Abraham kon in de strijd, in Genesis 14:14 om zijn neef Lot te bevrijden, in feite 318 gewapende mannen voeden. Niemand zou zoveel slaven en slavenfamilies zonder enorme rijkdom kunnen onderhouden.

Dus waarom zou Ezau al deze rijkdom verachten? Hij moet een reden gehad hebben om te denken dat dergelijke welvaart niet aan de orde was, want de vleselijke mens denkt niet op deze manier. Als wij buiten de Bijbel op zoek gaan naar een oude historische bron en in het Boek des Oprechten (Jasher) duiken, vinden we een mogelijk antwoord. Het Boek des Oprechten wordt in Jozua 10:13 (Jos 10:13) en in 2 Sam. 1:18 aangehaald. Na de verwoesting van Jeruzalem in 70 n.Chr. was dit boek verloren, totdat een oude kopie in 1613 in een kantoor van een rabbi werd gevonden. In 1840 werd het tenslotte in het

Engels vertaald (The Book of Jasher - Jasher betekent in het Nederlands 'Oprechte').

Jasher schenkt ons een interessant verslag dat verklaart waarom Ezau zijn eerstgeboorterecht verachtte. Jasher 27:1-13 zegt,

En na die tijd, na de dood van Abraham, ging Ezau regelmatig het veld in om te jagen. 2 En Nimrod, de koning van Babel, die ook Amrafel is, ging eveneens samen met zijn bewakers regelmatig het veld in om te jagen en om met hen in de koelte van de dag een wandeling te maken. En alle dagen hield Nimrod Ezau in de gaten, want al deze dagen was Nimrod in zijn hart jaloers op Ezau. 4 Op een zekere dag ging Ezau het veld in om te jagen en zag daar in de woestijn Nimrod met zijn twee bewakers lopen. 5 En al zijn machtige mannen en manschappen waren samen met hem in de woestijn, maar zij bleven op een afstand van hem en gingen vandaar in verschillende richtingen uiteen om te jagen en Ezau verborg zich voor Nimrod en bespiedde hem in de woestijn. 6 En Nimrod en zijn bewakers die bij hem waren zagen hem niet en Nimrod en zijn bewakers liepen constant in het veld in de koelte van de dag om te zien waar zijn mannen aan het jagen waren. 7 En Nimrod en zijn twee bewakers kwamen op de plaats aan vanwaar zij waren vertrokken toen Ezau opeens uit zijn schuilplaats te voorschijn kwam en zijn zwaard trok en zich al rennend tot Nimrod spoedde en zijn hoofd afhakte. 8 En Ezau vocht wanhopig met de twee bewakers die Nimrod hadden vergezeld en toen zij hem nariepen keerde Ezau zich om en doodde hij hen met zijn zwaard. 9 En alle machtige mannen van Nimrod, die hem hadden verlaten om in de woestijn te gaan jagen, hoorden van verre een noodkreet en zij herkenden de stemmen van de bewakers en spoedden zich tot hen om te zien wat er aan de hand was en troffen hun koning en de twee bewakers dood aan. 10 En toen Ezau de manschappen van Nimrod van verre aan zag komen, vluchtte hij; en Ezau nam de waardevolle gewaden van Nimrod, die de vader van Nimrod hem had nagelaten en waardoor Nimrod over heel het land heerste en hij vluchtte en verborg hen in zijn huis. 11 En Ezau nam de gewaden en rende vanwege de mannen van Nimrod naar de stad en kwam vermoeid en uitgeput van het gevecht bij het huis van zijn vader aan en toen hij zijn broer Jakob naderde en voor hem ging zitten was hij bereid om door verdriet te sterven. 12 En hij zei tot zijn broer Jakob: “Zie, deze dag zal ik sterven, en waarom zou ik dan het eerstgeboorterecht willen?” En Jakob handelde in dit vooral zeer geslepen en Ezau verkocht zijn eerstgeboorterecht aan Jakob, want de HEERE had het zo tot stand gebracht. 13 En het deel van Ezau van de grot in het veld van Machpela, dat Abraham van de kinderen van Heth als bezit voor een begraafplaats had gekocht, verkochte Ezau ook aan Jakob en Jakob kocht dit alles van zijn broer Ezau.

In dit verslag zien we dat Ezau, net als Nimrod (Gen. 10:9), een jager was. Nimrod was jaloers op Ezau’s jachttalent en hij bespiedde hem, of liet hem in de gaten houden. Dit wist Ezau blijkbaar, want het Boek des Oprechten is vanuit het perspectief van Jakob geschreven. Op een dag begon Ezau Nimrod te bespieden en overviel hij hem vanuit zijn schuilplaats. Vervolgens doodde Ezau Nimrod en moest daarna tegen de twee bodyguards van Nimrod vechten voor zijn leven. Nadat hij ook hen had gedood rende hij voor zijn leven, want hij hoorde de andere mannen van Nimrod aanstormen om de bewakers van Nimrod te hulp te schieten. Omdat alle mannen die Ezau daadwerkelijk gezien hadden dood waren, waren er waarschijnlijk geen getuigen, waardoor de andere mannen slechts konden gissen wie hun koning had overvallen.

Ezau ontsnapte en rende naar huis, waarbij hij de speciale gewaden (of kleden) van Nimrod meenam. Er wordt van deze gewaden gezegd dat God deze aan Adam had gegeven, waarmee aangetoond werd dat hij het recht op wereldregering had. In die dagen waren gewaden van grote betekenis. Merk op dat toen Jakob het eerstgeboorterecht aan zijn zoon Jozef gaf, hij hem eveneens een bijzonder “veelkleurig gewaad” gaf (Gen. 37:3).

Het zevende hoofdstuk van het Boek des Oprechten legt uit dat de gewaden van Adam op Noach waren over gegaan, maar dat na de vloed, toen Noach van de wijn dronken was geworden, zijn zoon Cham die gewaden had gestolen. Cham heeft ze waarschijnlijk nooit proberen te dragen, maar liet deze aan zijn zoon Cusjna, die deze op zijn beurt tenslotte aan zijn zoon Nimrod gaf. Nimrod was de eerste die ze op twintig jarige leeftijd openlijk ging dragen en vanwege deze huiden legde hij een claim op Adams heersersmandaat over de hele aarde. Op deze manier werd Nimrod de eerste openlijke rebel die zich de goddelijke autoriteit van Noach en Sem toeëigende.

Ezau stal de gewaden van Nimrod en leek zo dus de erfgenaam van het heersersmandaat over de aarde te zijn. Hij dacht dat hij met deze gewaden als Nimrod kon zijn en de wereld kon regeren. Waarom zou hij de zegen van Izak nog nodig hebben? Izak hoorde bij Sem, de stichter van Jeruzalem, wiens titel Melchizedek, 'koning der gerechtigheid' of Adoni-zedek 'heer der gerechtigheid' was. Dit werd in feite de titel voor alle koningen lang nadat Sem gestorven was en in Jozua 10:1 (Jos 10:1) lezen we van een dergelijke koning met deze naamtitel.

Sem is Melchizedek

Om aan te tonen dat Sem Melchizedek uit Gen. 14:18 is zullen we een stuk uit Jasher 16:11-12 citeren, dat ons over het verhaal van Abrahams ontmoeting met Melchizedek vertelt, nadat hij Lot bevrijd had:

En Adoni-Zedek koning van Jeruzalem, die ook Sem is, ging uit met zijn mannen om Abram en zijn mannen met brood en wijn te ontmoeten, en in vallei van Melech verbleven zij. 12 En Adoni-Zedek zegende Abram, en Abram gaf hem van alles wat hij van zijn vijanden had buitgemaakt een tiende deel, want Adoni-Zedek was een priester van God.

Velen hebben Melchizedek verkeerd begrepen, denkende dat hij een incarnatie van Jezus Christus was. Hun geloof is gebaseerd op een verkeerde interpretatie van Heb. 7:1-8. Vers 3 zegt het volgende over Melchizedek:

Zonder vader, zonder moeder, zonder stamboom kent hij geen begin van dagen en ook geen levenseinde, maar aan de Zoon van God gelijkgemaakt.

Dit moet in de context van vers 6 begrepen worden. Heb. 7:6 zegt:

Hij echter, die niet van hen afstamt, heeft van Abraham tienden genomen, en hij heeft hem gezegend die de beloften gekregen had.

De Statenvertaling zegt:

Maar hij, die zijn geslachtsrekening uit hen niet heeft, die heeft van Abraham tienden genomen.

Met andere woorden, de genealogie van Melchizedek is niet door een Bijbelse schrijver getraceerd of OPGETEKEND, en op deze manier is hij eveneens een beeld van Christus. Het betekent NIET dat Melchizedek letterlijk geen ouders had. Het zegt alleen maar dat hij slechts vanuit het niets in dat Bijbelverhaal ten tonele verschijnt, zonder de achtergrondinformatie van wie hij was en wie zijn ouders waren. Deze goddelijke stilte binnen dat Bijbelgedeelte werd bewust op deze manier opgetekend om van hem een beeld van Christus te maken, ofwel 'aan de Zoon van God gelijkgemaakt'.

Sem zelf leefde tot de volle leeftijd van 600 jaar. Hij was een eeuw oud toen de vloed kwam en leefde na de vloed vervolgens nog eens 500 jaar. Als iemand de genealogieën uit Gen. 11 op een rijtje zet, zoals wij in ons boek 'De geheimen van tijd' hebben gedaan, dan zien wij dat Sem Abraham overleefde. Sem stierf in wezen toen Izak 50 jaar oud was.

De Joodse tradities leren dat Sem Jeruzalem gesticht heeft en dat hij zodoende ook haar koning was. Tijdens heel het leven van Abraham was hij in leven. Op deze manier is het alleen maar logisch dat Abraham aan hem tienden betaalde, want hij was de ware koning over heel de aarde en de houder van het eerstgeboorterecht. Omdat Sem Abraham overleefde heeft Abraham in feite nooit het eerstgeboorterecht ontvangen, hoewel hij er wel voor in aanmerking kwam. Daarom ging het eerstgeboorterecht direct van Sem op Izak over, en dit is de reden waarom het Bijbelverhaal niets over het eerstgeboorterecht zegt totdat de zonen van Izak erom gaan vechten.

Ezau is Edom, Idumea, het Seïrgebergte, Teman en Amalek

Het begrijpen van Ezau – wie hij is en hoe zijn leven de moderne geschiedenis heeft beïnvloed – is van wezenlijk belang binnen de studie van Bijbelprofetie. De nakomelingen van Adam kregen in de Bijbel verschillende namen. De eerste naam was Edom, dat, zoals we in Genesis 25:30 lezen, 'rood' betekent,

Toen zei Ezau tegen Jakob: Laat mij toch slurpen van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom ['rood'].

De Hebreeuwse naam 'Edom' wordt soms in haar Griekse vorm 'Idumea' geschreven. Dit zijn dezelfde namen, alleen in een andere taal geschreven. Door met de dochter van Seïr de Horiet te trouwen maakte Ezau een verbond met hem en ging vervolgens, zoals we in Genesis 36:8 lezen, bij die Kanaänitische familie wonen.

Daarom ging Ezau in het Seïrgebergte wonen. Ezau, dat is Edom.

Het Boek des Oprechten bevestigt dit, waarbij de reden aangedragen wordt dat hij vanwege het geschil met de Kanaänieten over grasland en waterrechten verhuisde. Vervolgens trouwde hij zich binnen de familie van Seïr de Horiet en gaf hij zijn dochters ten huwelijk aan de mannen binnen die familie (Jasher 30:29). Vanwege een geschil roeide de familie van Ezau uiteindelijk de familie van Seïr de Horiet uit, waardoor hij dus heel dat land beërfde. Op deze manier werd het Seïr gebergte het erfdeel van Ezau, het 'land van Edom' en wordt dit later in de Schrift ook zo genoemd. Het lag ten zuiden van de Dode Zee tot aan de Golf van Akaba bij de Rode Zee.

In Ezechiël 35 is de profetie tegen de afstammelingen van Ezau direct gericht tot 'Seïrgebergte en heel Edom' (Eze. 35:15). De profeet uit in Eze 25:13 zijn anti-Ezau profetie ook tegen 'Teman'. Teman was Ezau’s kleinkind door Elifaz (Gen. 36:11).

Elifaz had eveneens een zoon met de naam Amalek (Gen. 36:12) die een prominente stam binnen Edom vestigde. Zij waren een van Israëls felste vijanden. Zij vestigden zich in het oosten van Edom, tussen Kanaän en Egypte. Het waren de Amalekieten die Israël aanvielen toen zij onder Mozes uit Egypte kwamen. Zolang Mozes met zijn opgeheven handen voor Israël bemiddelde won Israël de slag (Exodus 17:11). Nadat Israël Amalek in Exodus 17:16 had verslagen vertelde God aan Mozes het volgende,

Hij zei: Voorzeker, de hand op de troon van de HEERE! De strijd van de HEERE zal tegen Amalek zijn, van generatie op generatie!

Vanaf die tijd identificeerden de profeten de nakomelingen van Ezau constant als Israëls vijand die in latere tijden omvergeworpen zou worden. Het boek Obadja bestaat slechts uit een hoofdstuk, maar het is geheel aan dit onderwerp gewijd. Het zegt in vers 18 dat het huis van Ezau verteerd zal worden zoals een stoppelveld door vuur verteerd wordt.

Dan zal het huis van Jakob een vuur zijn, het huis van Jozef een vlam, en het huis van Ezau zal tot stoppels worden; zij zullen tegen hen ontbranden en hen verslinden, zodat er geen ontkomene zal zijn voor het huis van Ezau! Ja, de HEERE heeft gesproken!

Interessant detail is dat het 'vuur' als eerste als 'het huis van Jakob' (Israël) wordt aangeduid, en vervolgens meer specifiek als 'het huis van Jozef'. Onthoudt dat Jozef de houder van het eerstgeboorterecht was en de naam Israël droeg, sinds Jakob die naam in Gen. 48:16 aan de zonen van Jozef gegeven had. Dit laat in het bijzonder het conflict tussen Jozef en Ezau zien. De reden is dat beide huizen om het eerstgeboorterecht vochten. Ezau was het kwijtgeraakt en zijn nakomelingen verlangden ernaar om het terug te krijgen. Uiteindelijk verkreeg Jozef het, maar zou het in latere tijden tijdelijk verliezen. De strijd om het eerstgeboorterecht wordt in Jesaja 34:8 'de rechtszaak van Sion' genoemd.

Want het zal zijn de dag van de wraak van de HEERE, het jaar van de afrekening om de rechtszaak van Sion.

Het Hebreeuwse woord waarmee 'rechtszaak' is vertaald is reeb, en de Concordantie van Strong geeft het weer als 'een twist (persoonlijk of juridisch)'. Met andere woorden, God heeft voor Edom een afspraak in de rechtbank gepland, want Hij heeft een juridische zaak, of twist, wat betreft 'Sion', ofwel wat betreft het besturen van het Koninkrijk.

Omdat Sion oorspronkelijk de plaats was waar Davids regeringzetel zich bevond werd het een symbool voor het besturen van het Koninkrijk. Vanaf deze kant van het kruis geloven wij natuurlijk dat het Nieuwe Jeruzalem een krachtigere stem heeft dan het Oude Jeruzalem, en zo is er ook het Nieuwe Sion dat van haar oorspronkelijke locatie verschilt. Hier zullen we in hoofdstuk 8 over uitweiden.

Wanneer we eenmaal begrijpen dat de profetieën wat betreft Ezau onder al deze namen opgetekend staan, wordt het duidelijk dat de Bijbel vol staat van profetieën tegen de nakomelingen van Ezau in latere tijden. Velen realiseren zich dit echter niet, want vele profetische uitspraken zijn gericht tot een van de andere namen, namelijk Edom, Idumea, Seïr, Teman of Amalek.

De uitverkoop van het eerstgeboorterecht: per opbod

Jakob en Ezau waren zelf uiteraard rivalen om het eerstgeboorterecht en de zegen (heerschappij). Toen Ezau die dag extra hongerig was verkocht hij zijn eerstgeboorterecht voor een kom soep aan Jakob (Gen. 25:29-34). Het eerstgeboorterecht was het eigendomsrecht van alles wat Izak bezat. Toen Jakob in ruil voor een kom soep het eerstgeboorterecht kocht, was deze verkoop volgens Leviticus 25:14 onwettig.

Wanneer u dan aan uw naaste iets verkoopt wat verkocht kan worden, of iets uit het bezit van uw naaste koopt, mag u elkaar niet uitbuiten.

In de context van koop en verkoop betekent iemand uitbuiten, het profiteren van iemands situatie door iets voor een hele lage prijs te kopen of voor een hele hoge prijs te verkopen. Jakob brak deze wet toen hij het eerstgeboorterecht van Ezau voor een kom soep kocht. Jakob bezat niet genoeg geld om het eerstgeboorterecht voor een eerlijke prijs te kopen.

Vele jaren later, toen Izak stierf, probeerde Jakob dit met Ezau recht te zetten. Jasher 47:15-19 vertelt ons het verhaal,

En toen Izak stierf liet hij zijn vee en zijn bezittingen en alles wat aan hem behoorde aan zijn zonen na; en Ezau zei tegen Jakob: “Zie ik bid u dat alles wat onze vader ons heeft nagelaten we in twee helften delen en ik vervolgens een deel mag kiezen.” En Jakob zei: “Zo zal het geschieden.” En Jakob nam alles wat Izak in het land Kanaän had achtergelaten, het vee en het bezit en hij bood het Ezau en zijn zonen in twee helften aan en zei tegen Ezau: “Zie, alles bevindt zich voor u, kies nu een deel dat u zult nemen.” 17 En Jakob zei tegen Ezau: “Hoor naar wat ik u te zeggen heb, de Heere HEERE van hemel en aarde sprak tot onze vaders Abraham en Izak zeggende, Aan uw zaad na u zal ik dit land voor eeuwig als erfdeel geven. 18 Daarom ligt alles wat onze vader ons heeft nagelaten voor uw voeten, en zie al het land ligt aan uw voeten; kies het deel dat u verlangt. 19 Als u het hele land verlangt, neem het dan voor eeuwig voor u en uw kinderen, en ik zal dan deze rijkdom nemen, en als u de rijkdom verlangt, neem het dan en ik zal dan dit land voor mij en mijn kinderen nemen als eeuwig erfdeel.”

De keuze was dus tussen de rijkdom van Izak en het land Kanaän. Ezau besloot natuurlijk de rijkdom te nemen en liet het land voor Jakob over, want het land was al door de Kanaänieten geclaimd en de kans was groot dat het nooit geërfd kon worden. De deal werd in een boek opgenomen, getekend en verzegeld. Ezau verhuisde terug naar zijn gebied ten zuiden van Kanaän en Jakob bleef in Kanaän. Dit beëindigde tenminste voor dat moment het conflict.

Wat noch Jakob noch Ezau begreep was dat de 'land Kanaän' meer dan een geografische landerfenis omvatte. God had, zoals we al eerder vanuit Gen. 1:26-28 hebben aangetoond, vanaf het begin al in gedachten dat dit eerstgeboorterecht de belofte van het Zoonschap moest zijn. Met andere woorden, de zogenaamde 'landerfenis' was in wezen de openbaring van de zonen van God. Hoe? Onze lichamen zijn van het stof van de aardbodem gemaakt. Adam was geschapen vanuit het stof van de aardbodem en was in het begin een 'geopenbaarde zoon'. Oftewel, het lichaam van Adam was geestelijk vlees.

Zijn aardse lichaam openbaarde de heerlijkheid van God. Het doel van de schepping was dat God Zijn heerlijkheid kon openbaren in de aarde die Hij geschapen had. De hoogst haalbare openbaring was voor Adam en de mens in het algemeen weggelegd. Het lichaam dat dus uit aardse materie was geschapen was niet slecht of kwaad, maar 'zeer goed' (Gen. 1:31). God was altijd al in de hemelen geopenbaard, maar God schiep deze aarde zodat Hij Zichzelf in deze dimensie ook kon openbaren. Maar Adam zondigde en verloor dat verheerlijkte lichaam. Ofwel, hij verloor letterlijk zijn erfenis en kwam in slavernij van een aards lichaam terecht dat was verstoken van haar oorspronkelijke heerlijkheid. Het doel van de geschiedenis is dat de mens het verheerlijkte lichaam weer terugkrijgt, waardoor het stof van de aardbodem wederom de goddelijke heerlijkheid kan huisvesten en openbaren.

Vanwege deze reden is het Zoonschap in wezen het voornaamste erfdeel van de mens. Het is het ware 'land Kanaän' dat God vanaf het begin aan ons wilde schenken. Het oude land Kanaän was slechts een beeld en afschaduwing van de ware erfenis. Toch toen Ezau de welvaart koos en de belofte van de landerfenis aan Jakob schonk, verachtte Ezau wederom het ware eerstgeboorterecht. En Jakob verkreeg de belofte van Zoonschap dat inherent hieraan was, maar vermomd als het land Kanaän.

Het punt is dat Ezau deze keer een eerlijke keus kreeg. Maar Ezau was geen geestelijk mens, noch kon hij werkelijk onderscheiden wat er op het spel stond. Hij koos de onmiddellijke zegen van welvaart en verwierp het lange termijn erfdeel van de landerfenis, dat Paulus 'de verlossing van ons lichaam' noemt (Rom. 8:23) .

Maar hoe zit het met het heersersmandaat? Ook dit was iets dat God in het eerste hoofdstuk van Genesis aan Adam schonk. Onthoud dat dit van generatie op generatie werd overgeleverd. Het ging over op Sem, de koning van gerechtigheid, koning van Jeru-Zalem ('Stad van Salem'). Abraham stierf te vroeg om deze mantel van heerschappij te ontvangen, maar Izak ontving het bij de dood van Sem, want hij was de volgende eerste erfgenaam in de lijn. Hoe verkreeg Jakob vervolgens dit heersersmandaat?

Het heersersmandaat door bedrog gestolen

Het conflict tussen Jakob en Ezau stak de kop op toen Izak gereed was om de zegen aan Ezau te schenken. Blijkbaar werd Izak behoorlijk ziek of zwak en voelde hij dat zijn leven spoedig ten einde zou komen. Daarom besloot hij om zijn oudste zoon Ezau met het heersersmandaat te zegenen. Dit was een gebruikelijke manier van zegenen wanneer een aardvader voelde dat hij spoedig zou gaan sterven. Het was een formele overdracht van bezit op de opvolgende heerser. Het was het moment dat de houder van het eerstgeboorterecht wettelijk als HEERSER werd aangewezen.

Het verschil tussen het eerstgeboorterecht en de heerschappij was in het eerste hoofdstuk van Genesis gevestigd. In Gen. 1:26 zei God tegen Adam en Eva:

Laten zij heersen.

In vers 28 zei God:

Wees vruchtbaar en wordt talrijk.

De zegen van het vruchtbaar en talrijk zijn was het eerstgeboorterecht dat Ezau aan Jakob voor een kom soep had verkocht. Het heersersmandaat is de zegen die Jakob stal. Izak had de intentie om de 'zegen' van heerschappij aan zijn oudste zoon Ezau te schenken. Hij zond Ezau om voor de gelegenheid naar wildbraad te jagen, maar Rebekka hoorde het gesprek en dacht terug aan de profetie tijdens haar zwangerschap dat 'de oudere de jongere zou dienen'. Meteen besloot zij om God te helpen om de zegen voor Jakob te verzekeren. Door misbruik te maken van de blindheid van Izak (Gen. 27:1) deed Jakob zich als Ezau voor, door zich zelfs in Ezau’s beste kleding te hullen. Genesis 27:15-16 zegt,

Daarop nam Rebekka de kostbare kleren van Ezau, haar oudste zoon, die ze bij zich in huis had, en trok ze Jakob, haar jongste zoon, aan. 16 Het vel van de geitenbokjes trok ze over zijn handen en over zijn gladde hals.

Izak rook echter onraad omdat hij de stem van Jakob meende te horen. Vers 19 zegt,

Jakob zei tegen zijn vader: Ik ben Ezau, uw eerstgeborene. Ik heb gedaan wat u mij gezegd hebt. Richt u toch op, ga zitten en eet van mijn wildbraad, zodat uw ziel mij kan zegenen.

Later had Izak toch nog steeds argwaan en deed hij nogmaals een poging om Ezau’s identiteit vast te stellen. Vers 24 zegt,

Hij zei: Ben je echt mijn zoon Ezau? Hij antwoordde: Dat ben ik.

Vervolgens zegende Izak Jakob en riep hij hem uit als opvolger van Adam, goddelijk aangesteld om de aarde te regeren. Maar Ezau keerde met het wildbraad terug en vroeg om de zegen. Toen hij te horen kreeg dat Jakob het al had toegeëigend werd hij ziedend.

Dit kan niemand hem echt kwalijk nemen. Ook Izak was door Jakobs bedrog behoorlijk van slag. Vervolgens lezen we in vers 36,

Hij zei daarop: Wordt hij niet terecht Jakob genoemd, omdat hij mij nu twee keer bedrogen heeft? Mijn eerstgeboorterecht heeft hij mij afgenomen, en zie, nu heeft hij mij mijn zegen afgenomen. Verder zei hij: Hebt u dan geen zegen voor mij overgehouden?

Hier zien wij heel helder het verschil tussen het eerstgeboorterecht en de zegen. Vele jaren later hield hij dit onderscheid in stand toen hij zijn twaalf zonen zegende, waarbij hij de zegen van het heersersmandaat aan Juda en het eerstgeboorterecht aan Jozef gaf. 1 Kron. 5:1-2 zegt,

De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël – hij was namelijk de eerstgeborene, maar omdat hij het bed van zijn vader geschonden had, is zijn eerstgeboorterecht aan de zonen van Jozef, de zoon van Israël, gegeven, maar niet zo, dat deze in het geslachtsregister als eerstgeborene werd ingeschreven, 2 want Juda werd machtig onder zijn broers, en een uit hem werd tot vorst, maar het eerstgeboorterecht was van Jozef.

Hieruit blijkt duidelijk dat Juda de zegen van leiderschap ontving en dit hield in dat uit hem de koningen van Israël – in het bijzonder de Messias – zouden komen. Aan de andere kant ontving Jozef het eerstgeboorterecht, dat het mandaat van 'wees vruchtbaar en wordt talrijk' was. Het eerstgeboorterecht omvatte vervolgens het volk Israël – dat het Koninkrijk zelf is. Dit was een beeld en afschaduwing van een grotere vervulling die nog stond te gebeuren – niet slechts vleselijke mensen die nationaal onder de naam Israël bekend kwamen te staan, maar de zonen van God die in de aarde tot openbaring komen.

Onthoud dat toen God het vruchtbaarheidsmandaat aan Adam gaf Hij niet slechts naar vleselijke kinderen, maar naar de zonen van God verlangde. Het volk Israël was zeer zeker geroepen om het Koninkrijk en de zonen van God voort te brengen, maar zij faalden onherroepelijk.

De zegen van het heersersmandaat was de KONING-MESSIAS voortbrengen. Het bezit van het eerstgeboorterecht betekende het bezit van het KONINKRIJK. Jakob verdrong Ezau in beide zaken. Eerst nam Jakob het eerstgeboorterecht door oneerlijke handel, namelijk door te profiteren van Ezau’s honger. Maar door bedrog stal hij simpelweg de zegen van het heersersmandaat.

Er is een ding dat ik over de goddelijke wet heb geleerd en dat is dat deze onpartijdig is (Jam 2:9). Dit betekent dat Ezau een juridische zaak tegen Jakob had, omdat Jakob hem onrecht had aangedaan. Velen hebben geprobeerd om de daden van Jakob hier te rechtvaardigen, maar zij kunnen niet gerechtvaardigd worden. De Bijbel zegt dat Jakob tegen zijn blinde vader loog. Jakob was schuldig aan regelrechte fraude. Vanwege deze reden moest God Jakob aansprakelijk houden. Daarom gaf Hij door Izak heen een belangrijke zegen aan Ezau. Een zegen die pas, zoals we spoedig in onze studie zullen aantonen, in de twintigste eeuw in vervulling ging.

Izaks zegen aan Ezau

Izak moet op de hoogte zijn geweest dat God Jakob voor zijn bedrog jegens Ezau zou oordelen. Het maakte niets uit dat Ezau vleselijk was en niet het karakter van God bezat (ja, zelf niet het karakter van Izak). Maar Jakob bezat het blijkbaar evenmin. Als slachtoffer van bedrog wist Izak dat er een dag van afrekening zou aanbreken, waarbij Jakob het eerstgeboorterecht en de zegen aan Ezau moest teruggeven en het aan God moest overlaten aan wie Hij het op Zijn eigen manier wil schenken. Daarom gaf Izak in Gen. 27:39-40 de volgende zegen aan Ezau,

Toen antwoordde zijn vader Izak en zei tegen hem: Zie, van de vruchtbare streken van de aarde zal je woongebied zijn, en van de dauw van de hemel van boven. 40 Van je zwaard zul je leven en je broer zul je dienen. Maar als je tot macht komt, zul je zijn juk van je nek afrukken.

De dag zou dus aanbreken dat Ezau het heersersmandaat door kracht zou nemen en zijn macht over een ieder die hij wil zou kunnen uitoefenen. Dit komt overeen met het karakter van Ezau en een onderdrukkende regering is wat wij van zijn nakomelingen zouden verwachten. Omdat Jakob het heersersmandaat van Ezau had gestolen, moest Jakob het om een of andere reden op een moment in de toekomst teruggeven. Dit was het rechtvaardige oordeel van Izak wat betreft deze zaak.

Toch zal God het niet toestaan dat Edom voor altijd de heerschappij zal bezitten. Hun tijd zou ten einde komen nadat zij bewezen hadden dat zij niet geroepen noch in staat waren om de aarde zonder aanzien des persoons en door liefde te regeren. Hun regeringstijd zou aan alle mensen bewijzen dat zij tirannen zijn die verwachten behandeld te worden als vooropgestelde mensen. Maar God zal geen tirannen gebruiken om Zijn Koninkrijk te regeren.

Ezau, de eerste Zionist

Ezau was van mening dat het land Kanaän rechtmatig aan hem toebehoorde en dat zijn broer Jakob zich het land onwettig had toegeëigend. Door heel de geschiedenis heen was het zijn verlangen om Jakob uit het land te zetten en het te veroveren en te bezetten. Toen de nakomelingen van Jakob in Egypte woonden verbleef de hoofdstam van Edom in Arabië, net ten zuiden van de Dode Zee tot aan de Golf van Akaba. De Amalekieten die een andere tak van Ezau waren vestigden zich ten zuiden van hen in de Negev, direct ten zuiden van Kanaän. Toen Israël onder leiding van Mozes Egypte verliet, vielen de Amalekieten hen aan (Exo. 17). Op deze manier waren zij Israëls oudste vijanden, zij waren van plan om te voorkomen dat Israël naar het land Kanaän zou terugkeren.

Eeuwen later, ten tijde van Gideon, werd Israël door een alliantie van drie mensen gevangen gehouden: Amalek, Midian en de mensen van het oosten (Jud. 6:3). Zo zien wij dat Amalek nog steeds de vijand van Israël is en ernaar verlangt om hun in gevangenschap te zetten.

Toen Juda door Babylon in ballingschap werd geleid, verheugde Edom zich in hun gevangenschap, want dit betekende dat zij het land Kanaän konden gaan bezetten. Dit wordt in Eze 35:2-11 in een profetie tot Edom aangehaald.

Mensenkind, richt uw blik op het Seïrgebergte en profeteer ertegen ... 5 Omdat u een eeuwige vijandschap hebt en u de Israëlieten deed neerstorten door het geweld van het zwaard in de tijd van hun ondergang, in de tijd van de uiterste ongerechtigheid, 6 daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Voorzeker, Ik zal u tot bloed maken en bloed zal u achtervolgen. Omdat u het bloedvergieten niet hebt gehaat, zal bloed u achtervolgen. 10 Omdat u zegt: Die beide volken [Israël en Juda] en die beide landen zullen mij toebehoren, wij zullen ze in bezit nemen, al zou de HEERE daar zijn, 11 daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal handelen overeenkomstig uw toorn en overeenkomstig uw afgunst, waarmee u uit uw haat jegens hen bent opgetreden. Ik zal Mij onder hen bekendmaken, wanneer Ik u oordelen zal.

Merk op dat in bovenstaand gedeelte wordt beschreven dat het Seïrgebergte geen vredelievende mensen waren. Zij verlangden naar bloed en schenden op deze manier dus de wet tegen het 'eten van bloed' (Lev. 17). Vandaag de dag zou men hen als bloeddorstig bestempelen. Bloed is rood; Edom betekent 'rood'. We kunnen niet anders dan Edoms naam binnen de profetische beschrijving van het nationale karakter insluiten.

In vers 10 zien we door de mond van de profeet dat het verlangen van Edom bestond uit het bezitten van de twee landen van Israël en Juda. Hoewel Izak geprofeteerd had over Ezau’s uiteindelijke heerschappij – en daarbij waarschijnlijk ook zijn claim op het land Kanaän – geschiedde deze terugkeer NIET onder goddelijke motieven. Daarom zegt God ook dat Hij hen zal oordelen volgens hun toorn, afgunst en haat.

Ezau verlangde ernaar om het Koninkrijk van God vanwege zijn persoonlijke gewin te regeren en deed dit volgens vleselijke motieven en methoden. In Ezechiël 36 richt de profeet zich tot Israël en vertelt hen in de verzen 2 tot 5 over Edom (Eze 36:2-5),

Zo zegt de Heere HEERE: Omdat de vijand over u gezegd heeft: Haha! Zelfs de eeuwige hoogten zijn ons tot erfelijk bezit geworden… 5 daarom, zo zegt de Heere HEERE: Voorwaar, in het vuur van Mijn naijver heb Ik gesproken tot het overblijfsel van de heidenvolken en tot heel Edom, die zichzelf Mijn land tot erfelijk bezit hebben gegeven met de blijdschap van heel hun hart, met leedvermaak, zodat zijn weidegrond tot buit zou zijn.

Het conflict tussen Jakob en Ezau komt in deze profetie duidelijk tot uiting. De strijd gaat om het land Kanaän, dat beide partijen wilden bezitten. Toen God van 745-721 v.Chr. het huis van Israël verstrooide stond alleen Juda nog in de weg van de afstammelingen van Ezau om het land in bezit te nemen. Toen Juda van 604-586 v.Chr. naar Babylon werd genomen eigende Edom Gods land zichzelf toe, niet om het voor Gods wil te gebruiken, maar om hun eigen egoïstische motieven te bevredigen.

Deze profetie werd in de dagen van Ezechiël gedeeltelijk vervuld, maar in die tijd bezat Babylon in feite het land en niet Edom. De Assyriërs voor hen hadden andere volken in dat land geplaatst om de gedeporteerde Israëlieten te vervangen (2Kon. 17:24). De afstammelingen van die volken kwamen bekend te staan als Samaritanen, die zelfs in de tijd van Jezus zo genoemd werden.

Dus ondanks dat Edom de twee landen van Israël en Juda had willen bezitten, werd het hun op dat moment ontnomen. Dit betekent dat de vervulling van de zegen van Izak over Ezau op een later moment zou geschieden. Hetzelfde geldt voor de profetie van Ezechiël over Edom.

De profetie van Maleachi over Edom

De profeet Maleachi (ca. 450-400 v.Chr.) is waarschijnlijk de duidelijkste verklaring van Ezau’s Zionistische motieven. In hoofdstuk een lezen we,

Een last, het woord van de HEERE tot Israël, door de dienst van Maleachi. 2 Ik heb u liefgehad, zegt de HEERE, maar u zegt: Waarin hebt U ons liefgehad? Was Ezau niet de broer van Jakob? spreekt de HEERE. Toch heb Ik Jakob liefgehad, 3 en Ezau heb Ik gehaat. Ik heb zijn bergen gemaakt tot een woestenij, en zijn erfelijk bezit prijsgegeven aan de jakhalzen van de woestijn. 4 Hoewel Edom zegt: Als wij verwoest worden, bouwen wij de puinhopen weer op, zegt de HEERE van de legermachten dit: Zullen zíj bouwen, dan zal Ík afbreken, en men zal hen noemen: Goddeloos gebied, en: Het volk waarop de HEERE tot in eeuwigheid toornig is.

Het Zionistische motief van Ezau bevindt zich in de verklaring: 'Wij bouwen de puinhopen weer op.' In zekere zin herbevestigd God de zegen van Izak over Edom dat zij zullen terugkeren en zullen wederopbouwen, maar dat het op een bepaald moment zal worden afgebroken. Op dat moment zal de wereld Gods kijk op Edom en zijn methoden leren. Men zal hen 'goddeloos gebied noemen'.

Toch is de manier waarop God het land en het eerstgeboorterecht aan de afstammelingen van Ezau zal herstellen voor de meeste mensen grotendeels verborgen. Zowel de wereld als de kerk zijn opzettelijk door God verblind, zodat wij Zijn plan en methoden niet zouden tegenwerken. Maar wij zijn van mening dat het moment is aangebroken dat een ieder zal zien wat God heeft gedaan om het onrecht jegens Ezau recht te maken. Om dit correct te begrijpen moeten we naar de historische optekening kijken en zien wat er daadwerkelijk met de afstammelingen van Ezau, ofwel Edom in het Hebreeuws en Idumea in het Grieks, is gebeurd.

De verovering van de Makkabeeën van Edom in 126 v. Chr.

De verovering van Edom of Idumea (zoals het toendertijd onder haar Griekse naam bekend stond) begon volgens 1 Makkabeeën 5:3-8 in 163 v.Chr. met Judas Makkabeüs. Uiteindelijk verdween in 126 v.Chr. Edom als natie toen Johannes Hyrkanus van Juda zijn verovering bezegelde en de overgebleven Edomieten met geweld tot het Judaïsme bekeerde. Nooit meer was er een natie die Edom of Idumea genoemd werd. Het verhaal wordt door een Joods historicus uit de eerste eeuw, Josephus genaamd, in zijn “Antiquities of the Jews”, XIII, ix, 1, zeer gedetailleerd beschreven. Daar lezen wij:

Ook nam Hyrkanus Dora en Marissa, steden van Idumea, in en onderwierp al de Idumeeërs; en stond het hen toe om in het land te blijven, mits zij besneden werden en de wetten van de Joden in gebruik zouden nemen; zij verlangde er zo naar om in het land van hun voorvaderen te leven dat zij zich aan het gebruik van de besnijdenis en al de Joodse wetten onderwierpen; waardoor het volgende op dat moment tot hun doordrong, namelijk dat zij in geen enkel opzicht meer van de Joden verschilden.

Josephus was de Joodse historicus die als eerste tegen de Romeinen vocht in de oorlog die Jeruzalem verwoestte. Hijzelf stamde van de Makkabeeën af. Hij was zeer bekend met deze zaken toen hij over deze zaken schreef, omdat hij dus over zijn eigen familiegeschiedenis schreef. De Joodse encyclopedie uit 1925 bevestigt onder 'Edom' deze Edomitische opname tot het Jodendom, zeggende,

Judas Makkabeüs veroverde voor een tijd hun gebied (163 v.Chr.; Ant. Xii, 8 par. 1, 2). Opnieuw werden zij door Johannes Hyrkanus onderworpen (c. 125 v.Chr.) door wie zij werden gedwongen om de Joodse riten en wetten te houden (ib. 9, par. 1: xiv. 4, par. 4). Zij werden vervolgens opgenomen binnen de Joodse natie en hun land werd door de Grieken en Romeinen 'Idumea' genoemd (Mark iii. 8; Ptolemeüs, Geography v.16). De Idumitische dynastie, die tot aan de verovering van de Romeinen over Judea regeerde, begon met Antipater. Voor de belegering van Jeruzalem verschenen er onder leiding van Johannes, Simeon en Jakob meteen 20.000 Idumeeërs voor Jeruzalem om namens de Zeloten die in de tempel werden belegerd te vechten (Josephus, B.J. iv. 4, par. 5).

Vanaf dat moment verdwenen de Idumeeërs als een apart volk.

Er zijn boeken geschreven om aan te tonen dat Turkije of China of andere naties het moderne Edom zijn als vergeefse poging om Edom te identificeren als de echte of denkbeeldige vijand van de moderne Joodse staat. Toch beschrijft zelfs de Joodse encyclopedie (zojuist aangehaald) de waarheid zonder er doekjes om te winden. In 125 of 126 v.Chr. 'verdwenen de Idumeeërs (of Edomieten) als een apart volk' van de Joden.

Dit wordt opnieuw door de Joodse encyclopedie, 1925 editie, Vol. 5, p. 41, bevestigt, die zegt:

Edom is het huidige Jodendom.

Edom werd door de Joden opgenomen en hield binnen de geschiedenis op met het zijn van een apart volk. Aan dit geschiedkundige feit kan niet getornd worden en geen enkele historicus heeft geprobeerd dit te weerleggen. Het is onder historici zo bekend dat het ongelofelijk is hoe weinig christenen dit weten of het binnen hun opvatting van Bijbelprofetie hebben toegepast. Alleen God is in staat geweest om de kerk zo te verblinden zodat zij de hele natie van Edom zijn kwijtgeraakt!

Vandaar dat de Joden – of een vertakking hiervan – als het enige volk overbleef om de zegen van Izak en de Zionistische profetieën over Edom te vervullen. Deze zullen tot openbaring komen door hun karakter, geopenbaard door hun Zionistische methoden. Wij mogen verwachten dat het Zionisme van Edom door geweld, diefstal en bloedvergieten vervuld zal worden. In contrast mogen wij verwachten dat het ware, goddelijke Zionisme van Israël (Jozef) door vrede, rechtvaardigheid en recht vervuld zal worden als zegen voor alle geslachten van de aarde (Gen. 12:3). Dit is het verschil tussen het Oude en het Nieuwe Jeruzalem, tussen vleselijk en geestelijk, tussen bedrog en waarheid.

Herodus; het patroon van een Joods-Edomitische koning

Bij de eerste komst van Jezus Christus was koning Herodus Zijn rivaal voor de troon, ofwel Zijn aartsvijand. Vanwege deze reden probeerde Herodus Jezus te doden door kort na Zijn geboorte alle kinderen in Bethlehem te vermoorden. De afgelopen generatie heeft de opkomst van kindermoord opnieuw kunnen aanschouwen in de vorm van de legalisatie van abortus. Wij vatten dit op als een historische gelijkenis van de gebeurtenissen die voorafgaan aan de tweede komst van Christus.

Het patroon van koning Herodus zelf wordt vandaag de dag nog niet volledig gewaardeerd, omdat maar weinig mensen aan dit verband hebben gedacht en anderen dit het liefst mijden. Maar koning Herodus was half Idumees en half Joods. Zijn vader Antipater was, toen hij nog jong was, door Idumeeërs gevangen genomen waarna hij in Idumea opgroeide. Later huwde hij een Idumese vrouw, Herodus’ moeder.

Antipater kreeg de macht toen de Romeinse regering hem in 47 v.Chr. als procurator van Judea benoemde. Kort hierna veroverden de Parthen Syrië en Judea en plaatsten zij Antigonus op de troon, omdat hij uit de lijn van de Makkabeeën kwam. Maar uiteindelijk ging Antipaters zoon Herodus in 40 v.Chr. naar Rome en verkreeg hij hun eerdere titel als koning van Judea. In zijn boek 'Antiquities of the Jews', XIV, xv, 2, schreef Josephus,

Herodus nu had een sterk leger; en... ging tot Jeruzalem... als reactie op wat Herodus had veroorzaakt verklaarde Antigonus... dat zij geen recht zouden doen als zij het koninkrijk aan Herodus zouden geven, die niet meer dan een heimelijk iemand en een Idumeeër was, d.w.z. een half-Jood…

In 37 v.Chr. wierp Herodus Antigonus omver en liet hij hem uiteindelijk in 34 v.Chr. ombrengen. Herodus besteeg de troon als koning der Joden en begon de Idumese dynastie, die Judea voor een eeuw bestuurde, tot aan haar verwoesting in 70-73 n.Chr.

Daarnaast vertegenwoordigde Herodus eveneens de Joodse natie, omdat hij net zoals de natie zelf half Idumees en half Joods was. Met andere woorden, het Jodendom zelf – d.w.z. zij die het Judaïsme aanhangen en Jezus Christus verwerpen – is de enige moderne natie die de profetieën aangaande Edom kan vervullen. Door Edom binnen de Joodse natie en haar religieuze systeem op te nemen werden de Joden de erfgenamen van beide profetieën – zowel de profetieën aangaande Juda als de profetieën aangaande Edom.

Tot nu toe hebben wij slechts een kant van deze zaak aangetoond, ofwel de kant van Edom. Later zullen wij aantonen hoe de Joden eveneens het gedeelte van de profetieën over Juda vervullen. Om het volledige bereik van dit beeld te begrijpen moet men een goed begrip van de beide soorten profetieën hebben en inzien hoe deze zonder tegenstelling in elkaar passen.

Maar voordat we enige chocola kunnen maken van het Zionisme van de twintigste eeuw en haar verband met Edom, moeten we eveneens haar verband met Juda aantonen. Pas als wij beide takken van deze profetie hebben vastgesteld zal alles overvloedig helder zijn.

Hoofdstuk 3

Het heersersmandaat van Juda

De eerstgeboren zoon van Jakob was Ruben, maar omdat hij “het bed van zijn vader had geschonden” verkreeg hij het eerstgeboorterecht niet (1Chron. 5:1). Dit is een verwijzing naar de gebeurtenis die in Gen. 35:22 is opgetekend,

En het gebeurde, toen Israël in dat land woonde, dat Ruben ging en met Bilha sliep, de bijvrouw van zijn vader; en Israël kwam dat te weten.

Dit diskwalificeerde Ruben voor het ontvangen van het eerstgeboorterecht – zowel het heersersmandaat als de zegen van het zoonschap. In Gen. 49:4 zegt Jakob tegen Ruben dat hij “onstuimig als het water” was, omdat hij niet de zelfbeheersing had om zich te onthouden van zijn seksuele relatie met Bilha. De naam van Ruben betekent: 'Zie een zoon', maar vanwege zijn daden verloor hij het zoonschap. Het zoonschap werd vervolgens aan zijn broer Jozef gegeven en het heersersmandaat ging over op zijn broer Juda.

Juda was de vierde zoon van Jakob-Israël. Hij ontving niet het eerstgeboorterecht zelf, maar Jakob schonk hem wel het deel van het heersersmandaat. Hierover lezen we in 1 Kron. 5:1-2,

De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël – hij was namelijk de eerstgeborene, maar omdat hij het bed van zijn vader geschonden had, is zijn eerstgeboorterecht aan de zonen van Jozef, de zoon van Israël, gegeven, maar niet zo, dat deze [Ruben] in het geslachtsregister als eerstgeborene werd ingeschreven, 2 want Juda werd machtig onder zijn broers, en een uit hem werd tot vorst, maar het eerstgeboorterecht was van Jozef.

In het boek Genesis wordt ons de manier vertelt waarop Jakob het heersersmandaat van het vruchtbaarheidsmandaat scheidde. In Gen. 37:3 vinden we de eerste hint dat het eerstgeboorterecht aan Jozef gegeven was, toen Jakob hem het teken van de eerstgeboorterechthouder gaf – een speciaal kleed:

Israël had Jozef meer lief dan al zijn andere zonen, want hij was voor hem een zoon van zijn ouderdom. Ook liet hij een veelkleurig gewaad voor hem maken.

De eigenlijke schenking van het eerstgeboorterecht geschiedde later echter aan de zonen van Jozef, in het bijzonder Efraïm, wiens naam 'vruchtbaarheid' betekent. Zijn naam was op deze manier profetisch wat betreft de vervulling van het vruchtbaarheidsmandaat, dat refereert aan Gen. 1:28. Toen Jakob oud geworden was en zou gaan sterven riep hij om Jozef en zijn zonen en schonk hij hen de zegen die in Genesis 48 is opgetekend. Jozef verwachtte dat de zegen op Manasse, zijn oudste zoon, zou overgaan en daarom plaatste hij Manasse naast de rechterhand van Jakob. Efraïm plaatste hij aan de linkerhand van Jakob. Maar Jakob kruiste vervolgens zijn handen en legde zijn rechterhand op het hoofd van Efraïm en zijn linkerhand op het hoofd van Manasse. Gen. 48:15, 16 zegt,

En hij zegende Jozef en zei: De God voor Wiens aangezicht mijn vaderen, Abraham en Izak, gewandeld hebben, de God Die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag, 16 de Engel, Die mij verlost heeft van al het kwaad, zegene deze jongens, zodat door hen mijn naam en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izak, genoemd zal blijven en zij in het midden van het land in menigte zullen toenemen.

De Engel die Jakob had verlost was de Engel die met Jakob in Gen. 32:24-32 bij Pniël worstelde. Dit was de Engel die Jakob de naam 'Israël' had gegeven. Dus door deze zegen gaf Jakob-Israël die naam ISRAËL aan de zonen van Jozef door. Op dat moment zegende hij hen met een 'grote menigte' van volken – ofwel, het vruchtbaarheidsmandaat van het eerstgeboorterecht.

En vanwege deze reden zegt 1Chron. 5:1-2 (zojuist aangehaald) dat Jozef het eerstgeboorterecht ontving. En toch leren wij eveneens dat het eerstgeboorterecht aan Jozef niet het gehele eerstgeboorterecht was dat tot die tijd bestaan had. Jakob scheidde het heersersmandaat van de rest van het eerstgeboorterecht en schonk dat deel aan Juda.

De zegen van Jakob aan Juda

De zegen aan Juda wordt in Gen. 49:8-12 beschreven,

Juda, jij bent het, jou zullen je broers loven [Juda betekent 'lofprijzen']! Je hand zal rusten op de nek van je vijanden; voor jou zullen de zonen van je vader zich neerbuigen. 9 Juda is een leeuwenwelp; van je prooi ben je opgestaan, mijn zoon. Hij heeft zich gekromd [Heb. rabats, 'hurken, ineenduiken of liggen'], zich als een leeuw neergelegd, als een leeuwin; wie zal hem doen opstaan? 10 De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen. 11 Hij bindt zijn jonge ezel aan de wijnstok en het veulen van zijn ezelin aan de edelste wijnstok; hij wast zijn kleren in wijn en zijn gewaad in druivenbloed. 12 Zijn ogen zijn donker door de wijn en zijn tanden wit door de melk.

Hier zien wij dat Juda de heersersstaf (scepter) ontving. Ook wordt hij met een leeuw vergeleken, dat Juda’s nationale symbool op hun banier werd. Vandaar dat wij in Openbaringen 5:5 (Rev 5:5) het volgende over Christus lezen:

de Leeuw Die uit de stam van Juda is.

Ook zien wij dat de leeuw zich zou krommen of neer zou leggen. Op profetische wijze beeldt dit de dood van Jezus Christus uit. De Enige “die hem zal doen opstaan” is de Geest van Hem die Jezus uit de dood liet opstaan (Rom. 8:11).

Het raadsel van Simson over de dode leeuw

Ditzelfde thema over een dode leeuw die uit de dood opstaat komt in het raadsel van Simson in Richteren 14 naar voren. Door de kracht van God dode Simson met zijn blote handen een leeuw (Rich. 14:5-6; Jdg 14:5-6), en wat later hadden enkele bijen een bijenkorf in het dode karkas van de leeuw gemaakt. Simson nam wat honing van de korf, at ervan en gaf wat aan zijn ouders. Niet lang daarna ging hij naar Timna om daar zijn zevendaagse trouwfeest te vieren omdat hij van plan was om een Filistijnse vrouw uit Timna te trouwen. Aan het begin van het feest gaf hij een raadsel aan de Filistijnen op. Als zij dit konden oplossen zou hij elk van zijn dertig vrienden een nieuw kleed geven. Maar als zij het niet konden oplossen zouden zij allen Simson een nieuw kleed moeten geven.

In Richteren 14:14 (Jdg 14:14) wordt het raadsel gegeven,

Eten kwam uit de eter, en zoetigheid kwam uit de sterke.

Omdat de Filistijnen de dode leeuw, uit wiens dood de honing kwam, niet hadden gezien begrepen zij hier niets van. Noch begrepen zij de betekenis – dat het geheimenis van het Beloofde Land overvloeiende van melk en honing geschiedde door het zien van de dode Leeuw van Juda,

Die om onze overtredingen is overgeleverd, en opgewekt om onze rechtvaardiging (Rom.4:25).

De openbaring van dat raadsel zou de beloning van nieuwe klederen brengen, 'klederen van het heil' (Jes. 61:10 – Isa 61:10). Paulus spreekt over deze klederen als een 'tent' waarnaar we verlangen om mee bekleed te worden opdat wij de onsterfelijkheid mogen verkrijgen (2Cor. 5:1-4). Dit verhaal is zo een andere profetie van hoe we gered kunnen worden en hoe wij de onsterfelijkheid ontvangen, bekleed met een nieuw en verheerlijkt lichaam. Dit is in wezen het doel van het Loofhuttenfeest, waar wij in hoofdstuk zeven van ons boek 'De wetten van de tweede komst' volledig over uitweiden.

Het raadsel van Simson zegt ons hoe wij de zegen van Jakob op Juda moeten interpreteren. Juda moest de Koning-Messias voortbrengen, de Leeuw van de stam van Juda, die zou sterven en uit de dood op zou staan.

Dit was de roeping van Juda en Jezus werd inderdaad uit de stam van Juda geboren. Juda heeft zijn roeping dus ook vervuld. Maar wij kunnen niet van Juda verwachten dat zij de boodschap van het zoonschap zullen vervullen, want deze roeping is voor Jozef weggelegd. Wij kunnen van Juda niet verwachten dat zij de roeping van het eerstgeboorterecht vervullen, want dit was aan Efraïm, de zoon van Jozef, gegeven. Noch had Juda het recht om de naam van het eerstgeboorterecht, namelijk Israël, te gebruiken, want deze naam was aan de zonen van Jozef gegeven.

De breuk in het Koninkrijk

De scheiding van het heersersmandaat van het vruchtbaarheidsmandaat zaaide het zaad van de breuk die zich binnen de natie van Israël na de dood van Salomo zou voordoen.

Salomo mag dan de wijste mens zijn die ooit geleefd heeft, hij was echter niet volwassen genoeg om zijn wijsheid verstandig te gebruiken. Vanwege deze reden werd hij erg corrupt en sloeg de volslagen dwaasheid bij hem toe. Hij hield van bouwen, maar hij vroeg aan het volk te veel belasting om zijn bouwprojecten te ondersteunen.

Na de dood van Salomo naderde het volk tot zijn zoon Rehobeam en zij vroegen hem of hij de zware belasting wilde verlagen. Rehobeam raadpleegde zijn adviseurs. De wijzen onder hen adviseerden hem om de belasting inderdaad te verlagen; de jongeren adviseerden hem echter om de belasting juist te verhogen zodat hij duidelijk zou maken dat het volk geen invloed had op zijn beleid. Dit veroorzaakte de breuk binnen het Koninkrijk, waarbij de tien stammen tegen Rehobeam in opstand kwamen en hun eigen natie, met een eigen koning, de Efraïmiet Jerobeam, vestigde.

Dit gebeuren was al in 1 King 11:28-39 door de profeet Ahia geprofeteerd,

1Kings 11:30-35 Toen pakte Ahia het nieuwe kleed dat hij aanhad, en scheurde het in twaalf stukken. 31 Hij zei tegen Jerobeam: Neem er tien stukken van voor uzelf. Want zo zegt de HEERE, de God van Israël: Zie, Ik ga HET KONINKRIJK uit de hand van Salomo losscheuren en Ik zal u tien stammen geven. 32 Maar één stam zal voor hem zijn, omwille van Mijn dienaar David en omwille van Jeruzalem, de stad die Ik uit alle stammen van Israël heb verkozen... 34 Uit zijn hand zal Ik DIT HELE KONINKRIJK echter niet nemen, maar Ik zal hem voor al de dagen van zijn leven tot vorst maken, omwille van Mijn dienaar David, die Ik heb verkozen en die Mijn geboden en verordeningen in acht heeft genomen. 35 Maar uit de hand van zijn zoon zal Ik HET KONINGSCHAP [d.w.z. het Koninkrijk] nemen en Ik zal u daarvan tien stammen geven.

Merk in het bijzonder op dat het het Koninkrijk was dat God van de koning van Juda afnam. Dit zorgde voor een scheiding van de koning met het Koninkrijk. Dit was een grote scheuring in het land. Omdat de stammen van Jozef (Efraïm en Manasse), die bewaarders van de naam ISRAËL waren, zich binnen de tien stammen bevonden, was de natie van de tien stammen van het noorden degene die wettelijk de naam van het eerstgeboorterecht mochten gebruiken. Daarom werd zij ook 'het huis van Israël' genoemd, terwijl de zuidelijke twee stammen (Juda en Benjamin) slechts 'het huis van Juda' genoemd konden worden. Dit is zeer belangrijk. Vanaf dat moment spreken de profeten over deze verschillende naties met hun officiële namen. Wanneer zij over de noordelijke stammen spraken, noemden zij hen 'het huis van Israël'. Als zij over de zuidelijke twee stammen spraken, noemden zij hen 'het huis van Juda'. De profeten halen deze twee huizen nooit door elkaar als zij verschillende bestemming over deze twee naties profeteren.

Historische gezien beschouwde de andere naties Israël en Juda ook als twee verschillende naties en hadden ook verschillende namen voor hen. De meeste naties kenden het noordelijk huis van Israël NIET bij de naam Israël, maar bij de naam van de stichter van Samaria, koning Omri. In die dagen werd die naam in wezen als 'Gomer' of 'Ghomri' uitgesproken. De Assyriës die later Israël wegvoerden noemden hen officieel Beth-Ghomri of Beth-Khumri, wat 'huis van Omri' betekent. Dit is dezelfde naam die op de Zwarte Obelisk van Salamaneser, de Assyrische koning die Samaria veroverde (2Kings 18:9), staat vermeld. Deze Khumri migreerden later naar de onbewoonde wouden van Europa, waar zij onder de naam Kelten, Saksen en andere namen bekend kwamen te staan. Zij vormden de meerderheid van de Europese bevolking.

Zie voor een uitgebreidere studie van de namen van Israël in hun ballingschap, en hoe zij onder die namen in Europa gemigreerd zijn, het boek van William Bennett 'The Story of Celto-Saxon Israël' [redactie bijbelinfo: vertaald in het Nederlands door Celeste G. Snoek getiteld ‘De geschiedenis van Kelto-Saksisch Israël, uitgegeven door Vlichtus, te koop op www.vlichthus.nl]. In bijlage II van dat boek wordt de Zwarte Obelisk van Salamaneser, ondersteund met foto’s en tekst, besproken.

Israël werd door Assyrië in ballingschap gevoerd en keerde nooit meer terug naar het oude land; Juda heeft slechts een 70 jarige Babylonische ballingschap moeten ondergaan opdat de Messias op de bestemde plaats in Bethlehem van Judea geboren kon worden (Micha 5:2).

De bestemming van het huis van Israël was het vervullen van het eerstgeboorterecht. De bestemming van het huis van Juda was het voortbrengen van de Koning-Messias. Bij Zijn eerste komst kwam Christus voort uit de stam van Juda, geboren in Bethlehem, de stad Davids, om zo Juda’s roeping als Messias te vervullen. Maar bij Zijn tweede komst moet Hij op een andere manier komen om de roeping van het eerstgeboorterecht van het huis van Israël te vervullen, waarbij Hij vele zonen tot heerlijkheid zal brengen. Dit onderwerp hebben wij al zeer uitvoerig behandeld in de hoofdstukken tien en elf van ons boek 'De wetten van de tweede komst', daarom zullen wij hier nu niet over uitweiden.

De twee vijgenbomen van Juda

De stam van Juda bestond uit twee soorten Judeeërs (ofwel Joden): goede en slechte. Het goede gedeelte moest het heersersmandaat ontvangen, terwijl het slechte gedeelte door God verworpen moest worden. Dit beeld komt volledig naar voren binnen de profetieën van Jeremia. Het primaire beeld van deze twee 'bomen' kunnen we in Jeremia 24 vinden, waar het gaat over de natie Juda als zijnde twee manden met vijgen. Eén mand bevatte zeer goede vijgen; de andere zeer slechte vijgen die niet gegeten konden worden. In de eerste verzen van Jerermia 24 (Jer 24:1-2) vertelt Jeremia hierover,

De HEERE liet mij zien, en zie, twee manden met vijgen waren neergezet voor de tempel van de HEERE, nadat Nebukadrezar, de koning van Babel, Jechonia, de zoon van Jojakim, de koning van Juda en de vorsten van Juda, de ambachtslieden en de smeden uit Jeruzalem in ballingschap gevoerd had, en hen naar Babel gebracht had. 2 In de ene mand zaten zeer goede vijgen, zoals de eerste vroege vijgen zijn. In de andere mand zaten zeer slechte vijgen, die vanwege hun slechte kwaliteit niet te eten waren.

God gaf vervolgens de uitleg van deze openbaring. De mand met goede vijgen waren degenen binnen Juda die zich aan het oordeel van God onderwierpen en die in ballingschap naar Babylon gingen. God zei dat Hij ze terug zou brengen naar het land en “hen een hart zou geven om Hem te kennen” (Jer 24:7).

De mand met slechte vijgen vertegenwoordigde echter degenen binnen Juda die weigerden om zich aan de koning van Babylon te onderwerpen – ofwel, zij weigerden om zich aan Gods oordeel te onderwerpen. God zei het volgende over deze vijgen (Jer 24:8-10),

Maar zoals de slechte vijgen, die vanwege hun slechte kwaliteit niet te eten zijn – want zo zegt de HEERE – zo zal Ik Zedekia maken, de koning van Juda, zijn vorsten, het overblijfsel van Jeruzalem, die in dit land zijn overgebleven en die in het land Egypte wonen. 9 Ik zal hen voor alle koninkrijken van de aarde tot een schrikbeeld stellen hoe slecht het kan aflopen, tot smaad en tot een spreekwoord, tot een voorwerp van spot en tot een vloek in alle plaatsen waarheen Ik hen zal verdrijven. 10 Ik zal onder hen zenden het zwaard, de honger en de pest, totdat zij omgekomen zullen zijn uit het land dat Ik hun en hun vaderen heb gegeven.

Wat een contrast! De vijgenboom was uiteraard het symbool van de Joodse natie. Maar het is logisch dat deze twee manden met vijgen afkomstig waren van twee verschillende bomen. Jezus zag in Zijn tijd heel helder beide soorten Joden, want in Mat. 7:17-20 zei Hij,

Zo brengt iedere goede boom goede vruchten voort en een slechte boom brengt slechte vruchten voort. 18 Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen en een slechte boom kan geen goede vruchten voortbrengen. 19 Iedere boom die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen. 20 Zo zult u hen dus aan hun vruchten herkennen.

De goede boom bracht dus goede vruchten voort en de slechte boom slechte vruchten. Beide zijn van Juda, maar er was een duidelijk verschil tussen de mensen die door deze bomen werden vertegenwoordigd. De goede vijgen zijn degenen die Hem als Messias aannamen; de slechte vijgen verwierpen Hem. Jeremia zegt dat de goede vijgen zich aan het oordeel van God tegen de natie onderwierpen door gewillig voor 70 jaar naar Babylon te gaan. De slechte vijgen waren het niet eens met Gods oordeel voor hun zonden en besloten om het leger van koning Nebukadnezar te bevechten. Dit komt heel duidelijk naar voren bij het lezen van Jeremia 24-30.

Het goddelijke oordeel voor ongehoorzaamheid

De goddelijke wet schrijft in Deut. 17:9-12 voor dat de mensen de uitspraak van de priesters moeten gehoorzamen wanneer zij het volk volgens Gods wet moesten oordelen. Vers 12 zegt,

De man echter die overmoedig handelt, door niet te luisteren naar de priester die daar staat om de HEERE, uw God, te dienen, of naar de rechter, die man moet sterven [vanwege het niet tonen van berouw en het minachten van de rechtbank]. Zo moet u het kwaad uit Israël wegdoen.

Jeremia was een van de priesters van Anathoth (Jer. 1:1). In Jer. 7:9-15 gebruikt God hem om het oordeel over de natie van Juda aan te kondigen:

Stelen, doodslaan, overspel plegen, valse eden afleggen, reukoffers brengen aan de Baäl, andere goden achternagaan, die u niet gekend hebt, 10 en dan voor Mijn aangezicht komen staan in dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, en zeggen: Wij zijn gered – om al deze gruweldaden te doen? 11 Is dan dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, in uw ogen een rovershol? Ook Ik, zie, Ik heb het gezien, spreekt de HEERE. 12 Want ga toch naar Mijn plaats die in Silo was, daar waar Ik vroeger Mijn Naam heb laten wonen, en zie wat Ik daarmee gedaan heb vanwege de slechtheid van Mijn volk Israël. 13 Welnu, omdat u al deze daden doet, spreekt de HEERE, en Ik vroeg en laat tot u sprak, maar u niet geluisterd hebt, en Ik u geroepen heb, maar u niet geantwoord hebt, 14 zal Ik met dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, waarop u vertrouwt, en met deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen zoals Ik met Silo heb gedaan. 15 Ik zal u van voor Mijn aangezicht wegwerpen, zoals Ik al uw broeders weggeworpen heb, heel het nageslacht van Efraïm.

In dit juridische oordeel tegen Juda zei God dat Hij Juda en Jeruzalem weg van Zijn aangezicht zou werpen – net zoals Hij dit met Silo en Efraïm had gedaan. Silo was de plaats waar God als eerste Zijn naam had gevestigd, nadat Jozua Kanaän had veroverd (Jos. 18:1; Psa. 78:60). Maar vanwege de zonen van Eli verwijderde Hij zijn aanwezigheid (ark) uit Silo en plaatste Hij dit in Jeruzalem.

God keerde nooit meer terug naar Silo, maar verliet die plaats voorgoed en verwierp Efraïm uiteindelijk van Zijn aangezicht door middel van een Assyrische ballingschap. Omdat zij net zo corrupt als het priesterschap van Eli en het volk Efraïm waren zou God hetzelfde met Juda en Jeruzalem doen. Er waren enkele Joden die dit begrepen en zich aan Gods oordeel onderwierpen, maar het merendeel deed dit niet. Zij besloten om het te bevechten waardoor God volgens Deut. 17:12 de doodstraf over de slechte vijgenboom uitriep.

Om het oordeel dat God over Juda en Jeruzalem aankondigde volledig te begrijpen moeten we eerst onze huidige studie even pauzeren om de goddelijke wet van tegenspoed te bestuderen. Dit zal ons een beter begrip geven van het 'juk' van ballingschap dat God over Juda bracht. Ook moeten we de geschiedenis induiken om te zien waar God in het licht van de verwijzing naar Silo (geciteerd in bovenstaande passage) Zijn naam heeft geplaatst.

Hoofdstuk 4

De wetten van tegenspoed

Deuteronomium 28 toont ons de zegeningen van gehoorzaamheid en de vloeken van de wet voor ongehoorzaamheid aan God. Wanneer een natie Gods wet aan de kant schuift en dit inwisselt voor de onvolmaakte wetten van de mens, dan zullen zonde en onrecht in het land toenemen totdat het land ten slotte van binnenuit desintegreert of door invallende vijanden wordt verwoest. We zullen onze studie met Deut. 24:48 beginnen, want dit is het laatste en maximale oordeel binnen de wet van tegenspoed.

Het ijzeren juk

In Deut. 28:48 staat,

… zult u uw vijanden, die de HEERE op u af zal sturen, dienen met honger en dorst, met naaktheid en gebrek aan alles. Hij zal u EEN IJZEREN JUK op de hals leggen, totdat Hij u wegvaagt.

Een juk is wat boeren vroeger op de nek van een stier plaatste om zo een veld om te ploegen. Een stier is een slaaf van de mens. Dus een juk op een mens duidt op zijn aanstaande slavernij. Het juk van Jezus is licht (Mat. 11:30), maar het juk van de mens is zwaar, want de heerschappij van de mens is op een bepaalde manier altijd onderdrukkend.

In de volgende verzen (Deut. 28:49-57) beschrijft God Zijn definitie van een ijzeren juk. Het is de meest zware vorm van slavernij. Het betekent onder een onrechtvaardig of tirannieke meester komen die de wetten van God niet volgt, maar zijn eigen wetten schept en deze rigoureus oplegt. Als God een ijzeren juk op de nek van een natie plaatst, dan zal Hij een buitenlandse natie zenden die hen zal belegeren totdat zij de hele infrastructuur van de natie hebben verwoest. Vers 64 zegt,

De HEERE zal u verspreiden onder al de volken, van het ene einde van de aarde tot aan het andere einde van de aarde. Daar zult u andere goden dienen, die u noch uw vaderen gekend hebben, hout en steen.

Het komt in de Schrift duidelijk naar voren dat wanneer Israël of Juda in zonde volhardt en weigert zich te bekeren, God de belofte geeft om de natie te verwoesten en het volk te verstrooien. God zal het oordeel niet veranderen omdat Israël nu eenmaal 'verkozen' is. In feite eist God juist meer van een 'verkozen' volk, want

Luk. 12:48 van ieder aan wie veel gegeven is, zal veel teruggevraagd worden en van hem aan wie men veel toevertrouwd heeft, zal men des te meer eisen.

Het ijzeren juk is een laatste maatregel. Het betekent de verwoesting van de natie en haar steden. Het betekent dat vele mensen zonder genade zullen worden gedood. Eveneens omvat het een deportatie van overlevenden naar andere landen, om daar of als slaaf verkocht te worden of om daar als slaven ondergeschikt te worden aan vreemde heersers en mensengeboden. Elke natie die dergelijke verwoesting ondergaat zal zekerlijk weten dat zij in een grote verdrukking verkeren.

Toen Assyrië Israël verwoestte en haar overgebleven burgers naar een gebied rond de Kaspische zee deporteerde (2Kings 17:6, 18-23), kwam dit omdat God een ijzeren juk op Israël had geplaatst. Toen Babylon een eeuw later Jeruzalem verwoestte en het de natie van Juda voor een zeventigjarige ballingschap deporteerde, was dit ook een ijzeren juk die God op hen plaatste. Toen de Romeinen in 70 n.Chr. Jeruzalem verwoestte en de overgebleven Joden verstrooide, waarbij honderdduizenden in slavernij werden verkocht, betekende dit voor Juda weer een ijzeren juk.

Dit zijn korte voorbeelden van een ijzeren juk die God in het verleden heeft gebruikt. Maar zoals we net al even aanhaalden is dit een allerlaatste maatregel. Er bestaat ook een milder oordeel dat God in het verleden op Zijn volk heeft geplaatst. De meest belangrijke is wat Jeremia een houten juk noemt.

Het houten juk

Lang voor de dagen van Jeremia, in de tijd van de Richteren, plaatste God Israël een aantal keer in gevangenschap onder verscheidene naties. Telkens vond deze gevangenschap binnen de grenzen van Israël plaats. Dit betekende dat de naties naar Israël kwamen en hen door middel van belastingheffing in slavernij brachten. Toch werd het de Israëlieten toegestaan om in het land dat God hun gegeven had te blijven.

Elk van deze gebeurtenissen in het boek Richteren vertelt ons dat God Israël vanwege een oordeel voor hun zonde in slavernij bracht. Als Israël niet wetteloos was geworden, dan had God het de buitenlandse naties niet toegestaan om hen in slavernij te brengen. Richteren 3:5-8 zegt over de eerste gevangenschap het volgende,

Toen nu de Israëlieten te midden van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten woonden, 6 namen zij hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun eigen dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden. 7 En de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE, en zij vergaten de HEERE, hun God, en dienden de Baäls en de gewijde palen. 8 Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël en Hij leverde hen over in de hand van Cusjan Risjataïm, de koning van Mesopotamië. En de Israëlieten dienden Cusjan Risjataïm acht jaar.

God verkocht Israël in deze gevangenschap. Dit kwam NIET omdat de koning van Mesopotamië nu zo machtig was dat hij in staat was om Gods volk door wapengeweld te overweldigen. Het kwam omdat Israël de wetten van God aan de kant hadden geschoven en begonnen was met het volgen van de voorschriften en de wetten van andere goden. Als gevolg verkocht God Israël toen in de handen van de koning van Mesopotamië.

Na een achtjarige gevangenschap kwam het volk tot bekering en zond God Othniël om hen te bevrijden en het juk af te werpen. Dit juk was niet het juk waar Deut. 28 mee dreigde, want de natie werd niet verwoest, noch werd het volk naar een ander land gedeporteerd. Zoals Jeremia later beschreef was hetslechts een houten juk. Het was een juk waarbij het volk werd toegestaan om in hun eigen land te blijven, hun eigen akker kon blijven ploegen, hun zaken konden blijven regelen – maar zij moesten echter belasting betalen aan de buitenlandse veroveraar.

Maar ook de volgende generatie verwierp de goddelijke wet, waardoor na een veertigjarige vredesperiode God de Moabieten liet optrekken en Israël wederom onder een houten juk terechtkwam. Rich. 3:12 zegt,

Maar de Israëlieten deden opnieuw wat slecht was in de ogen van de HEERE. Toen maakte de HEERE Eglon, de koning van Moab, sterk tegen Israël, omdat zij deden wat slecht was in de ogen van de HEERE.

Opnieuw nam God alle krediet van dit gebeuren op zich. Het was niet de duivel die Eglon de kracht gaf. De koning van Moab had geen kracht om Israël in gevangenschap te brengen als God hem niet de kracht hiervoor gegeven had. Noch gaf God Eglon de kracht omdat hij zo rechtvaardig was. Nee, God gaf kracht aan Eglon om Israël voor hun zonden te oordelen. Het volk Israël begon dit ten tijde van Samuël eindelijk te begrijpen. Ze hadden namelijk van hun drie eeuwse bestaan sinds de dagen van Jozua voor meer dan een derde onder de tijd van een houten juk geleefd. Maar in plaats van te besluiten om voor altijd aan de goddelijke wet gehoorzaam te zijn, waren zij van mening dat God te streng voor hen was. Zij besloten dat zij eigenlijk helemaal niet door God geregeerd wilden worden, want zij vonden Hem maar een tiran. Zij dachten dat zij door een mens gelijk aan hen geregeerd moesten worden, iemand die hun zonde veel meer zou tolereren, iemand die hen niet in gevangenschap zou brengen wanneer zij andere goden zouden gaan aanbidden. Daarom gingen zij tot Samuël en vroegen hem om verandering van heerschappij. 1Sam. 8:4-7 zegt,

Toen kwamen alle oudsten van Israël bijeen, en zij kwamen bij Samuel in Rama. 5 Zij zeiden tegen hem: Zie, u bent oud geworden en uw zonen gaan niet in uw wegen. Stel daarom een koning over ons aan om ons leiding te geven, zoals alle volken. 6 Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons leiding te geven, was dit woord kwalijk in de ogen van Samuel. En Samuel bad tot de HEERE.

Het volk begreep niet dat er zonder God geen vrijheid bestaat. En zonder de goddelijke wet is er ook geen ware rechtvaardigheid en genade. Zij waren van mening dat zij God konden inwisselen en dat de mens meer rechtvaardig en genadig dan God zou zijn. Daarom gaf God hen Saul als koning. Hij was het neusje van de zalm, maar hij werd een onderdrukker van Israël en was geen haar beter dan de buitenlandse koningen die Israël in slavernij hadden gebracht. Dus in plaats van te worden geregeerd door buitenlandse onderdrukkers, werden zij nu door hun eigen Israëlitische onderdrukker geregeerd.

Saul regeerde veertig jaar, waarna David nog eens veertig jaar regeerde. Toen David stierf regeerde zijn zoon Salomo vervolgens nog eens veertig jaar en tijdens zijn regering werd de grote tempel gebouwd. De ark van het verbond had eindelijk weer een huis gevonden en God liet Zijn naam in Jeruzalem wonen.

Waar God verkiest om Zijn naam te laten wonen

De goddelijke wet zegt in Deut. 16 dat de enige wettelijke plek waar men de feestdagen kan vieren, de plek is waar Hij Zijn naam laat wonen. Het zegt niets over een specifieke locatie, want God wist dat Hij de locatie van Zijn naam van tijd tot tijd zou veranderen.

Deut. 16:1, 2, spreekt over de plaats waar het volk het Pascha diende te vieren:

Neem de maand Abib in acht en houd het Pascha voor de HEERE, uw God, want in de maand Abib heeft de HEERE, uw God, u in de nacht uit Egypte geleid. 2 Dan moet u voor de HEERE, uw God, het paaslam slachten, kleinvee en runderen, op de plaats die de HEERE zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen... 5 U mag het paaslam niet slachten binnen een van uw poorten die de HEERE, uw God, u geeft. 6 Maar op de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.

Hetzelfde geldt ook voor Pinksteren, ook wel binnen de wet het 'Wekenfeest' genoemd. Deut. 16:10-11 zegt,

Daarna moet u het Wekenfeest houden voor de HEERE, uw God... 11... op de plaats die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.

Ten slotte geldt dit ook voor het Loofhuttenfeest, want in Deut. 16:13 lezen we,

Het Loofhuttenfeest moet u zeven dagen houden, als u de oogst van uw dorsvloer en van uw perskuip hebt ingezameld... 15 Zeven dagen moet u het feest vieren voor de HEERE, uw God, op de plaats die de HEERE zal uitkiezen.

Eerst liet God Zijn naam in Silo wonen, waar Jozua binnen het territorium van zijn eigen stam van Efraïm de tabernakel van Mozes opzette. Maar omdat het priesterschap daar – het priesterschap van Eli – corrupt werd, verwijderde God Zijn naam (en de ark) van die plaats en verplaatste Hij dit in de tijd van Salomo naar Jeruzalem. Psalm 78:58-69 zegt daar het volgende over:

Zij verwekten Hem tot toorn door hun offerhoogten, verwekten Hem tot naijver door hun afgodsbeelden. 59 God hoorde het en werd verbolgen, Hij verachtte Israël zeer. 60 Daarom verliet Hij de tabernakel te Silo, de tent waarin Hij woonde onder de mensen... 67 Hij verwierp de tent van Jozef, de stam Efraïm verkoos Hij niet. 68 Maar Hij verkoos de stam Juda, de berg Sion, die Hij liefhad. 69 Hij bouwde Zijn heiligdom, als hoogten, en vast als de aarde, die Hij voor eeuwig grondvestte.

Zo zien wij dus dat God ten eerste Zijn naam in Silo vestigde, maar dat Hij vanwege de corrupte priesters die locatie later verliet. De ark van het verbond werd later in de nieuwe tempel die Salomo in Jeruzalem bouwde neergezet onder een nieuwe dynastie van priesters die uit de familie van Zadok kwamen (1Kings 2:27, 35). Dit betekende dat God Zijn naam in een nieuwe locatie vestigde, namelijk in Jeruzalem. Maar zelfs deze plaatst was niet de laatste plaats waar Hij Zijn naam zou vestigen, want ook Jeruzalem werd corrupt en de aanwezigheid van God verliet ook die plaats. Jeremia vertelde het volk van Juda en Jeruzalem dat vanwege hun constante wetsovertredingen, God de tempel van Salomo zou verlaten en verwoesten. Na de redenen te hebben opgesomst zegt Jer. 7:12-16 het volgende,

Want ga toch naar Mijn plaats die in Silo was, daar waar Ik vroeger Mijn Naam heb laten wonen, en zie wat Ik daarmee gedaan heb vanwege de slechtheid van Mijn volk Israël. 13 Welnu, omdat u al deze daden doet, spreekt de HEERE, en Ik vroeg en laat tot u sprak, maar u niet geluisterd hebt, en Ik u geroepen heb, maar u niet geantwoord hebt, 14 zal Ik met dit huis waarover Mijn Naam is uitgeroepen, waarop u vertrouwt, en met deze plaats, die Ik u en uw vaderen gegeven heb, doen zoals Ik met Silo heb gedaan. 15 Ik zal u van voor Mijn aangezicht wegwerpen, zoals Ik al uw broeders weggeworpen heb, heel het nageslacht van Efraïm. 16 En u, bid niet voor dit volk, hef voor hen geen geroep of gebed aan, dring niet bij Mij aan, want Ik zal niet naar u luisteren.

Dit oordeel over Jeruzalem wordt in Jeremia 26:4-6 herhaald, waar staat:

Zeg dan tegen hen: Zo zegt de HEERE: Als u niet naar Mij wilt luisteren door te wandelen volgens Mijn wet, die Ik u heb voorgehouden, 5 door te luisteren naar de woorden van Mijn dienaren, de profeten, die Ik vroeg en laat tot u zend, en u niet hebt willen luisteren, 6 dan zal Ik dit huis maken als Silo, en deze stad zal Ik maken tot een vloek voor alle volken van de aarde.

Het volk bekeerde zich niet. De priesters veroordeelden de profeet in feite tot de doodstraf (Jer. 26:11) en zouden hem als een valse profeet doden. Maar het volk en de vorsten redden het leven van de profeet (Jer. 26:16). Het Woord van de HEERE door Jeremia heen was geen populaire theologie. Noch is dit het in onze dagen. En daarom heeft God Jeruzalem inderdaad “tot een vloek voor alle volken van de aarde” gemaakt. Dit is praktisch het TEGENOVERGESTELDE van de belofte aan Abraham, waar zijn zaad een ZEGEN voor alle geslachten op aarde zou zijn.

Toen Jeremia dit Woord ontving was dit Gods vonnis dat uitgesproken werd binnen het hemelse gerechtshof. Vanaf dat moment mocht Jeremia niet bidden of dat oordeel misschien gekeerd kon worden of dat Gods naam in Jeruzalem zou mogen verblijven. Toen het vonnis eenmaal was uitgesproken kon zelfs berouw het oordeel van God niet meer keren. Vanaf dat moment moest Jeremia op een andere manier bidden. Hij kon slechts bidden dat het oordeel door berouw tot mindering gebracht zou worden, het kon echter niet geannuleerd worden.

Jeremia zelf zag niet dat Gods heerlijkheid die tempel verliet. Dit visioen werd aan Ezechiël geschonken. In Eze. 10:4, 18-19 lezen we,

Toen verhief de heerlijkheid van de HEERE zich van boven de cherub naar de drempel van het huis. Daarop werd het huis vervuld met de wolk en de voorhof was vol van de lichtglans van de heerlijkheid van de HEERE. 18 Toen ging de heerlijkheid van de HEERE weg, van boven de drempel van het huis, en bleef boven de cherubs staan. 19 En de cherubs hieven hun vleugels op, en verhieven zich voor mijn ogen bij hun vertrek van de aarde, en de wielen tegelijk met hen.

Ieder stond stil bij de ingang van de Oostpoort van het huis van de HEERE, met de heerlijkheid van de God van Israël van bovenaf boven hen. De laatste keer dat het vertrek van Gods heerlijkheid wordt aangehaald kunnen we vinden in Eze. 11:23, waar staat,

Toen steeg de heerlijkheid van de HEERE op uit het midden van de stad en bleef op de berg staan die ten oosten van de stad lag.

De berg waar de heerlijkheid heen ging was de Olijfberg, gelegen ten oosten van Jeruzalem. De heerlijkheid is die tijd niet verder getrokken dan de Olijfberg, want Jezus moest nog komen. Jezus Christus is de heerlijkheid van God. Toen Hij ca. 600 jaar later geboren werd, leefde Hij, stierf Hij aan het kruis en stond Hij op uit de dood. Vervolgens onderwees Hij voor veertig dagen de discipelen alvorens Hij op de veertigste dag tenslotte ten hemel voer (Hand. 1:3 – Act 1:3). Op dat moment nam Jezus Zijn discipelen mee naar de Olijfberg en voer Hij ten hemel. Hand. 1:12 (Act 1:12) zegt het volgende van de discipelen,

Toen keerden zij terug naar Jeruzalem, van de berg die de Olijfberg genoemd wordt, die vlak bij Jeruzalem ligt en daar een sabbatsreis vandaan ligt.

Jezus Christus is de heerlijkheid van God. Die heerlijkheid was, in een gedeeltelijke vertrek van Jeruzalem, voor het laatst in de dagen van Ezechiël op de top van de Olijfberg gezien. Jezus opvaring ten hemel van de Olijfberg was het totale vertrek. De heerlijkheid was nu volledig vertrokken uit de oude stad Jeruzalem. Tien dagen later keerde de heerlijkheid op de Pinksterdag terug (Han. 2:1 – Act 2:1). Maar op dat moment vulde het niet de tweede tempel, maar de 120 discipelen in de bovenkamer. Zij werden vervuld met de Geest en de heerlijkheid van God verscheen als tongen als van vuur op hun hoofden. De heerlijkheid van God had een nieuwe locatie gevonden. God had een nieuwe plaats gekozen waar Hij Zijn naam vestigde. Dit wordt in 1Cor. 6:19 bevestigd,

Of weet u niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, Die in u is en Die u van God hebt ontvangen, en dat u niet van uzelf bent?

Opnieuw lezen we in Ope. 22:4 (Rev 22:4),

en zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofd zijn.

Deze progressie zegt duidelijk waar God ervoor gekozen heeft om Zijn naam te vestigen. Eerst vestigde Hij Zijn naam in Silo, vervolgens Jeruzalem en nu in de christelijke gelovigen, die een tempel van God zijn. Als iemand een feest probeert te vieren op een andere locatie dan waar God Zijn naam heeft gevestigd, dan is hij onwettig bezig.

Vandaag de dag reizen veel christenen voor verschillende feestdagen naar de oude stad Jeruzalem af. Zij begrijpen niet dat de heerlijkheid uit die plaats vertrokken is, net zoals deze uit Silo is weggegaan. Op die plaats staat 'Ikabod' geschreven, net zoals het op de plaats Silo geschreven was (1 Sam. 4:21).

Door Jeremia heen zei God dat Hij het oude Jeruzalem 'een vloek' voor alle volken op aarde zou maken. Als iemand de stad van zegen wil vinden, dan moet hij het Nieuwe Jeruzalem vinden. Die stad is niet de oude stad. Het Nieuwe Jeruzalem is, net zoals haar tempel, gemaakt van MENSEN, en niet van hout en steen. Het Oude Jeruzalem is een vervloekte stad geworden, en dan niet door mensen, maar door God zelf vervloekt (Jer. 26:6, eerder aangehaald).

Wat nog erger is, is dat een ieder die naar het oude Jeruzalem gaat om een feest te vieren de goddelijke wet kan schenden, want het feest mag nergens anders gevierd worden dan daar waar Hij Zijn naam gevestigd heeft. Als iemand zegt: “Ik ben naar Jeruzalem gegaan om het feest te vieren,” dan kan hij de goddelijke wet geschonden hebben. Toch is het simpelweg geen zonde om ten tijde van de feesten naar Jeruzalem (of enige andere locatie) te gaan. Het moet echter duidelijk worden dat iemand een feest niet VIERT door naar een bepaalde geografische locatie te gaan.

Het feest van Pascha moet door geloof GEVIERD worden in iemands eigen tempel, want iemand is gerechtvaardigd door het geloof in het bloed van het enige Lam van God die de zonde weg kan nemen. Ook het Pinksterfeest moet eveneens gevierd worden in iemands eigen tempel door met de Geest vervuld te worden, net zoals we in Handelingen 2 kunnen zien. Het Loofhuttenfeest moet ook in iemands eigen tempel gevierd worden door volkomen in Zijn gelijkenis veranderd te worden, een lichamelijke verandering in een onsterfelijk en onvergankelijk lichaam ('huis') dat tot nu toe voor ons in de hemelen is gereserveerd (2Cor. 5:1-4). Voor een uitgebreide studie hierover verwijs ik u naar het boek 'De wetten van de tweede komst'.

Sommige mensen zijn van mening dat de heerlijkheid van God in Jeruzalem geopenbaard zal worden. Dit wordt echter door Jer. 7:14 tegengesproken. Als Gods heerlijkheid nooit meer naar Silo zal terugkeren, dan zal het ook niet meer naar Jeruzalem terugkeren. Op beide plaatsten staat 'Ikabod' geschreven. De heerlijkheid heeft in het Nieuwe Jeruzalem een nieuwe rustplaats gevonden, in een tempel gebouwd van levende stenen. Dit was vanaf het begin al het verlangen van God. Dit onderwerp zal in hoofdstuk acht uitgebreid worden besproken.

Hoofdstuk 5

De gevangenschappen van Juda

In Jeremia 23-30 vertelde de profeet het volk dat als zij zich aan Gods rechtvaardige vonnis zouden onderwerpen, Hij het hen zou blijven toestaan dat zij onder een houten juk in het land konden blijven. Maar als zij weigerden om zich aan Gods vonnis te onderwerpen, zouden zij onder een ijzeren juk terecht komen en worden meegevoerd naar Babylon. In Jer. 27:2 sprak de profeet over dit houten juk,

Zo heeft de HEERE tegen mij gezegd: Maak u banden en jukken en leg die op uw nek, 3 en stuur ze naar de koning van Edom, naar de koning van Moab, naar de koning van de Ammonieten, naar de koning van Tyrus en naar de koning van Sidon, door de hand van de gezanten die naar Jeruzalem komen naar Zedekia, de koning van Juda.

Dit was niet alleen een boodschap aan de koning van Juda, maar ook aan de naburig gelegen volken. God zou al deze volken als slaven aan Nebukadnezar, de koning van Babylon, geven. Al deze volken werden vermaand om zich aan het houten juk van Babylon te onderwerpen. In Jer. 27:5-7 sprak God het volgende tot de profeet,

Ík heb de aarde gemaakt, de mens en het vee die op het aardoppervlak zijn, door Mijn grote kracht en door Mijn uitgestrekte arm, en Ik geef haar aan wie het in Mijn ogen goed is. 6 Welnu, Ík heb al deze landen gegeven in de hand van Nebukadnezar, de koning van Babel, Mijn dienaar. Zelfs ook de dieren van het veld heb Ik hem gegeven om hem te dienen. 7 Alle volken zullen hem, zijn zoon, en zijn kleinzoon dienen, totdat ook voor zijn land de tijd komt dat machtige volken en grote koningen zich door hem laten dienen. 8 En het zal gebeuren dat het volk of het koninkrijk dat hem, Nebukadnezar, de koning van Babel, niet wil dienen, en dat niet zijn nek wil geven onder het juk van de koning van Babel, dat volk – spreekt de HEERE – zal Ik straffen met het zwaard, met de honger en met de pest, totdat Ik hen omgebracht zal hebben door zijn hand.

Met andere woorden, God zei dat Hij al deze volken aan de koning van Babylon (Babel), namelijk Nebukadnezar, 'MIJN dienaar', zou geven. Vanwege het scheppingsrecht claimt God dit recht te bezitten om dit te doen. In vers 5 verklaart God Zijn recht om dit te doen. Zo zien wij dus dat God Zelf het krediet claimt voor het brengen van de koning van Babylon naar Jeruzalem om de tempel te verwoesten en om het volk naar een ander land te deporteren. Op deze manier huurde God de koning van Babylon in om Zijn vonnis over het zondige volk van Juda te laten uitvoeren. Maar Jeremia zegt in vers 11 ook heel duidelijk dat als het volk van Juda zich wel aan Gods vonnis zouden onderwerpen, zij een mildere vorm van oordeel zouden ontvangen, namelijk het houten juk.

Maar het volk dat zijn nek zal voegen onder het juk van de koning van Babel en hem zal dienen, dat zal Ik in zijn eigen land laten, spreekt de HEERE, en het zal dat bewerken en daarin wonen.

In het volgende hoofdstuk, Jeremia 28, wordt ons de beslissing van het volk door hun voornaamste zegsman, de profeet Hananja, gegeven. Hier zien wij ook dat God Jeremia in wezen had opgedragen om met een houten juk door Jeruzalem te wandelen, om zo het volk Zijn vonnis te tonen. De beslissing van Jeremia was om zich aan de koning van Babylon te onderwerpen en hem als de HEERE te dienen, wetende dat Nebukadnezar Gods dienaar was.

Juda verwerpt het houten juk

De profeet Hananja was door het juk dat om de nek van Jeremia hing beledigd, waarna hij het met geweld van Jeremia ontdeed en het brak. In Jer. 28:10, 11 lezen we,

Toen nam de profeet Hananja het juk van de nek van de profeet Jeremia af en brak het. 11 En Hananja zei voor de ogen van heel het volk: Zo zegt de HEERE: Zo zal Ik binnen twee volle jaren het juk van Nebukadnezar, de koning van Babel, van de nek van alle volken breken. En de profeet Jeremia ging zijns weegs.

Jeremia ging hier niet tegenin, wetende dat dit simpelweg het antwoord van het volk tot God was. Omdat zij van mening waren dat God aan hun kant stond en Hij hen zou helpen bij het verslaan van Babylonische leger, waren niet van plan om zich aan Nebukadnezar te onderwerpen. Jer. 2:35 zegt het volgende over hen,

En dan zegt u [Judeeërs] nog: Voorzeker, ik ben onschuldig, ja, Zijn toorn is van mij afgewend.

Zij geloofden niet dat zij schuldig waren aan rebellie jegens God, omdat zij Hem continu met alle religieuze vormen en rituelen in Gods tempel aanbaden. Zij geloofden niet dat God het zou toestaan dat Zijn prachtige huis (tempel) ontheiligd of verwoest zou worden.

In Jer. 7:4 antwoord de profeet hen het volgende,

Stel uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: De tempel van de HEERE, de tempel van de HEERE, de tempel van de HEERE is dit!

God riep de twee profeten Jeremia en Hananja om het volk te polariseren en zo het hart van het volk te openbaren. Zij die opstandig van hart waren volgden natuurgetrouw de profetieën van Hananja en geloofden in de theologie van rebellie. Door tegen Nebukadnezar in opstand te komen, kwamen zij buiten hun weten om in opstand tegen God Zelf.

Zij die de boodschap van Jeremia geloofden waren degenen die de wet van verdrukking kenden en begrepen, namelijk dat God Israël en Juda zou oordelen voor het verwerpen van Zijn wet. Deze gelovigen waren bereid om zich aan het houten juk te onderwerpen, net zoals Jeremia dit ook deed. De opstandige meerderheid besloot echter te geloven dat God hen nooit als slaven van de koning van Babylon zou maken. Zij waren blijkbaar hun eigen geschiedenis in het boek Richteren vergeten. Zij geloofden in ieder geval niet in de wetten van verdrukking, die we in Deuteronomium kunnen vinden. Daarom streden zij en stierven zij. De stad, de tempel en het gehele land werd geruïneerd. De overlevenden werden met geweld naar Babylon meegenomen om daar onder een ijzeren juk een 70 jarige straf uit te dienen (Jer. 25:11), net zoals Deut. 28:48 al had gewaarschuwd.

Juda veroordeeld tot een ijzeren juk

In Jeremia 28:12-14 lezen we,

Toen kwam het woord van de HEERE tot Jeremia, nadat de profeet Hananja het juk van de nek van de profeet Jeremia had gebroken: 13 Ga tegen Hananja zeggen: Zo zegt de HEERE: Jukken van hout hebt u gebroken, nu zult u in plaats daarvan jukken van ijzer maken. 14 Want zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Ik heb een juk van ijzer gelegd op de nek van al deze volken, om Nebukadnezar, de koning van Babel te dienen, en zij zullen hem dienen, ja, Ik heb hem ook de dieren van het veld gegeven.

Het volk van Juda had de totale verwoesting kunnen afwenden, als zij maar naar het woord van de HEERE door Jeremia heen hadden geluisterd. Zij waren echter veel te vaderlandslievend om zich aan het oordeel van God te onderwerpen. Op zich is er niets mis met liefde voor het vaderland, maar wanneer men de liefde voor het vaderland verkiest boven de onderwerping aan Gods oordeel voor de zonde, doen dergelijke patriotten veel kwaad jegens hun eigen volk. Daarom is het ook vandaag de dag nog zo belangrijk om de oordelen van God te herkennen, in plaats van zomaar aan te nemen dat alle nationale vijanden en onderdrukkers 'van de duivel' zijn.

In de tijd van Jeremia waren het de religieuze patriotten die het volk als lammeren naar de slachtende handen van Babylon brachten.

Jeremia's advies aan de goede vijgen

Er waren twee mannen met de naam Hananja. De een vertegenwoordigde de goede vijgen; de ander de slechte vijgen. De Hananja die tegen Jeremia opstond was de profeet van de slechte vijgen, want hij was van mening dat God Juda zou zegenen, zelfs in hun staat van rebellie. Hij dacht dat 'verkozen zijn' betekende dat zij een voorrecht bezaten en dat God hen daarom nooit in gevangenschap of slavernij zou brengen.

De andere Hananja was een van Daniëls vrienden die zich aan God onderwierp en als gevangene naar Babylon werd meegevoerd. In Dan. 1:6 lezen we over hem. Hij vertegenwoordigt de goede vijgen zoals deze in Jer. 24:7 beschreven staan.

Vervolgens schreef Jeremia een brief aan de gevangen in Babylon – dit waren de Judeeërs die de 'goede vijgen' voorstelden, inclusief de goede Hananja. Hij vertelde ze hoe ze in gevangenschap in Babylon moesten leven. Hij adviseerde ze NIET om een opstand of zelfs een algemene aanval te organiseren. Hij droeg hen NIET op om een van de overweldigers om te leggen, noch om tegen de koning samen te zweren. Zijn advies kunnen we in Jer. 29:4-7 vinden,

Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël, tegen alle ballingen die Ik uit Jeruzalem naar Babel in ballingschap heb gevoerd: 5 Bouw huizen en woon erin, leg tuinen aan en eet de vrucht ervan, 6 neem vrouwen en verwek zonen en dochters, neem vrouwen voor uw zonen en geef uw dochters aan mannen, zodat zij zonen en dochters baren. Word daar talrijk en verminder niet in aantal. 7 Zoek de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb gevoerd. Bid ervoor tot de HEERE, want in haar vrede zult u vrede hebben.

Met andere woorden, Jeremia vertelde de ballingen om voor het welzijn van Babylon, haar vrede, te bidden. Bid niet dat Babylon verwoest wordt, want zij was slechts de uitvoerder van Gods rechtvaardige oordeel over Juda. Probeer ook niet koning Nebukadnezar omver te werpen, want hij was Gods dienaar. Probeer de koning niet te doden, want God heeft Juda in zijn handen gegeven. In 1 Pet. 2:18 gaf Petrus hetzelfde advies aan de slaven,

Huisslaven, wees uw meesters met alle ontzag onderdanig, niet alleen hun die goed en welwillend zijn, maar ook die verkeerd handelen.

De slechte vijgen zouden het advies van Jeremia alleen maar bespotten, maar de goede vijgen namen het in acht. Noch Daniël noch een van zijn vrienden hebben ooit geprobeerd om samen te zweren tegen de koning van Babylon. Zij leefden om kinderen voort te brengen, die vervolgens na 70 jaar ballingschap terug naar het oude land konden keren. Jer. 29:10 zegt,

Want zo zegt de HEERE: Voorzeker, pas wanneer zeventig jaren in Babel voorbij zijn, zal Ik naar u omzien en over u Mijn goede woord gestand doen, door u terug te brengen naar deze plaats.

Zie voor een uitgebreide studie waarin uitleg wordt gegeven waarom Juda veroordeeld was tot 70 jaar ballingschap in Babylon ons boek 'Geheimen van tijd' hoofdstuk zeven.

De terugkeer uit ballingschap

In voorgaande jaren was Babylon een van de provincies van het Assyrische rijk geweest. Maar Babylon was in staat om in opstand te komen en om Assyrië omver te werpen, waarbij zij de hoofdstad Ninevé in 607 v.Chr. innamen. Drie jaar later namen zij in 604 v.Chr. ook Jeruzalem en Juda in. Toch duurde het Babylonische rijk slechts 70 jaar (604 – 534 v.Chr.) Deze data worden in hoofdstuk acht van ons boek 'Geheimen van tijd' bewezen.

Ongeveer 50.000 mensen uit Juda, Benjamin en Levi keerde naar het oude land terug om daar aan de lange en moeilijke taak van wederopbouw van een nieuwe natie te beginnen. Dit alles onder leiding van de gouveneur Zerubbabel en met hulp van Ezra.

Daarnaast genoten ze ook de inspiraties van de profeten Habbakuk, Haggai, Zacharia en Maleachi. Maar gedurende de volgende 450 jaar had het volk geen welbekende profeten om hen tot de geboorte van Jezus te leiden. Velen van hen vergaten de wet van tegenspoed en al gauw vormden de slechte vijgen de meerderheid in het land.

Hun situatie was als volgt: In 537 v.Chr. viel Babylon door de Meden en de Perzen. Deze gebeurtenis staat in Daniël 5 opgetekend. Darius de Meder nam de stad Babylon in en regeerde hier enkele jaren en organiseerde het nieuwe rijk in 120 provincies (Dan. 1:6). Later arriveerde koning Kores de Perzische en keerde Darius terug naar zijn natie Medië. Vervolgens vaardigde Kores zijn befaamde besluit in 534 v.Chr. uit waardoor de Judese ballingen terug naar hun land mochten.

De voortduring van de gevangenschap van het houten juk

Kores de Perzische gaf Juda geen onafhankelijkheid. Zerubbabel werd gouverneur in Judea, maar bleef wel onder het gezag van de Perzische monarchieën staan. Vele jaren eerder had Daniël in feite al een opeenvolging van vier belangrijke wereldwijde rijken voorzien (Daniël 2), deze monarchieën zouden de wereld beheersen tot aan de komst van het grote Stenen Koninkrijk – het Koninkrijk van God onder Jezus Christus en Zijn overwinnaars (Dan. 2:44, 45).

In Daniël 7 lezen wij meer details, waarbij wij zien dat de rijken van de 'dieren' (leeuw, beer, luipaard en het naamloze dier) de macht zouden behouden totdat “het tijdstip was bereikt dat de heiligen het koningschap in bezit namen” (Dan. 7:22). Deze dierenrijken waren Babylon, Medië-Perzië, Griekenland en het Romeinse Rijk. Daniël zag eveneens een 'kleine hoorn' die de heerschappij bij de val van het Romeinse Rijk in 476 n.Chr. zou overnemen. Dit werd door Paaps Rome vervuld, dat tot op vandaag heerschappij voert.

Wij zien dus dat het gevangenschap lang zou gaan duren en het besluit van Kores veranderde het ijzeren juk slechts in een houten juk. Juda werd dus simpelweg een van de provincies van het Medo-Perzische Rijk. Gedurende 70 jaar hadden ze onder een ijzeren juk geleefd, nu kwamen ze onder een milder houten juk te staan. God stond het hen toe om als slaven van de Meden en de Perzen in het land te blijven. Dit Rijk wordt in Daniël 2 afgeschilderd als de twee armen van zilver en in Daniël 7 als de beer.

Ongeveer 200 jaar later veranderde dit opnieuw, toen Alexander de Grote Perzië veroverde en het Griekse Rijk vormde. De heerschappij van het Griekse Rijk wordt in Daniël 2 als de bronzen buik en dijen van het grote beeld afgeschilderd. Dit beeld wordt eveneens in Daniël 7 afgeschilderd als het luipaard. In de verandering van Perzië tot Griekenland bleef het houten juk van Juda bestaan. Zij verwisselde slechts van meester. Toen Alexander stierf werd zijn Griekse Rijk onder zijn vier generaals verdeeld.

Ptolemaeus ontving Egypte en Seleceus ontving Syrië. Palestina viel er tussenin en werd zodanig het strijdtoneel van deze twee rijken, waarbij het de ene keer onder de heerschappij van Syrië viel en een andere keer onder Egypte. Nadat de Syrische koning enkele bijzondere onaangename zaken aan de tempel in Jeruzalem liet bouwen stonden in 163 v.Chr. tenslotte de Makkabeeën op, die het juk van Syrië afwierpen. Gedurende een eeuw was de natie van Juda (of Judea, zoals de Grieken het noemden) onafhankelijk. Het is opmerkelijk dat God het toestond dat vanwege de blasfemie van de Syrische koning het houten juk voor een tijdje werd ontnomen.

Maar toen het Romeinse leger onder leiding van Pompeüs Syrië en Judea veroverden kwam Judea wederom onder een houten juk te staan. Het Romeinse Rijk werd in Daniël 2 als de twee ijzeren benen afgeschilderd en in Daniël 7 als het naamloze dier.

Vele Judeeërs morden en klaagden over de regering van Rome en accepteerden haar niet als Gods dienaar. Zij wilden niet onder het houten juk verkeren. Vele valse messiassen stonden op en beloofden om hen te bevrijden en het Koninkrijk van God te stichtten, maar allen faalden. De grote ijzeren tanden van Rome en de bronzen klauwen vertrapten alle tegenstand met haar voeten (Dan. 7:19). Als het volk de Schriften zou hebben begrepen, hadden ze geweten dat zijzelf tot inkeer moesten komen en voor Rome moesten bidden, net zoals Jeremia had gezegd, namelijk voor het welzijn van Babylon te bidden. Maar naarmate de tijd vorderde begon de opstand jegens God te groeien en God reageerde hierop door de onderdrukking van Rome op te voeren.

Als het volk had besloten om naar Rome toe vriendelijk te zijn, dan hadden de Romeinen hen ook veel vriendelijker behandeld – net zoals ze met andere volken deden. Maar Judea was een lastig land om te regeren, want van al de provincies van Rome waren zij het meeste opstandig. Rome ging niet zachtmoedig met rebellie om. Zij waren van mening dat zij alle rebellie grondig moesten onderdrukken waarop zij duidelijk maakten dat alle opstand nutteloos was. Zij dachten dat zij met het uitroeien van alle hoop op succes zij de overgebleven opstandigheid zouden ontmoedigen.

De Judeeërs waren echter van mening dat God aan hun kant stond, dat hun tempel het huis van God was en dat God ernaar verlangde dat zij vrij en onafhankelijk waren. Zij zagen het heidense Rome als een goddeloze onderdrukker – en niet als Gods dienaar om hen te tuchtigen tot zij zich bekeerden en de boodschap van Jeremia geloofden. Zij wilden zich net zo min aan het houten juk van Rome onderwerpen als hun voorvaders zich aan het houten juk van Babylon wilden onderwerpen.

Zodoende wendde de Judese geschiedenis zich langzaam maar zeker tot de laatste ontknoping in 70 n.Chr. waarbij het voor een ieder ten slotte duidelijk zou worden aan wiens zijde God zou staan. God streed voor Rome. Opnieuw werd Jeruzalem verwoest en plaatste God het volk wederom onder het ijzeren juk.

De opstand tegen Rome (en God): 66-73 n.Chr.

In het boek van Abram Leon Sachar uit 1930, genaamd 'A History of the Jews', schrijft de Joodse auteur op pagina 117 het volgende,

Uiteindelijk kwam het Romeinse geduld ten einde waarna de procurators barbaarse strengheid gingen hanteren. Bij ook maar de kleinste provocatie kwamen de soldaten opdraven. Eminente Joodse leiders werden gekruisigd, terwijl hele dorpen met de grond gelijk gemaakt werden. Dit alles tevergeefs. Een koorts van martelaarschap leek over de lastiggevallen menigte te komen. Fanatici reisden met een vreemde woeste blik en in staat van waanzinnigheid heel het land door, waarbij ze profeteerden over het einde van de wereld en de komst van de Messias. Grote menigten waren bereid om elk mogelijke visionair, die claimde inspiratie van boven te hebben, te volgen. Zeloten gingen hysterisch krijsend hun dood tegemoet. Wat moest iemand nu met zo’n natie doen? De Romeinen waren behoorlijk verbijsterd. Zij hadden wel vaker met dergelijke turbulente volken te maken gehad, maar geen van allen was zo tegendraads – zo waanzinnig hardnekkig.

Toen Florus de Romeinse procurator van Judea was, begon in 66 n.Chr. de oorlog. Judea was ziedend van onrust en haat jegens de Romeinen. De Romeinen waren van mening dat een volgende opstand op handen was. Hun eigen diplomatie hadden ze zonder succes gebruikt. Nu instrueerde ze Florus om standvastig en indien nodig zelfs wreed te handelen.

Joshephus, de Judese historicus in die tijd schreef in zijn 'Wars of the Jews', II, xiv, 3, 4, het volgende,

Daarom versterkte hij [Florus] elke dag hun calamiteiten om zo de kans op een opstand te verminderen... Op hetzelfde moment begon in het twaalfde jaar van de regering van Nero en het zeventigste jaar van de regering van Agrippa in de maand Artemisius of Jyar de oorlog.

In onze huidige tijdberekening begon de oorlog in de lente van 66 n.Chr. Wanneer we de geschiedenis door de ogen van God lezen moeten we constateren dat geschiedenis simpelweg vervulde profetie is. Dus zonder enige kennis van geschiedenis kan men niet volledig begrijpen wat de profeten door inspiratie van God voorzegd hebben. Zij die de geschiedenis niet kennen zijn gedoemd haar te herhalen. In het geval van Juda in de eerste eeuw waren zij de wetten van tegenspoed vergeten en hechtten zij geen waarheid aan de boodschap van Jeremia. Zij vergaten de reden van het ijzeren juk van Babylon, waardoor zij gedoemd waren om tot dit zware oordeel terug te keren.

God had de intentie om Jeruzalem en haar volk te oordelen voor hun hypocriete religie (zoals Jesaja dit hen voor had gehouden), die zij ten volle liet blijken door de verwerping van Johannes de Doper en Jezus Zelf door hun leiders. Johannes werd met het Pascha van 30 n.Chr. ter dood veroordeeld en Jezus was met het Pascha van 33 n.Chr. gekruisigd. Nu kwam hun genadeperiode van 40 jaar (die zij door Ezechiël in Eze. 4:6 verkregen hadden) in 70-73 n.Chr. ten einde. God stuurde het hart van Rome aan door Florus over Jeruzalem aan te stellen, in de wetenschap dat zijn op angstgebaseerde beleid de Joodse rebellie alleen maar zou uitlokken, en die opstand zou op haar beurt een antwoord van Rome in het laatste oordeel uitlokken. Florus had er geen weet van dat hij slechts een pion in de handen van God was, want hij kon het grotere geheel niet overzien. Hetzelfde gold voor het volk van Judea.

Rond die tijd werden een groep van Joodse extremisten, genaamd de Sicarii (Joodse 'moordenaars') uit Jeruzalem verbannen vanwege het veroorzaken van vernieling. Zij slaagden erin om heimelijk het fort van Masada in te nemen en de Romeinse soldaten die daar verbleven om te leggen – dit nadat de Sicarii hadden beloofd om hun levens te sparen als zij zich simpelweg zouden overgeven. Josephus zegt hierover,

en zo werden al deze mannen dus barbaars gedood, met uitzondering van Metilius,” die gespaard werd

omdat hij overeenstemde om een Jood te worden. (Deze moordenaars, of 'terroristen', zoals we ze vandaag de dag zouden noemen, verbleven in Masada totdat de Romeinen hen in 73 n.Chr. veroverden.)

Op hetzelfde moment begon de gouverneur van de tempel in Jeruzalem met het weigeren van het brengen van offers voor buitenlanders, en zij weigerden zelfs met het gebruikelijke offer voor Caesar. Josephus zegt ons in zijn “Wars of the Jews”, II, xvii, 2,

dit was het echte begin van de oorlog met de Romeinen.

Binnen een paar maanden toen het volk voor het Loofhuttenfeest op weg was naar Jeruzalem braken openlijke vijandelijkheden uit (Wars, II, xix, 1). Rome’s 12e legioen van Antiochië werd onder leiding van Cestius Gallus verwoest. Vijfduizend driehonderd voetvolk en 380 ruiters werden gedood.

De woede van Rome groeide hierdoor en bereidde zich voor om een groter leger te zenden om

de opstand neer te drukken. Op dat moment zou het blijken dat de woorden van Jezus in Lukas 21:20-22 hun vervulling gingen vinden.

Wanneer u zult zien dat Jeruzalem door legers omringd wordt, weet dan dat zijn verwoesting nabij is. 21 Laten dan wie in Judea zijn, vluchten naar de bergen en wie in het midden van Jeruzalem zijn, daaruit wegtrekken en wie op de velden zijn, er niet in gaan. 22 Want dit zijn dagen van wraak, opdat al wat geschreven staat, vervuld wordt.

Jezus sprak over de verwoesting van Jeruzalem zoals dit in Jeremia 19 voorzegd was. Eveneens sprak Hij over de 'dagen van wraak' zoals geprofeteerd in Jes. 34:8. Hoewel deze profetieën hun laatste vervulling nog moeten vinden, werden zij tenminste gedeeltelijk vervuld door de oorlog van Babylon en opnieuw in de Romeinse oorlog.

De verwoesting van Rome’s 12e legioen was de laatste daad die het lot van Jeruzalem bezegelde. In 'Wars', II, xx, 1, zegt Josephus,

Toen dit voorval door Cestius werd begaan vluchtten veel van de meest eminente Joden uit de stad weg, zoals zij van een zinkend schip zouden vluchtten.

Eusebius, de christelijke historicus uit de vierde eeuw en eveneens bisschop van Caesarea, schrijft in 'Eccl. Hist.' III, 5, hierover,

“Verder werden de leden van de kerk in Jeruzalem, door een orakel die geschonken werd aan aanneembare personen daar, opgedragen om de stad te verlaten voordat de oorlog zou beginnen, en zij vestigden zich in een dorp in Perea, genaamd Pella. Zij die in Christus geloofden migreerden vanuit Jeruzalem naar Pella.”

De christenen in Jeruzalem verhuisden naar Pella, een stad ten zuiden van de Jordaan, vele mijlen ten noorden van de Dode Zee. Met andere woorden, de tegenspoed zorgde binnen de kerk in Jeruzalem niet voor slachtoffers, zij vertegenwoordigden de goede vijgen van Juda. God bracht de tegenspoed om de slechte vijgen te oordelen – zij die het Judaïsme bleven aanhangen, zij die het wetteloze, hypocriete religieuze systeem dat Jezus als de Christus had verworpen bleven steunen.

Op de ochtend van het Pascha in 70 n.Chr. omsingelde Rome Jeruzalem. De belegring duurde tot augustus, op Ab 10 werd de tempel verwoest, dit is dezelfde dag waarop de Babyloniërs de eerste tempel in 586 v.Chr. hadden verbrand. Opnieuw zegt Josephus ons in “Wars”, VI, iv, 5,

Zo trok Titus [de Romeinse generaal] zich in de toren van Antiochië terug en besloot daar de volgende morgen met zijn hele leger de tempel te bestormen en daar om het heilige huis heen een kampement op te zetten. Maar God had, wat betreft dat huis, het al lang geleden verdoemd om verbrand te worden. En nu was die fatale dag volgens de omloop van de eeuwen aanstaande; het was de tiende dag van de maand Lous, of Ab, waarop het al eerder door de koning van Babylon was verbrand.

Het ijzeren juk opnieuw geplaatst op de slechte vijgen van Juda

In 70 n.Chr. werd Jeruzalem verwoest en de laatste verwoesting van het land geschiedde met de inname van Masada in 73 n.Chr. Gedurende deze hele tijd namen de Judeeërs dezelfde houding over als van hun voorvaders in de dagen van Jeremia. Zij konden niet geloven dat God echt tegen hen zou strijden. Zij konden niet geloven dat God hen voor hun zonden aan het oordelen was. Zij konden niet geloven dat het de wil van God was dat zij zich aan hun gehate veroveraars zouden onderwerpen. En daarom lieten de religieuze zeloten en de patriotten onder hen de volslagen rampspoed over het volk

komen.

Uit de geschiedenis blijkt duidelijk dat in 70 n.Chr. de Joden onder het ijzeren juk, zoals dit in de wetten van tegenspoed wordt gedefinieerd, kwamen te staan. Deut. 28:48-50 zegt,

… zult u uw vijanden, die de HEERE op u af zal sturen, dienen met honger en dorst, met naaktheid en gebrek aan alles. Hij zal u een ijzeren juk op de hals leggen, totdat Hij u wegvaagt. 49 De HEERE zal een volk van ver weg tegen u doen opkomen, van het einde van de aarde, zoals een arend aan komt zweven; een volk waarvan u de taal niet verstaat, 50 een meedogenloos volk, dat oude mensen niet ontziet en jonge mensen niet genadig is.

Het nationale symbool van Rome was een arend. Het Romeinse Rijk was eveneens het vierde dierkoninkrijk in Daniël, dat de profeet beschrijft als in het bezit zijnde van IJZEREN benen. Daarom lijkt deze profetie van het ijzeren juk en volk als een arend bijzonder van toepassing op Rome.

Deut. 28:52 Het zal u benauwen in al uw poorten, totdat uw hoge en versterkte muren, waarop u in heel uw land vertrouwde, neervallen. Het zal u benauwen in al uw poorten, in heel uw land, dat de HEERE, uw God, u gegeven heeft.

Het Romeinse leger belegerde Jeruzalem en al de dorpen van Judea totdat zij allen onderworpen waren, net zoals Mozes dit in het bijzonder vermeldde.

Deut 28:62 U zult met weinig mensen overblijven, terwijl u zo talrijk was als de sterren aan de hemel, omdat u de stem van de HEERE, uw God, niet gehoorzaam geweest bent. 63 En het zal gebeuren, zoals de HEERE Zich over u verblijdde om u goed te doen en u talrijk te maken, dat de HEERE Zich zo over u zal verblijden om u om te brengen en weg te vagen. U zult weggerukt worden uit het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen. 64 De HEERE zal u verspreiden onder al de volken, van het ene einde van de aarde tot aan het andere einde van de aarde. Daar zult u andere goden dienen, die u noch uw vaderen gekend hebben, hout en steen. 65 Daarbij zult u onder die volken niet tot rust komen en uw voetzool zal geen rustplaats hebben, want de HEERE zal u daar een bevend hart, kwijnende ogen en een treurende ziel geven.

Merk op dat Mozes zei dat dit zou gaan gebeuren wanneer het volk ongehoorzaam aan God zou zijn. Zij die de woorden van Mozes niet geloven zullen de Romeinen de schuld geven voor deze aanval in 70 n.Chr. Anderen zullen het verwijten aan de omstandigheden. Sommige christenen zullen de duivel de schuld geven. Maar Mozes schrijft deze tegenspoed aan God toe. In Joh 5:45-47 zei Jezus het volgende over hen,

Denk niet dat Ik u zal aanklagen bij de Vader; die u aanklaagt, is Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt. 46 Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven. 47 Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe zult u Mijn woorden geloven?

Het ijzeren juk, zoals het door Mozes was gedefinieerd, betekende dat de Judeeërs uit het land werden gezet. Meer dan een miljoen Joden kwamen in deze oorlog om. Nog meer werden als slaaf in anderen landen verkocht. Toch werd nog niet echt iedereen uitgezet. Oftewel, zij mochten zich nog wel in het land bevinden. De instelling ging pas van kracht toen een andere opstand zich voordeed, bekend onder de naam Bar Kochba-opstand van 132-135 n.Chr.

Ondanks al hun tegenwerpingen geloofden de Joden Mozes net zo min als zij Jezus geloofden. Als zij Mozes hadden geloofd, dan haddenzij wel begrepen dat het niet de Romeinen waren, maar dat het God was die het oordeel en de tegenspoed over hen bracht. Als zij Jeremia hadden geloofd, dan hadden zij zich aan de Romeinen onderworpen en hadden zij zich vermenigvuldigd onder het houten juk, net zoals hun voorvaderen dit in Babylon hadden gedaan. Maar hun reactie jegens het Romeinse leger was dezelfde reactie als die van de slechte vijgen jegens het leger van Babylon vele jaren eerder.

Zij begrepen niet dat God hen aan het oordelen was. In plaats daarvan besloten zij om tot de dood toe te strijden, denkende dat God te allen tijde aan hun kant zou staan. Het lijkt een historisch feit te zijn dat zij die wetteloos zijn, eveneens ook blind zijn voor hun eigen wetteloosheid. Vanwege deze reden bevochten zij degenen die God had opgeworpen om de natie te oordelen. Zij bevochten de stok, in plaats van zich te vernederen voor Degene die deze hanteerde. Deut. 28:64 profeteert dat zij in hun gevangenschap andere goden in andere landen zouden gaan dienen. Judaïsme vervult deze profetie eveneens, want zij dienen niet de God van de Bijbel, behalve dan met hun lippen.

En daarom staan Joodse geschiedenisboeken vol van klachten over hoe andere volken hen slecht hebben behandeld. Laten wij ons als christenen niet mengen met hen die doelbewust anderen mishandelen, waaronder de Joden. En laten wij eveneens erkennen dat God een goddeloos volk opwierp om hen volgens de wet van Mozes te oordelen. God gebruikt naast goede mensen ook slechte mensen voor Zijn doeleinden – hetzij op verschillende manieren.

De timing van het oordeel over Jeruzalem

Dit oordeel van God kwam over hen als direct gevolg van hun verwerping en executie van Johannes de Doper en Jezus Christus. God had hen 40 jaar van genade geschonken, waarin zij tot bekering konden komen, zij weigerden dit echter te doen. In hun blinde overijverigheid bleven zij strijden tot heel het land geruïneerd was en er miljoenen mensen dood of in slavernij verkocht waren.

Johannes de Doper werd met het Pascha van 30 n.Chr. gedood, dit was ca. zes maanden nadat hij Jezus had gedoopt. Mattheüs 14:1-12 zegt ons dat nadat Johannes was geëxecuteerd zijn discipelen naar Jezus gingen en Hem het nieuws vertelden. Vervolgens voedde Jezus de 5000 met vijf broden en twee vissen (hetzelfde verhaal wordt in Johannes 6 verteld, waar wij zien dat dit wonder rond de tijd van Pascha werd gedaan).

Johannes stierf op het Pascha van 30 n.Chr. Veertig jaar later, met het Pascha van 70 n.Chr., begonnen de Romeinen de stad Jeruzalem te belegeren. Josephus, een van de Judese generaals die tot aan deze belegering tegen de Romeinen had gevochten, schreef van de 115.880 doden en gewonden die door een van de poorten van Jeruzalem werden gedragen. In zijn 'Wars of the Jews', V, xiii, 7, schreef hij,

Niet minder dan honderdvijftienduizend achthonderd tachtig dode lichamen, binnen de tijd tussen de veertiende dag van de maand Xanthicus of Nissan [d.w.z. Pascha], toen de Romeinen hun kamp bij de stad opzetten, en de eerste dag van de maand Panemus of Tamuz."

Josephus beschreef dat de Romeinen hun kamp rond Jeruzalem opzetten om zo de belegering op het Pascha van 70 n.Chr. te beginnen. Dit was exact veertig jaar na de executie van Johannes de Doper. De stad werd eind augustus dat jaar verwoest. De tempel werd verbrand. Door de hitte hiervan smolt al het goud. Later wrikte in de strijd om het goud heel het volk elke steen van de andere los om het goud, dat zich tussen de stenen bevond, te verzamelen. Toen de verwoesting eenmaal was geschied stond er geen enkele steen meer op de andere, hetgeen Jezus in Mat. 24: 1-2 al voorzegt had,

En Jezus ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. 2 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden.

Op deze manier werden de woorden van Jezus vervuld.

De inname van Masada: 73 n.Chr.

De Zeloten waren de Joodse extremisten in die tijd. Zij werden de Sicarii genoemd, wat 'volk van de dolken' betekent. Het waren moordenaars en terroristen. Een ieder die hen niet hielp om de Romeinse overheid omver te werpen was hun vijand. Een van de discipelen van Jezus, Simon Zelotes, was een van hen geweest (Luk. 6:15), totdat Jezus hem een betere weg toonde. Zelotes betekent 'de Zeloot'.

In 73 n.Chr. was een man genaamd Eleazar de commandant van de Sicarii. Voordat ze naar Masada gingen doodden hij en zijn mannen duizenden mensen in Jeruzalem, waarmee hij het volk terroriseerde zodat ze zich bij hem zouden aansluiten in de opstand tegen de Romeinen. Een ieder onder hen die vreedzaam was werd gedood. Toen de Sicarii uiteindelijk uit Jeruzalem werden verbannen namen zij de vestingberg Masada in.

Drie jaar na de verwoesting van Jeruzalem namen de Romeinen ten slotte Masada in. De Romeinen hadden een verhoging moeten bouwen om zo de vesting in te nemen. Hun verhoging was op de veertiende dag van de eerste maand in 73 n.Chr. af. Dit was de dag waarop het volk normaliter hun lammeren voor het Pascha zou slachten om ze diezelfde avond nog op te eten. De Romeinen besloten om Masada de volgende morgen te bestormen. Maar die nacht drongen de Sicarii elkaar erop aan om in plaats van Pascha te vieren, zelfmoord te plegen. Slechts een vrouw en vijf kinderen konden zich verbergen en ontkwamen aan het gericht. Het feit dat ze die nacht zichzelf moesten verbergen duidt erop dat het meer was dan een vrijwillige zelfmoord. Het was eveneens moord onder het mom van 'geassisteerde zelfmoord'. Het is onmogelijk om te zeggen hoeveel mensen daadwerkelijk gedood werden. In 'Wars of the Jews', VII, ix, 1, zegt Josephus,

Deze rampspoedige slachting geschiedde op de vijftiende dag van de maand Xanthicus, oftewel Nisan.

Dit brengt de slachting van de eerstgeborenen in Egypte in herinnering, die eveneens op de oorspronkelijk nacht van Pascha geschiedde. De enige reden waarom de Israëlieten aan deze slachting ontkwamen was omdat zij het bloed van het lam op hun deurposten en dorpels hadden aangebracht. Exo. 12:12-13 zegt,

Want Ik zal in deze nacht door het land Egypte trekken en alle eerstgeborenen in het land Egypte treffen, van de mensen tot het vee. En Ik zal aan al de goden van de Egyptenaren strafgerichten voltrekken, Ik, de HEERE. 13 En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan en er zal geen plaag onder u zijn die verderf teweegbrengt, als Ik het land Egypte zal treffen.

De Sicarii vierden in de lente van 73 n.Chr. geen Pascha. In plaats daarvan hielpen zij elkaar om op de nacht, die terugdacht aan de slachting van de eerstgeborenen van Egypte, zelfmoord te plegen. Deze gebeurtenis identificeert de Sicarii met de Egyptenaren die op dat eerste Pascha stierven, en niet met de religieuze Israëlieten. Het is eveneens opvallend dat de Sicarii-terroristen die bij Masada om het leven kwamen vandaag de dag door de Israëli’s als helden worden herdacht. Maar in plaats daarvan moeten zij juist herdacht worden als voorbeelden van slechte vijgen wiens houding en daden door alle komende generaties moeten worden verafschuwd.

Josephus benadrukt dat deze religieuze zeloten (de Sicarii) onder degenen verkeerden die het meest verantwoordelijk waren voor de rampen die over Jeruzalem en het hele volk kwamen. Hun rebelse leer was “om God te zien als hun enige Heer en Meester” ('Wars', VII, x, 1). Zij geloofden niet dat God ernaar verlangde dat zij door een buitenlander werden bestuurd. Hiermee bedoelden ze dat zij Gods goedkeuring hadden om de oorlog te verklaren aan ieder volk dat hen overweldigd had. Zij begrepen de wet van tegenspoed in Deut. 28 niet. Zij begrepen ook het boek Richteren niet, waar God heel duidelijk naar voren laat komen dat Hij ze geen vrijheid zou verlenen wanneer zij in opstand tegen Zijn wet leefden en een onberouwvolle houding aannamen. Noch leerden zij iets uit de geschriften van Jeremia en de verwoesting van Jeruzalem door Babylon.

De slechte vijgen slaagden er slechts in om door hun ijver om het houten juk af te werpen een ijzeren juk te verzekeren. Velen werden afgeslacht, het land was geruïneerd en de mensen werden als gevangen en slaven naar het buitenland gezonden. Alles wat Mozes in de wet van tegenspoed had geprofeteerd kwam over hen.

Dit ijzeren juk duurde tot aan de twintigste eeuw voort, waarbij het moderne Zionisme ontstond. Zionisme was een poging om het ijzeren juk af te werpen en om naar het oude land terug te keren zonder eerst berouw te tonen over hun vijandschap tegen Jezus Christus, zoals de wet dit eist. Daarom is deze beweging zelf wetteloos. Maar vele Joden werden moe van het wachten, waarbij zij verblind bleven voor de oorzaak van hun eigen diaspora.

De vraag is dan: waarom slaagde het Zionisme erin om een Israëlische staat te vestigen, zelfs waarbij de wet van tegenspoed dit onmogelijk lijkt te maken? Er bestaat geen Bijbels voorschrift hoe men een juk van hout of ijzer kon afwerpen, dan alleen het voorschrift van bekering. Het antwoord kan gevonden worden in het feit dat Judaïsme twee soorten profetieën vervult, een van Juda en een van Edom. Onder de banier van Juda kon het volk door goddelijke wetgeving het ijzeren juk niet afwerpen.

Maar onder de banier van Edom hadden de Joden een echte zaak om aan het goddelijk gerechtshof voor te leggen. God had Ezau-Edom beloofd dat hij het land Kanaän zou ontvangen. Omdat Jakob-Israël het land door fraude had verkregen werd hij door de wet verplicht om het aan zijn broer terug te geven. En daarom werd in 1948 de vlag 'Union Jack' van Groot-Brittannië uit Palestina verwijderd en was een nieuwe natie geboren, een natie die zichzelf Israël noemde. De naam 'Jack' is een afkorting van Jakob. In 1948 werd Jakob gedwongen om het land aan de Zionistische Joden terug te geven. Dit niet omdat zij van het noordelijke huis van Israël afstamden, noch omdat zij van het zuidelijke huis van Juda afstamden, maar vanwege hun afstamming van Edom.

Maar voordat wij deze recente gebeurtenissen uit de twintigste eeuw kunnen gaan begrijpen moeten we eerst de betekenis van de verwerping van Jezus Christus bij Zijn eerste komst uitleggen.

Hoofdstuk 6

De verwerping van Jezus

Het is algemeen bekend dat het volk van Juda Jezus als de Messias verwierp. De meeste mensen weten ook dat Judas, toen hij zich aansloot bij de vijanden van Jezus, Jezus verraadde, ondanks dat hij een discipel en vriend van Jezus was. Maar slechts weinigen begrijpen dat dit gehele verhaal van Jezus’ verwerping al als afschaduwing in het Oude Testament wordt geprofeteerd in het verhaal van Absalom, die met behulp van Achitofel de troon van zijn vader toeëigende.

Om volledig te kunnen bevatten waarom en hoe de Joden Jezus als de Messias verwierpen, moeten men het overeenkomstige verhaal in het Oude Testament zien. Wij kunnen geen correct begrip van het Nieuwe Testament verkrijgen, tenzij wij de beelden en afschaduwen van het Oude Testament bestuderen.

Absalom: de tijdelijke veroveraar van Davids troon

De familieproblemen van David kwamen voort uit zijn affaire met Bathseba. In 2 Samuël 13 lezen we het verhaal van Amnon, de zoon van David, en hoe hij zijn halfzus Tamar verkrachtte. Tamar en Absalom waren broer en zus. Hun moeder was Maächa, een buitenlandse prinses, zoals we in 2 Sam. 3:3 kunnen lezen,

… zijn tweede was Chileab, van Abigaïl, de vrouw van Nabal, uit Karmel; de derde Absalom, de zoon van Maächa, de dochter van Talmai, koning van Gesur;

Absalom haatte Amnon voor het verkrachten van zijn zus (2 Sam. 13:22). Zijn haat sluimerde gedurende twee jaar, en in die tijd leek zijn vader (koning David) geen actie te ondernemen om Amnon terecht te stellen. Door de gedachte van David te bestuderen kunnen we er zeker van zijn dat hij over deze situatie ernstig had gebeden met de vraag wat hij moest doen. De wet die hierop van toepassing is kunnen we vinden in Lev. 18:9,

De schaamdelen van uw zuster, de dochter van uw vader of de dochter van uw moeder, of ze nu in dit gezin of daarbuiten geboren is, hun schaamdelen mag u niet ontbloten.

Dergelijk gedrag was een van de redenen waarom God de Kanaänieten het land uitzette toen de maat vol was. Het oordeel van de wet kunnen we vinden in Lev. 18:24-29,

U mag uzelf niet verontreinigen met al die dingen, want de heidenvolken die Ik vóór u uit ga verdrijven, hebben zich met al die dingen verontreinigd... 27 Want de mensen in dit land die er vóór u waren, hebben al die gruweldaden gedaan, zodat het land onrein geworden is. 28 Laat het land u niet uitspuwen, omdat u het verontreinigt, zoals het het heidenvolk dat er vóór u was, uitgespuwd heeft. 29 Want al wie ook maar één van al die gruweldaden doet, de personen die ze doen, moeten uit het midden van hun volk uitgeroeid [of afgesneden/verbannen] worden.

Het is dus zeker dat David gebeden had over het verbannen van Amnon, waarmee hij hem van Juda zou afsnijden en hem zo zijn burgerlijke rechten zou ontnemen, want dit was het oordeel van de wet. Toch herinnerde hij zich ook zijn eigen zonde met Bathseba. David zelf was ook schuldig aan zowel overspel met Bathseba als de moord op Uria, haar man. In die situatie was God jegens David genadig geweest, waarbij hij besloot dat niet David, maar zijn zoon, de zoon van Bathseba, zou sterven. Dat hele verhaal wordt in 2Samuël 12, het hoofdstuk direct voor het voorval van Amnons verkrachting van Tamar, verteld.

Toen de profeet Nathan David confronteerde met zijn zonde, vertelde hij David eerst een verhaal over een rijke man die het enige lam van zijn arme buurman had genomen om aan zijn gasten voor te schotelen. David werd woest om deze ongerechtigheid en kondigde een oordeel voor de rijke man aan. In 2Sam. 12:5-6, zei hij tegen Nathan,

... Zo waar de HEERE leeft, voorzeker, de man die dat gedaan heeft, is een kind des doods! 6 En dat ooilam moet hij viervoudig vergoeden, omdat hij dit gedaan heeft en geen medelijden had.

Davids zoon werd als plaatsvervanger gekozen om voor zijn zonden te sterven. Die zoon van David was een beeld van Christus, geroepen om voor onze zonden te sterven. Maar het tweede deel van dit oordeel van David was dat hij het volgens de wet viervoudig moest vergoeden (Exo. 22:1-4). Zo zien wij vervolgens dat David de jaren daarna vier zonen zou verliezen: het naamloze kind, Amnon, Absalom en Adonia.

Toen David te weten kwam wat Amnon had gedaan, ontstak hij in hevige woede (2 Sam. 13:21), maar hij wist wel beter dan de situatie te veroordelen in een woedende toestand. Daarnaast kende hij de genade van God persoonlijk. Door het bestuderen van de wet wist David maar al te goed dat het zijn van een rechter niet zo makkelijk was, als dat het voor een legalist leek te zijn. En daarom bleef hij voortdurend in gebed om er zo achter te komen hoe hij Amnons daad volgens de gedachte van God met een juiste balans tussen rechtvaardigheid en genade moest oordelen. Het afwachten van het veroordelen van Amnon het niet ten doel dat het voorval in de vergetelheid zou raken, want geen enkele vader kan een dergelijke situatie vergeten.

Dit wachten was goddelijk ingegeven en het was, zoals we snel zullen ontdekken, noodzakelijk om de profetische beelden en afschaduwen van de komende gebeurtenissen te vervullen.

Absalom had echter geen idee waarom zijn vader zo lang wachtte. Hoewel David zeer boos was, bleef de haat van Absalom maar groeien (2Sam. 13:22). Hierin zit een verschil, want tenslotte verteerde zijn haat hem en nam hij het recht in eigen hand en beging hij als legalist een onwettige daad. Legalisme is de ergste vorm van wetteloosheid, want het verblind.

Absalom organiseerde een familiefeest en droeg de slaven op om Amnon op dat feest te doden. Het complot slaagde (2Sam. 13:28-33). Amnon werd vermoord en Absalom vluchtte naar Gesur, waar hij bij Talmai, de vader van zijn moeder, ging wonen. In 2Sam. 13:37-39 lezen we het volgende,

Absalom was gevlucht en naar Talmai, de zoon van Ammihur, koning van Gesur, gegaan. En David rouwde over zijn zoon, al die dagen. 38 Absalom was dus gevlucht en naar Gesur gegaan. Hij bleef daar drie jaar. 39 Koning David verlangde ernaar uit te trekken naar Absalom, want hij had troost gevonden over Amnon, dat hij dood was.

Absalom verkreeg dus asiel in Gesur en bleef daar drie jaar. Gedurende die drie jaar verlangde David naar zijn zoon, maar hij ondernam of zei niets waardoor zijn zoon naar Jeruzalem zou terugkeren. David wist dat Absalom onwettig had gehandeld en dat verbanning hem daarom ten deel viel. Maar vanuit Absaloms oogpunt was hij ervan verzekerd dat hij recht had gedaan door Amnon te doden en was van mening dat zijn verbanning, hoewel onrechtvaardig, noodzakelijk was. Hij wilde terug naar het land gaan.

Tenslotte vroeg Absalom aan Davids generaal Joab om voor hem te bemiddelen. Pas toen stond David het toe dat Absalom in vrede terug naar Jeruzalem mocht keren. Maar er gingen nog eens twee jaar voorbij waarin David bleef weigeren om Absalom te ontmoeten (2 Sam. 14:28).

Tenslotte riep Absalom Joab nogmaals tot zich, maar nu weigerde Joab op te komen draven. Vervolgens gaf Absalom zijn knechten de opdracht om een stuk grond van Joab met gerst erop in brand te steken, en dit deden zij vervolgens. Dit kwam Joab te weten, waarop hij meteen naar Absalom ging om verhaal te halen. Vervolgens stond Absalom erop dat Joab naar David zou gaan om in zijn naam te bemiddelen. Het plan werkte. Absalom kon weer in de aanwezigheid van zijn vader David verkeren. In 2 Sam. 14:33 lezen we het volgende,

Toen ging Joab bij de koning naar binnen en vertelde het hem. Deze riep Absalom bij zich, en hij kwam bij de koning en boog zich voor hem neer met zijn gezicht ter aarde, vóór de koning; en de koning kuste Absalom.

Niet lang daarna besloot Absalom dat zijn vader het niet waard was om koning te zijn en beraamde hij een plan om hem te overweldigen en zo zijn troon toe te eigenen. Daarom vroeg hij toestemming aan David om naar het zuiden, naar Hebron, te gaan om “zijn geloften na te komen” (2 Sam. 15:7). David stond dit toe, maar toen Absalom in Hebron aankwam riep hij zichzelf uit als koning (2Sam. 15:10).

Eveneens stuurde hij boodschappers naar Achitofel, de raadgever en vriend van David, om zich bij hem aan te sluiten. Achitofel gaf gehoor aan de oproep en sloot zich bij hem aan. Op deze manier verraadde hij David door Absalom hulp te bieden om de troon toe te eigenen. 2 Sam. 15:12 zegt,

Absalom stuurde, toen hij de offers ging brengen, ook een bode om Achitofel, de Giloniet, Davids raadsman, uit zijn stad, uit Gilo te halen. De samenzwering werd sterk en het volk bij Absalom nam gaandeweg in aantal toe.

Nu zal iemand zich afvragen waarom Achitofel de kant van Absalom koos. Maar wanneer we zien dat Achitofel de opa van Bathseba was, worden de motieven duidelijk. 2 Sam. 11:3 zegt ons,

... Is dat niet Bathseba, de dochter van Eliam, de vrouw van Uria, de Hethiet?

In 2 Sam. 23:34 lezen we in de genealogische optekening van "Eliam, de zoon van Achitofel, uit Gilo."

Met andere woorden, Achitofel had een zoon met de naam Eliam, die op zijn beurt een dochter met de naam Bathseba had, welke de vrouw was waar David overspel mee had gepleegd (2 Samuël 11). Een genealogisch overzicht zou er als volgt uit zien:

Obed Achitofel

| |

Isaï Eliam

| |

David huwt Bathseba

Achitofel had David nooit voor deze zonde vergeven en dit maakte hem kwetsbaar voor de verleiding om David te verraden, ondanks het feit dat hij Davids raadgever en vriend was. Later schreef David in Psalm 41:10 het volgende over Achitofel,

Zelfs de man met wie ik in vrede leefde, op wie ik vertrouwde, die mijn brood at, heeft mij hard nagetrapt [letterlijk: heeft tegen mij een hiel groot gemaakt of opgeheven].

In Johannes 13:18 citeerde Jezus dit vers, waarbij Hij het profetisch toepaste op Judas de verrader,

Ik zeg dit niet van u allen; Ik weet wie Ik uitverkoren heb. Maar de Schrift moet vervuld worden: Wie Mijn brood eet, heeft zijn hiel tegen Mij opgeheven.

David had vertrouwen in Achitofel, maar in zijn citaat van Psa. 41:9 liet Jezus het stuk “op wie ik vertrouwde” weg, want Hij wist dat Judas Hem zou verraden. In dit opzicht verschilde Jezus van David, want Hij wist dat Hij Judas niet kon vertrouwen. Toch zien wij hierin dat Achitofel een beeld en afschaduwing van Judas was. Achitofel verraadde David. Judas verraadde de Zoon van David. Door dit beeld door te trekken zien wij dat de rol van Absalom in het toeëigenen van de troon van David later door de natie Juda werd overgenomen, in het bijzonder door de hogepriesters.

Gekruisigd op de 'schedel' van de Olijfberg

David weigerde om tegen Absalom en zijn mannen om de troon te strijden. In plaats daarvan verliet hij zachtmoedig Jeruzalem, wetende dat God Zijn troon zou vestigen. In dezen nam hij de houding van Jezus Christus aan, die eveneens weigerde te strijden om Zijn troonrechten, ondanks dat Hij de rechtmatige Erfgenaam van de troon was. 2 Sam. 15:30-31 zegt,

En David ging al huilend de weg omhoog naar de Olijfberg op, zijn hoofd bedekt, en zelf ging hij barrevoets. Ook van al het volk dat bij hem was, had iedereen zijn hoofd bedekt, terwijl zij al huilend de berg opgingen.

Dit is hetzelfde pad dat ook Jezus bewandelde toen Hij met Zijn kruis op Zijn rug naar de plek van Zijn kruisiging liep.

2 Sam. 15:31 Toen vertelde men David: Achitofel is onder hen die met Absalom samenspannen. En David zei: O HEERE, maak de raad van Achitofel toch tot dwaasheid.

Dit is een Hebreeuwse uitspraak. Achitofels naam betekent: 'mijn broeder is dwaas'. Ik ben van mening dat zijn naam profetisch is voor Judas’ houding jegens Jezus zijn 'broeder'. Judas dacht dat Jezus dwaas was vanwege het niet aanwenden van Zijn kracht om Zijn roeping als de Messias in te gaan en om zijn autoriteit in Jeruzalem te vestigen. Judas was het ook niet eens met Jezus’ weigering om de hogepriester te dwingen om Hem als de Messias te verklaren. Maar als Jezus deze zaak had opgedrongen, waar zou Zijn dwingende kracht ophouden? Het volk zou vervolgens van Hem verwachten dat Hij met geweld de Romeinen zou omverwerpen en het Koninkrijk met geweld zou innemen. Maar dit was heel Jezus’ intentie niet, want Hij wilde wachten en de harten van het volk door liefde inwinnen. Ook had Hij niet de intentie om het Romeinse volk omver te werpen, want Hij hield net zoveel van de Romeinen als van de Judeeërs.

2 Sam. 15:32 gaat verder,

En het gebeurde, toen David op de top [Hebr. rosh, 'hoofd'] van de berg kwam, waar men zich voor God neerbuigt [Hebr. shachah, 'buigen of aanbidden'].

Rosh is het Hebreeuwse woord dat met 'top' vertaald is en het betekent 'hoofd'. Zo is Rosh Hasanna bijvoorbeeld het 'hoofd' van het jaar, ofwel de eerste dag van het jaar, gemarkeerd door het Feest van de Bazuinen. Joh. 19:17 zegt ons dat Jezus op de Schedelplaats gekruisigd werd. Net zoals David naar de top of hoofd van de Olijfberg wandelde, zo ook droeg Jezus Zijn kruis naar dezelfde plek waar David God aanbad.

Dit was de oude locatie van het offeraltaar waar de rode vaarzen 'buiten het kamp' werden verbrand. Uiteraard vervulde Jezus dit brandoffer, zoals Hij alle offers vervulde. Buiten het kamp werd Hij gekruisigd (Heb. 13:11-13), en in die tijd werd dit gedefinieerd als 2.000 el buiten de muren van Jeruzalem. De top van de Olijfberg was exact die afstand. De plaats die vandaag de dag de Schedelplaats moet voorstellen bevindt zich niet buiten het kamp. Die heuvel lijkt wel op een schedel, maar archeologen zeggen ons dat dit het gevolg is van erosie van de afgelopen duizend jaar.

Het verhaal van Absalom die de troon toeëigende en Davids pad naar de top van de Olijfberg toont ons heel duidelijk en afdoende dat het verhaal van Absaloms opstand en Achitofels bedrog een profetisch beeld is van Jezus’ kruisiging en Judas’ verraad.

Later toen Absalom Achitofels raad om David meteen te achtervolgen in de wind sloeg, was Achitofel wijs genoeg om te weten dat David uiteindelijk weer tot de troon zou terugkeren. Hij wist dat het koningschap van Absalom ten einde zou komen en hij zou dan zelf vanwege zijn verraad Davids rechtspraak moeten ondergaan. Daarom lezen we in 2 Sam. 17:23,

Toen Achitofel zag dat zijn raad niet uitgevoerd was, zadelde hij de ezel en maakte zich gereed. Hij ging naar zijn huis in zijn stad, regelde de zaken van zijn huis en hing zich op. Zo stierf hij en werd begraven in het graf van zijn vader.

Achitofel hing zichzelf op, net zoals Judas dit later ook zou doen, zoals we in Mat. 27:3-5 kunnen lezen,

Toen Judas, die Hem verraden had, zag dat Hij veroordeeld was, kreeg hij berouw en hij bracht de dertig zilveren penningen bij de overpriesters en de oudsten terug 4 en zei: Ik heb gezondigd, want ik heb onschuldig bloed verraden! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? U moet maar zien. 5 En nadat hij de zilveren penningen de tempel in gegooid had, vertrok hij. Hij ging heen en hing zich op.

Later keerde David terug tot de troon en werd Absalom gedood (2 Sam. 18:15). De opstand van Absalom eindigde dus, nadat het direct succesvol had gebleken, uiteindelijk toch in een falen. Dit verhaal is profetisch over het verhaal van Jezus. De hogepriesters waren meteen succesvol in hun samenzwering om Koning Jezus omver te werpen, maar hun inspanning zal uiteindelijk falen.

Juda's opstand tegen koning Jezus

Het hele conflict tussen Absalom en David was profetisch wat betreft het conflict tussen de slechte vijgen van Juda en Jezus, de Zoon van David. Absalom vertegenwoordigde de slechte vijgen; David vertegenwoordigde de goede vijgen, in het bijzonder Jezus Christus. Amnon de verkrachter vertegenwoordigde de wetteloosheid van het algemene leiderschap van het volk. De concordantie van Strong zegt dat zijn naam 'trouw' betekent en leidt haar stam van het woord 'aman' af, dat 'opbouwen of ondersteunen; verzorgen als een ouder of zuster' betekent. De concordantie van Young zegt dat Amnon 'voogdij of opvoeding' betekent. Amnons naam lijkt te duiden op het idee van het voortbrengen van kinderen en het opvoeden, ondersteunen of verzorgen van hen, om hen zo tot de volwassenheid te brengen.

De kinderen van Juda werden voortgebracht en onderwezen om de gedachte van God door de goddelijke wet te kennen. De wet zelf is de leermeester waardoor kinderen tot de volwassenheid van de gedachte van Christus komen (Gal. 3:24; 4:2). Maar als de wet alleen maar juridisch wordt toegepast, zonder de gedachte van Christus, heeft het als gevolg dat het de bruid van Christus verkracht.

Tamar betekent 'opzetten, rechtop, een palmboom'. Zij vertegenwoordigt de ware gelovigen in Juda – dit zijn de goede vijgen. Als vrouw vertegenwoordigt zij ook de ware bruid van Christus.

Er zijn ten minste twee manieren waarop wij naar deze profetische gelijkenis kunnen kijken. Ten eerste toont het verhaal van Amnon aan hoe de leiders van Juda de bruid van Christus zouden verkrachten. Hun religieuze instellingen maakte de goddelijke wet krachteloos (Mat. 15:6) en zorgde ervoor dat zij wetteloos werden. In de eeuwen van Juda’s terugkeer uit Babylon tot de geboorte van Christus namen de Farizeeërs en Saduceeën gestaag een hypocriete vorm van religieuze wetteloosheid aan.

Een tweede manier om Amnon te bezien is dat hij de goddelijke wet zelf vertegenwoordigde. Vanwege de wetteloosheid van Juda veroordeelde de wet hen tot een ijzeren juk van een 70-jarige gevangenschap onder Babylonische regering, gevolgd door een nog veel langere periode onder een houten juk. In de tijd dat Jezus werd geboren verkeerden zij nog steeds onder een Romeins houten juk.

De goddelijke wet was in essentie hun leermeester en door deze oordelen onderwees God hen in gehoorzaamheid. Daarnaast huurde Hij ook andere volken als leermeester in – als eerste Babylon, vervolgens Medië-Perzië, hierna Griekenland en toen Rome.

Als verlengde hiervan was Amnon (voogdij) vervolgens profetisch van deze andere rijken die wetteloos en onderdrukkend waren. Zij hadden Tamer, de bruid van Christus, verkracht. Er werd in die eeuwen jegens het volk van Juda veel onrecht gepleegd. Zij verlangden naar vrijheid en gerechtigheid. Zij begrepen niet dat de jukken van ijzer en hout vanwege hun zonden het juridische oordeel van God over het volk waren. Daarom werden zij net zoals Absalom ontevreden, denkende dat God (David) niet geschikt was om hen te regeren, want het leek erop dat Hij, ondanks al hun religieuze activiteit, niets ondernam.

En daarom deden zij net zoals Absalom onwettige zaken om Gods hand te dwingen. Absalom verbrandde de akker met gerst van Joab. In ons boek 'De Gerstoverwinnaars' toonden wij aan dat gerst de overwinnaars vertegenwoordigt – in dezen van toepassing op de goede vijgen. In het bijzonder profeteert het van de profeten die allemaal in Jeruzalem werden gedood, culminerend met Johannes de Doper, de laatste van de Oudtestamentische profeten, die door Herodus gevangen en uiteindelijk geëxecuteerd werd. Dit was de laatste daad van het 'verbranden van de gerst' waardoor Absalom weer in het bijzijn van David kon verkeren.

De verwerping van Johannes en zijn gevangenschap zorgde ervoor dat Jezus Zijn publiekelijke dienstwerk begon. Het zorgde ervoor dat de 'Absalomgemeenschap' in het bijzijn van Koning Jezus, de Zoon van David, kon verkeren. 2 Sam. 14:33 zegt:

… de koning kuste Absalom.

Dit spreekt van Jezus die omgang had met de hogepriesters in Jeruzalem. Jezus zegende ('kuste') het volk met vele goede werken en wondergenezingen. Maar zoals Psa. 109:3-5 al zegt, betaalde zij Zijn goedheid en liefde terug met kwaad en haat:

Met hatelijke woorden hebben zij mij omringd, ja, zij hebben mij zonder reden bestreden. 4 Voor mijn liefde klagen zij mij aan, maar ik was steeds in gebed. 5 Zij hebben kwaad over mij gebracht in plaats van goed, en haat in plaats van mijn liefde.

De slechte vijgen van Juda, die geleid werden door hun religieuze leiders in de tempel, verlangden een Messias die een groot militair leider zou zijn, opdat zij de gehate Romeinen konden overwinnen en de rest van de wereld in slavernij konden brengen. Zij geloofden in wereldvrede, maar alleen nadat de wereld door militaire strijd was onderworpen. Dit was hun opvatting van de Messias en dit is de reden dat toen Jezus als Vredevorst kwam, zij het met Zijn methoden ronduit oneens waren. Volgens hun mening was Hij simpelweg geen Messias-type.

Binnen het profetische verhaal van David bevinden zich twee vredevorsten. Absalom was de eerste. Zijn naam betekent 'vader van vrede'. De tweede is Salomo, dat eveneens 'vrede' betekent. Beide waren zonen van David; vandaar dat zij beide vorsten (prinsen) waren. Maar Absalom was een vorst van geweld die hypocriet de naam van 'vader van vrede' droeg. Aan de andere kant vestigde Salomo ware vrede in Israël en op die manier was hij een beeld van Christus, de ware 'Vredevorst'.

Absalom was het oneens met David die blijkbaar niets deed aan het feit dat Amnon Tamar verkracht had. Hij eiste 'gerechtigheid' en toen dit niet geschiedde wierp hij David omver en eigende hij de troon toe. Zo was ook het volk ten tijde van Jezus het oneens met God die blijkbaar niets aan Rome’s verkrachting van het volk van Juda deed. Het volk bad tot God om gerechtigheid en toen dit niet geschiedde wierpen zij Koning Jezus omver en eigende zij Zijn troon toe.

Jezus was de God van het Oude Testament, die Zich eerst als El Shaddai openbaarde en later als Yahweh. Hij was de Wetgever die Mozes vanaangezicht tot aangezicht kende. In Zijn bestaan voor Zijn vleeswording als God in de hemel, deed Jezus niets om het volk van hun houten juk onder Medië-Perzië, Griekenland of Rome te bevrijden. Toen Jezus naar de aarde kwam en als kind in Bethlehem geboren werd, deed Hij wederom niets om het volk van hun houten juk onder Rome te bevrijden

– ondanks dat Hij de macht had om dit te doen. Waarom? Het volk kon dit niet bevatten. Maar Jezus begreep de wet van tegenspoed. En daarom leek het erop dat hij, net zoals David, niets deed.

Net zoals Absalom waren de slechte vijgen het met dit beleid van nietsdoen ronduit oneens. En net zoals Achitofel stemde zelfs Judas, de discipel van Jezus, overeen met de slechte vijgen. Men zou vervolgens verwachten dat Absalom de les geleerd had om de misdaad van verkrachting niet plegen. Maar uiteindelijk eindigde Absalom, op advies van Achitofel, zelf als verkrachter van al Davids bijvrouwen! Dit verhaal wordt in 2 Sam. 16:20-23 vertelt,

Toen zei Absalom tegen Achitofel: Geeft u met elkaar raad, wat zullen wij doen? 21 En Achitofel zei tegen Absalom: Ga naar de bijvrouwen van uw vader, die hij achtergelaten heeft om zorg te dragen voor het huis. Dan zal heel Israël horen dat u bij uw vader in een kwade reuk gekomen bent, en zullen allen die bij u zijn, moed grijpen. 22 Toen spanden zij voor Absalom een tent op het dak; en Absalom ging naar de bijvrouwen van zijn vader, voor de ogen van heel Israël. 23 In die tijd was de raad die Achitofel gaf, alsof men naar het woord van God vroeg. Zo was elke raad van Achitofel, zowel voor David als voor Absalom.

Het is opvallend dat zo veel mensen die anderen van onrecht beschuldigen vaak zelf aan dezelfde zaken schuldig zijn. In dit geval spreekt het profetisch over de misbruik van Israël, de vrouw van God. De hogepriesters waren van mening dat God onrechtvaardig was vanwege het feit dat Hij het toestond dat de Romeinen hen overheersten, maar tegelijkertijd misbruikten zij het volk zelfs meer dan dat de Romeinen ooit hadden gedaan. In Mat. 23:2-15 zei Jezus,

De schriftgeleerden en de Farizeeën zijn gaan zitten op de stoel van Mozes... 4 Want zij binden lasten samen die zwaar zijn en moeilijk om te dragen, en zij leggen ze op de schouders van de mensen; maar zij willen die zelf met geen vinger verroeren... 13 Maar wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen voor de mensen; u gaat er immers zelf niet binnen, en hen die er binnen willen gaan, laat u er niet binnengaan. 14 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van de weduwen op, en voor de schijn bidt u lang; daarom zult u een des te zwaarder oordeel ontvangen. 15 Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u reist zee en land af om één proseliet te maken, en als hij het geworden is, maakt u hem een kind van de hel, dubbel zo erg als u.

Door de vrouw van God te verkrachten maakten zij zichzelf 'verfoeilijk' voor de Vader (2 Sam. 16:21), net zoals Achitofel had geadviseerd. In Mattheüs 21 vertelde Jezus een gelijkenis van het Koninkrijk, waarbij Hij de Joodse leiders de dag van het complot voorhield waarop zij de troon van de Messias toeëigende.

De wijnbouwers of landbouwers in de wijngaard van God hadden de autoriteit over de wijngaard verkregen om de Eigenaar (God) de vruchten op hun tijd te geven. Toen de Eigenaar van de wijngaard zijn slaven zond om de vruchten te verzamelen sloegen de landbouwers hen, stenigde zij hen en in enkele gevallen doodden zij hen (Mat. 21:35-36). Ten slotte zond Hij Zijn Zoon, in de veronderstelling dat zij wel ontzag voor Zijn Zoon zouden hebben. Maar vers 38 zegt,

Maar toen de landbouwers de zoon zagen, zeiden zij onder elkaar: Dit is de erfgenaam. Kom, laten we hem doden en zijn erfenis voor onszelf houden. 39 Toen ze hem gegrepen hadden, wierpen zij hembuiten de wijngaard en doodden hem.

Absalom wist dat zijn vader de koning was en vanwege die reden eigende hij de troon toe. Op gelijke wijze wisten de hogepriesters ook dat Jezus de Erfgenaam was. Zij doodden Hem, omdat zij wisten wie Hij was. Het was een opzettelijke oproer en opstand om Zijn erfdeel in beslag te nemen. Merk eveneens op dat de Romeinen niet de landbouwers voorstelden. Zij hadden geen bewaring van Gods Koninkrijk gekregen, noch hadden zij de profeten gedood, die in dezelfde gelijkenis de slaven van de koning waren.

De Romeinen hebben Jezus ook niet gekruisigd. Pilatus wilde in feite Jezus juist vrijlaten (Hand. 3:13 – Act 3:13). Joh 19:15-18 zegt ons wie de kruisiging deed:

Maar zij schreeuwden: Weg met Hem, weg met Hem, kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Moet ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan de keizer. 16 Toen leverde hij [Pilatus] Hem dan aan HEN [de overpriesters] over om gekruisigd te worden. En ZIJ namen Jezus mee en leidden Hem weg. 17 En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij op weg naar de plaats die Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha. 18 Daar kruisigden zij [de overpriesters] Hem en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden.

In de dagen na Pinksteren maakten de leiders van het Sanhedrin bezwaar aan jegens de rede van Petrus, zeggende dat hij de intentie had om “het bloed van deze Mens over ons brengen” (Hand. 5:28 – Act 5:28). Met andere woorden, de Joodse leiders beschuldigden Petrus ervan dat hij hen verantwoordelijk hield voor de kruisiging van Jezus. In Hand. 5:30 (Act 5:30) reageert Petrus als volgt,

De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, Die u omgebracht hebt door Hem aan een kruishout te hangen.

Maar misschien wordt de meest belangrijke passage waarin het verband tussen de hogepriesters van het Sanhedrin en Absaloms toeëigenen van Davids troon wel getoond in Hand. 7:51-53 (Act 7:51-53), waar Stefanus zijn rede geeft waarin hij het verhaal van Gods Koninkrijk voordraagt. Zijn rede eindigt met de volgende woorden:

Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, u verzet u altijd tegen de Heilige Geest; zoals uw vaderen deden, zo doet u ook. 52 Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood die de komst van de Rechtvaardige aankondigden, van Wie u nu verraders en moordenaars geworden bent. 53 U, die de wet ontvangen hebt door de dienst van engelen, hebt die niet in acht genomen!

In Mattheüs 22:1-7 vertelde Jezus een andere gelijkenis die tot de hogepriester was gericht. Zij die als eerste waren geroepen om tot het bruiloftfeest te komen weigerden te gaan. In feite misbruikten zij de boodschappers (profeten) die hen tot de bruiloft hadden uitgenodigd. Wij lezen het volgende,

5 Maar zij sloegen er geen acht op en gingen weg, de één naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. 6 En de anderen grepen zijn slaven [Gods profeten], behandelden hen smadelijk en doodden hen. 7 Toen de koning dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers, bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.

In 70 n.Chr. ging deze passage overduidelijk in vervulling toen God het Romeinse leger stuurde om Jeruzalem in brand te steken en om “die moordenaars” om te brengen. Met andere woorden, God gebruikte de Romeinen om het oordeel over Jeruzalem uit te voeren. God stuurde NIET Zijn legers om Rome te verwoesten, want zij waren NIET de moordenaar die in vers 7 worden aangehaald. Het is een valse beschuldiging om de Romeinen de schuld te geven van de kruisiging van Jezus, en iemand vals beschuldigen is het schenden van de goddelijke wet (Deut. 19:16-20).

Velen geven er vandaag de dag de voorkeur aan om de Romeinen de schuld te geven, want dit is meer politiek correct en het zorgt ervoor dat Joden gemakkelijker tot het Christendom bekeert kunnen worden. Maar door dit te doen onteren wij echter God door tegen Zijn Woord in te gaan. Wij geloven dat het Woord de geïnspireerde Schrift is en ons doel is om te onderwijzen wat het zegt, want alleen de waarheid zal de mensen vrijmaken. Laat ons daarom geen valse getuige zijn.

Wij vermanen eveneens onze christelijke broeders om zich van enige emotionele haat die zij jegens de Joden, of andere mensen hebben, te ontdoen. Zulke zaken zijn onbetamelijk voor een ieder die de naam van Jezus Christus belijdt. Het is zaak om te geloven en te onderwijzen wat in de Schrift staat; het is een behoorlijk andere zaak om haat en bitterheid in het hart te koesteren. Hoewel wij zekerlijk bevestigen dat de priesters naar de ordening van Aäron Jezus gekruisigd hebben, moeten wij ook de noodzaak van dit offer door hun handen begrijpen. Zij waren namelijk de enigen die in staat waren om dit grote Offer te brengen. Zonder hen zou het offer van Jezus volgens de goddelijke wet niet geaccepteerd kunnen worden. Priesters met een Romeinse, Edomitische of enige andere afstamming, zouden de offerwetten hebben geschonden. Vandaar dat zij binnen het grotere geheel van Gods plan ons onopzettelijk een enorme dienst hebben bewezen.

Judas: zoon van het verderf

In 2Thes. 2:3 spreekt Paulus over “de mens van de wetteloosheid” als eveneens zijnde de “zoon van het verderf”.

Laat niemand u op enigerlei wijze misleiden. Want die dag komt niet, tenzij eerst de afval gekomen is en de mens van de wetteloosheid, de zoon van het verderf [Grieks, apoleia], geopenbaard is.

Jezus gebruikt in Johannes 17:12 dezelfde term voor Judas: 'de zoon van het verderf',

Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard en niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon van het verderf [Grieks, apoleia], opdat de Schrift vervuld wordt.

Jezus stelde Judas als onderdeel van het dienstwerk aan, ondanks dat Hij wist dat Judas als penningmeester geld achterhield en een dief was. Johannes 12:6 zegt,

En dit zei hij [Judas] niet omdat hij zich bekommerde om de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs beheerde en droeg wat gegeven werd.

Later lezen we net voor de kruisiging het volgende in Johannes 13:27,

En met het nemen van het stuk brood voer de satan in hem [Judas]. Jezus dan zei tegen hem: Wat u wilt doen, doe het snel.

Hierna verliet Judas de ruimte om Jezus te verraden. Pas toen gaf Jezus Zijn bijzondere instructies en onderwijs aan de andere discipelen, beginnende in Johannes 14, waar Hij vertelde dat Hij ze spoedig zou verlaten, maar dat Hij hen de Heilige Geest zou zenden om hen tot alle waarheid te leiden. Joh 16:13 zegt,

Maar wanneer Die komt, de Geest van de waarheid, zal Hij u de weg wijzen [Grieks: hodegos] in heel de waarheid, want Hij zal niet vanuit Zichzelf spreken, maar wat Hij gehoord zal hebben, zal Hij spreken, en de toekomstige dingen zal Hij u verkondigen.

Dit is belangrijk vanwege het feit dat Judas de 'gids' was voor hen die Hem arresteerden en Hem kruisigden. Hand. 1:16 (Act 1:16) zegt,

Mannenbroeders, dit Schriftwoord moest vervuld worden dat de Heilige Geest bij monde van David van tevoren gesproken heeft over Judas, die gids [Grieks: hodegos] geweest is voor hen die Jezus gevangennamen.

Als we met onze studie verder gaan zullen we snel ontdekken dat Judas in contrast met de Heilige Geest gezien moet worden, want Hij is de ware Gids die tot waarheid leidt. Judas is degene die de mens tot de bedrieglijke geest van verraad leidt, en is in dit opzicht een valse vorm van de Heilige Geest. Dit kunnen we opmaken uit 2Thessalonicenzen, waar Paulus spreekt over de man van wetteloosheid die in de tempel van God zit, de plek waar normaliter de Heilige Geest moet wonen.

Het is eveneens opmerkelijk dat Judas in Hand. 1:20-26 (Act 1:20-26), net voor de komst van de Heilige Geest op de Pinksterdag, vervangen werd. De discipelen hadden vanuit Psalm 69:26 en Psalm 109:8 onderscheiden dat Judas vervangen moest worden. Daarom zegt Hand. 1:20 (Act 1:20) ons het volgende,

Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: Laat zijn woonplaats woest worden en laat er niemand zijn die daarin woont [geciteerd uit Ps. 69:26]. En: Laat een ander zijn ambt als opziener nemen [geciteerd uit Ps. 109:8].

Psalm 69 en 109 profeteren over Judas en de hogepriesters. De Psalmen zijn te lang om hier te citeren.Veel van deze verzen werden later in het Nieuwe Testament geciteerd, waarbij ze toegepast werden rond de omstandigheden omtrent Jezus’ kruisiging.

De discipelen wierpen het lot en kozen Matthias als vervanging van Judas, maar op een hoger niveau, was de Heilige Geest de Enige die ons tot alle waarheid kon leiden. Op de Pinksterdag verving de Heilige Geest in de tempel de man van wetteloosheid (Judas). Maar op een ander niveau riep God Zelf de apostel Paulus om Judas te vervangen.

Verraden in het huis van hen die mij liefhebben

Judas Iskariot (Ish-Kerioth) kwam uit het stadje Kerioth of Kirjath. Iskariot betekent 'man uit Kirjath'. Met andere woorden, Judas’ woonplaats was Kerjath-Arba, dat Hebron is, zoals wij uit Gen. 35:27 kunnen opmaken,

Toen kwam Jakob bij Izak, zijn vader, in Mamre bij Kirjath-Arba, het tegenwoordige Hebron, waar Abraham en Izak als vreemdelingen gewoond hadden.

Om de rol van Achitofel in Absaloms opstand te kunnen spelen, moest hij een man uit Hebron zijn, want dat was de plaats waar de opstandvan Absalom begon. Verder moest hij als verrader van Jezus ook iemand zijn die Hem 'liefhad', want Zacheria profeteerde dat Hij verraden zou worden in het huis van hen die Hem liefhadden:

Als men tegen hem zegt: Wat betekenen deze wonden aan uw handen? Dan zal hij zeggen: Dat ik geslagen ben in het huis van hen die mij LIEFHEBBEN.

Hebron betekent 'vriendschap'. Judas verraadde Jezus met een liefdevolle kus die vrienden elkaar gaven en in Mat. 26:49-50 noemde Jezus hem een vriend.

En hij [Judas] ging meteen naar Jezus toe en zei: Gegroet, Rabbi! En hij kuste Hem. 50 Maar Jezus zei tegen hem: Vriend, waarvoor bent u hier? Toen kwamen zij dichterbij, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.

Iedereen kan een ander onrechtvaardig behandelen, maar alleen een vriend is in staat tot verraad. Concluderend zien wij dus dat David een beeld van Christus was; dat Absalom een beeld van de hogepriesters was; en dat Achitofel een beeld van Judas was. Het is een verhaal van hen die de Erfgenaam zouden doden en het heersersmandaat van de Dienaar van dienaren zouden toeëigenen, want dergelijk gewelddadige mensen willen graag over anderen heersen. Het is eveneens een verhaal van hoe de discipel en vriend van de Koning Hem, vanwege het oneens zijn met Zijn methoden, verraadde. Ten slotte zien wij het tragische einde van zowel de overweldigers als de verrader, de man van wetteloosheid.

Dit alles geeft ons een begrip van de zoon van het verderf en zijn profetische rol. Het is voor ons ter lering opgeschreven, opdat wij niet zouden worden als de discipel en vriend van Jezus die vandaag de dag de rol van Judas speelt.

Hoofdstuk 7

Het geschil

Tot nu toe hebben ons alleen maar gericht op de slechte vijgen die in Jeremia 24 aangehaald worden. Het is tijd om naar de andere boom van Juda te gaan kijken. Dit is van groot belang om de relatie van de kerk tussen Juda en Israël te begrijpen. Zo zijn er mensen die menen dat een 'heidense' kerk Israël heeft vervangen, anderen zijn van mening dat de christenen zich bij de slechte vijgen moet voegen om Bijbelprofetie te vervullen. Beide opvattingen zijn echter niet waar.

De klassieke 'vervangingstheologie' zoals deze traditioneel door de Rooms Katholieke Kerk en enkele Protestante denominaties wordt onderwezen komt niet overeen met de Bijbel. Maar ook de opvatting van degenen die hier tegenin gaan en voor een Messiaans Judaïsme pleiten klopt niet. In dit hoofdstuk zullen we aantonen dat de goede vijgen van Juda – met name de Judeeërs die Jezus volgden – de stam van de 'boom' van het Nieuwtestamentische christendom vormden. Deze vijgenboom die goede vruchten voortbrengt en die haar Koning van Juda volgt, behield het recht om bij haar stamnaam Juda genoemd te worden. Zij zijn als het ware de 'ware Joden'.

In hoofdstuk vijf zagen we dat God het volk van Juda als een vijgenboom in Jer. 24 zag. Ook zagen we dat het volk in wezen in twee groepen was verdeeld – zij, wiens vruchten zeer goed waren en zij, wiens vruchten zeer slecht waren. Dit geldt eigenlijk voor elk volk, want nergens ter wereld bestaat een volk dat alleen maar uit rechtvaardige of juist onrechtvaardige mensen bestaat. Maar in het geval van Juda was het een zaak van goddelijke scheiding tussen twee verschillende vijgenbomen, want God had de bedoeling om verschillend met hen om te gaan. Hij had de intentie om het heersersmandaat van Juda aan hen te geven die de goede vruchten voortbrachten en tegelijkertijd had Hij de intentie om degenen die slechte vruchten voortbrachten te onterven.

Jezus Zelf bracht goede vruchten voort. Zoals dit door de genealogieën van Mattheüs 1 en Lukas 3 wordt bewezen, werd Hij uit een Judese moeder geboren. Maar als Koning van de Joden was Hij meer dan slechts een vijgentak die goede vruchten voortbracht. Hij was namelijk de boom zelf. Hij was de stam van de boom waaraan verschillende takken werden geënt die meer goede vruchten voortbrachten.

Jezus zinspeelt hierop als Hij een iets ander voorbeeld van de wijnstok en de takken gebruikt. Johannes 15:1-6 zegt,

Ik ben de ware Wijnstok en Mijn Vader is de Wijngaardenier. 2 Elke rank die in Mij geen vrucht draagt, neemt Hij weg; en elke rank die vrucht draagt, reinigt Hij, opdat zij meer vrucht draagt... 5 Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen. 6 Als iemand niet in Mij blijft, wordt hij buitengeworpen zoals de rank, en verdort, en men verzamelt ze en werpt ze in het vuur, en zij worden verbrand.

Hieruit blijkt duidelijk dat slechts degenen die in Christus blijven, de vruchten voortbrengen waarnaar God verlangt. Als iemand claimt in Christus te zijn, maar deze vruchten niet voortbrengt, dan wordt hij afgesneden. En “als iemand niet in Mij blijft”, zegt Jezus, “wordt hij buitengeworpen zoals de rank, en verdort.” Hij had ongetwijfeld die Judeeërs in gedachten die Hem als Messias verwierpen. Slechts enkele dagen hiervoor had Jezus de vijgenboom vervloekt en hadden de discipelen zich erover verwonderd dat de boom de volgende ochtend verdord was. Hij zei dus dat de mensen die geen vruchten voortbrachten – of zoals Jesaja dit zegt, zij die alleen slechte vruchten voortbrengen die niet gegeten kunnen worden – afgesneden zouden worden.

Dit is exact wat er gebeurd is. Juda scheidde zich in twee fracties of twee 'bomen'. Zij die Jezus als Messias aannamen werden de takken van de goede vijgenboom. Zij waren de erfgenamen van het heersersmandaat dat aan Juda gegeven was. Van hen zei Jezus dat Hij hen zou reinigen (d.i. snoeien), zodat zij zelfs nog meer vruchten zouden voortbrengen.

Zij die weigerden om Jezus als Messias aan te nemen werden afgesneden en waren niet langer erfgenamen van het heersersmandaat. Jezus zei heel duidelijk dat er geen mogelijkheid bestond om vruchten voort te brengen zonder in Christus geënt te zijn.

Vervangingstheologie

Een 'heidense kerk' heeft de 'Joodse kerk' NIET vervangen. De slechte vijgen werden simpelweg afgesneden en de goede vijgen die Jezus, de Koning van Juda, volgden bleven over om de banier van de Judese kerk te dragen. Er was dus geen sprake van vervanging zoals de klassieke Romeinse Katholieke theologie in het verleden heeft geleerd. De beloften aan Abraham zijn nooit van het ene volk op een ander volk overgegaan. De beloften zijn simpelweg gebleven bij de ongebroken lijn van de goede vijgenboom van Juda.

Vervangingstheologie leert dat de vijgenboom ontworteld is en voor een appelboom is ingewisseld. Dit is niet het geval. De waarheid is dat er twee vijgenbomen waren, een goede en een slechte. Beide waren van Juda. De slechte vijgenboom is ontworteld en de goede vijgenboom bleef bestaan om het Koninkrijk van God op aarde uit te dragen. De goede vijgenboom heeft nooit iets vervangen, omdat het er altijd al geweest was.

Zo is het ook geen 'Joodse' kerk, tenminste niet op de manier zoals mensen dit bedoelen als ze dit zeggen. Het is weldegelijk een Judese vijgenboom; maar zij die zeggen dat dit een 'Joodse' kerk is, zeggen gewoonlijk ook dat christenen zich met de Joden die van Christus werden afgesneden moeten verenigen. Met andere woorden, zij proberen de goede vijgenboom met de slechte vijgenboom te herenigen. Bijna altijd blijkt deze beweging te onderwijzen dat de slechte vijgenboom nog steeds Gods verkozen volk is.

Het probleem met deze opvatting zit hem in het feit dat het een beweging is om de takken van de goede vijgen in de slechte vijgenboom te enten, in plaats van andersom. Deze leer zou uiteindelijk alle christenen tot het Judaïsme brengen, in plaats van de Joden tot Christus. Het feit is echter dat de slechte vijgenboom NOOIT vrucht zal dragen, want dit was de aard van Jezus’ vloek (Mat. 21:19).

De enige oplossing is dat de individuele takken van de dode boom worden afgesneden en in de enige Boom – Jezus Christus, de stam van de goede vijgenboom – worden geënt die hen het leven kan geven. Zolang de bekering tot Christus een Jood niet aanstaat is hij geen deelgenoot van het heersersmandaat van Juda, noch behoort hij vanuit Gods optiek tot die stam (zoals we spoedig vanuit de Schrift zullen aantonen).

De goede vijgeboom was 'de kerk'

De goede vijgenboom probeerde voor een tijd in het oude land te blijven, maar geschillen dwongen de meeste van hen om voor hun leven te vluchten en in andere delen van het Romeinse Rijk hun toevlucht te zoeken. Het boek Handelingen verhaalt over deze vervolging. Toch groeide de vijgenboom behoorlijk snel. Op de Pinksterdag werden er 3000 bekeerd (Hand. 2:41 - Act 2:41)). Hand. 2:47 (Act 2:47) zegt,

En de Heere voegde dagelijks mensen die zalig werden, aan de gemeente toe.

Opnieuw lezen we in Hand. 4:4 (Act 4:4),

En velen van hen die het Woord gehoord hadden, geloofden, en het aantal mannen werd ongeveer vijfduizend.

Wederom lezen we in Hand. 5:14 (Act 5:14),

En er werden er steeds meer toegevoegd die in de Heere geloofden, menigten van zowel mannen als vrouwen.

Hand. 6:7 (Act 6:7) zegt verder,

En het Woord van God verbreidde zich en het aantal discipelen in Jeruzalem nam sterk toe; en een grote menigte priesters werd aan het geloof gehoorzaam.

Telkens wanneer andere Judeeërs werden bekeerd, nam de vijgenboom in kracht en grootte toe. De discipelen hadden veel succes, ondanks dat zij niet aarzelden om de verantwoordelijkheid voor de kruisiging van Jezus op hun eigen volk te leggen. De apostelen waren niet van mening dat zij over dit onderwerp zachtzinnig moesten spreken. Stoutmoedig bleven zij verkondigden en grote menigten bekeerden zich en volgden Jezus Christus.

Deze grote menigten van Judeeërs waren 'natuurlijke takken' van de vijgenboom. Toch werden zij van de Koninkrijksboom, wiens stam Jezus Christus was, afgesneden, tot het moment dat zij zich bekeerden en hun geloof in Jezus als de Messias beleden. De goede vijgenboom bleef groeien en al gauw werd de oppositie in de tempel zo onrustig dat zij de kerk ernstig begon te vervolgen.

Jazeker, deze goede vijgenboom was DE KERK. Zij was de erfgenaam van het heersersmandaat dat aan Juda was gegeven. Het was, zoals dit vaak wordt onderwezen, geen 'heidense kerk'. Het was en zal altijd een Judese kerk blijven.

De goede vijgen van Juda werden spoedig door vervolging naar alle delen van het Romeinse Rijk, en daar voorbij, verspreid. Waar zij ook heengingen verkondigden zij aan een ieder die maar horen wilde het goede nieuws. Alle volken voedden zij met de goede vruchten van de boom en zij zorgden voor veel bekeerlingen onder niet-Judeeërs. Deze nieuwe bekeerlingen tot Christus werden als takken in die vijgenboom van Juda 'geënt'. Binnen een eeuw begon de kerk (vijgenboom) vanuit alle volken, die allen het leven van Jezus Christus verkregen, vele soorten vruchten voort te brengen. In feite waren de vijgen door alle appels, peren en abrikozen van de geënte takken van de andere volken al snel in de minderheid.

Maar ondanks de grote variëteit van takken en vruchten die de boom voortbracht had de boom nog steeds een Judese stam. Het was nooit een 'heidense kerk', noch verving een 'heidense kerk' Juda. Juda scheidde zich simpelweg in goede en slechte bomen, maar de goede boom van Juda was erfgenaam van het heersersmandaat – waarna deze goede Juda boom zich openstelde voor alle takken van andere volken in de wereld.

God plantte GEEN nieuwe boom en noemde het de 'heidense kerk'. In plaats daarvan nam God Zijn vijgenboom en entte Hij hierin takken van appelbomen, perenbomen, etc. Deze nieuwe takken brachten als onderdeel van de vijgenboom andere soorten vruchten voort. Wanneer mensen van andere rassen zich in deze vijgenboom enten verandert hun ras of veranderen hun genen niet. Zij brengen simpelweg andere soorten vruchten voort. God houdt van verscheidenheid. En zoals we kunnen lezen in Ope. 22:2 (Rev 22:2) zal deze boom aan het einde twaalf soorten vruchten voortbrengen,

... en de andere zijde van de rivier bevond zich de Boom des Levens, die twaalf vruchten voortbrengt – van maand tot maand geeft Hij Zijn vrucht. En de bladeren van de boom zijn tot genezing van de heidenvolken.

De Boom des Levens is Jezus Christus en deze bestaat uit vele takken – zij die in Christus, of een onderdeel van het lichaam van Christus zijn. Zij die Jezus verwierpen zijn gezamenlijk de corrupte vijgenboom die slechts vijgen kon voortbrengen die zo slecht waren dat zij niet gegeten konden worden. Die corrupte vijgenboom verloor zijn juridische status als stam van Juda toen zij de Messias

verwierpen en Zijn troon toeëigenden, evenals Absalom de troon van zijn vader toeëgende. Toch heeft de afgelopen 2000 jaar een gestage stroom van Joden zich tot Jezus Christus bekeerd en zijn ze Hem gaan volgen. Zij zijn opnieuw in de goede vijgenboom geënt en zijn samen met de andere gelovigen verenigd als erfgenamen met Christus in het heersersmandaat.

Het is echter NIET het geval dat christelijke Joden een speciale status voor God hebben die hen verheft om over anderen te heersen. Vijgen zijn niet beter dan appels en ook zijn appels niet beter dan vijgen; zij verschillen slechts in smaak. Maar om dit te begrijpen moeten we naar de goddelijke wet kijken om na te gaan wat er nu werkelijk gebeurd is.

De wet van het snoeien van bomen

Deuteronomium 29 zegt ons dat er bepaalde omstandigheden waren waardoor individuen en zelfs hele stammen van Israël afgesneden of van de Koninkrijksboom gesnoeid konden worden. Deut. 29:18-21 zegt,

Laat onder u geen man of vrouw, gezin of stam zijn die zijn hart heden van de HEERE, onze God, afkeert, om de goden van deze volken te gaan dienen. Laat onder u geen wortel zijn die gal en alsem voortbrengt. 19 En het zal gebeuren, als hij bij het horen van de woorden van deze vervloeking zichzelf in zijn hart zegent door te zeggen: Ik zal vrede hebben, ook wanneer ik mijn verharde hart volg; de overvloed zal de dorst wegnemen, 20 dat de HEERE hem niet zal willen vergeven; dan zal de toorn van de HEERE en Zijn naijver tegen die man ontbranden, en alle vervloekingen die in dit boek geschreven zijn, zullen op hem rusten. De HEERE zal zijn naam van onder de hemel uitwissen. 21 De HEERE zal hem voor dit kwaad afzonderen van al de stammen van Israël, overeenkomstig alle vervloekingen van het verbond dat beschreven is in het boek met deze wet.

De opvatting dat God een van de stammen van Israël zou uitdelgen is niet nieuw. Er zijn vele Bijbelleraren geweest die hebben gesuggereerd dat dit de reden is waarom de stam van Dan niet in de verzegelde lijst van Openbaringen 7 wordt aangehaald. Hoewel ik niet geloof dat dit de reden was van het weglaten van Dan, toont deze opvatting wel aan dat Bijbelleraren de mogelijkheid erkennen dat een stam of een groot gedeelte van een stam van het Koninkrijk afgesneden kan worden.

Wij zullen in feite aantonen dat de vijgenboom die de slechte vijgen voortbracht op deze manier en met bovenstaande reden is afgesneden. De andere vijgenboom die goede vijgen voortbracht was het gedeelte van Juda die Jezus als de Messias aannam en Zijn houding en onderwerping aan het Romeinse juk, zoals God dit voor Juda had ingesteld, overnam. De reden die in Deut. 29:19 gegeven wordt is: “Hij... zichzelf in zijn hart zegent door te zeggen: Ik zal vrede hebben, ook wanneer ik mijn verharde hart volg.” Met andere woorden, een dergelijk persoon (of gezin of stam) zal denken met God verzoend te zijn (vrede te hebben), zelfs als hun hart opstandig en koppig blijkt te zijn en te blijven.

Dit is een zeer nauwkeurige beschrijving van de slechte vijgenboom voor zowel in de tijd van Jeremia als van Jezus. Zij dachten dat zij, door middel van hun ijver van hun tradities, en het getrouw doen van allerlei rituelen in de tempel, de wil van God deden. Zij waren van mening dat de opstandigheid tegen Rome een geloofsdaad jegens God was. Zij begrepen de wetten van gevangenschap of de wetten van tegenspoed niet. Jezus begreep deze wel en daarom leek Hij meer op een vriend van de Romeinen en vocht Hij nooit hun autoriteit of recht onder God aan om over Judea te heersen.

De offerwetten

De priesters waren het meest trots op hun kennis van de offerwetten. Zij kenden elk detail wat betreft het offeren van schapen en ossen, zij kenden echter niet de Auteur van de offerwetten. Daarom overtraden zij bij dat laatste offer van het Lam van God deze wet op de ergst mogelijke manier. Lev. 17:3-5 zegt:

Iedereen uit het huis van Israël die een rund, een lam of een geit in het kamp slacht of die juist buiten het kamp slacht, 4 en het dier niet bij de ingang van de tent van ontmoeting brengt om het de HEERE als offergave aan te bieden vóór de tabernakel van de HEERE – die man moet het bloed aangerekend worden; hij heeft bloed vergoten. Daarom moet die man uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden, 5 opdat de Israëlieten hun OFFERS, die zij nu nog in het open veld brengen, naar de HEERE brengen, naar de ingang van de tent van ontmoeting, naar de priester, en ze als dankoffers aan de HEERE offeren.

Jezus was het Paaslam van God dat voor de zonde van de wereld werd geofferd. Om de wet van de rode koe (Num. 19:3) te vervullen werd Hij 'buiten het kamp' gekruisigd (Lev. 17:3; Heb. 13:13). De priesters namen Jezus mee naar de top (schedel, hoofd) van de Olijfberg, waar ook David zijn offers bracht (2 Sam. 15:30-32). Zij kruisigden Hem zelfs op de juiste dag, namelijk Pascha, en Hij stierf exact op het juiste uur van de dag – het negende uur – zoals de wet dit eiste (Exo. 12:6). Tot zover deden de priesters exact wat de wet hen opdroeg te doen. Maar de priesters faalden om het bloed van dat Offer op de wettelijk voorgeschreven plaats te strijken. Omdat Jezus het Paaslam was, faalden zij om Zijn bloed op hun bovendorpel (voorhoofd) en deurposten (oren) van hun 'huis' te strijken. Daarom zag God het bloed niet en ging Hij hen niet 'voorbij' (Exo. 12:13). Zij werden niet door het bloed van het Lam gerechtvaardigd.

Ten tweede sprenkelden zij Zijn bloed niet op het altaar van hun hart, want zij hadden geen geloof in Zijn bloed. Voor deze mensen is de wet uit Lev. 17:4 van toepassing: “hij heeft bloed vergoten. Daarom moet die man uit het midden van zijn volk uitgeroeid worden.”

Met andere woorden, die man zal van de vijgenboom van Juda gesnoeid worden omdat hij zijn juridische status als lid van de stam heeft verbeurd. Lev. 17:6 zegt,

De priester moet dan het bloed op het altaar van de HEERE bij de ingang van de tent van ontmoeting sprenkelen en het vet in rook laten opgaan als een aangename geur voor de HEERE.

Net zoals ons lichaam een tempel van God is, zo is ons hart eveneens een altaar van de HEERE. En daarom legt Heb. 10:22 dit met de volgende woorden uit,

… laten wij tot Hem naderen met een waarachtig hart, in volle zekerheid van het geloof, nu ons hart gereinigd [schoon gesprenkeld] is van een slecht geweten en ons lichaam gewassen is met rein water.

In het plan van God was het nodig dat Jezus Christus gekruisigd zou worden en dat Hij eens en voor altijd moest sterven als een Offer voor zonde. Zowel het volk als de priesters moesten daarentegen iets doen met het bloed van elk offer. In het geval van Jezus, moesten ze Zijn bloed sprenkelen (figuurlijk) op het altaar van hun harten voor hun rechtvaardiging. Dit deden zij niet – met uitzondering van die priesters die Hem accepteerden als hun Messias en Hem leerden zien als het grote Offer voor zonde. Zij die Hem accepteerden bleven geënt op de Koninkrijksvijgeboom welke goede vruchten voortbrengt voor God.

Wie is een 'Jood'?

De kerk en Juda zijn dezelfde entiteit. De kerk is het lichaam van uitgeroepen mensen, geroepen uit de slechte vijgedoom van het Jodendom om geënt te worden op deze Juda-kerk. Hoewel er niet-Judahieten zijn die geënt zijn op deze Juda-kerk, is de kerk zelf de legitieme stam van Juda. De apostel Paulus maakt dit zeer duidelijk in Rom. 2:28-29,

Want niet hij is een Jood, die het uiterlijk is [Grieks: en phaneros = 'in uitdrukking, of wat schijnt te zijn'], en niet dat is besnijdenis wat uiterlijk, aan het vlees, geschiedt, 29 maar hij is een Jood, die het in het verborgen is [Grieks: kruptos = 'verborgen'], en de ware besnijdenis is die van het hart, naar de Geest, niet naar de letter. Dan komt zijn lof niet van mensen, maar van God.

Hier is Paulus' definitie van een Jood en hij definieert het positief en negatief. Hij vertelt ons dat er twee groepen mensen zijn, die beide claimen een Jood (Judeër) te zijn. De slechte vijgen zijn 'schijnbare' Joden (De Concordante Versie), want ze worden door de mens erkent als Joods.

De goede vijgen zijn de echte Joden, ondanks dat hun identiteit verborgen was, of niet zo bekend bij het grote publiek. De schijnbare Joden volgden het Judaïsme van die tijd. De verborgen Joden waren zij wiens harten recht stonden voor God. De schijnbare Joden legden deze claim vanwege de status van hun stam en de verbondsrelatie met God op basis van hun fysieke besnijdenis.

Met andere woorden, alleen doordat ongelovige Joden de naam Juda konden blijven gebruiken (meestal in de verkorte vorm 'Jood'), betekent dit niet dat ze ook echt Joden waren. Vanuit het perspectief van de christenen (inclusief Paulus) waren de ongelovige Jode afgesneden van hun volk en hadden niet langer het recht zichzelf Jood te noemen tegenover God. Alleen die Judahieten die de Middelaar van het Nieuwe Verbond accepteerden, de koning van Juda, de bewaarder van de naam van de stam, konden wettig claimen dat ze Judahieten waren (d.i. Judeeërs, oftewel Joden).

Het 'stamschap' (het recht op de naam van een stam) verbleef bij de prins van de stam. Als een lid van de stam besloot om naar een ander deel van de wereld te gaan en daar een stam of een natie te stichten, kon hij niet zeggen dat hij een wettige vertegenwoordiger was van de stam waar hij uit kwam. Op gelijke wijze, als een man van, laten we zeggen, de stam Juda 'afgesneden werd van zijn volk', of verbannen wegens een zware overtreding van de wet, dan kon hij geen aanspraak maken op het zijn van een wettige vertegenwoordiger van de stam Juda.

Op dezelfde manier was Jezus de Koning van Juda. Hij had recht op deze titel, niet alleen op basis van Zijn afkomst, maar ook op basis van Zijn acties. En daarom lag de stamnaam bij Jezus en bi hen die Hem volgden. Het bleef niet bij hen die in opstand kwamen tegen Hem en Hem doodden om Zijn erfenis te stelen. Het was de meerderheid van de mensen, geleid door de voornaamste priesters, die opstandig waren en hun status in de stam Juda verloren. Maar omdat ze de troon onrechtmatig in bezit hadden genomen, waren ze in staat om de wereld te overtuigen dat zij nog steeds de 'ware Joden' waren. En zo komt het dat de naam 'Jood' nog steeds toegepast wordt op de slechte vijgeboom die Jezus verworpen had als Koning van Juda en die zich de troon en de naam Juda toegeëgend had.

Aan het einde van de eerste eeuw zei Johannes in Openbaringen 2:9,

Ik ken uw werken, verdrukking en armoede – u bent echter rijk – en Ik ken de lastering van hen die zeggen dat zij Joden zijn, maar het niet zijn; zij zijn namelijk een synagoge van de satan.

Deze gedachtegang herhaald hij in Op. 3:9, zeggende,

Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge van de satan, van hen die zeggen dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen. Zie, Ik zal maken dat zij komen en aan uw voeten aanbidden en erkennen dat Ik u liefheb.

Het is vreemd dat in de afgelopen decennia Messiaans Judaïsme deze gedachte promoot, namelijk de gedachte dat de ware Joden (volgelingen van Jezus, de Koning van Juda) in de dode vijgenboom die God circa 2000 jaar geleden vanwege wetteloosheid heeft afgesneden geënt moeten worden. De basale fout van Messiaans Judaïsme is dat zij de goede vijgen door de slechte vijgen wil vervangen. Dit is hun vorm van vervangingstheologie. Zij noemen de slechte vijgen 'Gods verkoren volk', waarna zij vervolgens proberen om zich te identificeren met hun religieuze praktijken als tactische zet om ervoor te zorgen dat sommigen van hen zich tot Jezus zullen keren. Dit komt overeen met het meedrinken met dronkaards om ervoor te zorgen dat ze zullen stoppen met drinken.

De apostelen zouden zich in hun graf omdraaien. Nooit hebben zij geprobeerd om ervoor te zorgen dat de christenen terug zouden keren naar hun oude vorm van Judaïsme. De apostel Paulus schreef in feite hele evangeliën om een dergelijke gedachte te weerleggen. Binnen de religie van het Judaïsme is geen leven, want het heeft Degene, die het Leven is, verworpen – en nog steeds verwerpt zij Hem. Men kan niemand dwingen om gekerstend te worden door zich naar het Judaïsme te bekeren. Het is een misvatting van de eerste orde dat het Judaïsme weer tot leven gewekt zal worden wanneer christenen haar takken heen en weer schudden.

Het boek Hebreeën is geschreven om aan te tonen dat wij als christenen iets beters bezitten dan wat het Judaïsme te bieden heeft. Wij hebben een beter verbond, een beter priesterschap, een betere tempel en betere offers. Het terugkeren naar de oude rabbijnse tradities van het Judaïsme, waarmee zij de wet van God te niet doen, is een afvalligheid waar geen excuus voor bestaat.

Zoals we al hebben aangetoond is de heerlijkheid van God als eerste uit Silo en later uit Jeruzalem getrokken. Op de Pinksterdag in Handelingen 2 ging de heerlijkheid van God op een nieuwe tempel in het Nieuwe Jeruzalem rusten. Het maakt niet uit of de Joodse Zionisten er nu wel of niet in slagen om een derde tempel in Jeruzalem te bouwen, de heerlijkheid van God heeft daar ooit gerust – en is daar weggetrokken. Op die plaats staat Ikabod al geschreven. Hij heeft het al verlaten, zoals Hij ook Silo verlaten heeft (Jer. 7:14).

Verder is de heerlijkheid van God naar een betere tempel gegaan, een tempel gemaakt van levende stenen, gefundeerd op de apostelen en profeten (Eph. 2:20). Hij is NIET van plan om weer in bouwwerken van hout en steen te verhuizen, ongeacht hoe geweldig hun architectuur ook mag zijn.

De vroege kerk

De leiders in de tempel begonnen de christenen al snel na hun kruisiging van Jezus te vervolgen. In Handelingen 4:1-3 (Act 4:1-3) lezen we van het begin van de vervolging, nadat Petrus en Johannes een verlamde man bij de poort van diezelfde tempel hadden genezen. Wij lezen daar,

En terwijl zij tot het volk spraken, kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempelwacht en de Sadduceeën op hen af, 2 geërgerd, omdat zij het volk onderwezen en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden. 3 En zij sloegen de handen aan hen en zetten hen gevangen tot de volgende dag, want het was al avond.

De volgende dag gaf Petrus zijn getuigenis tot de hogepriester dat de man door de kracht van de verrezen Christus was genezen. Zijn getuigenis is het fundament van een christelijke getuigenis voor alle Joden tot op heden. In Hand. 4:8-12 (Act 4:8-12) lezen we,

Toen zei Petrus, vervuld met de Heilige Geest, tegen hen: Leiders van het volk en oudsten van Israël! 9 Wanneer wij vandaag ondervraagd worden over de weldaad aan een zieke man bewezen, waardoor hij gezond geworden is, 10 laat het dan bij u allen en bij heel het volk Israël bekend zijn dat door de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, Die u gekruisigd hebt maar Die God uit de doden opgewekt heeft, dat door Hem deze man hier gezond voor u staat. 11 Deze Jezus is de steen die door u, de bouwers, veracht werd, maar Die de hoeksteen geworden is. 12 En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten

worden.

Tot voor kort trok niemand de woorden van Petrus in twijfel. Maar enige tijd geleden begonnen verscheidene christelijke leiders ten behoeve van een betere relatie met het Judaïsme de Romeinen voor de kruisiging te beschuldigen, waarbij zij de Schrift negeerden, want daarin staat dat de priesters naar de ordening van Levi als enigen in staat waren om God een welgevallig offer te brengen. Nog korter geleden begonnen verscheidene christelijke leiders vervolgens te menen dat de Joden in wezen zonder het geloof in Jezus Christus gered konden worden. Ikzelf zag deze opvatting voor het eerst in de column 'My Answer' van Billy Graham in 1960, hoewel ik eraan twijfel of dit wel door Graham zelf geschreven is. Het week teveel van zijn persoon af om het zelf geschreven te kunnen hebben.

Het artikel vermeldt dat de heidenen door het geloof in Christus gered worden, terwijl de Joden door de wet gered worden. Maar als dit het geval zou zijn, dan zou geen enkele Jood gered kunnen worden, want er is niemand rechtvaardig, ook niet één (Rom. 3:10). Geen enkele Jood is in zijn leven voor de wet volmaakt geweest, tenzij hij misschien zeer vroeg is overleden.

Ikzelf zou de redding voor een Jood nooit zo onmogelijk poneren. Als wij het boek Handelingen lezen zien wij overal dat de Joden door het geloof in Jezus Christus gered werden. Ik zou de zogenaamde Bijbelleraren willen vragen op welke datum deze eis voor redding is veranderd. Laat mij voor de goede orde verklaren dat ik geloof dat wat Petrus zei nog steeds klopt: “Er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.“

De reactie van de Joodse leiders op de verklaring van Petrus vestigde een patroon voor het Judaïsme dat tot op de dag van vandaag gevolgd wordt. Deze reactie kunnen we lezen in Hand. 4:14-18,

En omdat zij de man die genezen was, bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen. 15 En nadat zij hun bevolen hadden de Raad te verlaten, overlegden zij met elkaar, 16 en zeiden: Wat zullen wij met deze mensen doen? Want dat er een alom bekend teken door hen is verricht, is duidelijk voor allen die in Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet ontkennen. 17 Maar laten wij, opdat het niet nog verder onder het volk bekend raakt, hun met de grootste dreiging gebieden dat zij tot geen enkel mens meer in die Naam mogen spreken. 18 En na hen geroepen te hebben, gaven zij hun het bevel helemaal niet meer te spreken of te onderwijzen in de Naam van Jezus.

Met andere woorden, zij waren zich zeer bewust van het wonder van genezing dat voor de tempel had plaatsgevonden. Dit kon niet ontkend worden. Maar zij wilden niet geloven dat Jezus de Messias was. Zij zochten daarop hun toevlucht in schadebeperking. Deze zelfde leiders waren zich er ook van bewust dat Jezus Christus uit de dood was opgestaan – maar zij wilden Hem hoe dan ook niet volgen. Zij gaven de voorkeur aan een leugen. Mat. 28:11-15 zegt,

Terwijl zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en berichtten de overpriesters alles wat er gebeurd was. 12 En zij kwamen bijeen met de oudsten, en zij kwamen gezamenlijk tot het besluit om de soldaten veel geld te geven, 13 en zij zeiden: Zeg: Zijn discipelen zijn 's nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen. 14 En als de stadhouder hiervan hoort, zullen wij hem overtuigen en maken dat u zonder zorgen bent. 15 Toen zij het geld in ontvangst genomen hadden, deden zij zoals hun was voorgehouden. En dit woord is verbreid onder de Joden tot op de huidige dag.

Het is daarom geen verrassing dat de leiders van het volk Jezus Christus bleven verwerpen, zelfs nadat een lamme man nota bene in de poort van de tempel door Zijn kracht was genezen. Hun reactie op deze goede daad was het bevel tot de discipelen om niet meer in de naam van Jezus te onderwijzen. De discipelen weigerden zich te onderwerpen aan dit bevel en genazen nog veel meer zieken (Hand. 5:15-16 – Act 5:15-16)). Hierna smeed de hogepriester hen, vervuld van jaloezie, in de gevangenis (Hand. 5:18 – Act 5:18). Maar de engelen bevrijdden hen, waarna de apostelen stoutmoedig het verkondigen voortzetten.

Ze begonnen pas echt zenuwachtig te worden toen ze erachter kwamen dat zij de apostelen zelfs niet binnen de gevangenismuren konden houden, want de engelen zouden hen toch bevrijden. Ik bedoel, wie was God om tegen hun juridische beslissingen in te gaan? Daarom arresteerden zij de apostelen nogmaals. Maar zonder poespas legde Petrus hen het probleem uit en de oplossing voor dat probleem. In Hand. 5:30-32 (Act 5:30-32) staat,

De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, Die u omgebracht hebt door Hem aan een kruishout te hangen. 31 Deze Jezus heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël bekering te geven en vergeving van zonden. 32 En wij zijn Zijn getuigen van deze dingen, en ook de Heilige Geest, Die God gegeven heeft aan hen die Hem gehoorzaam zijn.

Dit maakte hen pas echt woest en zij zouden hen hebben vermoord als Gamaliël hier geen stokje voor gestoken had. Toch zegt Hand. 5:40 (Act 5:40),

En zij lieten zich door hem overtuigen; en toen zij de apostelen bij zich geroepen hadden, geselden zij hen en geboden hun dat zij niet zouden spreken in de Naam van Jezus, en zij lieten hen gaan.

In Handelingen 6 en 7 werd het geschil door de steniging van Stefanus woeliger. Dit markeerde de dag van de formele uitbraak van vervolging van de christengemeenschap van goede vijgen. In Hand. 8:1-5 (Act 8:1-5) lezen we,

En Saulus stemde in met zijn [Stefanus] dood. En er ontstond op die dag een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en zij werden allen verspreid over de landstreken van Judea en Samaria, behalve de apostelen... 4 Zij dan die overal verspreid waren, trokken het land door en verkondigden het Woord. 5 En Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun Christus.

Spoedig werden de meesten uit het land van Judea naar andere delen van het Romeinse Rijk verdreven. Op deze manier vervulden zij de beschrijving van Jeremia wat betreft de goede vijgen die de mensen voorstelden die zich aan God onderwierpen en in ballingschap gingen – oorspronkelijk de Babylonische, maar in dit geval een ballingschap binnen het Romeinse Rijk.

Dit is de geschiedenis van de vroege kerk. Het was een kerk van goede vijgen, niet van slechte vijgen. De slechte vijgen waren jaloers op de goede vijgen en weigerden te geloven dat Jezus de Messias was, ondanks dat er grote tekenen en wonderen onder hen verricht werden. Deze geloven, ofwel de goede vijgen, droegen vanuit Gods oogpunt het heersersmandaat van Juda. Zij waren de ware Joden, want zij droegen de stamnaam van Juda en haar roeping.

De goede vijgen beschouwden niemand – Jood of niet-Jood - als zijnde in een reddingsverbond zonder Jezus Christus. Stoutmoedig predikten zij bekering, waarbij zij het volk vertelden om zich te bekeren van de verwerping en kruisiging van de Messias om zo gered te worden. Deze boodschap is nog steeds onveranderd, ondanks dat moderne theologen hier wel verandering in hebben aangebracht. De Bijbel is nog steeds het Woord van God, zelfs als de inzettingen en tradities van de mens hier tegen ingaan.

Laat het verder glashelder zijn dat het geschil niet begon met Jezus die de slechte vijgen ging vervolgen. Nee, het begon met de slechte vijgen die Jezus vervolgden en kruisigden. Na de Pinksterdag begon het geschil niet met de christenen die de Joden gingen vervolgen. Nee, het begon met de hogepriesters van de tempel die de christenen vervolgden. Pas later verloren de christenen het licht van Pinksteren, waardoor vleselijk denkende christenen terug begonnen te vechten en de Joden gingen vervolgen. Hiermee gingen ze de fout in. Christenen behoren een hogere norm dan dat te hanteren.

Ondanks dat we mogen verwachten dat de Joodse leiders "van woede zullen barsten” (Hand. 5:33 – Act 5:33) als zij de roep op bekering horen en wij mogen verwachten dat zij met boosheid zullen reageren, mogen wij deze zelfde vleselijkheid niet tot openbaring zien komen bij degenen die claimen het voorbeeld van Jezus te volgen. Ook christenen blijft hun portie wat betreft bekering niet bespaard.

Hoofdstuk 8

Het nieuwe Jeruzalem

Het was nodig voor Jezus om de aarde te verlaten en tot de hemel te varen om zo de laatste verplaatsing van Gods heerlijkheid binnen aardse tempels en steden te bewerkstelligen. Toen dit eenmaal voltooid was kon de heerlijkheid van God na tien dagen op de Pinksterdag terugkeren en op de discipelen in de bovenkamer rusten.

Vanaf dat moment zijn wij, zoals de apostel Paulus dit uitlegt, als individuen de tempels van God (1Cor. 3:16). De kerk is als geheel ook een tempel, met Jezus Christus als hoeksteen en de apostelen en de profeten als funderingsstenen (Eph. 2:20-22). Anderen zijn levende stenen in die tempel (1 Pet. 2:5).

Het meest belangrijke is misschien nog wel dat Gods naam nu op ons als volk rust en niet op een externe ark van het verbond in een tempel van hout en steen in een fysieke stad in Palestina.

Men kan de vervulling van de profetie niet vatten zonder te zien dat er twee Jeruzalems zijn: het oude en het Nieuwe Jeruzalem. Dit onderscheid maakt het mogelijk om de schijnbare tegenstrijdigheid tussen de Bijbelse verklaringen van zegen en vloek over Jeruzalem te begrijpen.

Jesaja profeteert over de Nieuwtestamentische 'bruid'

In Jesaja lezen we over het primaire voorbeeld van 'Jeruzalem' waarvan Johannes zegt dat het als het Nieuwe Jeruzalem opgevat moet worden. Jes. 62:1-2 (Isa 62:1-2) zegt,

Omwille van Sion zal ik niet zwijgen, omwille van Jeruzalem zal ik niet stil zijn, totdat haar gerechtigheid opkomt als een lichtglans, en haar heil als een brandende fakkel. 2 De heidenvolken zullen uw gerechtigheid zien en alle koningen uw luister; u zult met een nieuwe naam genoemd worden, die de mond van de HEERE bepalen zal.

Op het eerste gezicht lijkt het dat Jesaja over de oorspronkelijke stad Jeruzalem spreekt. Maar Johannes past de profetie niet op het oude Jeruzalem, maar op het Nieuwe Jeruzalem toe. Ope. 3:12 (Rev 3:12) verwijst naar Jes. 62:2 (Isa 62:2) waarbij het zegt dat deze nieuwe naam het Nieuwe Jeruzalem is:

Wie overwint, hem zal Ik tot een zuil in de tempel van Mijn God maken, en hij zal daaruit niet meer weggaan. En Ik zal de Naam van Mijn God op hem schrijven en de naam van de stad van Mijn God, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel, bij Mijn God vandaan, en Mijn nieuwe Naam.

Vanuit de profetie van Johannes blijkt dat Jesaja niet over de oude stad, maar over het Nieuwe Jeruzalem sprak. Deze tempel in het Nieuwe Jeruzalem is de plaats waar God Zijn naam heeft gevestigd. Het is geen vervloekte plaats, maar een plaats van zegen.

Jes. 62:3-5 (Isa 62:3-5) profeteert dat Jeruzalem een 'sierlijke kroon' in Gods hand zal zijn. Zij zal niet langer 'verlatene' of 'woestenij' genoemd worden, maar daarentegen 'getrouwde'.

Tegen u zal niet meer gezegd worden: verlatene, en tegen uw land zal niet meer gezegd worden: woestenij, maar u zult genoemd worden: Mijn welgevallen is in haar, en uw land: getrouwde; want de HEERE verlangt naar u, en uw land zal getrouwd worden. 5 Want zoals een jongeman trouwt met een jonge vrouw, zo zullen uw kinderen trouwen met u; zoals een bruidegom zich verblijdt over zijn bruid, zo zal uw God Zich over u verblijden.

Johannes verwijst in Ope. 21:2 (Rev 21:2) naar deze profetie, waar we lezen dat de heilige stad die God zal huwen niet het oude Jeruzalem is. De Bruid is het Nieuwe Jeruzalem – ondanks dat Jesaja het slechts 'Jeruzalem' noemt.

En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, neerdalen van God uit de hemel, gereedgemaakt als een bruid die voor haar man sierlijk gemaakt is.

In Ope. 21:9-10 (Rev 21:9-10) identificeert een engel wederom de bruid als het Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt, als tegenstelling van het Jeruzalem dat op de aarde haar oorsprong heeft:

En een van de zeven engelen die de zeven schalen hadden, vol van de zeven laatste plagen, kwam naar mij toe en hij sprak met mij en zei: Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, laten zien. 10 En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en liet mij de grote stad zien, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan.

Ondanks dat Jesaja niets over het NIEUWE Jeruzalem zegt, kunnen we zien dat Johannes ons zegt dat dit het is wat God bedoelde. Met andere woorden, Johannes zegt ons welk Jeruzalem God bedoelde toen Hij de profetie aan Jesaja gaf.

De muren van het Nieuwe Jeruzalem

Johannes beschrijft in fysieke termen de 'muren' en 'poorten' van die stad, maar het is overduidelijk dat dit symbolisch bedoeld wordt. Van de muur wordt gezegd dat deze 144 el hoog is (Ope. 21:17 – Rev 21:17), hetgeen het Bijbelse getal van de uitverkorenen aanduid. De numerieke waarde van de letters in de naam Lazarus is exact 144. Dit verbindt het getal aan zij die uitverkoren zijn om uit de dood op te staan om zo van de dood gered te worden (zie Joh. 11).

De muren van een stad dienen ter bescherming en geven de grens aan om degenen die niet geacht zijn de stad binnen te komen buiten te houden. De muren worden daarom 'redding' genoemd, waarmee aangeduid wordt dat alleen de verlosten de stad binnen kunnen gaan. Zech. 2:5 (hieronder geciteerd) beschrijft de muur als 'een muur van vuur'. Waarom wordt het als vuur beschreven? Deut. 33:2 zegt ons dat Hij Israël bij de Sinaï een 'vurige wet' gaf. De wet is het 'vuur' van God dat alle mensen oordeelt.

Een wet is een morele grens. Zonde is het overtreden van de wet (1 Joh. 3:4). Daarom is de muur van vuur in de profetie van Zacharia de grens van de wet.

We lezen dat al degenen die de stad binnengaan rechtvaardig zijn. Men kan niet wetteloos zijn en de stad binnengaan. Noch overtreden de verlosten de wet wanneer zij binnengaan.

De stad is meer dan een enkele locatie op aarde. Zech. 2:1-5 profeteert,

Opnieuw sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met een meetsnoer in Zijn hand. 2 Toen zei ik: Waar gaat U heen? Hij zei tegen mij: Ik ga Jeruzalem opmeten om te zien hoe groot zijn breedte en hoe groot zijn lengte zal zijn. 3 En zie, de Engel Die met mij sprak, trad naar voren en een andere engel trad Hem tegemoet. 4 En Hij zei tegen hem: Loop snel, spreek tot die jongeman en zeg: Jeruzalem zal niet ommuurd blijven, vanwege de veelheid aan mensen en dieren in haar midden. 5 En Ík zal voor haar zijn, spreekt de HEERE, een muur van vuur rondom, en Ik zal in haar midden tot heerlijkheid zijn.

Aan de ene kant profeteert Zacheria dat de stad 'niet ommuurd' zal zijn en in het volgende vers zegt hij dat er een 'muur van vuur rondom' zal zijn. Jazeker, er bevindt zich een muur rond dit Jeruzalem, maar het is geen fysieke muur rondom een paar gebouwen die een 'stad' genoemd wordt. Het is een muur van redding en een muur van vuur (wet). Niemand zal deze muur trotseren door fysiek door een van haar poorten te wandelen. Men kan zich alleen door 'redding' kwalificeren.

De poorten van het Nieuwe Jeruzalem

Er wordt ook gesproken over twaalf poorten met de namen van de twaalf stammen van Israël erop geschreven. Er wordt ook gezegd dat er twaalf parels zijn (Ope. 21:21 – Rev 21:21). Deze beschrijving van de poorten wordt overduidelijk niet letterlijk bedoeld. De profeet geeft ons de basisdefinitie van de poorten als hij in Jes. 60:18 (Isa 60:18) het volgende zegt,

Er zal niet meer gehoord worden van geweld in uw land, van verwoesting of rampen binnen uw grenzen, maar uw muren zult u noemen Heil, en uw poorten Lof.

Johannes zegt in Ope. 21:12 (Act 21:12) dat de twaalf stammen van Israël op de twaalf poorten van de stad geschreven staan. Later worden de twaalf poorten in vers 21 'parels' genoemd, want de twaalf stammen zijn samen de 'parel van grote waarde'. Jezus kocht deze parel door Zijn dood aan het kruis, maar door dit te doen kocht Hij uiteindelijk heel de wereld.

In twee korte gelijkenissen in Mat. 13:44-46 sprak Jezus over deze zaken,

Het Koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een SCHAT, in de akker verborgen, die iemand vond en verborg; en van blijdschap daarover gaat hij heen en verkoopt alles wat hij heeft, en koopt die akker. 45 Ook is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman die mooie PARELS zoekt. 46 Toen hij één parel van grote waarde gevonden had, ging hij heen en verkocht alles wat hij had, en hij kocht hem.

Jezus koos de thema’s van Zijn gelijkenissen uit de Schriften zelf, zodat ze niet moeilijk zijn om te interpreteren. God noemde Israël in Exo. 19:5 Zijn persoonlijk eigendom (Hebr.: cagullah, d.w.z. schat). Israël was in Assyrië en de wereld verstrooid. Jezus zei in Mat. 13:38: “de akker is de wereld.” Vandaar dat Jezus kwam en de verloren stammen in hun verstrooiing verborgen in de wereld vond. Daarom kocht hij de gehele akker (de wereld) om zo de schat te verkrijgen. De hele wereld profiteert dus van de val van Israël.

De tweede gelijkenis is als de eerste, maar deze keer vergelijkt Jezus Israël met een 'parel van grote waarde'. En Johannes bevestigt dit door ons te zeggen dat de twaalf poorten van het Nieuwe Jeruzalem de twaalf stammen van Israël zijn – en zij worden de 'twaalf parels' genoemd. Het enige verschil is dat Jezus hen allen bijeen vat als een 'parel van grote waarde', terwijl Johannes elke stam als parel beschrijft.

Het eerder aangehaalde Jes. 60:18 (Isa 60:18) zegt ons dat de poorten 'lof' zijn. Dit is een uitdrukking, want Juda betekent 'lofprijzing'. Juda moest de leidende stam van Israël zijn. Daarom vertegenwoordigt Juda in dit geval alle stammen, want op die dag zal de Koning van Juda – Jezus Christus – over alle stammen als een volk en over de gehele aarde regeren.

Jes. 60:19-20 (Isa 60:19-21) zegt ons dat Jeruzalem geen zon of maan nodig heeft om haar licht te geven, want God Zelf zal haar licht zijn:

De zon zal voor u niet meer zijn tot een licht overdag en als een schijnsel zal u de maan niet verlichten, maar de HEERE zal voor u zijn tot een eeuwig licht en uw God tot uw sieraad. 20 Uw zon zal niet meer ondergaan en uw maan zal zijn licht niet intrekken, want de HEERE zal voor u tot een eeuwig licht zijn en aan de dagen van uw rouw zal een einde komen.

In Ope. 21:23 (Rev 21:23) profeteert Johannes hetzelfde over het Nieuwe Jeruzalem,

En de stad heeft de zon en de maan niet nodig om haar te beschijnen, want de heerlijkheid van God verlicht haar, en het Lam is haar lamp.

Opnieuw zegt Jesaja 60:21 (Isa 60:21) het volgende over Jeruzalem,

Uw volk, zij allen zullen rechtvaardigen zijn, voor eeuwig zullen zij de aarde in bezit nemen. Zij zullen een stekje zijn, door Mij geplant, een werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt zal worden.

Johannes laat in Ope. 21:27 (Rev 21:27) weerklinken dat alleen de rechtvaardigen het Nieuwe Jeruzalem zullen bewonen:

Al wat onrein is, zal er niet inkomen, en ook niemand die zich bezighoudt met gruwelen en leugens, maar alleen zij die geschreven zijn in het boek des levens van het Lam.

Een eenvoudige vergelijking van Jes. 60:18-21 (Isa 60:18-21) met Ope. 21 verduidelijkt dat dit niet het oude Jeruzalem is dat opgebouwd en verheerlijkt wordt. Beide spreken van het licht van de zon en maan dat vervangen wordt door het licht van een goddelijke bron. Beide spreekt van zondaren die de stad niet binnen komen. Dit is het Nieuwe Jeruzalem wiens oorsprong niet op aarde maar in de hemel is.

Ook moet opgemerkt worden dat de Bijbel nergens zegt dat het Nieuwe Jeruzalem uit de hemel zal neerdalen en het stuk vastgoed dat Jeruzalem wordt genoemd zal bedekken. Ik amuseer mij vaak vanwege de manier waarop men het Nieuwe Jeruzalem beschouwdt als een fysieke stad van miljarden tonnen kilo’s dat met kranen en katrollen uit de ruimte komt zakken. Christenen moeten leren dat het Nieuwe Jeruzalem een geestelijke, hemelse 'stad' is dat bij het herstel van alle dingen de hele aarde zal bedekken.

Het doel van de fysieke schepping was om de heerlijkheid van God te openbaren en dit doel zal uiteindelijk behaald worden. Ondanks dat Adam de heerlijkheid van God verloor toen hij zondigde, zal de laatste Adam deze heerlijkheid tot de aarde herstellen. Jezus bad dat de wil van de Vader op aarde zou worden gedaan als in de hemel. Dit gebed zal verhoord worden als het Nieuwe Jeruzalem zich volledig op aarde zal vestigen, want het Nieuwe Jeruzalem is de wil van God voor de schepping. Maar in deze huidige tijd zucht heel de schepping nog in afwachting van de openbaringen van de zonen van God (Rom. 8:19), want wij zien nog niet dat alle dingen aan Christus onderworpen zijn (Heb. 2:8).

Profetieën over Jeruzalem en Sion

Tot zover hebben we aangetoond dat de profetieën over Jeruzalem in Jesaja 60 in wezen dezelfde zijn als die over het 'Nieuwe Jeruzalem' uit Openbaringen 21. Uit deze vergelijking blijkt dat het Nieuwe Testament 'Jeruzalem' uit Jesaja 60 interpreteert als het Nieuwe Jeruzalem, in plaats van het oude. Uiteraard zijn de Joden, die niet met het Nieuwe Testament overeenstemmen, het niet met de openbaring van Johannes eens.

Maar als christenen geloven we dat de openbaring van Johannes goddelijk geïnspireerd is en wij concluderen dus dat God een nieuwe stad aan het bouwen is, dat verschilt van de oude stad. Naast 'Jeruzalem' gebruikt de Bijbel ook vaak een andere term, namelijk 'Sion' en de profetische eindtijd 'dochter van Sion' (Jes. 62:11 – Isa 62:11). Sion was in het Oude Testament de plaats van waaruit David Jeruzalem en de rest van Israël bestuurde. Het werd een symbool van leiderschap. Omdat de Bijbel binnen de profeten zowel over Sion als Jeruzalem spreekt, menen velen dat het Sion binnen Bijbelprofetie de fysieke locatie binnen de oude stad Jeruzalem is. Vandaar dat er vandaag de dag Zionisten zijn die hun vertrouwen in het oude Jeruzalem hebben gesteld, denkende dat dit de vervulling is van de beloften aan Abraham. Maar Heb. 12:22-24 zegt,

Maar u bent genaderd tot de berg Sion en tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem en tot tienduizendtallen van engelen, 23 tot een feestelijke vergadering en de gemeente van de eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen, die tot volmaaktheid zijn gekomen, 24 en tot de Middelaar van het nieuwe verbond, Jezus.

Het boek van Hebreeën zegt dat onze hoop op een meerdere Hogepriester (Jezus Christus) is gericht. Hij die Zijn dienstwerk in een meerdere tempel (ons hart) in een hemels Jeruzalem en haar meerere 'berg Sion' door middel van een beter verbond verricht. Met andere woorden, er zal ook een nieuwe berg Sion zijn, net zoals er een Nieuw Jeruzalem is. De nieuwe Sion heeft alle eigenschappen van het Nieuwe Jeruzalem, maar het symboliseert de plek van Jezus’ regering, want Hij is de Zoon van David.

Het boek Hebreeën is na de verwoesting van Jeruzalem (70 n.Chr.) geschreven om uit te leggen waarom God het toestond dat de oude stad en haar tempel verwoest werden. Vele vroege christenen (in het bijzonder zij die uit Judea kwamen) waren door die verwoesting totaal van de kaart, want zij begrepen nog steeds niet dat God de 'slavin' en haar zoon (het priesterschap naar de ordening van Levi en het Judaïsme zelf) had verbannen.

Profetieën over de 'herbouwde' tempel

Ezechiël 40-48 spreekt van een 'herbouwde' tempel. Over het algemeen nemen Bijbelleraren deze hoofdstukken letterlijk, zelfs tot het punt dat God weer over zal gaan op dierenoffers. Dit is o.a. gebasseerd op Ezechiël 43:18-27 (Eze. 43:18-27). Uiteraard moeten wij toegeven dat als God het verlangen had om een fysieke tempel in het oude Jeruzalem te bouwen en om het priesterschap naar de ordening van Levi opnieuw te wijden, wij zouden geloven dat het Judaïsme opnieuw de ware religie zou worden, waarbij er in de toekomst wederom weer dierenoffers gebracht moeten worden. Maar laat het duidelijk zijn dat ik hier niets van geloof. Als christen heb ik kennis aan betere zaken. Zoals ik het zie is een dergelijke aanhankelijkheid of bekering tot het Judaïsme exact de slavernij waar de apostel Paulus in het boek Galaten voor waarschuwt. Hoeveel keer moet Paulus ons zeggen dat wij de tempel van God zijn voordat we dit ook echt gaan geloven?

De tempel van Ezechiël zou ongetwijfeld als een letterlijk bouwwerk van hout en steen gebouwd zijn, als Israël en Juda zich in vroegere tijden ten minste hadden bekeerd en naar het oude land waren teruggekeerd. Maar dit deden zij niet. Een deel van het huis van Juda keerde terug, maar Israël keerde niet terug. Daarom kwam Jezus om een nieuwe en betere tempel te vestigen, de tempel van ons lichaam. Dit was uiteraard vanaf het begin al het plan van God. Vanwege deze reden moet de profetie van Ezechiëls tempel volgens het Nieuwtestamentische model worden toegepast. De tempel van hout en steen is vervangen door een nieuwe tempel van levende stenen. Het priesterschap naar de ordening van Levi is vervangen door die naar de ordening van Melchizedek. De offerdienst is vervangen door het enige ware offer voor de zonde – Jezus Christus – die de vervulling van alle offers is. Volgens 1Cor. 3:11 is Jezus, het enige fundament of de Hoeksteen die in deze Nieuwe Tempel gelegd kon worden,

Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat gelegd is, dat is Jezus Christus.

Als iemand een fysieke tempel in Jeruzalem probeert te bouwen, dan is dit een directe schending van de wil van God, want op geen mogelijkheid kunnen ze een fysieke tempel bouwen en Jezus nog steeds als fundament gebruiken. Door zijn sterven en Zijn neerliggen in de aarde was Zijn begrafenis het fundament van de Nieuwe Tempel. Later nam Hij op de Pinksterdag inwoning in de gelovigen om zo met levende stenen een begin te maken aan deze Tempel. Paulus vertelde de Efeziërs in Eph. 2:19-22 het volgende,

Zo bent u dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God, 20 gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, waarvan Jezus Christus Zelf de hoeksteen is, 21 en op Wie het hele gebouw, goed samengevoegd, verrijst tot een heilige tempel in de Heere; 22 op Wie ook u mede gebouwd wordt tot een woning van God, in de Geest.

Twee soorten Jeruzalem met verschillende bestemmingen

Jeremia was de voornaamste profeet van de oude stad Jeruzalem. Hij was daar toen het Babylonische leger daar binnenviel en de stad en de tempel verwoestte. Hij was de profeet die de priesters van de oude tempel vervolgden. Jeremia is dus de meest belangrijke profeet wiens geschriften het uiteindelijk lot voor die stad openbaren.

In Jer. 18:1-6 droeg God de profeet op om naar het huis van de pottenbakker te gaan. Daar moest hij aanschouwen hoe een pottenbakker een pot van klei aan het maken was. De verzen 3-6 zeggen ons,

Zo daalde ik af naar het huis van de pottenbakker. En zie, hij was op de draaischijven een werkstuk aan het maken. 4 Mislukte de pot die hij aan het maken was met de klei in de hand van de pottenbakker, dan maakte hij daarvan weer een andere pot, zoals het in de ogen van de pottenbakker goed was om te maken. 5 Toen kwam het woord van de HEERE tot mij: 6 Zou Ik met u niet kunnen doen zoals deze pottenbakker, huis van Israël? spreekt de HEERE. Zie, zoals de klei in de hand van de pottenbakker, zo bent u in Mijn hand, huis van Israël.

Deze profetie was gericht tot het huis van Israël – niet het huis van Juda. Het was gericht tot de tien verloren stammen, het volk dat God in de dagen van Hosea, hun laatste koning (2Kings. 17:3) van 745-721 v.Chr. verwoest had. In die dagen was Salamanzer gekomen en had Israël in slavernij weggevoerd. Kort hierop kwam het Assyrische leger en veroverde zij Israël en Samaria haar hoofdstad, waarbij zij de overlevenden naar "Halah en in Habor, aan de rivier Gozan en in de steden van Medië” deporteerden (2 Kings. 17:6). Dit is de plek waar een eeuw later de profeet Ezechiël tot hen profeteert. Ezechiël 1:1 zegt,

In het dertigste jaar, in de vierde maand, op de vijfde van de maand, toen ik te midden van de ballingen aan de rivier de Kebar [of 'Habor'] was, gebeurde het dat de hemel geopend werd en ik visioenen van God kreeg te zien.

Het is belangrijk om te begrijpen dat de openbaring van Jeremia over het huis van de pottenbakker NIET over Juda, maar over Israël ging. Omdat vele mensen onwetend zijn over het feit dat Israël en Juda twee verschillende naties waren, zijn wij genoodzaakt om dit te verhelderen. God beloofde dat Hij het huis van Israël zou herbouwen zoals een pottenbakker een nieuwe pot van klei maakt. Maar Jeremia besteedt slechts tien verzen aan het huis van Israël, omdat hij niet tot hen gezonden was, maar tot Juda. De rest van Jeremia 18 en heel hoofdstuk 19 richt zich direct tot Juda en Jeruzalem.

De enige reden dat Jeremia de tien verzen aan Israël wijdde was om het verschil qua bestemming tussen de twee naties te laten zien. Beginnende in Jer. 18:11-12 richt de profeet zich tot Juda en Jeruzalem:

Nu dan, zeg toch tegen de mannen van Juda en tegen de inwoners van Jeruzalem: Zo zegt de HEERE: Zie, Ik bereid onheil tegen u, bedenk een plan tegen u. Bekeer u toch, ieder van zijn slechte weg. Maak uw wegen en uw daden goed. 12 Zij zeggen echter: Daar is geen hoop op, wij volgen immers onze eigen plannen. We doen ieder overeenkomstig zijn verharde, boosaardige hart.

De rest van dit hoofdstuk schetst de opstandigheid van Juda en Jeruzalem tegen God en biedt ons de redenen voor het komende oordeel. In Jer. 19:1-3 lezen we ten slotte,

Zo zegt de HEERE: Ga een aarden pottenbakkerskruik kopen, en neem enkele van de oudsten van het volk en van de oudsten van de priesters mee. 2 Ga uit naar het dal Ben-Hinnom, dat bij de ingang van de Schervenpoort ligt, en predik daar de woorden die Ik tot u spreek, 3 en zeg: Hoor het woord van de HEERE, koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem. Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zie, Ik ga onheil brengen over deze plaats, zodat bij ieder die het hoort, zijn oren zullen tuiten.

Vervolgens geeft de profeet in de verzen 4 en 5 de aanklacht van God tegen Juda en Jeruzalem vanwege hun opstand tegen Hem. Vanwege deze redenen zegt God dat de natie en de stad verwoest zullen worden en het volk door het zwaard zal vallen. Toen de profeet klaar was met zijn aanklacht tegen hen vertelde God hem om het volk in Jer. 19:10-12 een aanschouwingsles te geven,

Dan moet u de kruik stukbreken voor de ogen van de mannen die met u waren meegegaan, 11 en tegen hen zeggen: Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zo zal Ik dit volk en deze stad stukbreken, zoals men een pot van een pottenbakker stukbreekt, zodat die niet meer hersteld kan worden. Men zal hen in Tofet begraven, omdat er geen andere plaats om te begraven is. 12 Zo zal Ik doen met deze plaats, spreekt de HEERE, en met zijn inwoners, om deze stad te maken als een Tofet.

Men kan het hoofdstuk wel uitlezen, maar er wordt geen enkel woord van troost over Jeruzalem gesproken. Geen enkele keer zegt hij dat in het einde der tijden de stad hersteld zal worden. Jeremia zegt in feite het tegenovergestelde. Anders dan de natte kleipot die het huis van Israël vertegenwoordigde – die mislukte en gekneed werd, maar vervolgens tot nieuwe pot gemaakt werd – werd deze oude aarden pot stukgegooid.

Als oude potten of kruiken eenmaal breken, dan kunnen zij niet meer gemaakt worden. Men bracht deze simpelweg naar de 'Schervenpoort' (Jer. 19:2) en wierp hen in gehenna, de stadsstortplaats.

Jeremia maakte duidelijk dat de dag zou aanbreken waarop de oude stad Jeruzalem als een aarden kruis in de handen van de profeet verwoest zou worden. Velen kunnen niet geloven dat God dit werkelijk zal doen en daarom interpreteren ze dit door te zeggen dat deze verwoesting tot vervulling kwam toen Babylon Jeruzalem verwoestte. Het probleem is echter dat het volk zeventig jaar later terugkeerde en Jeruzalem weer OPBOUWDE.

Eerst stond koning Kores het toe dat het volk in 534 v.Chr. weer naar hun land mocht terugkeren en hun huizen mochten opbouwen. Vervolgens gaf koning Arthahsasta in 458 v.Chr. een tweede bevel waardoor de stad zelf weer opgebouwd kon worden. Hiermee ging de profetie van Dan. 9:24-25 in vervulling, waar staat,

Zeventig weken zijn er bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te beëindigen, de zonden te verzegelen, de ongerechtigheid te verzoenen, om een eeuwige gerechtigheid tot stand te brengen, om visioen en profeet te verzegelen, en om de Heiligheid van heiligheden te zalven. 25 U moet weten en begrijpen: vanaf de tijd dat het woord uitgaat om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen tot op Messias, de Vorst, verstrijken er zeven weken en tweeënzestig weken. Plein en gracht zullen opnieuw gebouwd worden, maar wel in benauwde tijden.

God vertelde Jeremia dat de stad als ee kruik verwoest zou worden en nooit meer gerepareerd zou worden. Maar vervolgens wordt Daniël verteld van 'een woord (bevel) om te laten terugkeren en om Jeruzalem te herbouwen'. In feite werd de stad geheel herbouwd. Dit lijkt een inherente tegenstelling te zijn. Vele jaren later verwoesten de Romeinen in 70 n.Chr. opnieuw de stad, maar door latere generaties is het toch weer opgebouwd. De stad is in feite ongeveer negen keer verwoest en weer opgebouwd.

Dit zegt ons dat de profetie van Jeremia in de afgelopen verwoestingen van Jeruzalem slechts GEDEELTELIJK is vervuld. De dag is aanstaande dat Jeruzalem op een dergelijke manier verwoest wordt dat het NOOIT MEER OPGEBOUWD KAN WORDEN. Het Woord van God kan niet gebroken worden, maar Jeruzalem zal als een kruik in de hand van Jeremia gebroken worden en nooit meer gerepareerd worden.

Dit is in feite de reden dat God een nieuw Jeruzalem heeft gevestigd. De oude stad bevindt zich onder de vloek van God en zal niet als zetel van de regering van Christus dienen.

Als wij deze profetie van Jeruzalems verwoesting in het licht van Jeremia’s verklaring over de heerlijkheid die uit die plaats wegtrekt – zoals dit ook met Silo het geval was – bezien, begint het plan van God duidelijker te worden. Silo werd, nadat de heerlijkheid was weggetrokken, verwoest. Ook haar priesters waren gedood, want God had de intentie om de corrupte lijn van Eli met een nieuwe lijn van priesters van de nakomelingen van Zadok te vervangen. Dit profeteert van een groter geheel, want Zadok is een beeld en afschaduwing van de ordening naar Melchi-Zadok, ofwel Mechizedek. Het wordt vervolgens ook duidelijk dat God in het grotere geheel de intentie had om de ordening naar Levi te vervangen met de ordening naar Melchizedek, met Jezus Christus als Hogepriester.

Hagar is door Sara vervangen

In Galaten 4:22-31 spreekt Paulus over het oude en nieuwe verbond en hoe deze allegorisch door Hagar en Sara worden afgebeeld. Hagar was de slavin uit Egypte, terwijl Sara de vrije was en degene door wie de profetieën zouden komen. Hagar was echter de eerste die Abraham een zoon schonk. Zijn naam was Ismaël. Toen Ismaël 13 jaar was zei God ten slotte tegen Abraham dat hij een zoon van Sara zou krijgen. Die zoon was Izak, hij werd geboren toen Abraham 100 jaar was.

Uiteraard bestond er een strijd tussen de twee vrouwen van Abraham over wiens zoon het eerstgeboorterecht zou erven. Ismaël was de eerstgeborene van Hagar, maar God koos Izak, die uit Sara geboren was. Op gelijke wijze werd eerst het oude verbond onder Mozes gevestigd, maar God koos het Nieuwe Verbond onder Jezus om de belofte voort te brengen. Vervolgens doet Paulus in Gal 4:25-26 een zeer opmerkelijke uitspraak,

Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. 26 Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen.

Hedendaagse profetie uitleggers zeggen over het algemeen dat Hagar en Ismaël de Arabieren vertegenwoordigen en daarom totaal geen recht op de stad Jeruzalem hebben. Paulus zegt dat het oude Jeruzalem Hagar is en dat haar kinderen Ismaël zijn. Paulus spreekt echt over de Joden die zich tot het Judaïsme toewijden. Gal. 4:28-31 zegt,

Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak. 29 Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu. 30 Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg, want de zoon van de slavin zal beslist niet erven met de zoon van de vrije. 31 Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije.

Het oude Jeruzalem is naar het vlees geboren en niet naar de Geest. De leiders van Jeruzalem verwierpen het Nieuwe Verbond dat Jezus hen aanbood en kozen ervoor om onder het oude verbond te blijven. Het verbond dat onder aan de berg Sinaï in Arabië gegeven was. Arabië was het erfdeel van Hagar en Ismaël. Dus toen de Joodse leiders hun cruciale keuze maakten om het oude verbond te blijven aanhangen en om de Middelaar van het Nieuwe Verbond te verwerpen, plaatsten zij zichzelf en de stad onder de juridische rechtsbevoegdheid van de berg Sinaï in Arabië, in plaats van onder de juridische rechtsbevoegdheid van het Jeruzalem dat van boven is.

Vanwege deze reden zond God Zijn legers (de Romeinen) om de stad te verwoesten en om de Joden te verdrijven, waardoor zij uiteindelijk uit Palestina werden verbannen. We lezen hierover in de gelijkenis die Jezus in Mat. 22:2-7 vertelde,

Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zeker koning [de Vader] die voor zijn zoon [Jezus] een bruiloft bereid had, 3 en hij stuurde zijn slaven [profeten] eropuit om de genodigden voor de bruiloft te roepen. Maar zij wilden niet komen. 4 Opnieuw stuurde hij slaven eropuit, andere, en hij zei: Zeg tegen de genodigden: Zie, ik heb mijn middagmaal gereedgemaakt; mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed. Kom naar de bruiloft. 5 Maar zij sloegen er geen acht op en gingen weg, de één naar zijn akker, de ander naar zijn zaken. 6 En de anderen grepen zijn slaven [profeten], behandelden hen smadelijk en doodden hen. 7 Toen de koning dat hoorde, werd hij boos. En hij stuurde zijn legers [de Romeinse legers], bracht die moordenaars om en stak hun stad [Jeruzalem] in brand.

Ook merkte Paulus in zijn tijd dat de kerk zelf de neiging had om onder het oude verbond en de rechtsbevoegdheid van 'Hagar' te blijven. Decennia lang bleven de eerste christenen in Jeruzalem in de tempel offers brengen, zelf toen ze begrepen dat Jezus het enige ware Offer voor de zonde was. Pas toen God het Romeinse leger inhuurde om die stad en die tempel te verwoesten begon het kwartje bij de vroege kerk te vallen. Ergens in die tijd inspireerde God iemand om het boek Hebreeën te schrijven om aan de Hebreeuwse christenen duidelijk te maken dat het christendom simpelweg geen sekte van het Judaïsme was.

De Steen die de Joodse bouwers hadden verworpen werd de Hoeksteen van de nieuwe weg die het Christendom genaamd werd. Helaas zijn er in onze tijd velen binnen de kerk die zich opnieuw tot het gedachtegoed van het Judaïsme hebben bekeerd. Zij denken dat Hagar-Jeruzalem op de een of andere manier het beloofde Koninkrijk gaat voorbrengen. Dit zal het niet. Het oude Jeruzalem is de slavin en niet de vrije. Het oude Jeruzalem vervolgd de kinderen van het Nieuwe Jeruzalem – en niet andersom, zoals zo vaak geclaimd wordt. Paulus, die zelf de kerk voor zijn bekering had vervolgd, was zich er zeer bewust van dat de kinderen van Hagar-Jeruzalem de kinderen van Sara-Nieuw Jeruzalem vervolgde.

Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu.

Men hoeft slechts de geschiedkundige optekeningen van het boek Handelingen te lezen om te zien hoe het Judaïsme de kerk vervolgde. De oplossing is NIET om Christenen met de Joden of het Judaïsme herenigen, zoals zo velen vandaag de dag pleiten. Door dit te doen huwen zij geestelijk gezien met Ismaël en diskwalificeren zij zich voor de beloning van de volledige erfenis van Loofhutten. Wanneer christenen zich proberen te identificeren met het Judaïsme dan worden zij geestelijk gezien kinderen van Hagar. Laat ze niet denken dat zij de belofte zullen voortbrengen, want deze kan alleen door Sara komen, namelijk het Jeruzalem dat van boven is.

Paulus geeft als oplossing om de slavin en haar zoon weg te jagen (Gal. 4:30), net zoals Araham Hagar en Ismaël wegjoeg om Sara en Izak te vestigen. Dit wordt gedaan door een heldere breuk met het Judaïsme te maken, net zoals de vroege kerk met een beetje hulp van God en de Romeinse legers ook deed. Laat ons niet langer denken dat de heerlijkheid van God tot het oude Jeruzalem zal terugkeren, of dat een fysieke tempel op een dag daar de heerlijkheid van God zal huisvesten.

Volgens Paulus’ woorden in 2Thes. 2:3-12 kan die plaats slechts een antichrist huisvesten, ofwel een man van wetteloosheid, een zoon van het verderf, een Judas. Is dit misschien een deel van de afvalligheid die Paulus in 2Thes. 2:3 voor ogen had? Is deze man van wetteloosheid alreeds binnen de kerk verschenen? Heeft de kerk alreeds het hemelse Jeruzalem verlaten ten gunste van het oude? Is de krachtige dwaling uit 2Thes. 2:11 de opvatting dat Hagar en haar zoon de belofte zullen beërven en degenen zullen zijn die het Koninkrijk van God zullen openbaren?

Sela

Chapter 9
The Jewish Spirit of Revolt

In our second chapter we showed that Esau's descendants (the nation of Edom, or Idumea) were forcibly converted to Judaism in 126 B.C. when John Hyrcanus conquered them and gave them a choice of conversion or expulsion. From that point on in history, Esau's descendants ceased to be a nation. Better yet, Esau's destiny became intertwined with Judah 's, for they became one nation.

Thus, the end-time Bible prophecies regarding Esau-Edom in the book of Obadiah, Isaiah 34 and 63, Ezekiel 35 and 36, and Malachi 1:1-4 are all fulfilled simultaneously with the prophecies regarding the remnant of Judah and Jerusalem. Without understanding this Judah-Edomite merger in past history, one cannot possibly understand modern Zionism and its conflict with Ishmael and Islam.

Why Did Judah Reject Jesus as King?

The Jews were looking for a conquering Messiah on the order of Joshua, who had been instructed to conquer the land of Canaan and put its inhabitants to the sword. They wanted a Messiah who would overthrow the Romans by military force, accompanied by miracles. However, Jesus came as the Prince of Peace, rather than as the conquering warrior. Hence, they rejected Him as Messiah.

The people did not realize that Joshua himself would not have been a military conqueror either, if the people had been obedient to God. God was not bloodthirsty. He did not hate the Canaanites any more than Jesus hated Samaritans. The only reason God gave Israel a physical sword to establish that first " Kingdom of God " was because the people had rejected the Sword of the Spirit at Mount Sinai.

They had rejected the voice of God at Mount Sinai, when God spoke to the people verbally, and all of them heard His voice (Deut. 4:12). But they were afraid and hardened their hearts from hearing the voice of God (Ps. 95:8-11; Heb. 3:7-11). They all ran away and told Moses to go up the mount by himself and then return and tell them what God said (Ex. 20:19).

This great event, where everyone had the opportunity to hear the voice of God, was later celebrated as the " feast of weeks of the first-fruits of wheat harvest " (Ex. 34:22). Many years later, this was called in the Greek language, "Pentecost."

The point is that the Israelites in Joshua's day rejected Pentecost, and therefore, they refused the Sword of the Spirit by which they could have converted Canaan and the rest of the world. That sword was largely withheld from men until Acts 2, when Pentecost was finally fulfilled.

At the base of Mount Sinai, the people worshipped the golden calf, and as a result, the Levites used their physical swords to kill 3,000 men (Ex. 32:28). What would have happened, if those Levites had had the Sword of the Spirit at their disposal?? Look at Acts 2. The 120 disciples in the upper room were willing to hear the voice of God. God gave them the Sword of the Spirit, which is the Word from the mouth that is like a sharp sword (Rev. 19:15). This is the Sword Paul mentioned in Eph. 6:17, saying,

17 And take the helmet of salvation and the sword of the Spirit which is the Word of God.

The disciples took their spiritual swords down from the upper room and used it on 3,000 men in the streets below them. Acts 2:41 tells us the result:

41 So then, those who had received his word were baptized; and there were added that day about three thousand souls.

This is what would have happened at the base of Mount Sinai, if the Levites had had better weapons. But their rejection of the voice of Jesus Christ speaking to them from the fire on Sinai deprived them of this better and more effective weapon. This is Jesus' weapon as well, as we read in Rev. 19:15,

15 And from His mouth comes a sharp sword, so that with it He may smite the nations; and He will rule them with a rod of iron; and He treads the wine press of the fierce wrath of God, the Almighty.

All of this shows us why Jesus did not come as a conquering warrior, but as a Prince of Peace. It explains why Jesus (Yeshua, or Joshua) did not seem to fit the pattern of the Old Testament Joshua. The reason Joshua was given a physical sword was NOT because God loves bloodshed. It was NOT because God hated Canaanites. It was NOT even because the Canaanite religion was so wicked. It was Israel 's fault for refusing to hear the voice of God. Thus, they were left with a very dull weapon that could never divide soul from spirit or discern the thoughts and intents of the heart (Heb. 4:12).

The Jews of Jesus' day could not understand this. So they were looking for another Joshua with a bloody sword with which to kill all their "enemies" and oppressors. They had heard it taught that one should love their neighbors and hate their enemies (Matt. 5:43). The gospel of hating Romans and Samaritans was accepted doctrine.

But those who DID accept Jesus were given the Sword of the Word, and they went forth to conquer the world by faith and truth. Unfortunately, since Pentecost is a leavened feast, they were only partially successful. It remains for the overcomers to finish the job. The overcomers must therefore learn to use the Sword of the Spirit effectively, for this Sword brings people to LIFE.

What if Jesus Had Been Accepted as Messiah?

There is historical evidence that if Judah had accepted Jesus as Messiah, Rome soon would have given them their independence with no bloodshed at all. About the year 200 A.D. the Roman Christian lawyer, Tertullian, presented Christ to the "rulers of the Roman Empire " in a letter called Apology. In chapter 21, he writes,

"All these things Pilate did to Christ; and now in fact a Christian in his own convictions, he sent word of Him to the reigning Caesar, who was at the time Tiberius. Yes, and the Caesars too would have believed on Christ, if either the Caesars had not been necessary for the world, or if Christians could have been Caesars."

In other words, Tertullian tells us that Pontius Pilate was already a Christian by the time he informed Tiberius Caesar of Jesus' crucifixion and resurrection. In chapter five, Tertullian continues,

"Tiberius accordingly, in whose days the Christian name made its entry into the world, having himself received intelligence from Palestine of events which had clearly shown the truth of Christ's divinity, brought the matter before the Senate, with his own decision in favor of Christ. The Senate, because it had not given the approval itself, rejected the proposal. Caesar held to his opinion, threatening wrath against all accusers of the Christians."

We see here that when Tiberius Caesar read Pilate's letter telling him about Jesus, he became convinced that Jesus was a god. It was common practice in those days for the Roman Empire to recognize various gods and their religious adherents. So Tiberius proposed that the Senate proclaim Jesus to be one of the gods of the Empire. However, Roman law said that only the Senate had the right to present a new god for consideration. Since Tiberius himself had made this proposal, the Senate rejected it.

We know, of course, that this Roman rejection was part of the plan of God. But if Judah had accepted Jesus as the Messiah and King, it is certain that Pilate would have interviewed Jesus under very different circumstances. Pilate still would have become a Christian. He would have written to Tiberius Caesar, as it was his duty to keep the emperor informed of such events.

The emperor no doubt would have wanted to interview Jesus in person, at the recommendation of Pilate. Jesus would have made the trip to Rome, addressed the Senate, and I believe they would have been very impressed with His wisdom, love, humility, and miraculous signs. They would have realized very quickly that Jesus was not merely "one of the gods" that ought to be recognized officially.

I believe that soon Rome would have been proclaimed as a Christian nation, and that the pagan people would have forsaken their false gods. I believe that Judah would have been set free, along with all other nations. Or rather, all the nations that Rome ruled would have been given to Jesus Christ, the King of Kings.

We know, of course, that none of this was actually in the plan of God. God had fore-ordained a Pentecostal Age that would fail to manifest the Kingdom in its fullness. It was also necessary that Jesus be betrayed and killed as the Sacrifice for sin. Yet by looking at what might have been, we can see how Jesus' peaceful method of conquering the world is applicable today.

This is how the overcomers will overcome the world in our day under the anointing of the Feast of Tabernacles. The manifested sons of God (Rom. 8:19) will reflect the will and character of Jesus Christ to the world. This will spark a world-wide "revival," and it will not take long to bring the entire world under the feet of Jesus Christ. But it will be done by love, not by bloodshed, for we have a better sword. There will be bloodshed, of course, during this time, but it will be done by those who do not possess such a sword as ours.

The Jewish Revolt Against Rome (and God)

In Jesus' day there were again both good figs and evil figs. The evil figs chafed under the rule of Rome, even as they had rebelled against the rule of Babylon. The more these figs rebelled, the more Rome oppressed them. The more Rome oppressed them, the more they rebelled. The situation spiraled downward until finally open revolt broke out in 66 A.D. The people of Judah destroyed Rome 's 12th Legion at the Feast of Tabernacles that year.

Rome put down the revolt decisively. They were delayed a bit by the death of the emperor Nero in 68 A.D. But finally, at Passover of 70 A.D. the Roman armies surrounded Jerusalem and began the siege. This was precisely 40 years after John the Baptist had been executed at Passover of 30 A.D.

The city was destroyed within a few months, but the final stronghold at Masada still had to be taken. The Romans built a huge ramp of rock and earth to the top of the mountain where the fortress of Masada was located. They finished this ramp on the day before Passover of 73 A.D. That night all the evil figs at Masada committed suicide to avoid capture by the Romans. This occurred 40 years after Jesus' crucifixion at Passover of 33 A.D. The evil figs had been given 40 years of grace in which to repent of their rejection of the Messiah. Instead of repenting, they decided to do the work of the Messiah themselves and in their own violent way.

This method did not work. Jerusalem was destroyed. The temple was destroyed. Over a million were killed and others put into slavery. In the decades that followed, there were other uprisings in Mesopotamia, Egypt, Cyrene, and Cyprus. Abram Leon Sachar writes on page 121, 122 of his book, A History of the Jews,

"Trajan [the Roman Emperor from 98-116 A.D.] was compelled to send one of his ablest generals to cope with the fury of the Jews. The devastation was complete; when the last embers of the rebellion had been extinguished, it was necessary to rebuild Cyprus from its foundations. No Jew was thereafter permitted to set foot on the island, and even shipwrecked Jewish merchants who sought temporary refuge were done to death when found."

When Trajan died, Hadrian succeeded him. He was known as a man of peace, and the Jews hailed him as a second Cyrus. But Hadrian wanted to put an end to the practice of mutilation that many people practiced, so he passed a law forbidding it. This included circumcision, and this again infuriated the Jews. Secondly, Trajan made plans to rebuild Jerusalem as a Roman city, calling it Aelia Capitolina in honor of the patron god of Rome. This, too, infuriated the Jews and brought about the final revolt. Sachar writes on page 122,

"The soul of the revolt was the venerable rabbi Akiba, one of the ablest of Israel 's spiritual leaders... The Roman oppression roused the peaceful rabbi to active conflict. He centred all his hopes on a brilliant young warrior, Bar Kokba, who became the brain and sword of the revolt... Apparently, he claimed to be divinely inspired, and to his loyal followers he seemed the long-awaited Messiah.

"Everywhere throughout the country the word was heard that the end of suffering was at hand; the tyrant who had dared to desecrate the house of God would be swept away like chaff; the country would again belong to the people that had made it sacred. Every village, every hamlet, was stirred. Only the newly-formed sect of Christians rejected the authority of the Jewish leaders... The Jews believed that this last stand against the Roman eagle was like no other. It was the prelude to the establishment of God's kingdom on earth."

The revolt at first succeeded, and the altar in Jerusalem was rededicated. But Rome brought its general Severus from Britain and reconquered Judea. Sachar tells us on page 123,

"Bar Kokba and Akiba were both executed, along with all their followers... Their casualties were much greater than attended the destruction of the State in 70... Jews were forbidden on pain of death ever again to set foot in Jerusalem. Only on the ninth of Ab-the traditional anniversary of the destruction of the Temple - could Jews pay for the right to weep on the site of the old sanctuary. For centuries thereafter they 'bought their tears' weeping over the lost glories of the past, yet never abandoning the hope that some day, in God's own way, a restoration would come and the Holy Land would once again rise from the ruins, tenderly built up by Jewish hands."

This was how the revolt ended. They did not and still do not understand why this tragedy befell them. They do not understand why God did not help them win the wars. This made them bitter against God, instead of repenting of their rejection of the true Messiah. In fact, the fourth-century bishop, Eusebius, quotes Justin Martyr in his Ecclesiastical History, Book 4, viii,

"In the recent war, Bar Cochba, leader of the Jewish insurrection, ordered the Christians alone to be sentenced to terrible punishments if they did not deny Jesus Christ and blaspheme Him."

The Jews did not understand why God allowed their Roman enemies to succeed in destroying their nation and the second temple. But the explanation is simple. God had released them from an iron yoke of Babylon to a lighter, wooden yoke under Medo-Persia, Greece, and finally Rome. But they were not content with submitting for the duration of their sentence for the sins of their fathers (the evil figs). So they revolted again in 66-73 A.D., trying to throw off the wooden yoke.

They failed, because their revolt was a violation of the law itself, as explained fully by the prophet Jeremiah. In rejecting the Word of the Lord, their hearts were hardened, and this blinded them to the Messiah Himself. They rejected Him because they rejected His peaceful methods of conquering the earth.

So in this revolt against God's judgment, they again found themselves under the iron yoke, forbidden to set foot in Jerusalem, cast off among the nations as captive slaves. This condition continued until the 1940's, when the evil figs among the Jews again staged a revolt to gain possession of the land of Palestine.

Zionism is a movement among Jews who decided that God would never set them free, and that they had to do it themselves. Without repenting, of course.

Chapter 10
Zionism's Beginnings

We showed in our previous chapter how the divine law clearly states that Israel 's right to be in the Promised Land was contingent upon their obedience to God and His law. Because they continually refused to be obedient, God Himself "sold" Israel into the hands of foreign nations all through the book of Judges. Yet because they were allowed to remain in the land, it was merely a wooden yoke put upon them.

Only centuries later did God finally begin to impose upon them the "yoke of iron" mentioned in Deut. 28:48. This yoke was defined in the law as the removal of Israel from the land and their deportation and scattering into all nations. This actually occurred first with the northern ten tribes of the House of Israel in 745-721 B.C. Judah escaped the iron yoke for another century. But then the people refused to hear the Word of the Lord from the prophet Jeremiah. So God hired the Babylonians to bring the House of Judah under the yoke of iron. This iron yoke lasted for just 70 years, after which time God reduced their sentence to a wooden yoke, where they remained under the yoke of Medo-Persia, Greece, and Rome until the time of Christ.

Jesus then came to give them the Word, and the people once again rejected Him and His Word. He came as the Prince of Peace, but the people preferred a more violent method of establishing the Kingdom. Hence, they chose Barabbas, the murderer guilty of sedition - leading a revolt against Rome - rather than choosing the Messiah (Luke 23:18; Acts 3:14).

They were given a grace period of 40 years in which to change their minds. But in 66-73 A.D. the nation of Judah (Judea ) decided to fight the Romans and attempt to throw off the wooden yoke by the arm of flesh. The Barabbas tactic failed, and once again they found themselves under the yoke of iron, scattered among the nations - this time, for a much longer period of time.

In the late 1800's a new Jewish movement arose, which called itself "Zionism." The purpose of this movement was to reverse the iron yoke that God had imposed upon the adherents of Judaism. Its method was carnal and often violent. Its main problem was that it assumed that Jews had a divine right to reverse that captivity without addressing the original reasons that God had imposed the iron yoke upon them in the first century. And so we must study the divine law to see the lawful manner by which such an iron yoke ought to be removed. Then we will compare the lawful method with those methods actually being employed by the Zionists today.

How to Reverse the Captivity

The divine law specified that He would release them from their captivity only under certain conditions. The primary condition was that they repent of their hostility against Jesus Christ, who gave them this law while in His pre-incarnate existence. Lev. 26:40-42 (NASB) says,

40 If they confess their iniquity and the iniquity of their forefathers, in their unfaithfulness which they committed against Me [Jesus Christ], and also in their acting with hostility against Me [Jesus Christ] - 41 I also was acting with hostility against them, to bring them into the land of their enemies - or if their uncircumcised heart becomes humbled, so that they then make amends for their iniquity, 42 then I will remember My covenant with Jacob, and I will remember also My covenant with Isaac, and My covenant with Abraham as well, and I will remember the land.

The iron yoke came upon them because of their "hostility" against Jesus Christ and because of their preference for the violent methods of Barabbas.

Most people are unaccustomed to thinking of Jesus Christ as the One who gave the law to Moses. But this teaching is clear in both the Old Testament and the New. In Exodus 15:3 and again in Isaiah 12:2, we read that "The Lord " (that is, YAHWEH, the God of the Old Testament) "has become my salvation" (that is, YESHUA). The word, Yeshua, means salvation. This was also the Hebrew name for Jesus. Hence, the Scriptures tell us that Yahweh has become our Yeshua, prophesying the incarnation of the Lawgiver in the form of Jesus Christ. Jesus, then, was the One who revealed Himself to Moses by the name of Yahweh (Ex. 6:2, 3). Jesus was the Covenanter and Lawgiver who spoke the Ten Commandments to the people and taught Moses the rest of the law.

The Hebrew word for the divine law is Torah. The first letter, tav, was originally written as a cross. It literally means "a sign" and is used in Eze 9:4, where it is translated as a "mark" to be put on the foreheads of the divinely protected ones. This is the ancient origin of the practice of writing the sign of the cross on one's forehead.

The second letter in Torah is the vav, which literally means "a nail."

The third letter in Torah is the resh, which means "a head" or "the head" in the sense of the leader.

The final letter in Torah is the hey, which, when it appears at the end of the word, means "what comes from."

Putting these letters together spells the Hebrew word, Torah, and it literally means "What comes from the Leader nailed to the Cross." It is a prophecy that identifies the giver of the Torah as Jesus Christ, the Head or King, the Crucified One, who gave the law to Moses many years before He was born of Mary.

For this reason, the Jews' hostility against Jesus Christ, the Lawgiver, was the reason for their dispersion under the yoke of iron. God used Rome to do this, but one cannot merely blame the Romans for doing bad things to the Jews. Jesus Himself said plainly in Matt. 22:7 that God hired the Roman army as His mercenaries.

But instead of repenting, the Jewish leaders become quite angry when anyone implies that they did something wrong in crucifying Jesus. In fact, they often try to blame the Romans, whereas the New Testament never puts the blame on their shoulders. Pilate was forced to allow the crucifixion against his will. Peter testifies in Acts 3:13-15,

13 The God of Abraham, Isaac, and Jacob, the God of our fathers, has glorified His servant, Jesus, the one whom you delivered up and disowned in the presence of Pilate, when he had decided to release him. 14 But you disowned the Holy and Righteous One, and asked for a murderer to be granted unto you, 15 and put to death the Prince of Life, the one whom God raised from the dead, a fact to which we are witnesses.

This is repeated in Acts 5:30, 7:51, 52, 10:39, 40, and 13:28. The apostles did not hesitate to call the Jews to repentance for their "hostility" against Jesus Christ. In fact, it was required of them. It is no different today, unless we are prepared to amend the New Testament in the attempt to make Christianity more palatable to Jews or to be more politically correct.

I say this, not in hatred, but in love, for only by such repentance can they hope to reverse the sentence of the law against them, as written in Lev. 26:40-42. No Jew can be saved apart from Jesus Christ. Nor can any Jew obtain God's blessing by moving to the nation called " Israel." As we said earlier, Zionism is a movement among Jews who decided that God would never set them free, and so they felt that they had to set themselves free. They have not repented, and yet they want the blessings of God while yet remaining hostile to Jesus Christ. This is not the way to fulfill Bible prophecy.

By returning to the land apart from Christ and without accepting His peaceful methods of conquest, they have had to resort to the violence and bloodshed advocated by Barabbas. This is the attitude and method used by this Zealot leader in Jesus' day. The people's choice ultimately brought utter disaster upon all of the people.

Jerusalem: The Bloody City

Jerusalem was so named, because it was supposed to be a City of Peace. That was its original calling when it was named by its builder and founder, Melchizedek (Shem), king of " Salem " (Gen. 14:18). The Temple in Jerusalem was built by Solomon, whose name also means "Peace." The temple was to be a house of prayer for ALL people. Unfortunately, however, the people of Judah converted the City of Peace into "the bloody city." Ezekiel 24:9-13 says,

9 Therefore, thus says the Lord God, Woe to the bloody city! I also shall make the pile great... 13 Because I would have cleansed you, yet you are not clean, you will not be cleansed from your filthiness again until I have spent My wrath on you.

The fact is, the old Jerusalem is a bloody city, while the New Jerusalem is the true City of Peace. This has never been so apparent as today. The physical city of Jerusalem is identified with Hagar, Paul says in Gal. 4:25. As Hagar, that city cannot and will not bring forth the promises of the Kingdom of God - in spite of what Jewish leaders and many Christian ministers may teach.

The Scriptures teach that Hagar and her children must be "cast out" (Gen. 21:10; Gal. 4:30) before Sarah and her children can fulfill their calling to inherit the promises of God. So long as Hagar-Jerusalem is still a contender for the birthright promises to Abraham and Isaac, the promise will continue to be a future hope. That is why the day is soon coming when Hagar-Jerusalem will be destroyed by nuclear war. Only then will men have to look elsewhere for the fulfillment of the biblical Kingdom of God. But let us return to the history of modern Zionism.

The Beginnings of Modern Zionism

Zionism as a modern movement was really born in 1897 with the book, The Jewish State, written by Theodor Herzl. He was a reporter for an Austrian newspaper, covering the story of the Alfred Dreyfus treason trial. He was so appalled by the anti-Semitism of the trial that he came to believe that a Jewish nation of their own was the only solution. Herzl was able to raise money from wealthy contributors and thus succeeded where those before him had remained insignificant. Many viewed him as the promised Messiah.

The first armed group of Zionists in Jaffa was formed by just ten men in 1907, an organization called the Bar-Giora. In Dan Kurzman's biography of former Israeli Prime Minister, Yizhak Rabin, Soldier of Peace, page 72, he tells us of the Bar-Giora:

"Named after the last Jewish defender of Jerusalem in 70 A.D., it was a secret underground watchmen's organization whose members took the oath, 'In blood and fire Judea fell and in blood and fire Judea shall arise'!"

So the Bar-Giora was so named to honor a man who symbolized the Jewish revolt against Rome. Their oath manifested no remorse or repentance for deliberately disobeying Jeremiah's injunction against the evil figs. Instead, these first armed Zionists came with an oath to continue their fight in the same manner as in 70 A.D. They came advocating "blood and fire."

In 1909 the Bar-Giora formed a larger organization known as Hashomer ("The Watchman"). Ten years later, in 1919, shortly after the end of World War One, the Haganah was formed, and this remained as the official Jewish "self-defense" organization until it was transformed into the Israeli Defense Force in 1948.

The Balfour Declaration

During World War One, the British received the help of Arabs in the overthrow of the Ottoman Empire, because they promised the Arabs independent states. In 1915 the British sent Col. T. E. Lawrence to convince the Arabs to revolt against the Ottomans.

On May 23, 1915 these Arab leaders agreed to the Damascus Protocol, by which they helped the British defeat the Ottoman Empire in exchange for the independence of all Arab land in Asia (except for Aden, south of Saudi Arabia). Subsequent letters written by General Sir Henry McMahon, the British High Commissioner for Egypt, to Hussein, Sharif of Mecca, make it clear that Palestine fell under this agreement. Alfred Lilienthal wrote in his book, The Zionist Connection II, page 16,

"For some years, because of the nuances in Sir Henry's drafting, it was contended by certain Zionist academicians, supported by the British government, that the independence pledge was purposely vague and never intended to pertain to Palestine. But the publication in 1964 by scholar Dr. Fayaz Sayegh of two British documents, the twenty-page 'Memorandum on British Commitments to King Hussein' and the twelve-page 'Appendix of Previous Commitments to His Majesty's Government in the Middle East,' clearly revealed that Palestine unmistakably was contained within the McMahan independence promise."

These promises were given two years before the Balfour declaration, by which the Zionists laid claim to a state of their own. Hence, if the Zionists invoke the Balfour Declaration to claim a right to a Jewish State, the Arabs have a prior right to have it as a Palestinian State. The Balfour Declaration was a letter of intent written by Britain 's Foreign Minister to Baron Lionel Rothschild on Nov. 2, 1917, saying,

"His Majesty's Government view with favour the establishment in Palestine of a national home for the Jewish people and will use their best endeavours to facilitate the achievement of this object, it being clearly understood that nothing shall be done which may prejudice civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine, or the rights and political status enjoyed by Jews in any other country."

This Declaration did not establish a Jewish state, but rather, a Jewish national home. It said nothing about dispossessing Arabs or denying them political or social rights. It was understood that Arabs would continue to remain the majority population, and that the Arab-dominated government would also allow Jews to purchase land and live there with equal rights among the Arabs, if they so desired. This is not much different from Jews freely living in America today.

Even so, the Balfour Declaration was not a signed agreement that enjoyed legal status. It was merely a letter of intent. The Zionists either ignored what it said about equal rights for all, or else they read into the letter what they wanted to hear. At any rate, Zionists used this to instill in Jews around the world the hope for a Jewish State. This ignited a fire that soon got out of control.

Hence, the Arabs were indeed promised independence in most of the Middle East - including Palestine - but the Jews were promised the right to immigrate to Palestine and live as equals in that Arab territory.

Conflicting Promises Breed Betrayal

In the time between the Damascus Protocol and the Balfour Declaration, the British made a third set of promises to France and Russia by the Sykes-Picot agreement on May 16, 1916. Sir Mark Sykes of Britain and Charles Francois Georges Picot of France agreed to divide the spoils of the Ottoman Empire among three countries. France was to receive western Syria and the city of Mosul. England was to take control from Baghdad to the Persian Gulf. Russia 's share fell outside of the Middle East and is not our concern here.

The French knew nothing of the Hussein-McMahan agreements, and the Arabs knew nothing of the Sykes-Picot arrangement that totally contradicted their promises of Arab independence. Only after the Russian revolution in late 1917 did the revolutionaries discover and publish these secret Tsarist papers, for Russia was part of the Sykes-Picot agreement. This was when the Arabs discovered that they had been betrayed.

On May 5, 1920 the Allied Council of Four partitioned Syria to France and gave Britain the mandate to rule Palestine. T. E. Lawrence ("Lawrence of Arabia"), wrote of the fraud with great bitterness on page 275, 276 of his book, Seven Pillars of Wisdom,

"The Arab Revolt had begun on false pretences. To gain the Sherif's help our Cabinet had offered, through Sir Henry McMahon, to support the establishment of native governments in parts of Syria and Mesopotamia, 'saving the interests of our ally, France'. The last modest clause concealed a treaty (kept secret, till too late, from McMahon, and therefore from the Sherif) by which France, England, and Russia agreed to annex some of these promised areas, and to establish their respective spheres of influence over all the rest.

"Rumors of the fraud reached Arab ears, from Turkey. In the East persons were more trusted than institutions. So the Arabs, having tested my friendliness and sincerity under fire, asked me, as a free agent, to endorse the promises of the British Government. I had had no previous or inner knowledge of the McMahon pledges and the Sykes-Picot treaty, which were both framed by war-time branches of the Foreign Office. But not being a perfect fool, I could see that if we won the war the promises to the Arabs were dead paper. Had I been an honorable adviser, I would have sent my men home and not let them risk their lives for such stuff. Yet the Arab inspiration was our main tool in winning the Eastern war. So I assured them that England kept her word in letter and spirit. In this comfort they performed their fine things; but, of course, instead of being proud of what we did together, I was continually and bitterly ashamed."

The British then issued the "Churchill White Paper" in June 1922, to clarify their policy:

"It is contemplated that the status of all citizens of Palestine in the eyes of the law shall be Palestinian, and it has never been intended that they or any section of them should possess any other juridical status.... It is not as has been represented by the Arab delegation that during this war His Majesty's Government gave an undertaking that an independent national government should be at once established in Palestine."

Statement after statement clarified that the Balfour Declaration never intended to create a Jewish state in Palestine, at least not "at once." This raised the blood pressure of the Zionists, who, of course, had every intention of doing just that. At any rate, the Balfour Declaration was abundantly clear on this one issue, saying: "it being clearly understood that nothing shall be done which may prejudice civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine." This is clearly one issue over which the British government cannot be accused of doublespeak.

The Zionists, however, objected to this clause and made it clear to all that they intended to force the British into creating a Jewish state at the expense of the Arabs who had lived there for over a thousand years. The Arabs read the Zionist literature and were both appalled and angered by this belligerence and lack of respect for the basic human rights of any non-Jews who got in their way.

National Boundaries Established

In 1922 the British recognized the Kingdom of Egypt that included the Sinai, which the Zionists claimed belonged to them. In 1923 Transjordan was made a sovereign nation. This at least partially fulfilled some of the British promises to the Arabs for their support during World War One. The Zionists, however, were furious, because it "gave away" more of "Greater Israel."

These settled boundaries of Egypt and Jordan brought relative stability in those parts of the Middle East. But Palestine was still a problem, because the British wanted to retain it as a colony because of its strategic position, particularly to protect their interest in the Suez Canal. This put the British and the Zionists into direct conflict. Still, most of the Zionist leadership made some attempt to work within the framework of the British government.

But the Zionist intent was to conquer all of Palestine through immigration and settlement. They believed that a Jewish State could only be accomplished by having a majority population. The immigrants were used as their primary weapon. Arab militants began to fight back, killing these "innocent" civilians who had been enlisted by the Zionists in their designs to conquer by immigration.

This was the beginning of the conflict in the twentieth century.

Non-Zionist Rabbis Speak Out

Modern Zionism began primarily as a nationalistic movement to obtain political power in Palestine. But the 1967 war, when the Israelis took control of Jerusalem and the West Bank, sparked a type of secular messianism that had lingered just under the surface. It is a peculiar belief of messianism that is held by atheistic Jews who dominate the Israeli government even today. It is the belief that the Jewish people collectively are its own messiah.

Jewish opinion is divided on this subject. But this is the political view that has set the course of the modern Israeli state. This means simply that the people got tired of waiting for a savior to come and free them from the iron yoke that God had imposed upon them in the first century. They did not feel that they had to repent of rejecting the Messiah, and so they could not understand why God would allow this yoke to remain upon them for 1,900 years.

They finally concluded that God either did not exist, or, if He existed at all, He expected them to be their own savior. Hence, certain Jewish leaders were able to revive the ancient spirit of revolt, overturning centuries of rabbinic teaching in Judaism that they must await the coming of the Messiah before returning to Palestine.

There are, even today, significant numbers of Jewish rabbis who are hotly anti-Zionist, but most Christians never hear their voices. For example, Dr. Israel Shahak, emeritus professor of organic chemistry at the Hebrew University in Jerusalem until his death last year, had long been an advocate of human rights for Palestinian people. He was the founder of the Israeli League of Human Rights. He wrote a letter published by the London Times on Jan. 27, 1973 entitled, "A Jewish Duty or Jewish Apostasy?"

"I am a Jew living in Israel, and consider myself a law-abiding citizen. I serve in the army every year, in spite of being nearly forty years old. But I am not 'devoted' to the State of Israel or to any other state or human organization. I am devoted to my ideals. I believe in speaking the truth and in doing something for securing justice and equality for all human beings...

"But to be devoted to the State? I can well imagine Amos or Isaiah splitting their sides with laughter if somebody had demanded of them to be 'devoted' to the Kingdom of Israel or the Kingdom of Judah. 'Hate evil and love good and establish judgment in the gate,' says Amos (Chapter 5, verse 15), who does not spare a word of devotion to the great-warlike and successful Kingdom of Israel of his times.

"In fact, this new doctrine preached as a Jewish duty, is nothing but Jewish apostasy. All Jews used to believe and say it three times a day, that a Jew should be devoted to God, and God alone. A small minority still believes it. But it seems to me that the majority of my people has left God, and has substituted an idol in its place, exactly as happened when they were so devoted to the Golden Calf in the desert that they gave away their gold to make it. The name of this modern idol is the State of Israel."

Other rabbis are just as outspoken as Dr. Shahak. Rabbi Michael Ber Weissmandel wrote an article May 26, 2000 posted online at: [http://www.jewsnotzionists.org/tenquestions.html],

"... We should avoid the untenable position of the robber who prays for Divine help in carrying out his crime. We should pray that Zionism and its fruits vanish from the Earth, and that we be redeemed by the Messiah with dispatch.

"A prisoner is released only when he has served his time, or if he is pardoned by the President for good behavior. If he attempts escape and is apprehended, his term is lengthened, besides the beating he receives when he is caught.

"... We have been sentenced to exile by the King of Kings because of our sins. The eternal, blessed be he, has decreed that we accept the exile with humble gratitude until the time comes, or until we merit His pardon through repentance. If we seek to end the exile with force, G-d will catch us, as our sages have forewarned, and our sentence becomes longer and more difficult.

"Many times in the past have segments of our people been defrauded by false messiahs - but none of the false messiahs has been as fallacious and delusory as the lie of Zionism.... If we wish our exile-sentence commuted, we must appeal through repentance... Let it be clearly understood that never in Jewish history (even in the time of Jeroboam or Achav) have such hostile atheists stood at the helm of the Jewish people as today."

Though many rabbis warned the people against the errors of Zionism, the idea of returning to the land proved to be too tantalizing for a great many Jews. It awakened a hope within them long nurtured by Judaism, and Zionism offered them an immediate reward without awaiting for a divine Messiah. Zionism would give them a land without the need for repentance, for they would be their own messiah. They would "redeem" the land themselves by transferring it to Jewish ownership. This would be done at first by purchasing land peacefully; but ultimately, if Arabs refused to sell the land, it would be appropriated by the Land Acquisition Act of 1953, legalizing all seizures of Arab land. The rest of the land would be conquered by military force whenever possible.

Arab Reaction to Zionism

The Jewish Agency was an organization that attempted to work primarily to bring about the conquest of Palestine by political means - that is, by immigration. The Arabs objected to the Zionist objective of establishing a Jewish State, citing earlier British promises that, if anything, there should be an independent Palestinian State. But since Transjordan had already been given statehood, the British gave them assurances that Palestine would be turned into a Palestinian State in which Jews would be allowed to live as equal citizens.

Many Arabs, however, were far-sighted enough to see that the Zionists would never content themselves by living as equals. Zionist literature showed clearly their intent to establish a Jewish state.

The mufti, Haj Amin el-Husseini, religious leader of Jerusalem, was outspokenly militant and periodically urged the Arabs to kill Jews that he believed were taking over their land and threatening even their holy places. In 1920 more than 130 Jews and close to 100 Arabs were killed in the fighting around Jerusalem, Hebron, Haifa, Safed, and other Jewish settlements. The mufti was not far-sighted enough to see that his actions merely legitimized the Zionists, who could then demonize the Arabs and garner world sympathy. Blinded by hatred and vengeance, he forsook the moral high ground and soon expended any world sympathy for Palestinian rights that the world may have had. Taking justice into their own hands, they made it more difficult for the British to defend them in their legitimate grievances.

The British government was caught in the cross-fire of their own making. By this time they knew that they had created a monster that they could not control. Resenting the Jewish insistence upon unlimited immigration rights, the British defended the Jewish Zionists only half-heartedly. They attempted to limit the Jewish immigration to the number that the land could reasonably absorb, but this policy of limited immigration came under fire from the Zionists. It was obvious that they intended to establish a Jewish state and would never be content for a mere "homeland."

Arabs, too, soon saw that Britain had no intention of granting them independence. They observed the Zionists putting pressure upon Britain to turn Palestine into a Jewish state with a majority Jewish population with the intent to have Jewish rule over a Palestinian minority. Having felt betrayed by the British already, many Arabs had no confidence in the British government's will to resist the published Zionist intention of establishing a Jewish state.

With each Arab retaliation against Jewish immigrants, and seeing that the British were reluctant or unable to defend them against the Arabs, the Zionists took more and more responsibility for their self-defense. And as time passed, the people became more militant. After all, once they had accepted the basic premise of Zionism and had moved to Palestine, they had no choice but to defend themselves.

This, in turn, led to the era of Jewish terrorist activity against both the Arabs and the British.

Chapter 11
The Rise of Jewish Terrorism

In 1936 the mufti of Jerusalem, Haj Amin el-Husseini, called for a general strike among the Arabs. They vowed to close down the economy, but only succeeded in vacating jobs that were quickly filled by new Jewish immigrants, who were in need of employment. Enraged by the failure of the strike, they turned to more violent measures, and Palestine exploded in violence once again. The mufti was short on wisdom and long on hatred.

Vladimir Jabotinsky: Father of Jewish Terrorism

By the mid-1930's the situation was ripe for the next level of violence. The perfect man for the job was a man named Ze'ev Vladimir Jabotinsky. Jabotinsky had been the first commander of the Haganah, the Jewish defense organization founded in 1919 by the World Zionist Organization. In 1923 he founded Betar, named after the fortress where Bar Kokba made his last stand in his revolt against Rome in 135 A.D. Bar Kokba's messianic revolt was the reason Rome banned all Jews from setting foot in Jerusalem. Bar Kokba, a false messiah, was Jabotinsky's role model and the hero of all the Jewish terrorists in the 1940's.

In this context, Jabotinsky founded the Revisionist movement, which soon gave birth to the Irgun Zvai Leumi ("National Military Organization") in April 1937. Shortly afterward, a second terrorist organization was founded-the Lohamei Herut Yisrael ("Fighters for the Freedom of Israel"). Its English acronym was F. F. I, while its Hebrew acronym was Lehi. Named also after its founder, Avraham Stern, it is also known by their friends as the Stern Group and by their adversaries as the Stern Gang.

Jabotinsky himself died in New York in 1940. As for Avraham Stern, he was soon found by British police and immediately executed without trial in 1942. Both Shamir and Begin decried this execution as a "murder." Perhaps it was. But in more recent years, the Israeli government has executed many Arab terrorists in similar fashion without trial. The Arabs also call this murder. The Israelis, however, operate on a double standard and do not consider the execution of Arab terrorists to be murder. It is only murder if the terrorist is a Jew.

Jabotinsky is the father of Jewish terrorism, which sought to continue the messianic nationalism of the past, whose military messiahs always found sympathy among the Jews. In 1935 he left the mainstream Zionist movement and established the radical Zionist Revisionist Organization in opposition to the World Zionist Organization, headed by Chaim Weizmann. Jabotinsky was, in fact, the embodiment of the "bloody city" principle of the old Jerusalem.

Former Israeli Prime Minister, Menachem Begin, wrote in 1951 about Jabotinsky in his book,The Revolt: Story of the Irgun, p. 40,

"The revolt sprang from the earth... The renewed strength which came to us, and especially to our youth, from contact with the soil of our ancient land, is no legend but a fact. The officials of the British Foreign Office had no conception of this when they made their plans... They could not gauge the character of the Jews who came to Eretz Israel. They assumed that in Eretz Israel, too, the Jews would continue to be timid suppliants for protection... But those unseen forces, which have ever saved the Jewish people from obliteration, demolished the British assumption. Vladimir Jabotinsky appeared, educating a whole generation to resist, to be ready for sacrifice, for revolt and for war. David Raziel appeared, the greatest Jewish military mind of our generation, to carry out the decisive act; the first attack by Jewish arms."

Mr. Begin later became the head of the Irgun Zvai Leumi, the most important and effective Jewish terrorist organization in the 1940's. Another former Israeli Prime Minister, Yitzhak Shamir, lauds Jabotinsky enthusiastically as well on page 9 of his book, Summing Up,

"Without doubt, Jabotinsky was the most dynamic and controversial of the many gifted men who left their mark on the Zionist movement and, subsequently, on the State of Israel.... For ever the target of strong feelings, he was at once hated, worshipped, feared and admired; accepted as a supreme leader by some, he was rejected by others as a dangerous extremist whose concepts and supporters, if allowed to prevail, would degrade and destroy the essence of the Zionist cause...

"Today Jabotinsky's name and spirit are kept alive mostly through the Likud Party, which, to a significant degree, represents and articulates his basic philosophy and is, so to speak, executor of his political testament."

The Likud Party has become the most powerful political party in Israeli politics in recent years. It was the party conceived by Ariel Sharon and formed primarily by Menachem Begin. It is the party to which Yitzhak Shamir belongs. Because this party carries on the philosophy of Vladimir Jabotinsky, it is the party of Jewish terrorism. On page 11 Shamir sums up by saying of him,

"Essentially, Jabotinsky's vision of Zionism achieved can be compressed into one sentence: a Jewish majority in a Jewish state in the whole of the biblical Land of Israel."

Mr. Shamir was the second most important Jewish terrorist leader in the 1940's, heading the Lehi (the Stern Gang). Jabotinsky was the spiritual inspiration behind the Jewish terrorism waged against the British by both Mr. Begin and Mr. Shamir during the 1940's. From 1943 to 1948 the Irgun terrorists were led by Menachem Begin, the man who became the Likud Party's first Prime Minister of Israel in 1977.

Jewish Pawns in their Leaders' Hands

During the British Mandate government in Palestine (1922-1948), the average Jew was caught in the middle, for he was being used as a pawn in a bigger game than he realized. In 1941 and 1942 the German Gestapo offered to transport all Jews to Spain for $1,000 for each family, on condition that these Jews not move to Palestine. The Jewish Agency declined the offer - they must move to Palestine or suffer in their own countries.

In 1944 a similar offer was made in regard to Hungarian Jews. Again, the Jewish Agency declined the offer - they must move to Palestine or suffer in their own countries to put propaganda pressure upon the European governments. Germany and Britain, during World War II, even agreed to evacuate 500,000 Jews from Europe and resettle them in British colonies. It was the Jewish Agency that refused the offer - they must move to Palestine or suffer in their own countries.

The British government granted to 300 rabbis and their families visas to the Colony of Mauritius, with passage through Turkey. The Jewish Agency stopped this plan, too, saying that the 300 rabbis and their families ought to be "gassed" for their disloyalty to Zionism. Presumably it was more acceptable to the Jewish Agency that their Jewish pawns be "gassed" in order to put more pressure on Britain.

Throughout the early 1900's, thousands of Jews were convinced to move to Palestine illegally in order to force a change in British policy. When stopped at the border (or harbor), then the game turned bloody and grim. When the S.S. Patria arrived at the Haifa harbor in Palestine filled with Jewish immigrants, the British authorities refused to allow them to enter the country. They ordered the ship to leave the harbor, and at that point the Jewish Agency in Palestine ordered the ship to be dynamited in order to make the British government look bad. Jewish author, Alfred Lilienthal writes on p. 359 of his book, The Zionist Connection II,

"Violence was often used against their own, as on November 25, 1940, when the S.S. Patria was blown up in the Haifa harbor, killing 276 illegal Jewish immigrant passengers. At the time of the incident these deaths were attributed to the British, and it was not until ten years later that the responsibility for this disaster was placed at the door of the Zionists. David Flinker, Israeli correspondent of the Jewish Morning Journal (the largest Yiddish daily) described what had happened:

"... 'It was then that the Haganah General Staff took a decision at which their leaders shuddered. The decision was not to permit the Patria to leave Jaffa. The English must be given to understand that Jews could not be driven away from their own country. The Patria must be blown up.... The number of victims was officially placed at 276. The survivors were permitted by the High Commissioner to land.'

"Fifteen months later the S.S. Struma exploded in the Black Sea, killing 769 illegal Jewish immigrants. The Jewish Agency described it as an act of 'mass-protest and mass-suicide,' and the U.S. media once more placed the responsibility for these deaths at the door of the British and their Palestinian immigration policy."

The Haganah ("Defense") was the official defense organization of the Jewish Agency in Palestine. Though it operated as an underground military group, the British allowed it to operate somewhat freely, as long as it did not attack British targets. It is apparent from the blowing up of the Patria (and perhaps the Struma as well) that the Haganah was fully capable and prepared to sacrifice its own people to put pressure upon the British government to allow more immigration. The Jewish Agency called it "mass-protest and mass-suicide." It is more accurate to view it as "assisted suicide."

Former Prime Minister Menachem Begin writes about the sinking of the Patria on pages 35 and 36 of his book, The Revolt, saying,

"The Patria never sailed. Jewish 'terrorists' placed a bomb to prevent its departure. The bomb exploded and more than two hundred Jews were killed or drowned. The British authorities noted the fact that this was not an Irgun Zvai Leumi operation; it was the Haganah which had placed the bomb."

Obviously, the Jewish Agency, headed by David Ben-Gurion, believed that the end justified the means. Even the great Arch-terrorist Menachem Begin would not have deliberately murdered hundreds of Jews to achieve his goal of a Jewish State, though his bombing of the King David Hotel did kill 17 Jews out of a total of 91. But the Jewish Agency needed another "British" atrocity in order to help their cause. The British were apparently not sufficiently ruthless, so the Haganah had to help with the murder of 276 Jews and then blame the British for the atrocity.

But with a Haganah mindset like that, we cannot help but wonder how many other Jews the Haganah murdered in order to generate sympathy and further its cause.

Zionists Assassinate Lord Moyne

The bombing of the Struma had another consequence. Yitshak Shamir, who was later to become one of Israel 's Prime Ministers, was at this time a leading Jewish terrorist in the Lehi. In his biography, Summing Up, pages 41 and 52 describe the sinking of the Struma and how it affected Lehi's decision to assassinate Britain 's Lord Moyne.

Toronto 's The Globe and Mail newspaper for Aug. 6, 1994 carried a review of Shamir's Summing Up, stating:

"Shamir took part in the decision to kill Lord Moyne, and he helped plan the bold and complex operation. The experience was to serve him well later. During his years with the Mossad, Israel 's security and intelligence service, he reportedly directed a squad of assassins. Shamir says he also ordered the execution of a Lehi member, a fanatic who threatened to disrupt the organization. How many other killings he ordered, he does not say. Shamir insists he has no regrets about his actions. "

Newspapers seldom mention the fact that the Israeli state was founded by Jewish terrorists. The Israelis did not oppose terrorism until after they pardoned themselves and became the statesmen of their newly-created Jewish State. Then, of course, they banned terrorism, because they did not want terrorists to attempt to overthrow the new Israeli government.

On Nov. 6, 1944 two young terrorists from Yitzhak Shamir's Lehi (Stern Gang) assassinated Britain's Minister for Middle East Affairs, Lord Moyne, in Cairo, Egypt. The assassins were caught, tried, and hanged on Mar. 23, 1945.

In a book published in 1963 entitled The Deed, by Gerold Frank, we are given a detailed account of this assassination and those responsible for it. He writes on p. 35,

"Explaining the nature of individual terrorism, Itzhak Yizernitsky, who as Shamir, the operations commander of the Stern group, planned the death of Moyne, once said: 'A man who goes forth to take the life of another whom he does not know must believe one thing only - that by his act he will change the course of history'."

Of the two young assassins, Frank writes on p. 36,

"Each made his way by different roads to the same conclusion: that Britain would not give up Palestine unless forced to; that freedom would be won only by fighting for it and that if it was to be won, Jewish zealots patterned after those who twenty centuries ago rose up against the might of Rome must now rise up against the might of Britain."

Menachem Begin was upset with Shamir, not because of the act of terrorism, but because Shamir had not warned Begin beforehand, which would have allowed Begin to prepare for the British reaction and their crackdowns on terrorists. In his book, The Revolt, on pp. 150, 151, Begin chided the Stern Gang, saying:

"As comrades in revolt and partners in danger, we should have been informed by the F. F. I. chiefs of what was going forward. But they had permitted us to be taken completely by surprise."

The F.F.I. stood for the "Freedom Fighters of Israel," which was Shamir's Stern Gang.

The Jewish Agency, always playing politics, did not care about the assassination either, but they did care about their political position and about the British reprisals that would come. Even so, there were many individual Jews who were outraged by this blatant act of terrorism. Gerold Frank writes in The Deed, page 32,

"In Palestine, as the terrible truth was confirmed, the cry rose: excommunicate the terrorists ! The Jewish Agency exhorted the population: drive them from their places of hiding, flay them from their jobs, pluck them out of the schools, tear out this cancer which shames us before the world!"

The Jewish Agency should have taken its own words to heart.

The Jewish Agency Unites with the Terrorists

In spite of all his rhetoric, Ben-Gurion soon went to the United States to raise money for arms to fight the British government. He met on July 1, 1945 with seventeen wealthy American Jews, who formed the secret Sonnenborn Institute to secure arms and smuggle them into Palestine. When all was ready, Ben-Gurion sent a letter to Moshe Sneh, the Haganah ("defense") chief in Palestine, telling him to begin the terrorist uprising and to coordinate their operations with the Irgun and the Stern Gang.

This makes it clear that Ben-Gurion and the Jewish Agency itself believed in terrorism against the British. It was not for moral reasons that they refrained from terrorism most of the time. Their restraint was based upon political considerations, knowing that open terrorism would be detrimental to world opinion and support.

This was the basis of Ben-Gurion's "statesmanship." He both supported and perpetrated terrorism, but usually did so secretly, so as not to let the world know that he too was a terrorist. Once he had raised money for arms in the summer of 1945, the Jewish Agency openly joined with the Stern and Irgun terrorists for about nine months in a reign of terror throughout Palestine. This "United Resistance Movement" lasted from Nov. 1945 to July 1946, ending only with the most spectacular terrorist act: the blowing up of the King David Hotel on July 22, 1946.

The Jewish Agency's shock troops, called the Palmach, was first organized in 1941 but remained relatively inactive for the duration of World War Two. But World War Two had ended in 1945. Twenty-three year old Yitzhak Rabin was appointed second-in-command of the First Battalion. During this time, they coordinated their attacks with the Irgun and with the Stern Gang, as Ben-Gurion had ordered. This was less than one year after the Stern Gang had assassinated Lord Moyne and Ben-Gurion had issued his call to "excommunicate the terrorists."

The Palmach's first action was to free about 200 Jews from the Atlith detention camp, who had been arrested for attempting to enter Palestine illegally. Rabin led his Palmach battalion on Oct. 10, 1945 and successfully broke them out of the camp and dispersed them throughout various Jewish settlements. The success of this operation encouraged them to engage in an all-out guerilla war against the British, beginning the night of Nov. 1, 1945. Menachem Begin writes of it on page 191 of The Revolt:

"On the 'night of the railways' the Haganah also sank three British patrol boats. Later they twice attacked the radar station at Haifa... One attack was made on the police Observation Post at Givat Olga, which was blown up... In February 1946 the Haganah carried out sabotage operations against installations of the Mobile Police. And in June the Haganah brought their armed resistance to a close with the comprehensive and successful attack on the frontier-bridges."

This "night of the railways" was the first major joint operation, which occurred Nov. 1, 1945. Shamir tells us that in their part of the operation against the railway workshops, eleven Lehi members were killed. Toward the end of this united front came the "night of the bridges" in June 1946. On page 203 Begin writes of this:

"Great steel bridges in the north, the south, and the east, collapsed under the blows of the Haganah men. This was the last military operation of the Resistance Movement."

This proved to be the final terrorist act that brought the British to strike back forcefully on the day known to Jewish historians as "The Black Sabbath." On June 29, 1946 the British forces occupied the headquarters of the Jewish Agency and arrested nearly all of the leaders of their Haganah and Palmach. The ranks of the Palmach (shock troops) were devastated. Yitzhak Rabin was arrested, although he was recovering from a badly broken leg suffered in a motorcycle accident. This turned out to be of benefit to him, because he was taken to a military hospital, where he received good treatment and physical therapy. Kurzman's biography of Rabin, Soldier of Peace, pages 102, 103 says,

"Actually, the British treated their prisoners quite well. They gave Rabin good medical attention, sending him to the military hospital in Gaza."

One might want to compare the British treatment of Jewish terrorists with today's Jewish treatment of Arab terrorists.

The Jewish Agency loudly proclaimed that the Black Sabbath arrests were nothing short of a British declaration of war upon the Jews themselves. To them, the British had no right to defend themselves against Jewish terrorism. In fact, in their minds, it was the British government's own fault for provoking them to commit terrorist acts by continuing to "occupy" Palestine. Menachem Begin writes on page 205 of his book, The Revolt:

"Throughout the day the Jewish Agency's Kol Israel ["all Israel "-ed.] vociferated: " Britain has declared war on the Jewish people. The Jewish people will fight back. Out with the unclean sons of Titus from our Holy Land ! Down with the Nazi-British regime in our country!"

In other words, any time the British defended themselves or attempted to arrest the terrorists who had blown up the bridges, police stations, etc., the British were always said to be the aggressors who had "declared war on the Jewish people." But when Jews declared war, it was always justified in their eyes as a "fight for freedom." Jewish casualties of the fight were the fault of the British "murderers," and any British casualties were also the fault of the British just for being there.

Likewise, when Arabs were killed by these same Zionists, it was their own fault for just being there after they were warned to leave their farms and villages and flee to other Arab nations. The moral blind spot is beyond belief. The double standard has no rational explanation.

At any rate, the Jewish Agency was not nearly as committed to the cause as the Irgun or Lehi. They were too political to accept casualties as a fact of war, and in this way they differed greatly with the Irgun and Stern Gang. With close to half of their fighters in prison, they left the fighting to Begin and Shamir and returned to their official political status. They even issued another public denouncement of terrorism, although they continued to support it secretly. In fact, they decided to take revenge upon the British for arresting their members, and so at that point they approved the bombing of the King David Hotel.

Such was the political duplicity of the Jewish Agency.

Destroying the King David Hotel

A few months before the arrest of the Haganah and Palmach leaders, they had already begun to plan an attack on the King David Hotel, where the military headquarters for the British government was located. In the spring of 1946 the Irgun submitted a plan to the Haganah, but the Haganah thought it was too ambitious.

Then on July 1, 1946, two days after the British had arrested many of their leaders, they approved the plan whereby the Irgun would blow up the hotel. In their way of thinking, this was an appropriate "reprisal" for the Black Sabbath occupation of the headquarters of the Jewish Agency. At least, that was how they justified it later.

In actuality, Mr. Begin makes it very clear that they had planned this action months before the British occupied the Jewish Agency headquarters. The arrests on Black Sabbath caused the Haganah leaders to capitulate to the British and publicly renounce terrorism, but they continued to carry out a secret terrorist war against the British. The only difference was that they now remained in the background and let the Irgun do the dirty work. Begin relates the entire story in Chapter Fifteen of his book.

The operation was led by "Gideon," (Yisrael Levi). They brought milk cans loaded with explosives into the basement through the hotel's Regence Café. When completed, one of them telephoned the hotel and told them to evacuate the building, because bombs had been placed. They were timed to go off in half an hour. However, according to Mr. Begin's account, the hotel was not evacuated, because the British high command refused to "take orders from the Jews." Whatever the reason, 91 people were killed in the explosion.

The explosion was more effective than any of them believed possible, both in its destruction and the high number of casualties. The Haganah panicked again, and asked the Irgun to take public responsibility for this terrorist act. Mr. Begin complied, saving the Haganah any further embarrassment and arrests.

Nonetheless, the Haganah once again became the public adversary of the Irgun, even helping the British arrest Irgun members! Mr. Begin seems largely justified in his contempt for the Haganah and their duplicity. Begin, who calls himself the "Number One Terrorist" on the first page of his book, at least had principles, for he was not a politician, but a military man.

The Haganah not only knew of the operation, but approved of it in advance. It was called "Operation Chick." Begin writes on page 218,

"Operation 'Chick' was carried out exactly three weeks after we received the Haganah's instructions to execute it. During that time a number of meetings took place between us and the leaders of the Resistance Movement. Once the F. F. I. called for a postponement as they were not yet ready for their task. Twice or thrice we postponed the attack at the request of the Haganah Command."

The blow-up of the King David Hotel brought the "Big Curfew" in Tel Aviv, as Yitzhak Shamir calls it on page 63 of his book, Summing Up. In the British search for terrorists, an officer recognized Yitzhak Shamir in spite of his disguise and imprisoned him. Ultimately, the British court exiled him to the prison camp in Eritrea in Africa, and he was out of the fight until May 1948.

The Deir Yassin Village Massacre

This occurred nine months after the destruction of the King David Hotel, a time when the British government began to give up on keeping the peace in Palestine.

On April 9, 1947 for no good strategic reason Mr. Begin's Irgun Gang teamed up with Shamir's Stern Gang and massacred over 250 men, women, and children in Deir Yassin, a peaceful village outside of Jerusalem. Most of the men were absent, because they were working in Jerusalem. The people were quickly subdued, those who resisted were killed on the spot, and the rest were lined up against a wall in the town square and shot. Many of the women were raped before most of them, too, were killed.

Later apologists tell us that it was their own fault for not leaving when they were warned. Surely, such apologists must be a bit insane to think that a few minutes' warning relieves terrorists and murders of all moral responsibility for the massacres! Mr. Begin writes on page 163, 164 of The Revolt,

"One of our tenders carrying a loud speaker was stationed at the entrance to the village and it exhorted in Arabic all women, children and aged to leave their houses and to take shelter on the slope of the hill. By giving this humane warning our fighters threw away the elements of complete surprise, and thus increased their own risk in the ensuing battle. A substantial number of the inhabitants obeyed the warning and they were unhurt. A few did not leave their stone houses-perhaps because of the confusion. The fire of the enemy was murderous-to which the number of our casualties [four Irgun fighters were killed-ed.] bears eloquent testimony. Our men were compelled to fight for every house; to overcome the enemy they used large numbers of hand grenades. And the civilians who had disregarded our warnings, suffered inevitable casualties."

This "warning" given to the civilians is contradicted by Alfred Lilienthal, who wrote on page 154 of The Zionist Connection II,

"No warning had been given to the villagers, as was later claimed (Begin has stated that all victims of Irgun attacks had been warned beforehand), because the armored truck with its loudspeaker had tumbled into a ditch and been tossed on its side far short of the first houses of the village. Advised by a night watchman of the approaching Jewish raiders, some inhabitants, with only a robe thrown around them, managed to flee to the west."

"Jon Kimche, the Zionist writer, calling the incident 'the darkest stain on the Jewish record throughout the fighting,' stated, 'The terrorist justified the massacre of Deir Yassin because it led to the panic flight of the remaining Arabs in the Jewish state area.' Jewish writer Don Peretz described the result of Deir Yassin as a 'mass fear psychosis which grasped the whole Arab community.' Arthur Koestler wrote, this 'bloodbath... was the psychologically decisive factor in the spectacular exodus of Arab refugees'." (p. 156)

Menachem Begin also claimed that the town was of strategic military value. He bases this on a letter from Mr. Shaltiel, the Haganah Regional Commander, who had written to Mr. Begin:

"I learn that you plan an attack on Dir Yassin. I wish to point out that the capture of Dir Yassin and holding it is one stage in our general plan. I have no objection to your carrying out the operation provided you are able to hold the village. If you are unable to do so I warn you against blowing up the village which will result in its inhabitants abandoning it and its ruins and deserted houses being occupied by foreign forces. This situation will increase our difficulties in the general struggle. A second conquest of the place will involve us in heavy sacrifices. Furthermore, if foreign forces enter the place this will upset the plan for establishing an airfield."

So the strategic value of Dir Yassin (or Deir Yassin) was that the Haganah was planning to turn it into an airfield! Certainly that would justify the destruction of the village. And if the people object and fight back, this would certainly justify their massacre. After all, who are they to object to a Jewish airfield? Don't Jews have rights?

The Haganah, as usual, had denied all knowledge of the Irgun's plans to destroy Deir Yassin. But Begin makes it clear that they knew about it and even approved of its operation. Begin says he did the "humane" thing by telling the people to flee from their homes before his attack. It was the Arab villagers' own fault, he thinks, because they did not all flee and leave everything to the Jewish settlers who were soon to occupy the village. When they fought back, then the Irgun invoked its right to "self-defense."

Do Arabs lack the right to fire upon invading Irgun and Lehi attackers? It was not Deir Yassin that attacked a village of the Irgun.

The primary goal of this massacre was to terrorize the Arabs into fleeing from their land, for only by their leaving could Jews confiscate it for themselves. Once the Arabs had fled-even if they went to a nearby town to stay with relatives for a time-they would not be allowed to return.

This Zionist definition of self defense is still used today as they confiscate more land and destroy more Arab villages. They come in and tell everyone to leave town, then blow up the town and move Israeli settlers to the land, giving the new settlement an Israeli name. Deir Yassin was no exception. I beg to differ with them on their basic definitions of morality and justice.

This murder was so diabolical that even the Chief Rabbi of Jerusalem, to his credit, excommunicated those who participated in the massacre.

Jacques de Reynier was the Chief Representative of the International Red Cross at the time of the massacre. His report of his inspection of Deir Yassin the day after the massacre may be viewed online at http://www.palestinehistory.com/mass01.htm: It makes grim reading:

"Suddenly the officer tells me... the story of this village populated by 400 Arabs, disarmed since always living on good terms with the Jews who surround them. According to him, the Irgun arrived 24 hours previously and ordered by loudspeaker the whole population to evacuate all the buildings and surrender. There is a 15 minute delay in the execution of the command. Some of the unhappy people came forward and would have been taken prisoners and then turned loose shortly afterwards toward the Arab lines. The rest did not obey the order and suffered the fate they deserved....

"Former Haganah officer, Col. Meir Pa'el, upon his retirement from the Israeli army in 1972, made the following public statement about Deir Yassin that was published by Yediot Ahronot (April 4, 1972): 'In the exchange that followed, four [Irgun] men were killed and a dozen were wounded... by noon time the battle was over and the shooting had ceased. Although there was calm, the village had not yet surrendered. The Irgun and LEHI men came out of hiding and began to "clean" the houses. They shot whoever they saw, women and children included, the commanders did not try to stop the massacre... I pleaded with the commander to order his men to cease fire, but to no avail. In the meantime, 25 Arabs had been loaded on a truck and driven through Mahne Yehuda and Zichron Yousef (like prisoners in a Roman "March of Triumph"). At the end of the drive, they were taken to the quarry between Deir Yassin and Giv'at Shaul, and murdered in cold blood... The commanders also declined when asked to take their men and bury the 254 Arab bodies. This unpleasant task was performed by two Gadna units brought to the village from Jerusalem.

"Zvi Ankori, who commanded the Haganah unit that occupied Deir Yassin after the massacre, gave this statement in 1982 about the massacre, published by Davar on April 9, 1982: 'I went into 6 to 7 houses. I saw cut off genitals and women's crushed stomachs. According to the shooting signs on the bodies, it was direct murder."

Even today, there are Zionists who deplore this murder. Ami Isseroff, of the Peace Middle East Dialog Group, implores his fellow Zionists,

"It is long past time for Israeli Zionists, like myself, to apologize. The Israeli government has never apologized for the massacre of Deir Yassin... The perpetrators of the massacre at Deir Yassin were never punished."

As you can see, the roots of the present-day conflict go back to the days of Jewish terrorism. It worked so well for them, the Arabs decided to try the same tactics. The Jewish state was founded on terrorism by terrorists. This is the true basis of their claim to "the right to exist." This is part of God's reason for prophesying its destruction.

The Violent Take the Kingdom by Force

We have shown from the prophet Jeremiah that there were (and still are) two types of "figs" from the fig tree of Judah. There are good figs and evil figs. The good figs are those that peaceably submit to the judgment of God, and there are those who would rather fight and die (Jer. 24-30). This was true in Jeremiah's day, and it was again true in Jesus' day. Jesus said of these people in Matt. 11:12,

12 And from the days of John the Baptist until now the kingdom of heaven suffers violence, and violent men take it by force.

Jesus denounced the Jewish belief that the Kingdom of God must be taken by violence and force. Forty years later, God brought judgment and captivity upon Judah, this time at the hand of Rome. It was all for the same reasons that we find in the writings of Jeremiah six centuries earlier. One would think that the people would have learned, since they claimed to believe the writings of Moses and the prophets.

Chapter 12
The Israeli State

By the spring of 1947 the British government saw that its presence in Palestine was untenable. The work of the Jewish terrorists had become too successful. It should be noted that it was not Arab terrorism that caused the British to leave Palestine. It was the work of the Jewish terrorists, most notably Menachem Begin and Yitzhak Shamir.

The British government gave the Palestinian problem into the hands of the newly-formed United Nations, which debated the resolution from Nov. 21-29, 1947. The Arab states objected that the Jews would be given any land at all in a partitioned state, but this objection was not feasible, since there were by this time hundreds of thousands of Jews already living along the coast of Palestine and could hardly be expelled at this point.

It was well known that immigration and settlement itself was the most effective means of winning a war. It is difficult to displace that many people who are already living in an area. For this reason, Zionism fought fiercely to bring more Jewish settlers to Palestine. For this reason Zionist leaders were even willing to sacrifice hundreds of lowly Jews for the "greater good" of securing the land.

When the U.N. passed the resolution partitioning the land of Palestine, the conflict escalated. Both sides began a battle to obtain more land. Arabs attacked Jewish settlers, and Jewish settlers began to destroy Arab villages and drive out their citizens. One such example was Deir Yassin, whose story we told in Chapter 11. As of today about 400 Arab villages have been destroyed, and many of the survivors still live in refugee camps.

The British troops finally left Palestine on May 13, 1948, and the Jewish Agency leaders (led by Ben-Gurion) immediately declared a Jewish State. The neighboring Arab countries then declared war. In the attempt to end the fighting, the U.N. sent as its official mediator Count Folke Bernadotte, the nephew of the Swedish king. He was also the head of the Swedish Red Cross.

The Assassination of Count Folke Bernadotte

On Sept. 17, 1948 Bernadotte and his aide, Col. Andre Pierre Serot, were assassinated in Jerusalem for advocating the U.N. plan to partition Palestine and internationalize Jerusalem. Yitzhak Shamir, the head of Lehi (Stern Gang), justified this terrorist assassination on the grounds that the U.N. policy "represented a disaster." On p. 75 of his book, Summing Up, he wrote,

"The Bernadotte Plan was a development that would have opened the way, without question, to putting an end to the Jewish state within weeks of its birth.... Lehi took no responsibility for the deed; the idea was conceived in Jerusalem by Lehi members operating there more or less independently. The assassination was attributed to a splinter group, 'The Fatherland Front'. Israel 's Provisional Government acted quickly; it declared Lehi illegal, arrested all the members it could find and broke up the Jerusalem units; for a while it both prosecuted and persecuted us. Gera was imprisoned; Eldad and I went into hiding, outlaws again, back in the underground but determined not to fight the State of Israel."

Shamir does not say specifically who was guilty of Bernadotte's assassination, but Alfred Lilienthal writes on page 360 of his book, The Zionist Connection II, about three men who were responsible for this act of terrorism:

"During a February 1977 press conference marking the publication in Israel of a new book on David Ben-Gurion, The Secret Life of Heinrich Roehm . the late Prime Minister had the names of the three who had carried out the assassination; one of them, Yehoshva Zeitler, was one of Ben Gurion's best friends. Zeitler explained that 'we executed Bernadotte because he was a one-man institution who endangered the status of Jerusalem by his declared intention of turning her into an international city'... The decision to kill Count Bernadotte had been taken by three Stern Gang leaders, Nathan Yelin-Mor, Dr. Israel Eldad-Sheib, and Zeitler, commander of activities in Jerusalem and an immediate friend of the first Prime Minister."

At the time, however, the new Israeli government did not know who had actually committed this murder. They did question Shamir in 1948, however, after he had arranged to negotiate with Shaul Avigur, the Deputy Minister of Defense, for a general amnesty. Avigur wanted to know-for the record-who was responsible, but Shamir refused to reveal their names (p. 75, 76, Summing Up). Soon the assassins that had been arrested were freed. After some negotiations,

"... Ben Gurion cut through the tangle to proclaim a 'general amnesty' and the Provisional Government passed a special law so that all Lehi and Irgun members be released, including those already sentenced." (p. 76)

"Later on, an order was issued which put an end to such judgments by decreeing the destruction of the dossiers of all 'dissidents'-and instructing government offices to treat them like everyone else." (p. 77)

Perhaps the Israeli government was afraid of the Jewish terrorists among them, or Ben Gurion discovered that his friend, Zeitler, was one of the murderers. Whatever the reason, the government decided to assimilate the Lehi and Irgun terrorists into the mainstream of Israeli political and social life, rather than prosecute them for their murderous acts throughout the 1940's. In so doing, they paved the way for the day when these same terrorists, led by Menachem Begin, would form the Likud Party in 1975 and ultimately take over the Israeli government itself.

Zionist Persecution of Iraqi Jews

The Zionists have persecuted their fellow Jews in foreign lands in order to induce them to move to the Jewish State. We have already seen how they were willing to sink the S.S. Patria in 1940, killing hundreds of unsuspecting immigrants. But they have done other things as well. Dr. Israel Shahak wrote on page 47 of his book, Jewish Fundamentalism in Israel,

"The Israeli government induced Jewish immigration from Iraq by bribing the government of Iraq to strip most Iraqi Jews of their citizenship and to confiscate their property."

Alfred Lilienthal writes on page 360 of his book, The Zionist Connection II,

"In 1950 Zionist agents in Baghdad threw bombs at a synagogue and at other Jewish targets in order to pressure Jews into emigrating to Israel."

Naeim Giladi, an Iraqi Jew, undoubtedly had no idea that his fellow Zionists would do such a thing. He was part of the Zionist underground in his early years, suffering two years of imprisonment and torture in an Iraqi military camp for his Zionist beliefs. He then escaped and went to the Promised Land, arriving in May, 1950. There he soon discovered the reality of Zionism. I found his story online at http://www.jewsnotzionists.org/iraq.html. He tells how the Labor Office hired him to get Palestinians to sign petitions-written in Hebrew-to the U.N. asking to be transferred out of the Jewish State to Gaza, which was under Egyptian control at the time.

"I read over the petition. In signing, the Palestinian would be saying that he was of sound mind and body and was making the request for transfer free of pressure or duress. Of course, there was no way that they would leave without being pressured to do so. These families had been there hundreds of years, as farmers, primitive artisans, weavers. The Military Governor prohibited them from pursuing their livelihoods, just penned them up until they lost hope of resuming their normal lives. That's when they signed to leave.

"I was there and heard their grief. 'Our hearts are in pain when we look at the orange trees that we planted with our own hands. Please, let us go, let us give water to those trees. God will not be pleased with us if we leave His trees untended.' I asked the Military Governor to give them relief, but he said, 'No, we want them to leave.'

"I could no longer be part of this oppression, and I left. Those Palestinians who didn't sign up for transfers were taken by force-just put in trucks and dumped in Gaza. About four thousand people were driven from al-Majdal in one way or another. The few who remained were collaborators with the Israeli authorities....

"I was disillusioned at what I found in the Promised Land, disillusioned personally, disillusioned at the institutionalized racism, disillusioned at what I was beginning to learn about Zionism's cruelties.

"And I began to find out about the barbaric methods used to rid the fledgling state of as many Palestinians as possible. The world recoils today at the thought of bacteriological warfare, but Israel was probably the first to actually use it in the Middle East. In the 1948 war, Jewish forces would empty Arab villages of their populations, often by threats, sometimes by just gunning down a half-dozen unarmed Arabs as examples to the rest. To make sure the Arabs couldn't return to make a fresh life for themselves in these villages, the Israelis put typhus and dysentery bacteria into the water wells.

"Uri Mileshtin, an official historian for the Israeli Defense Force, has written and spoken about the use of bacteriological agents. According to Mileshtin, Moshe Dyan, a division commander at the time, gave orders in 1948 to remove Arabs from their villages, bulldoze their homes, and render water wells unusable with typhus and dysentery bacteria.

"Acre was so situated that it could practically defend itself with one big gun, so the Haganah put bacteria into the spring that fed the town. The spring was called Capri and it ran from the north near a kibbutz. The Haganah put typhus bacteria into the water going to Acre, the people got sick, and the Jewish forces occupied Acre. This worked so well that they sent a Haganah division dressed as Arabs into Gaza, where there were Egyptian forces, and the Egyptians caught them putting two cans of bacteria, typhus and dysentery, into the water supply in wanton disregard of the civilian population. 'In war there is no sentiment,' one of the captured Haganah men was quoted as saying."

This is a mere sampling of the things that the Zionists have done to the Palestinians in the name of God and supposedly for the good of all Jews. The extremists cannot understand why dissident Jews do not appreciate them for all the "good" that they have done for their country and for Jews in general. They do not understand that not all Jews condone murder, terror, and biological warfare for the good of the state.

Zealot Attitudes Against Peaceful Zionists

The Likud, along with the increasingly violent and radical settlement movement (called the Gush Emunim), has intimidated many more moderate Israelis into silence for fear of their lives. In fact, if the Israeli government itself should dare to suggest making peace with the Arabs, or to limit the number of new Israeli settlements on Arab land, they run the risk of assassination.

This actually occurred in 1995 when Prime Minister Yitzhak Rabin was assassinated by Yigal Amir. In Dan Kurzman's book about Rabin, Soldier of Peace, page 432, he writes about Rabin's campaign promise in 1992,

"He promised to make peace with the Arabs within nine months and stop building 'political' settlements, while strengthening the army he had built and led to victory."

As early as 1975 while Rabin was Prime Minister for his first time, he was busy negotiating peace with Egypt, laying the foundations for the Peace Accord that was ultimately signed by Egypt 's Anwar Sadat and Israel 's Menachem Begin in 1978. A main ingredient of this peace was to return the Sinai to Egypt, where the Israelis had already been busy building settlements in order to make such a return impossible. Kurzman writes on page 323 about this peace agreement:

"For most Israelis, the agreement offered the relief of a violent sandstorm dissipating into a tranquil desert wind. But right-wing extremists, especially members of the Gush Emunim, an extremist religious group, were outraged by the accord. When Kissinger had earlier visited Israel, members 'horrified' Rabin and other Israelis by crying anti-Semitic epithets such as 'Jew-boy', while one rabbi referred to Kissinger as 'the husband of a gentile woman.' They demonstrated before the Knesset, and one rightist journalist wrote that the secretary deserved the fate of UN mediator Count Folke Bernadotte, who was assassinated during the 1948 war. Rabin would later rail:

"I felt so thoroughly shocked and ashamed before Kissinger-indeed, before the whole world-that there were no words to express my anguish. I doubt I shall ever witness more deplorable or misguided behavior on the part of my countrymen.

"He was wrong, of course."

When he wrote that Rabin was "wrong," Kurtzman was referring to Rabin's assassination on Nov. 4, 1995. That act was even more deplorable and misguided. Anyone opposing the terrorist policies or the legalized theft of Arab land is immediately demonized as an "anti-Semite" or "self-hating Jew." Those who must resort to name-calling have lost the argument.

This violent suppression of anyone who speaks out against the injustice of Zionists is not a new phenomenon. In an article written May 26, 2000, G. Neuburger tells about the Jewish organization called Agudath Israel, "Union of Israel," founded in 1912 ...

"to represent the true Jewish people in the world and to unmask the unwarranted and unjust claims of the Zionists. Rabbis everywhere joined Agudath Israel, as did masses of observant Jews.

"Shortly thereafter, Jacob de Haan, a former distinguished Dutch diplomat who was then leader of Agudath Israel in Palestine, initiated talks with Arab leaders with a view toward the eventual establishments of a state there in which Jews and Arabs would have equal rights. In this way he hoped to forestall the creation of a Zionist state. Despite threats to his life, de Haan, fully aware of the ultimate dangers of a Zionist state, continued his talks and negotiations. On the eve of his departure in 1924 for Britain to meet with authorities there, he was assassinated by the Haganah, the Zionist paramilitary force, in the center of Jerusalem as he came from evening prayers....

"The greatest leader of the Neturei Karta [an offshoot of the Agudath Israel - ed. ] was Rabbi Amram Blau, an inspired and dedicated leader whose compassion equaled his courage. He could not keep silent in the face of injustice, immorality or hypocrisy. He was beloved by Jews and respected by Christians and Muslims. Born in Jerusalem, he never left the Holy Land during his entire life. In his writings he stressed many times that Jews and Arabs had lived in harmony until the advent of political Zionism. Rabbi Blau was imprisoned in Jerusalem, not by the Ottoman authorities, not by the British, and not by the Arabs, but by the Zionists."

Thus we see that Zionism has quite a history of repression and even murder of dissenting Jews as early as 1924. The ultimate goal of this violence is to force all Jews into being Zionists and thus to equate Zionism with Judaism. So it is no great surprise that such murder and persecution would occur as early as 1983 with the murder of Emil Grunzweig, when Jews protested the unjust and murderous policies of Ariel Sharon in Lebanon.

Peace Now organized a rally to protest Sharon 's massacre in Lebanon at the camps of Sabra and Shatila, drawing over 400,000 Israelis who demonstrated against Sharon. These advocates for peace were attacked by Sharon 's violent supporters. On page 212 of Zealots For Zion, Robert Friedman writes,

"Several months later, an anti-Lebanon War rally organized by Peace Now in front of the Prime Minister's Office in Jerusalem was violently attacked by right-wing thugs wearing knitted yarmulkes and chanting, 'Begin, Begin, King of Israel.' Women demonstrators were spit upon and told, 'You are Arab women! You should have been in Sabra and Shatila.' Then a grenade was thrown into the crowd, which included many officers from elite combat units. Emil Grunzweig, a young high school math teacher from Kibbutz Revivim in the Negev, was killed in the blast. Later, at the hospital the injured demonstrators were attacked and beaten, as were the doctors, by Jewish extremists screaming, 'It's a shame that only one was killed!' Not since the clashes between Begin's Irgun and Ben Gurion's Haganah in the 1940's had the danger of serious clashes between Jews in Israel seemed so great.

"In the months following Grunzweig's murder, prominent liberal Israeli academics, artists, and journalists became targets of right-wing violence. Homes and cars were vandalized and firebombed. In one instance, the apartment of a political pollster who reported that a majority of Israelis were ready to trade land for peace was torched. Peace Now founder Dede Zucker was pummeled outside his Jerusalem home by right-wing toughs. Zucker moved to Tel Aviv. The climate of intimidation and fear was encouraged by government officials like Sharon, who publicly labeled members of Peace Now 'defeatists' and 'traitors.' Kahane did the bellicose ex-general one better by calling on his followers to liquidate liberal Jews whose views he found pernicious."

It is apparent that the terrorist mentality of the 1940's is still alive and well, and it has largely taken over Israeli politics today. Those of the Likud Party chanted, "Begin, Begin, King of Israel" as they killed those who objected to the violent side of Zionism.

The terrorists of the 1940's were given full amnesty after establishing their nation, so instead of being brought to justice, they were able eventually to take power and keep all dissenters in line through terror and fear. The terrorists have become statesmen of the Jewish State. They have little moral ground to condemn modern Arab terrorists for doing what they themselves did in the 1940's and 1950's and have continued to do to the present day.

Yitzhak Shamir's definition of a terrorist was given over the radio in 1991, quoted by Jewish author, Robert Friedman, in the introduction to his book, Zealots For Zion, page xxxii,

"Terrorism is a way of fighting that is acceptable under certain conditions and by certain movements," he said, adding that while terrorism was appropriate for Jews fighting for their homeland, it is not for Palestinians who 'are fighting for land that is not theirs. This is the land of the people of Israel '."

This is called a "double standard." In a footnote, it is noted that the Irgun and Stern Gang killed at least 40 Jews to settle personal accounts. Apparently, this too was within Shamir's rights as a "freedom fighter" and does not constitute terrorism or murder.

I suspect that the victims' families might feel differently.

Chapter 13
The Land War

Zionism, by definition, is a movement that envisions the entire Middle East under Jewish ownership. Many Zionists teach that it is their duty to "redeem the land," and by this they mean the land must come under Jewish ownership. The land is redeemed when it is taken from non-Jews, who are said to have "satanic souls," and transferred-one way or another-into Jewish hands.

Judaism and the Traditions (Precepts) of Men

The underlying problem is that, regardless of their religious claims, these people do not believe either Moses or the prophets. Of course, we write from our Christian perspective. We do not expect adherents of Judaism to agree with Jesus or His followers who wrote the New Testament. Jesus said in John 5:45-47,

45 Do not think that I will accuse you before the Father; the one who accuses you is Moses, in whom you have set your hope. 46 For if you believed Moses, you would believe Me; for he wrote of Me. 47 But if you do not believe his writings, how will you believe My words?

Jesus said that the Jews did not believe Moses, and that this was the reason they would not believe Jesus and accept Him as the Messiah. They believed only the traditions of men, which Jesus severely condemned (Matt. 15:1-8). Jesus concluded in verses 7-9,

7 You hypocrites, rightly did Isaiah prophesy of you, saying, 8 This people honors Me with their lips, but their heart is far from Me. 9 But in vain do they worship Me, teaching as doctrines the precepts of men.

These precepts, or traditions, were written down from about 50 B.C. to about 500 A.D. in a body of Jewish literature called the "Talmud." There are actually two Talmuds: the Jerusalem Talmud and the Babylonian Talmud, each developed in its own area. This is the sacred literature of Judaism. It is NOT the Bible, not even the Old Testament. In Professor Graetz' book, History of the Jews, Vol. 2, page 634, we read that...

"... the Babylonian Talmud rather than the Jerusalem Talmud became the fundamental possession of the Jewish race, its life breath, its very soul."

Dr. Israel Shahak writes on page 5 of his very scholarly book, Jewish Fundamentalism in Israel,

"Jewish fundamentalists believe that the Bible itself is not authoritative unless interpreted correctly by talmudic literature."

Dr. Shahak was an Israeli citizen in Jerusalem for over 40 years until his death on July 2, 2001. He was a professor emeritus of Organic Chemistry at Hebrew University as well as a human rights activist. Dr. Shahak further writes on page 25,

"The teachings of the biblical prophets, the books of Job and Ecclesiastes and numerous other parts of the Bible are studied neither in the heders [elementary schools] nor the yeshivot [talmudic schools of higher learning] and are therefore unknown to the Haredim [fundamentalists]."

Dr. Shahak is telling us that the religious rabbis do not normally study the Bible itself. They study the traditions of men, which is what men SAY the Bible teaches. The Talmud is often diametrically opposed to the teaching of the prophets themselves.

The Talmudic teachings seldom reflected the real teachings of the Bible. It is often assumed among Christian circles that Jews only need to add Jesus to their Judaism in order to get the perfect religion. This is not true. The Talmud plus Jesus does not equal Christianity.

Jesus, prior to His birth in Bethlehem, was the Lawgiver, the God of the Old Testament. Jesus came to manifest to the world the true meaning of the Scriptures, including the Law. He did this by example and by teaching. His teaching contradicted the chauvinistic teaching of the religious leaders of the day. For this reason, instead of repenting of their false teaching and rebellion against God, they crucified Him.

Classic Judaism's Teaching About Zionism

After the fall of Judea and the cessation of the temple rituals in the first century, the rabbis could not help but understand that God had done this to them because of their sin. However, they never believed that they sinned in crucifying the Messiah. Yet the famous Talmudic passage in Tractate Ketubot, page 111, laid the foundation of Jewish thought on the Messiah and the Holy Land. Dr. Shahak writes about this on page 18 of his book,

"... God is said to have imposed three oaths on the Jews. Two of these oaths that clearly contradict Zionist tenets are: 1) Jews should not rebel against non-Jews, and 2) as a group should not massively emigrate to Palestine before the coming of the Messiah. (The third oath, not discussed here, enjoins the Jews not to pray too strongly for the coming of the Messiah, so as not to bring him before his appointed time)... During the past 1,500 years, the great majority of traditional Judaism's most important rabbis interpreted the three oaths and the continued existence of the Jews in exile as religious obligations intended to expiate the Jewish sins that caused God to exile them."

Yet there was one dissenting rabbi named Moshe Nachmanides, who died in the year 1270. Speaking of this rabbi, Dr. Shahak says (p. 19) that he...

"... opined that Jews should not only emigrate to but should also conquer the land of Israel. Other important rabbis of that time and for many centuries thereafter ignored or strongly disagreed with the view of Nachmanides."

"In the 1970's, seven centuries after his death, Nachmanides became the patron saint of the NRP [National Religious Party in the Jewish State] and the Gush Emunim settlers."

The Gush Emunim ("Block of Faithful") is the primary settlement movement in the Jewish State that is messianic in its ideology. That is, while they reject Jesus as the Messiah, they are messianic in that they are looking for another messiah that is more to their liking-such as Barabbas, Bar Kokba, or the Eliezar ben Jair, the leader of the Assassins (Sicarii) at Masada.

The Chief Rabbi of Palestine from 1920-1935 was Avracham Yitzhak Hacohen Kook (1865-1935). He was the primary rabbi who developed the most extreme form of Zionism. In 1935 his son, rabbi Tzvi Yehuda Kook succeeded him at his death as head of the NRP until his own death in 1981 at the age of 91.

In 1977 the NRP formed a "holy alliance" with the newly-formed coalition of extreme Zionist parties founded by Ariel Sharon with the help of Menachem Begin. It is called the Likud Party. This was when the Gush Emunim began to exert a huge influence on Israeli policies, particularly in regard to the settlement movement in the occupied territories.

Basic Doctrine of the Gush Emunim

Rabbi Kook was primarily influenced by the ideas of Rabbi Yitzhak Luria, who was the founder of the most influential school of Cabbala (Jewish mysticism) in the 16 th century. Luria's book, The Gates of Holiness, taught that all non-Jews have satanic souls. According to Rabbi Hayim Vital, who was Luria's chief interpreter,

"Souls of non-Jews come entirely from the female part of the satanic sphere. For this reason souls of non-Jews are called evil, not good, and are created without [divine] knowledge." [quoted from Shahak's Jewish Fundamentalism in Israel, p. 58]

This same teaching was echoed by Rabbi Schneerson, who was the head of the Lubovitcher Hassidic movement and lived in New York until his recent death. On page 59, 60 Dr. Shahak quotes from Schneerson's book of recorded messages entitled, Gatherings of Conversations:

"... the body of a Jewish person is of a totally different quality from the body of [members] of all nations of the world... An even greater difference exists in regard to the soul. Two contrary types of soul exist, a non-Jewish soul comes from three satanic spheres, while the Jewish soul stems from holiness."

This teaching is not new in the circles of Judaism. The Talmudic writing called Midrasch Talpioth says,

"Jehovah created the non-Jew in human form so that the Jew would not have to be served by beasts. The non-Jew is consequently an animal in human form, and condemned to serve the Jew day and night."

Since it seems to be insulting to a Jew to equate Zionism with racism, we will not do so. We leave this for the reader to discern. But the basic doctrine of the Gush Emunim is that other people's land belongs to Jews alone. They get this teaching, not from the Bible, but from the Talmud, where we read in Schulchan Aruch,

"All property of other nations belongs to the Jewish nation, which consequently is entitled to seize upon it without any scruples. An Orthodox Jew is not bound to observe principles of morality towards people of other tribes. He may act contrary to morality, if profitable to himself or to Jews in general."

This Talmudic teaching is their "tradition" of what the Old Testament teaches [voor meer over de Talmud, zie het artikel ‘Introduction to the Talmud’ op bijbelinfo]. As a Christian, I disagree with that tradition, even as I disagree with the Christian tradition that the Jews are to be admired for their Zionistic zeal. In my view, the Bible calls this theft. Later, on page 61 of Dr. Shahak's Jewish Fundamentalism in Israel, he mentions:

"Ariel Sharon was the Rebbe's favorite Israeli senior politician. Sharon in turn praised the Rebbe publicly and delivered a moving speech about him in the Knesset after the Rebbe's death.

This sheds much light on the personal ideology of Ariel Sharon in his treatment of non-Jews. It explains why the Arabs hate him above all Israelis.

Ariel Sharon

Ariel Sharon's own autobiography, Warrior, tells us much about him, although he omits many things and lies about that which he is forced to admit. He was just 20 years of age in 1948, so he was too young to join the terrorist organizations of Begin and Shamir during the 1940's. But he then joined the military and soon rose to higher ranks.

On October 14, 1953, Ariel Sharon, commander of "101 Unit," was just 25 years of age when he dynamited 56 houses of Kibbiya (or Qibya) one night, killing 67 civilians who were trapped inside and not allowed to leave. Sharon tells the background of this raid in his own words, writing on pages 85 and 86 of Warrior,

"At times the successes were mixed with tragedy and sometimes controversy, as happened at the village of Kibbiya in mid-October. The raid on Kibbiya was mounted in response to a particularly horrendous incident at the town of Yehud, where terrorists murdered a young mother named Susan Kanias and her two infants, one and three years old, while they were asleep. The police investigation indicated that the killers had infiltrated from the direction of Kibbiya, a Palestinian village near the border ..

"The paratroop officer and I were informed that General Headquarters had decided to carry out a retaliatory operation against Kibbiya....

"This would be the first major Israeli reaction to Arab terrorism."

On page 88, Sharon continues the story:

"The orders were clear. Kibbiya was to be a lesson. I was to inflict as many casualties as I could on the Arab home guard and on whatever Jordanian army reinforcements showed up. I was also to blow up every major building in the town. A political decision had been made at the highest level."

In Sharon's book he excuses himself, claiming he did not know there were people in the houses. He says on pages 89, 90,

"According to the radio, sixty-nine people had been killed, mostly civilians and many of them women and children. I couldn't believe my ears. As I went back over each step of the operation, I began to understand what must have happened. For years Israeli reprisal raids had never succeeded in doing more than blowing up a few outlying buildings, if that. Expecting the same, some Arab families must have stayed in their houses rather than running away. In those big stone houses where three generations of a family might live together, some could easily have hidden in the cellars and back rooms, keeping quiet when the paratroopers went in to check and yell out a warning. The result was this tragedy that had happened."

Sharon tries hard to make people think this was just a "tragedy," over which he had no control. And yet he says specifically that his orders were to inflict as many casualties as possible. Where did he expect those casualties to come from, if not from civilians ? It was, after all, a "reprisal raid" for an attack on a civilian Jewish woman and her two children, killed by an Arab "terrorist" who had no right to oppose Zionist immigration and conquest of his own land.

The incident forced David Ben-Gurion, Israel 's first Prime Minister, to make a public apology for Sharon 's actions. However, Sharon makes it clear that he was only acting under orders-Ben Gurion's orders! Ben Gurion had ordered the attack and then had retreated on vacation to allow Prime Minister Moshe Sharrat to take the blame for the murder. This is confirmed by Sharrat's diary, which his son published in 1977 after his father's death. Extensive quotations translated into English are made in Livia Rokach's book, Israel's Sacred Terrorism. Pages 15-17 show that Sharrat objected to the operation, but was powerless to stop it.

Of course, Sharon 's willingness to murder Arabs is why he rose in the ranks of the military. Sharon writes a very revealing paragraph on page 250 of his book, Warrior,

"Years before, not too long after I had taken over the paratroopers, Dayan had once said to me, 'Do you know why you're the one who does all the operations? Because you never ask for written orders. Everyone else wants explicit clarifica-tions. But you never need it in writing. You just do it.' Now it was almost twenty years later and absolutely nothing had changed. Anyone other than Dayan would have carefully formulated an order describing what should be done and defining the parameters of the intended action. But from him there was only a signal, the nod of a head. That meant, as it always had, 'Do what you want. If you succeed, fine. If it backfires, don't start looking to me for support'."

So we see the typical way in which Israeli politics was conducted in the years that the Labor Party was in power. They supported terrorism, but did not want to be held liable for their terrorism. So they hired Sharon as their "hit man" to do the dirty work for them. He was happy to do it without written orders, so this would always maintain the fiction that the political leaders were not responsible. It is called "plausible deniability."

Sharon's account of his own innocence is contradicted by Alexander Cockburn's Feb. 6, 2001 article for Upstream, entitled "Ariel Sharon-the People's Choice?" where we read,

" Sharon 's order was to penetrate Qibya, blow up houses and inflict heavy casualties on its inhabitants. His success in carrying out the order surpassed all expectations... Sharon and his men claimed that they believed that all the inhabitants had run away, and that they had no idea that anyone was hiding inside the houses.

" The UN observer who inspected the scene reached a different conclusion. 'One story was repeated time after time: the bullet splintered door, the body sprawled across the threshold, indicating that the inhabitants had been forced by heavy fire to stay inside until their homes were blown up over them.'

"The U.S. Department of State issued a statement on 18 October 1953, expressing its 'deepest sympathy for the families of those who lost their lives' in the Qibya attack as well as the conviction that those responsible 'should be brought to account and that effective measures should be taken to prevent such incidents in the future'."

Sharon, of course, was never brought to trial, nor was he held accountable in any way. Ultimately, he was elected Prime Minister. Such murders continued unabated, all justified as retaliatory strikes against "Arab terrorism." Sharon himself has never wanted peace and has actively worked against any peace arrangement, believing that the only solution is to drive all Arabs off the land. This has been the consistent policy of the Gush Emunim's settlement movement, backed by Sharon.

Legalized Theft of Land is Covetousness

Zionism started out as a movement to allow Jews to purchase land in Palestine and live peaceably with their neighbors who may not want to sell their family inheritance. But as time progressed, Zionism became degraded into sheer covetousness. To covet another man's land is sin. In fact, covetousness is the most insidious form of idolatry (Col. 3:5). There is nothing wrong with desiring someone else's land, if one abides by the basic laws of humanity. If you want land, then buy it. If you steal it or obtain it by fraud, then it is covetousness and idolatry. Zionists may object to this, but nothing will change this simple fact.

Their main thrust has been to confiscate land and establish Jewish settlements in Gaza and the West Bank territory, while at the same time making laws extremely confining and oppressive in order to "encourage" Arabs to leave the country. These Zionists would like nothing better than to have peace-so long as the Arabs move out of the Jewish state and give their land to the "rightful owners." They have no plans to rule the Arab population with justice and equity. How can you rule them with justice after you have stolen their lands and harshly repressed all who attempt to regain them? True peace is possible only when there is either justice or abject slavery of the victims of injustice.

The settlement movement itself has become the primary successor of the terrorist movements in the 1940's. The settlement of Elon Moreh was built in 1979 upon land expropriated from the Arab town of Rujeb. The Israeli military stole the land on the grounds of "national security," the catch-all phrase that seems to justify all theft. But it was later proven in court that the settlement was actually detrimental to national security, because in case of war, it would tie up troops there to protect the settlers. The high court on October 22, 1979 decided to dismantle Elon Moreh.

Six months later, however, the extremists, led by Ariel Sharon and others, prevailed upon the Israeli Cabinet to expropriate all land that had been previously owned by Jordan, as well as all land that was not officially registered or under cultivation. No longer did the settlement movement have to justify their land theft on the grounds of "national security." Of course, much of the Arab land had been in their families for generations, extending far back into the days of the Ottoman Empire. Many of them did not have their land officially registered. Thus, April 1980 began the great Arab Land Grab, which is still the single most explosive issue today. It is a policy of legalized theft, and, having no effective legal recourse, those who object violently only give the Israelis more excuses to confiscate land.

Out of the Elon Moreh case in 1979 the Peace Now movement was formed to counter the extremists in the settlement movement. To their credit, a huge groundswell of Israelis joined their ranks until violent Arab reaction of their own turned many Israelis against Peace Now. Many Israelis recognize that the Palestinians are being abused, but when Arab militants fight Jewish terrorism with terrorism of their own, they lose the propaganda war and expend the moral high ground on the morbid satisfaction of seeing Jewish blood spilt. Not being students of the Scriptures, they do not see that their tactics are of the old Jerusalem, rather than the New Jerusalem. Both sides are convinced that violence and terrorism is the way to resolve the issue. Neither side looks to Jesus Christ for the answer. And so, more and more blood will be shed until the people are satiated with their bloody religious principles.

By now, with all the violence on both sides, most Americans have long forgotten the original sin that started the conflict. The entire issue has been simplified to a few basic tenets, such as the Zionist claim of "the right to exist." It is not a question of existence-as if the alternative to Zionism is Jewish "nonexistence" (i.e., genocide). It is not even a question of the existence of a state in which Jews may live. The question is whether or not Jews have the right to dispossess the Palestinian population by force and take all the land for themselves.

Shall Jews be given full citizenship, while all others-if allowed to remain at all-should be second-class citizens with fewer rights? Are Jews justified in treating Palestinians as Canaanites, making them "hewers of wood and drawers of water" (Joshua 9:27)? If so, does this also include the thousands of Palestinian Christians?

Consider the case of the village of Birim, a town that has been dead for over fifty years. Israel Shamir [http://www.hoffman-info.com/palestine41.html] wrote about this Christian village in his article, "Exposing the Big Lie About Muslims and Christians":

"It was not ruined by war. Its Christian inhabitants were expelled from their houses well after the 1948 war. They were told to leave for a week or two for 'security' reasons. They had no option but to believe the Israeli officers and move out. Their village was dynamited, their church surrounded by barbed wire. They went to Israeli court, they went to the government, commissions were appointed and petitions signed. Nothing helped. Ever since, for 50 years, they have lived in the nearby villages and on Sundays they continue to visit their church. Their lands were seized by their Jewish neighbors, but they still bring their dead to be buried in the church graveyard, under the sign of the cross."

It is refreshing to hear from Israelis who are concerned with the basic principles of justice for all people, instead of the narrow nationalistic view that whatever benefits Zionists is always good.

The same situation as in Birim still exists with the now-deserted Christian villages of Kafr Baram and Ikrit. In 1948, when the Israeli army asked them to evacuate for about two weeks, they left eighteen men to guard their property and sought shelter in a nearby village. In 1953 the Land Acquisition Act gave the "uninhabited" land to the government. The army blew up the houses as the villagers watched from a nearby "hill of tears," and the trucks hauled away the ruins. Such has been common practice. Force the inhabitants to move away for a short time, then do not let them return, then finally confiscate "uninhabited" land.

Question: Did the biblical God approve of this? Will Zionist Christians also justify these land thefts in the name of Jesus Christ? Are Christians, too, mere second-class citizens in the eyes of God? Is the Kingdom of God divided into Jewish rulers and Christian hewers of wood and drawers of water? Was "the middle wall of partition" (Eph. 2:14) rebuilt in 1948? If so, who rebuilt it? Certainly not Jesus Christ. But the Church has conspired to help the Zionists rebuild it.

Lilienthal tells of another law that the Israeli government passed in order to "legally" expropriate Arab land. He writes on pages 116-118 of The Zionist Connection II,

"Under the Cultivation of Wastelands ordinance, the government was authorized to take over land not cultivated. Since the declaration of a security zone results in the area not being cultivated, it could then be taken over by the government and given to Jewish settlers, who were permitted to enter and cultivate it. By these and similar means, as early as 1965 some 3,125,000 acres... more than 60 percent of the land of Arab Israelis who had never left Israel, had been confiscated.

"Not only did the Palestinians lose their land, they also lost their right to work on the land... The minister of Agriculture under Regulation 125 has been permitted to expropriate 'fallow' lands. First, the owner is told he cannot work the land, after a certain period of time the area becomes fallow and the Agricultural Minister can then expropriate it. A former Minister of Defense said regarding this regulation: 'The 125 th Paragraph on which the military government bases itself in great measure is a direct continuation of the struggle for Jewish settlement and immigration'."

It was the Zionists who thus took the land from the Palestinians-not the other way around. The Arabs did not drive the Jews out of Palestine. The Arabs did not settle the land until the seventh century A.D. It was the Romans who dispersed the Jews-or rather, it was God who sent His armies to do the job (Matt. 22:7). The Arab population is not at fault and should not be forced to give land to Jews who may covet it for themselves.

Modern Zionism is based upon the assumption that God gave Palestine to the Jews, and that this means the Arabs are living on land that is not theirs. Zionists justify all acts of violence, oppression, and unjust laws against the Arab population by this basic assumption. All Arabs living on land claimed by Israel are treated as if they had stolen land from the Jews. Anyone who disagrees with their immoral sense of justice is "biased."

Well, let me make a point perfectly clear, in case the reader has not already discovered this: I am totally biased against violent Zionism that, in the name of God, perpetrates injustice upon the Arabs and upon peace-loving Zionists. I am biased by the divine law. I am biased by the prophets of the Bible. I am biased by Jesus and the writings of His disciples. Nothing in this old Jerusalem method reflects the Golden Rule in any shape or form. Nor did Jesus at any time advocate that the Judeans in His day uproot or declare war upon the Samaritans, who had occupied a large portion of the land for seven centuries. Not once did Jesus advocate violence against the Romans. I cannot comment extensively upon the moral principles of Judaism and its various branches, but there is no excuse for Christians to support this violence and theft.

If Christians must support this on the grounds that the Jews are God's chosen people and are privileged to sin with immunity, then what will they say when the Jews lay claim to both Syria and Jordan, as well as Egyptian territory all the way to Nile River ? Will they treat the Syrians and Jordanians in the same way they now treat the Palestinians?

Where will it end? When will the bloodshed and injustice cease? Ultimately, these extreme Zionists will demand to rule over the entire world, on the grounds that the God of Israel is to be the God of the whole earth (Is. 54:5). I do not doubt that the Kingdom of God will include the whole earth at some point in time. In fact, I look forward to that day myself. The problem is in the method of achieving that goal. Will it be done by the power of the sword or by the power of the Spirit? Will covetous men rule the world by fear, or will the overcomers rule in love?

Chapter 14
Israeli Policy Toward Palestinians

Jewish author, Robert Friedman, writes in his book, Zealots For Zion, page 73, about the policy of the Likud Party of Begin, Shamir, and Ariel Sharon:

"Part of Likud's plan was to deny Palestinians residential building permits in an attempt to stem their expansion on land they had resided on from time immemorial and squeeze them into crowded cities."

Israeli government policies have spawned the feeling of hopelessness. An increasing number of Arabs would rather die as martyrs and freedom fighters than live under such conditions. Many of their religious leaders as well have encouraged such martyrdom with their militant brand of Islamic belief. And so there is an increasing supply of suicide bombers, for they have been denied all other methods of obtaining freedom.

They target civilians, because civilians are being used on both sides as soldiers in this war. The Israeli government uses the West Bank settlers as front-line soldiers armed to the teeth. Arab suicide bombers are also civilians, because the Palestinians have no standing army. The success of their missions, of course, solves nothing, but only brings more retaliation and further oppression, as the Israelis forcibly suppress them back into submission. And the cycle of violence spirals higher and higher.

Rabbi Levinger

Rabbi Moshe Levinger is one of the founders of the Settlement Movement and considered by many Israeli settlers to be a hero. His attitude and actions speak for themselves. On pages 6-8 of Zealots For Zion, Jewish author Robert Friedman tells the story of Abdul Rahman Samua, who became the object of Levinger's wrath after the Rabbi's daughter was teased by Arab girls.

"One afternoon in the spring of 1988, he [Samua] closed the metal shutters on his shop and walked the few blocks home for lunch and a nap. Suddenly, Samua was jolted awake by screams. He came out of his bedroom to find Rabbi Levinger standing in the middle of his living room beating his wife and children while three armed settlers watched. 'Levinger had his hands around the neck of my [seven-year-old] daughter and tried to kill her,' Samua told me matter-of-factly in Hebron. When his nine-year-old son intervened, the rabbi punched the child in the eye, then twisted and broke his arm. Samua's wife, a big woman, scooped up her daughter, holding her tightly. 'Levinger beat my wife on her back with his fists. It all happened in a matter of seconds'...

"By the time a jeepload of Israeli soldiers pulled up in front of Samua's home, Levinger was shouting for someone to fetch his pistol. Levinger's daughter and a pack of her friends, teenage girls in white blouses and black skirts, stood in the front doorway, egging the rabbi on. The Samuas' television had been kicked in, and the dining-room furniture had been smashed into kindling. Levinger refused to budge, calling one Israeli soldier who tried to shove him outside 'a PLO agent'. ' This is my house! ' screamed Levinger. ' This is my house! '

"Yisrael Medad, New York-born settlement leader from Shiloh on the West Bank and a friend of Levinger's, explains, 'The fact that an Arab insulted a Jewish child after we've ruled Judea and Samaria for twenty-three years was for Rabbi Levinger simply intolerable. It was an assault on Jewish sovereignty and honor'.

"Palestinians also have a keen sense of honor. But Samua told me that he was afraid to press charges. It was only upon the urging of the Israeli military officers who investigated the incident that he agreed to bring Levinger to trial. 'About eight months later, the Israelis sent a police car to my house and drove me to a Jerusalem court,' recalled Samua. After a brief trial, Judge Yoel Tsur acquitted Levinger on assault charges and on charges that he insulted an Israeli soldier. (The judge dismissed testimony from the Samua family, saying they were 'interested parties.') In dismissing the testimony of the soldier who was the first to enter Samua's home-and who corroborated much of the Arab family's account-the judge ruled that once he left his rooftop post, he was no longer officially on duty. Tsur also acquitted Levinger of trespassing, ruling that when he barged into Samua's home, it was as a neighbor visiting a friend. The state prosecutor appealed to a three-judge appellate court, which, in an extremely rare action, overturned Judge Tsur's ruling. It criticized him for blatantly disregarding evidence and convicted the rabbi of assault.

"Levinger was sentenced to four months in jail on January 14, 1991, the day the world counted down the hours to the Persian Gulf War. When the sentence was read, Levinger bounded over the defense table, shrieking that the court was a tool of Yasir Arafat. His attorney, David Rotem, dragged him outside. The rabbi was sentenced to an additional ten days for the outburst. Sometime later, Samua said, he was closing his shop when three burly settlers wearing knitted yarmulkes and brandishing clubs beat him unconscious.

"There was the time when the rabbi let loose Doberman pinschers on Arab demonstrators. And there was that wild afternoon when he gunned down an Arab shoe-store owner in a fit of hysteria."

Friedman was referring to the time Rabbi Levinger drove to Hebron, parked his car, and walked toward Arab demonstrators, firing his pistol indiscriminately. Friedman writes on page 38 of his book of an incident that occurred in 1988,

"... Ibrahim Bali, an Arab textile salesman, was buying new shoes for his daughter when he heard the shooting. He was standing outside a shop when a bullet tore through his shoulder. A bullet also ripped into the chest of Khayel Salah, who was about to close the metal shutters of his shoe store. The Israeli Army company commander who witnessed the shooting said that after the rabbi fired his weapon, he walked down the road screaming 'You're dogs' at Arab vendors, kicking over vegetable crates and flower containers. The officer said he grabbed Levinger's trembling hand and told him not to move. Levinger snarled back, 'Leftist! Arab lover'!"

Levinger was finally tried for negligence and sentenced to five months in prison. He was released after serving just ten weeks. Victor Ostrovsky, former Israeli spy for the Mossad, in his book, By Way of Deception, page 335, quotes an Israeli Supreme Court judge who commented upon Levinger's court case:

"Justice Heim Cohen, a retired judge of Israel 's supreme court, said, 'The way the situation is going now, I would be afraid to say where we are going. I never heard of anybody who was tried for negligence after shooting somebody in cold blood. I'm probably getting old'."

Friedman records on page 39 of Zealots For Zion the words of Salah's brother, Khaled:

"Khaled says the short prison term Levinger received for killing his brother just compounds his family's grief. 'When I see Levinger in the street today with a pistol and a rifle, what shall I do? There is a saying in Arabic, ' If your enemy is the judge, to whom are you going to complain ?'"

Friedman also notes on page 4,

"Ariel Sharon calls Levinger and his wife 'true heroes of our generation'."

This is why the Palestinian people have revolted to the point of giving their lives as suicide bombers. Lack of basic justice has spawned Arab terrorism. There will be no peace, because the Israelis have never ruled Arabs with equal justice for all. Israelis are not overcomers. They are not chosen to rule the world. Zionism is not a godly movement. And God will have no tyrants ruling in His Kingdom.

West Bank Settlements

The greatest obstacle to peace remains the issue of the West Bank Jewish settlements. Jews own 42% (2002) of the West Bank territory. Yet they want it all and are working feverishly to obtain it all, legally or illegally. Friedman writes on page 118,

"Rabbi Aviner has put it this way: 'We must settle the whole Land of Israel, and over all of it establish our rule. In the words of [Nachmanides]: "Do not abandon the land to any other nation." If that is possible by peaceful means, wonderful, and if not, we are commanded to make war to accomplish it'."

Gush Emunim ideology teaches that the Messiah will not come if any part of Eretz Israel is relinquished. They believe that all Arabs are simply "resident aliens" on Jewish land and therefore have no right to be there at all, much less have their own Palestinian state. From their point of view, the right of a Jewish State to exist means that a Palestinian State has NO right to exist.

It is important to them that Jews immigrate and settle the West Bank, because only when all Arabs have been expelled from the West Bank and Gaza Strip can they foment another war with neighboring countries for the purpose of taking more land. Ultimately, their intent is to take all of Jordan, Syria, Cyprus, the Sinai, and even parts of Iraq, Kuwait, and Saudi Arabia. They firmly believe that all of this land belongs to Jews only. The occupation of the West Bank is only the beginning of a long-term strategy to displace millions of Arabs in the region.

This is called "Greater Israel." One of the Gush Emunim's greatest supporters from the start was Sharon.

In the introduction of Jewish author Robert Friedman's Zealots For Zion, written in 1992, he writes:

"This is a book about the settlers and their controversial enterprise. Whatever its future, the settlement movement has changed the geography and character of Israel. Far more than a massive construction project, it is a marriage of Jabotinsky's militant secular nationalism and Gush Emunim's messianism. Revisionism and militant religious nationalism, both marginal Zionist ideologies for the first two decades of Israel 's history, had combined to set the national agenda of the Jewish state.... And if Labor falters and Likud returns to power, there may be no turning back. The heirs of Jabotinsky and of the Zealots who fought the Romans will have triumphed over the liberal Zionist idea, the Palestinian Arabs, and the nascent peace process. Four million Jews will then permanently rule two million hostile Palestinian Arabs, and Belfast will seem like Disneyland."

Friedman's greatest fears have now been realized. The Likud Party returned to power under Netanyahu, Barak, and now finally, Ariel Sharon.

One of the earlier West Bank settlements was at Hebron and known by the name Kiryat Arba. It was established in 1970 on land confiscated from Hebron 's mayor, Sheikh Humammad Ali Ja'abri. A few years later, in 1973 Rabbis Kook and Levinger formed the Gush Emunim, "Block of the Faithful." Their ideology was that establishing the borders of "Greater Israel," laying claim to the entire land, and filling it with Jewish settlers was the key to Israel 's redemption. Rabbi Kook taught vehemently that the Torah forbade them to give up even one inch of land. They call this "redeeming the land." By this they mean that the land is redeemed when ownership is transferred from non-Jews to Jews. Friedman writes on page 75,

"Indeed, a 1983 report by the Israeli state comptroller said that much of the thirty-one thousand acres of West Bank land bought by Jews had been fraudulently obtained. On August 23, 1985, a Ha'aretz editorial strongly criticized unscrupulous Israeli land brokers for conducting business on the West Bank as if it were 'the Wild West.' 'Swindlers must be dealt with in a most forceful manner'....

"The New York Times reported on August 20, 1985 that Shamir had ordered the police not to look too deeply into West Bank land-fraud cases, saying, according to the Times reporter, that 'a certain amount of sleight of hand' was needed to obtain land from the Arabs. 'Redeeming land in the Land of Israel often necessitated crafty and tricky devices,' Shamir said in a speech at about the same time."

Consider the case of Moshe Zar, friend of Ariel Sharon, an Iranian Jew who is one of the biggest land dealers on the West Bank. Friedman writes of him on page 25,

"Residents of the nearby Arab village of Jinsafut say they have lodged hundreds of complaints against him in a Nablus court for fraudulent land deals.

"'When Zar moved here, he was very sweet, very nice, and offered us a lot of money for our land," a Jinsafut resident told me. 'When we said no, he kept persisting. Finally he just showed up in our field with armed men, a bulldozer, and a piece of paper that said the land was his'."

Zar was also a member of a Jewish terrorist organization called the Makhteret, ("underground"). This group was founded primarily to plot the destruction of the Dome of the Rock Mosque. Its chief ideologue was Yehuda Etzion, whose father, Avraham Mintz, fought in the Irgun under Begin in the 1940's. On June 2, 1980 he and his cohorts rigged a bomb to a car owned by Nablus mayor Bassam Shaka. The mayor lost his legs in the explosion. Others in the organization rigged a bomb to the Cadillac of Ramallah mayor Karim Khalif, who lost a foot in the explosion. They also rigged a booby trap at Hebron 's soccer field and in a mosque, injuring Arab schoolchildren and adults.

Prime Minister Begin refused to do anything about it, because he had profusely supported the Gush Emunim. But finally, on April 26, 1984 the Jewish terrorists were caught red-handed. Three of them, including Rabbi Levinger's son-in-law, attached bombs to five buses in East Jerusalem. One of the buses had been chartered by a German tour group. Agents of the Shin Bet (Israeli FBI) dismantled the bombs and arrested three dozen of the Makhteret. Friedman writes of this on page 31,

"In a signed confession, Menachem Livni told Shin Bet that several prominent rabbis, including Levinger, were actively involved in the underground and had 'blessed' the attacks on the mayors."

"After recovering from the shock of the arrests, Gush Emunim sympathizers set up a legal-defense fund-primarily with American Jewish donations collected by Rabbi Weiss, who raised more than $100,000 (about $75,000 of that sum was donated by Charlie Fox, an elderly Jew from Florida who had been mobster Meyer Lansky's bagman).

Although in 1985 the perpetrators were found guilty, and their sentences ranged from four months to life in prison, the court in Jerusalem also stated for the record that these men should be "praised for their pioneering ethos and war records. The following day Shamir began to press for clemency" (Friedman, p. 32). By 1992 all of these Jewish terrorists were free.

The Jewish Defense League

The JDL was founded in 1968 by Rabbi Meir Kahane and Morton Dolinsky. Friedman tells the story on pages 48, 49,

"Kahane and Dolinsky met again in 1967 in Laurelton, Queens. Blacks were beginning to move into the quiet, tree-lined, predominantly Jewish, working-class neighborhood. 'Larelton home-owners didn't want blacks in!' Dolinsky said emphatically. 'We knew what would happen to property values.' The prophetic tradition of Judaism teaches Jews to fight social injustice; but as far as Kahane and Dolinsky were concerned, it was Jews who were being mistreated by blacks who were moving into their neighborhoods, taking over their schools, and turning their streets into battle zones of drugs and crime. It was Jewish civil rights, they asserted, that needed to be defended. They created the Jewish Defense League in 1968 to combat these problems.... Within a year of its founding, the JDL had evolved into a militant right-wing Zionist organization that used terror violence against its perceived enemies, most notably Arab-Americans and Russian diplomats. Dozens of its members, mostly lower-middle-class Jews from New York 's ethnic neighborhoods, fled to Israel, often one step ahead of federal indictments."

Friedman writes further about the founding of the JDL on pages 182, 183,

"By 1970 the JDL's bombings and shooting attacks against the Soviet embassies in America and Europe were so numerous that, according to confidential State Department documents, President Richard Nixon became concerned that Kahane would wreck the Strategic Arms Limitation Talks.Little did they know that the JDL's guerrilla war against the Soviet Union was orchestrated by right-wing Mossad officers led by Israel's future prime minister, Yitzhak Shamir.

"The secret relationship was forged in December 1969 when Geula Cohen, who had just been elected to the Knesset as a member of Begin's Herut party, visited Kahane in his cramped JDL office on Manhattan's Fifth Avenue. 'Why are you wasting your time fighting the shvartzers ?' asked Cohen, who had dropped out of Begin's Irgun underground in the 1940's to fight with Shamir's more extreme Stern Gang because she found Begin 'too mild.'

"During the next few months, Cohen, Shamir, and a group of Mossad officers and Jewish businessmen helped lay the groundwork for the JDL's violent campaign to publicize the plight of Soviet Jewry. Cohen and Shamir calculated that the selective use of violence against Soviet targets in America and Europe would inevitably strain U.S.-Soviet relations. They predicted that rather than risk the breakdown of détente, the Soviet Union would be forced to alleviate the crisis by freeing hundreds of thousands of Jews, who would then be herded to the Jewish state....

"Kahane moved to Israel in September 1971, one step ahead of a federal indictment for his role in a number of violent attacks against Russian diplomats based in the United States, and set up the Kach ['This is the way'] party. He frequently returned to America to raise funds, hold demonstrations, and speak at synagogues and on college campuses, where he dispensed a dangerous brew of hatred and violence."

Alfred Lilienthal, writes of Kahane on page 394 of his book, The Zionist Connection II, saying,

"The five-year suspended sentence given him in 1971 after his admitted manufacture of bombs, harassment of Soviet diplomats, and acts of violence against American and Arab citizens was scarcely believable. Only in a Brooklyn District Court presided over by Judge Jack Weinstein and in an America under Zionist domination could this have happened."

It would appear that Jewish terrorists are treated more sympathetically at least in the New York court system than their Arab counterparts would be treated. And why is it that it is illegal to contribute to an Arab organization that might have terrorist ties, but no one is ever prosecuted for contributing to Jewish terrorist organizations?

In 1982 an American Orthodox Jew, Alan Goodman, went to the Temple Mount and shot two Arabs with an M-16 rifle, killing one and injuring another. Meir Kahane not only paid Goodman's legal fees, but also made him an honorary member of the JDL.

Ariel: Jerusalem Occupied by God's Enemies

The prophetic name of Jerusalem is Ariel. We read in Isaiah 29:1-6,

1 Woe, O Ariel! Ariel the city where David camped! Add year to year, observe your feasts on schedule. 2 And I will bring distress to Ariel, and she shall be a city of lamenting and mourning; and she shall be like an Ariel to me. 3 And I will camp against you encircling you, and I will set siege works against you, and I will raise up battle towers against you. 4 Then you shall be brought low... 5 But the multitude of your enemies shall become like fine dust, and the multitude of the ruthless ones like the chaff which blows away; and it shall happen instantly, suddenly. 6 From the Lord of hosts you will be punished with thunder and earthquake and loud noise, with whirlwind and tempest and the flame of a consuming fire.

Who are Jerusalem 's "enemies" that have come to camp in the city where David camped? It has been assumed that God was speaking about destroying the non-Jewish enemies who had come against Jerusalem. But that is simply not true. God did not say that He would save the Jews from annihilation at Jerusalem. He was speaking to Jerusalem itself, which would be delivered from God's enemies, the Zionists, who are the avowed enemies of Jesus Christ.

Jesus told a parable about His "enemies" in Luke 19:12-27. The parable is about "a certain nobleman" who obviously was Jesus Himself.

12... A certain nobleman went to a distant country to receive a kingdom for himself and then return.

Before going to the distant country (heaven) the nobleman gave his servants various amounts of money with the instruction: " Do business with this until I come back." The servants were those that served Him-that is, the good figs, the Christian believers.

Besides the servants in the parable, there are also "citizens." These are the citizens of the kingdom, that is, citizens of the nation of Judea and Galilee in Jesus' day. Of these citizens, Jesus says in verse 14,

14 But his citizens hated him and sent a delegation after him, saying, We do not want this man to reign over us.

Jesus drew this quote from 1 Sam. 8:7, where the people had demanded a king to rule them. God told Samuel,

7... Listen to the voice of the people in regard to all that they say to you, for they have not rejected you, but they have rejected Me from being king over them.

When the nobleman in the parable returned from the distant country, he first rewarded his servants to whom the money was entrusted before dealing with the citizens who hated him. Some of the servants had increased his money by lawful trading-that is, buying and selling things of value. One of the servants, of course, was driven by fear, thinking that his master was a hard and unjust man. Verses 20 and 21 reads,

20 And another came, saying, Master, behold your mina, which I kept put away in a handkerchief; 21 For I was afraid of you, because you are an exacting man; you take up what you did not lay down, and reap what you did not sow.

In other words, the servant thought that the nobleman (Jesus) was a thief. Any man who reaps another man's field is a thief. The nobleman then told this servant in verse 23,

23 Then why did you not put the money in the bank, and having come, I would have collected it with interest?

Jesus was not teaching us that He had put away the law forbidding interest on money, as many have taught. He was saying to the servant, " If you really thought I was a thief, then why did you not put my money in the bank, so I could steal from others by collecting interest ?" In other words, Jesus affirmed that collecting interest on money is theft, unless (as the law says) it is a loan to foreigners who are not obedient to the moral principles of the divine law.

Finally, Luke 19:27 turns our attention to the "citizens" who did not want the Messiah to reign over them,

27 But these enemies of mine, who did not want me to reign over them, bring them here and slay them in my presence.

He was speaking of the Zionists themselves at the end of the age at the return of Jesus Christ. They are the "enemies" of Jesus Christ in the parable, the "citizens" who hated Him and refused to have Him reign over them.

These are also the enemies of Jerusalem itself, "Ariel, the city where David camped." These are the avowed enemies of Jesus Christ who have invaded and conquered Jerusalem today. Jesus said to " bring them here and slay them in My presence." Where is "here"? We are told in the next verse, Luke 19:28,

28 And after He had said these things, He was going on ahead, ascending to Jerusalem.

It is plain from this prophecy that Jesus prophesied the return of the "citizens" of Judah to the area around Jerusalem. But the purpose of their return is NOT to be blessed, but to be slain for their refusal to have the Messiah reign over them. This is not a tortured interpretation of the passage. This is the plain truth. God Himself said He would bring His enemies to Jerusalem where they would be slain. Most Bible teachers assume that this means the Russians, the Chinese, or the Arabs. But the Bible does not list these nations as God's enemies, except in men's presumptuous interpretations.

Thus, the question arises about the so-called "Russian chapters of Ezekiel." In Ezekiel 38 and 39 the prophet speaks of an invasion of people called "Gog" from the land of Magog. These chapters are commonly interpreted to mean that some day Russia will attack Palestine in alliance with Arab nations for the purpose of destroying " Israel."

Perhaps we need to take a closer look at this.

Chapter 15
Gog's Invasion

Most Christians are expecting Russia to invade Israel. They get this from a misunder-standing of Eze 38 and 39. The invaders are not Russia, but "Gog, prince of Rosh, Meshech, and Tubal" (Eze 39:1). Also included in the list of invaders are Persia, Ethiopia, Put (Libya), Gomer and the house of Togarmah (Eze 38:5, 6).

Because many theologians have assumed that the Jews are Israel, they first have assumed that Zionism was a movement of Israelites to the old land in fulfillment of Bible prophecy. That was their first grave mistake, for the Jews claim descent from the southern house of Judah, which included only three tribes: Judah, Benjamin, and Levi. While there were certainly a few individuals living among them from other Israelite tribes, such as Anna, who was of the tribe of Asher (Luke 2:36), these other individuals did not constitute other tribal units. The tribal unit resided in the prince of the tribe, and the tribe could properly be said to be where that person was living.

Secondly, many theologians have assumed that the Jews who rejected Jesus as the Messiah continued to carry the tribal name of Judah. But Jesus was the prince of the tribe of Judah, and thus the tribe of Judah itself resided in Him and in those who followed Him. Those who staged a revolt against Him and usurped the throne certainly did take the name of Judah, but it was done so in violation of the law, for by the law (Lev. 17:4) they were cut off from among their people. Hence, non-Christian Jews are not legally of the tribe of Judah -at least not in the sight of God. The only way a Jew can be re-instated into the tribe of Judah is if he quits the revolt and is grafted to Jesus, who is the trunk of the Judah Tree. Those who continue in the revolt are legally defined as God's enemies.

Who is Gog?

Gog literally means "great" or "lifted up." It is spelled gimel - vav - gimel. The gimel is the third letter of the Hebrew alphabet. The letter gimel literally means a camel, but it also carries the symbolic meaning of being lifted up. This is because the camel normally kneels for a rider to mount, and then the camel rises to lift the rider. It can also carry the symbolic meaning of pride-being "lifted up" in one's own eyes. When a camel walks, it holds its head high with its nose in the air. A camel appears to walk with pride.

Hence, the name, Gog, spelled with two gimels, literally means "doubly lifted up in pride." The middle letter is the vav, which literally means a nail or peg. It also serves as the word "and," because it is a conjunction. A conjunction joins (or nails) two things together. So literally, Gog could be literally rendered "pride and (more) pride."

All nations have national pride, but it seems to be an exaggerated characteristic of Gog in this prophecy. Yet we read in Ezekiel 38 that Gog is " of the land of Magog, the prince of Rosh, Meshech, and Tubal." This is more helpful. The land itself is Magog, who is mentioned in Gen. 10:2 in the genealogy of Japheth:

2 The sons of Japheth were Gomer and Magog and Madai and Javan and Tubal and Meshech and Tiras. 3 And the sons of Gomer were Ashkenaz and Riphath and Togarmah. 4 And the sons of Javan were Elishah and Tarshish, Kittim and Dodanim.

Madai was the father of the Medes. Javan is Greece, Tubal (Tubolsk) and Meshech ( Moscow ) are cities in Russia. These places are not often disputed.

Gomer is a bit more difficult to identify. Many theologians identify Gomer with Germany, because the Gimirra migrated from Assyria into Europe, with a large contingent of them going north to the shores of the Baltic Sea about 250 A.D. That history is also beyond dispute. However, the theologians have misidentified Gomer, saying that the Gimirra were from Gomer, son of Japheth and the brother of Magog. They are wrong here. It is a classic case of confusing two people named Gomer.

There was another Gomer in the Bible-the wife of Hosea. This Gomer was a type of Israel, a harlot bride, whom the prophet was told to marry, even as God had married Israel, who had become a harlot in following after false gods.

Gomer (or Ghomri) was the official Assyrian name for the house of Israel, the northern tribes that it conquered and deported to the area south of the Caucasus mountains between the Black Sea and the Caspian Sea. It is there that the historians find the Gimirra. But these people are not descended from Gomer, the son of Japheth. They are Israelites who were called Gomer by the Assyrians. This is proven by all the stone monuments and historical records of the past, including the Black Obelisk of Shalmanezer and the Moabite Stone.

Germany, then, certainly represents a large portion of the Gimirra (Gomer), but this does not mean they are descended from Japheth. The Germanic people were largely refugees from Parthia, which fell around 226 A.D. Parthia included the territory of the old Assyrian Empire, and these Gimirra-Israelites had lived there for centuries. When the Persians conquered Parthia, these Gimirra were pushed into Armenia, where they held the line against the advancing Persians. However, that small country was not big enough to house such a huge number of people. Hence, they migrated north through the Caucasus Mountains into Europe, and within 25 years they had settled in northern Europe. They are, therefore, one of the nations formed by the exiles of the northern house of Israel, who migrated into Europe.

Gog represents a people known for their pride, who come from various nations. First, they come out of the land of Magog (the prince of Rosh, or Russia ), but they are not the Russians themselves. They come out of Moscow and Tubolsk, cities of Russia. They also come out of Persia ( Iran ), Ethiopia, Libya, Gomer ( Germany ), and the house of Togarmah. But they are not Persians, Ethiopians, Libyans, or Germans themselves. They are, in fact, Jewish-Zionist immigrants, who have come out of all of these countries to join a particular struggle and to participate in a war of immigration.

Menachem Begin called it "The Revolt." Nearly everyone called it a "struggle." It was certainly a war, and it was certainly an invasion of "the mountains of Israel." But perhaps the real key is in seeing who Togarmah is today. The house of Togarmah from the north is mentioned in Eze 38:6 as one of the invaders of the mountains of Israel.

Togarmah in Bible Prophecy

The reason so few people seem to know anything about Togarmah in the modern list of nations is not because of a lack of historical data. It is rather that most theologians are afraid to speak of it above a whisper-if they know anything at all about Togarmah. Yet there is a historical document in Spain that tells us specifically about Togarmah and his descendants.

During the Middle Ages, from about 600 to 1200 A.D., there existed a kingdom in southern Russia all the way south to the Caspian Sea known as Khazaria. It reached its peak about 960 A.D., when the Rus, a Varangian tribe that evolved into the Russian people, began to conquer the Khazars and replace their nation with their own- Russia. According to their own records, the Khazars were descended from Togarmah.

Khazaria was a nation ruled by Jews, or rather, Khazars who had converted to Judaism. Some historians say this occurred around 630 A.D., while others say they were converted around 740 A.D. The precise date of this conversion to Judaism is not important for our purposes. The fact that the Khazar leaders were converted to Judaism is not disputed by any credible historian-Jewish or otherwise. The Jewish Encyclopedia, under the heading of "Chazars," says this about them:

"A people of Turkish origin whose life and history are interwoven with the very beginnings of the history of the Jews of Russia. The kingdom of the Chazars was firmly established in most of South Russia long before the foundation of the Russian monarchy by the Varangians (855). Jews have lived on the shores of the Black and Caspian seas since the first centuries of the common era. Historical evidence points to the region of the Ural as the home of the Chazars. Among the classical writers of the Middle Ages they were known as the 'Chozars,' 'Khazirs,' 'Akatzirs,' and 'Akatirs,' and in the Russian chronicles as 'Khwalisses' and 'Ugry Byelyye'."

Later, The Jewish Encylopedia speaks about the Khazar (Chazar) conversion to Judaism:

"It was probably about that time that the chaghan [king] of the Chazars and his grandees, together with a large number of his heathen people, embraced the Jewish religion. According to A. Harkavy ('Meassef Niddahim,' i.), the conversion took place in 620; according to others, in 740. King Joseph, in his letter to Hasdai ibn Shaprut (about 960), gives the following account of the conversion...

"Some centuries ago King Bulan reigned over the Chazars. To him God appeared in a dream and promised him might and glory. Encouraged by this dream, Bulan went by the road of Darlan to the country of Ardebil, where he gained great victories [over the Arabs]. The Byzantine emperor and the calif of the Ishmaelites sent to him envoys with presents, and sages to convert him to their respective religions. Bulan invited also wise men of Israel, and proceeded to examine them all. As each of the champions believed his religion to be the best, Bulan separately questioned the Mohammedans and the Christians as to which of the other two religions they considered the better. When both gave preference to that of the Jews, that king perceived that it must be the true religion. He therefore adopted it."

Interestingly enough, the Khazar Kingdom seems to have been the forerunner of the concept of religious toleration-very much unlike the modern Jewish state, whose laws forbid any attempt to convert Jews to Christianity. In the era of Muslims and Christians persecuting each other in their respective domains, the Khazar Kingdom seems to have had a remarkable religious freedom under Khazar-Jewish rulers. At any rate, according to An Introduction to the History of Khazaria, by Kevin Alan Brook,

"Under the leadership of kings Bulan and Obadiah, the standard rabbinical form of the Jewish religion spread among the Khazars. Saint Cyril came to Khazaria in 860 in a Byzantine attempt to convert the Khazars to Christianity, but he was unsuccessful, because by that time the Khazars had already adopted a basic level of Judaism. He did, however, convince many of the Slavs to adopt Christianity... The Khazar nobility and many of the common people also became Jews. King Obadiah later established synagogues and Jewish schools in Khazaria. Mishnah, Talmud, and Torah thus became important to Khazars. By the 10 th century, the Khazars wrote using Hebrew-Aramaic letters. The major Khazar Jewish documents from that period are in Hebrew. The Ukrainian professor Omeljan Pritsak estimated that there were as many as 30,000 Jews in Khazaria by the 10 th century."

Mr. Brook's introduction may be viewed online at http://www.khazaria.com along with other items of interest. It is a web site that he calls: "A Resource for Turkic and Jewish History in Russia and Ukraine."

The Khazar Kingdom, ruled by Jews, was conquered, and many of its people scattered. Mr. Brook writes in the same introduction,

"The Rus inherited most of the former Khazar lands in the late 10 th century and early 11th century. One of the most devastating defeats came in 965, when Rus Prince Svyatoslav conquered the Khazar fortress of Sarkel. It is believed that he conquered Itil two years later, after which he campaigned in the Balkans. Despite the loss of their nation, the Khazar people did not disappear. Some of them immigrated westward into Hungary, Romania, and Poland, mixing with other Jewish communities."

In 1976 the well-known Jewish author, Arthur Koestler, brought the Khazar connection to the forefront of modern controversy with the publication of his book, The Thirteenth Tribe. The title of the book was a tongue-in-cheek reference to the addition of the tribe of Khazars to the twelve tribes of Israel. Before that time, American theologians knew little or nothing about the Khazars. Even after this book was published, many went into a state of denial, because of its obvious implications that were detrimental to the Zionist cause that they supported.

Koestler proves the genealogical connection between Togarmah and the Khazarian Jews by quoting from correspondence between King Joseph of the Khazars and Hasdai Ibn Shaprut, the Jewish doctor in the court of Cordova, Spain. Koestler writes on pages 64 and 65 of The Thirteenth Tribe,

"We now turn from the principal Arab source on the conversion-Masudi and his compilers-to the principal Jewish source. This is the so-called 'Khazar Correspondence': an exchange of letters in Hebrew, between Hasdai Ibn Shaprut, the Jewish chief minister of the Caliph of Cordova, and Joseph, King of the Khazars-or, rather, between their respective scribes...

"The exchange of letters apparently took place after 954 and before 961, that is roughly at the time when Masudi wrote. To appreciate its significance a word must be said about the personality of Hasdai Ibn Shaprut-perhaps the most brilliant figure in the 'Golden Age' (900-1200) of the Jews in Spain...

"Hasdai, born 910 in Cordoba into a distinguished Jewish family, first attracted the Caliph's attention as a medical practitioner with some remarkable cures to his credit. Abd-al-Rahman appointed him his court physician and trusted his judgment so completely that Hasdai was called upon, first, to put the state's finances in order, then to act as Foreign Minister and diplomatic trouble-shooter in the new Caliphate's complex dealings with Byzantium, the Christian kingdoms in the north of Spain."

Incidentally, Hasdai lived in Spain during the time that Spain was ruled by Islamic Arabs that had conquered the country in the early 8 th century. The Golden Age of Jewry flourished primarily under Islamic rule in Spain. The Caliphate at Cordova (or Cordoba) had been established in 755 A.D. On page 66 of his book, Koestler writes,

"According to his own account, Hasdai first heard of the existence of an independent Jewish kingdom from some merchant traders from Khurasan in Persia ; but he doubted the truth of their story. Later he questioned the members of a Byzantine diplomatic mission to Cordoba, and they confirmed the merchants' account, contributing a considerable amount of factual detail about the Khazar kingdom, including the name-Joseph-of its present King. Thereupon Hasdai decided to send couriers with a letter to King Joseph.

"The letter... contains a list of questions about the Khazar state, its people, method of government, armed forces, and so on-including an inquiry to which of the twelve tribes Joseph belonged. This seems to indicate that Hasdai thought the Jewish Khazars to hail from Palestine-as the Spanish Jews did-and perhaps even to represent one of the Lost Tribes. Joseph, not being of Jewish descent, belonged, of course, to none of the tribes; in his Reply to Hasdai, he provides, as we shall see, a genealogy of a different kind, but his main concern is to give Hasdai a detailed-if legendary-account of the conversion-which took place two centuries earlier-and the circumstances that led to it."

Koestler devotes many pages to the correspondence, but the most important part of King Joseph's letter for our purposes is recorded on page 72 of his book:

"Joseph then proceeds to provide a genealogy of his people. Though a fierce Jewish nationalist, proud of wielding the 'Sceptre of Judah', he cannot, and does not, claim for them Semitic descent; he traces their ancestry not to Shem, but to Noah's third son, Japheth; or more precisely to Japheth's grandson, Togarma, the ancestor of all Turkish tribes. 'We have found in the family registers of our fathers,' Joseph asserts boldly, 'that Togarma had ten sons, and the names of their offspring are as follows: Uigur, Dursu, Avars, Huns, Basilii, Tarniakh, Khazars, Zagora, Bulgars, Sabir. We are the sons of Khazar, the seventh'..."

In other words, Togarmah's seventh son was Khazar, the original patriarch of the Khazar tribe and nation that converted to Judaism in the seventh or eighth century A.D. This is, to my knowledge, the only clear reference in history showing the whereabouts of any of the descendants of Togarmah. The family history that King Joseph cites shows that all the descendants of Togarmah moved north into the area of southern Russia and southeastern Europe.

Not all of the Khazars, however, converted to Judaism-nor would we expect this in a nation of religious toleration. No doubt many were Christian, for we see that Saint Cyril had some success in converting people to Christianity. Many were also Muslim. Because of their policy of religious toleration, there were also many Jews who moved to Khazaria to escape persecution in Christian and Muslim territories. So not all Eastern European Jews are necessarily Khazars, but yet there has certainly been an influx of the house of Togarmah into world Jewry, primarily through the Ashkenazi branch.

There seems to be no other identifiable nation in ancient times that carried the banner of Togarmah, other than the Khazars. When their nation was conquered by the Rus, the people were scattered throughout Eastern Europe, with many migrating to Poland, Germany, and Hungary. This branch of Jewry became known as the Ashkenazi Jews. They were-and still are today-distinct from the Sephardim, who claim direct descent from the Jewish survivors of the Roman War in the first century. The Sephardim settled largely in Spain, North Africa, and throughout the Middle East.

Is it not significant, then, that among the relatives of Magog, Togarmah, Meshech, and Tubal are also the people called Ashkenaz? This is the name the Eastern European Jews call themselves. The genealogical table in Genesis 10 looks like this:

Struggle-Birthright-Chapter15-1.jpg

As we can see, Genesis 10 lists Ashkenaz and Togarmah as brothers, two of the sons of Gomer, son of Japheth. Is it then a coincidence that King Joseph traced his own family tree to Khazar, the seventh son of Togarmah-and that this branch of world Jewry is named after Ashkenaz?

The Conquest

Once we begin to see the actual historical proof of the identity of these people, we cannot help but question the teachings of many Bible teachers in regard to the so-called Russian invasion of Israel. While it is no doubt true that Rosh is a reference to the land of Russia, this is not speaking of the Russian people, but to Russian Jews, such as Menachem Begin, who immigrated to Palestine as Zionists and conquered that land. They have come from Gomer (Germany) and from Poland, including Yitzhak Shamir. Sephardic Jews came from Persia (Iran) and from North African countries like Libya. Even the Falashis, who are black Jews from Ethiopia, were accepted by the Israeli authorities as authentic Jews.

They came as immigrants to overwhelm the British forces in Palestine and to undermine their authority. They came, not to live under British rule alongside the Arab population, but with the thought of CONQUEST - to establish an independent Jewish state, where non-Jews could not have equal rights.

On the other hand, the true descendants of the "lost" house of Israel had long ago migrated out of Assyria and into Europe as Gimirri, or Khumri, Cymri, Cimbri, etc. These people became known as the Celts. Other groups of Israel were called Sakka. The Behistun Rock equates the Gimirri with the Sakka (see Chapter Fifteen of my book Secrets of Time). The Sakka were called Sacae by the Greeks and Saxons by the Romans. These are by no means the only names given to the nations of Israel in the ancient monuments, but they are the main ones. These people became known as the Europeans, called Caucasians, because so many of them crossed the Caucasus Mountains as they left Assyria to migrate into Europe.

These are the true Israelites, according to plain history. These people were never known as Jews, and in fact God caused them to lose their name " Israel " also, for only in this way could they be the "lost sheep" of the house of Israel (Ezekiel 34).

History and archeology have now fully identified where the lost Israelites went. For this reason we are now able to interpret the Scriptures properly, identifying many nations in their prophetic roles in the latter days. The British army under General Allenby had taken Palestine in 1917. The Zionist Jews in their "pride" (Gog) decided to lift themselves up out of the iron yoke that God had imposed upon them for their rebellion and revolt in the first century. And so they came from many nations. They came from the land of Magog, the prince of Rosh. They came from Meshech (Moscow) and from Tubal (Tubolsk). Ashkenazim Jews, descended from Togarmah, came from Eastern Europe, Poland, and Germany. Sephards came from Persia and Libya, and Falashis from Ethiopia.

Zionists came to Palestine at a time when the Israelite nations were living securely (Eze 38:14), having established themselves in Europe for two millennia. They came in waves of immigrants "like a cloud to cover the land" (Eze 38:16). In fact, Ezekiel 38:9 makes it clear that they have an initial success in occupying the land. It reads,

9 And you will go up; you will come like a storm; you will be like a cloud covering the land, you and all your troops, and many peoples with you.

Most prophecy teachers have assumed that this was speaking of soldiers in uniform, perhaps being airlifted as paratroopers. It does not say this. Because of the many wrong assumptions, they have been blinded as to what has actually occurred in the past century. The invasion has already taken place ! But, like so many prophecies, the invasion took place in a way that few were expecting. Men's assumptions blinded them to the actual fulfill-ment that was taking place in plain view. And so they missed it.

They assumed the Jews are Israel. They are not. The Zionists are the invaders.

They assumed that Britain was not mentioned in the Bible. They were wrong. Britain is one of the Israel nations. They were in possession of Palestine at the time of the Zionist invasion. While they were, to some extent, victims of their own political policies, they were also the victims of the terrorist activities of the Zionist war against them.

They assumed that Gog was Russia. It is not. It is a people who have a double dose of pride, people who think they are better than others, people who think all others have satanic souls and are therefore not allowed to hinder their aspirations of world dominion.

They assumed that the nations themselves that are listed in Eze 38, 39 would send their national troops to invade Palestine. They did not. But Zionists came from all of these nations and more to fight in "the struggle."

They assumed that uniformed troops would invade Palestine. This did not happen. They conquered by immigration and by terrorists operating underground.

Eze 38:10-13 speaks of Gog invading "a land of unwalled villages" and coming "against those who are at rest, that live securely, all of them living without walls, and having no bars or gates." Prior to the Zionist invasion, Palestine had relative peace. The Palestinians lived in relative security. One can hardly apply this passage to the Zionists today who are supposedly awaiting an invasion from Russia. The Zionists are armed to the teeth. Their settlements are fortresses, complete with walls, bars, and gates. If we must look for an invasion from Russia in the future, then we ought to see today a Jewish state in relative tranquility and peace. Virtually no one would use these terms to describe the Jewish state today.

During much of the twentieth century, when the Soviet Union posed a super-power threat, it was easier to believe that they were planning an invasion of the Jewish state. But this did not occur, and in the end, the Soviet Union fell. At present, the logistics of a Russian invasion of Palestine is out of the question. The southern republics of the former Soviet Union are now independent of Russia. They have their hands full with their economic problems and do not have the resources to fight a war so far away.

And most of all, the Israelis now have between 150 and 300 nuclear weapons of their own. Being a nuclear power themselves, it is not even conceivable that Russia would attempt to invade the Jewish state. The Jewish state itself is the super power of the Middle East.

All in all, we must conclude that either Ezekiel's prophecy has failed, or it has been fulfilled in an unexpected way. I believe that the latter is true.

The Fall of Zionism and Jerusalem

God makes it clear through the prophet that though they cover the land like a cloud, they will fall there. The invasion will not succeed in the end. Eze 38:22 says,

22 And with pestilence and with blood I shall enter into judgment with him; and I shall rain on him and on his troops, and on the many peoples who are with him, a torrential rain, with hailstones, fire, and brimstone.

This terminology was used in Gen. 19:24 about the overthrow of Sodom and Gomorrah,

24 Then the Lord rained on Sodom and Gomorrah brimstone and fire from the Lord out of heaven.

Moses told Israel that if they violated the covenant and became lawless, that God would judge them like He did with Sodom and Gomorrah. Deut. 29:23-27 says,

23 All its land is brimstone and salt; a burning waste, unsown and unproductive, and no grass grows in it, like the overthrow of Sodom and Gomorrah, Admah and Zeboim, which the Lord overthrew in His anger and in His wrath. 24 And all the nations shall say, Why has the Lord done this to this land? Why this great outburst of anger? 25 Then men shall say, Because they forsook the covenant of the Lord, the God of their fathers, which He made with them when He brought them out of the land of Egypt. 26 And they went and served other gods and worshiped them, gods whom they have not known and whom He had not allotted to them. 27 Therefore, the anger of the Lord burned against that land, to bring upon it every curse which is written in this book.

In the New Testament, John identifies the city of Jerusalem with Sodom, saying in Rev. 11:8,

8 And their dead bodies will lie in the street of the great city which mystically [Greek: pneumatikos, "spiritually"] is called Sodom and Egypt, where also their Lord was crucified.

When God makes the old Jerusalem like Sodom and Gomorrah, then Jer. 19:10, 11 will be fulfilled, where the prophet says of Jerusalem,

10 Then you are to break the jar in the sight of the men who accompany you 11 and say to them, Thus says the Lord of hosts, Just so shall I break this people and this city, even as one breaks a potter's vessel, which cannot again be repaired...

Jerusalem has been destroyed a number of times, particularly in 586 B.C. by the Babylonians and again in 70 A.D. by the Romans. But each time the city was repaired. The day is coming when Jeremiah's prophecy will be fulfilled-the city and its people will be broken like the jar that Jeremiah smashed. It will be broken so badly that it "cannot again be repaired."

The Scriptures are soon to be fulfilled. The destruction of the Jewish state will cause great anxiety and horror, not only among Jews, but also among Christians. Christians have been ill prepared for what is coming, because they have been told that God will destroy the Russian armies with their allies. But because Bible prophecy is going to be fulfilled in a different way from what they expect, they will be at a loss to explain this event.

Worse yet, many Christians have sided with the Jews in their Zionist endeavor, not knowing that the Zionists are violating the law of tribulation. They also do not realize that the Christians supporting Zionism are playing the role of Judas in the second coming of Christ.

Still worse, by not knowing the law or how the prophecy is to be fulfilled, Christians have accepted the enemies of Jesus Christ as brothers in the Lord, treating non-Christian Jews as if they are "almost Christians." In doing this, they have confirmed the Jews in their state of unbelief, and they have helped the Jews immigrate into another holocaust. If they had known the things written in this book, they might have warned them and turned them away from inevitable disaster.

It is our hope, of course, that Jews would come to accept Jesus as the Messiah, for in this way only can they escape the judgment that is coming. The judgment upon Gog is upon the corporate body of people-the nation called "Israel." It is not directed at every individual Jew. Any Jew may escape the judgment by refusing to immigrate to the Israeli state. Better yet, he ought to repent of his rejection of Jesus as the Messiah. In so doing, they will not be among those who fulfill the prophecy of Jesus in Luke 19:27 and in Eze 38, 39.

The day is coming when the city of Jerusalem will be cleansed by a nuclear strike that is clearly described in Isaiah 29:5, 6, quoted earlier. In a nuclear strike, people are vaporized-that is, they "become like fine dust." It happens "instantly" and "suddenly," as the prophet says. It is accompanied by a "loud noise," and the earth shakes as if struck by an "earthquake." The blast creates a huge " tempest and the flame of a consuming fire." Anyone who has seen pictures of a nuclear test know that Isaiah 29:5 and 6 is a perfect description of a nuclear blast.

In this way Jesus' words will be fulfilled in Luke 19, where He says of the Zionists, " Bring them here and slay them in my presence." It is my opinion that Ariel Sharon is the one called to lead the Jewish State to this destruction. It is also possible that the present escalation in the conflict is the beginning of a series of events that will end with this nuclear strike. The Arab nations are very disturbed over Sharon 's invasion and occupation of the West Bank, the destruction and carnage that he ordered and for which he is personally liable. The U.N. monitors, the Red Cross representatives, and the media were shocked at what they found, and most of the European nations are revolted by Sharon's policies.

Lasting peace is impossible in the Middle East as long as both the Arab people and the Jewish State exist. It is even doubtful if the establishment of a Palestinian State would resolve this problem, because both sides would insist upon having Jerusalem as its capital. Neither side will budge on the issue of Jerusalem. Thus, the war will continue until one side exterminates the other, or until all of them are dead.

As the situation exists today, it is impossible that the Jews would concede defeat and leave the area peacefully. It is just as inconceivable that the Palestinians would accept continued tyrannical rule at the hands of the Israeli government.

Israeli long-term policy has been to make life as miserable for the Arab population as possible in order to encourage them to sell their property to Jews and to emigrate to another country. If they should refuse to leave, the government would simply confiscate the land for "security reasons," that catch-all phrase that justifies all land theft. Some have left, of course, but most of them recognized the policy and dug in their heels, refusing to leave. The pressure on them increased, and the result is continued oppression and tyranny.

Chapter 16
The Antichrist

The subject of the antichrist is another of the many biblical themes that is often only partially understood-or misunderstood altogether. Because of this, we must deal with this topic as well.

"Antichrist" is a word used only by one biblical writer. John writes of antichrist five times in two of his epistles. One of these times he writes it as a plural, "antichrists," and another time he refers to "the spirit of antichrist." John seems to speak of antichrist as an end-time individual, but also as a group of people ("antichrists") who have "the spirit of antichrist." But since John himself defines the term for us, let us read 1 John 2:18-23,

18 Children, it is the last hour; and just as you heard that antichrist is coming, even now many antichrists have arisen; from this we know that it is the last hour. 19 They went out from us, but they were not really of us; for if they had been of us, they would have remained with us; but they went out in order that it might be shown that they all are not of us. 20 But you have an anointing from the Holy One, and you all know. 21 I have not written to you because you do not know the truth, but because you do know it, and because no lie is of the truth. 22 Who is the liar but the one who denies that Jesus is the Christ? This is the antichrist, the one who denies the Father and the Son. 23 Whoever denies the Son does not have the Father; the one who confesses the Son has the Father also.

John's primary definition of antichrist is "the one who denies the Father and the Son." He explains this, saying that the one who denies that Jesus is the Christ has not only denied the Son but the Father as well. One cannot claim to worship the Father if he rejects the Son. Jesus was the incarnation of the God of the Old Testament.

This statement appears to be specifically directed at the followers of Judaism who had rejected Jesus as the Messiah, and yet claimed to be worshipping the God of the Old Testament. John disagrees with this, saying, "whoever denies the Son does not have the Father."

John also gives us certain evidences that help us to put the subject of antichrist into context. He tells us plainly in verse 18 that the fact that "many antichrists have arisen" is proof that "it is the last hour." John understood that in the "last hour" there would be the rise of antichrist (singular) and antichrists (plural). If there were antichrists already in John's day, how much more today-for we, too, believe that we are now living in the last hour (of the Pentecostal Age).

John further says that these antichrists had at one time been "of us." This can mean one of two things: (1) they used to be part of the fig tree nation of Judah that was under God's covenant, but that by rejecting Jesus as Messiah, they left the covenant and are no longer Judahites in the sight of God; or (2) they were Judahites who at one time accepted Jesus as Messiah, but later rejected Him and presumably returned to Judaism.

Either way, John's definition of the term "antichrist" would have been understood in his day to be directed at those who called themselves Judahites ("Jews"), claiming to worship the Father, but who had actually rejected the Father by rejecting the Son. John apparently had some revelation that this would occur "at the last hour." Of course, by this broad understanding of timing, "the last hour" would have begun with the rejection of Jesus and His crucifixion.

But the way John describes it, it is as though he expected to see a greater manifestation of this return to Judaism in the last days. John says that " from this we know that it is the last hour." He does not cite the rejection of Jesus at the time of His crucifixion, but rather by Christians returning to Judaism after having first accepted Him. The rejection of Jesus and His crucifixion was really the last hour of the previous age, the Passover Age. A second rejection surrounding His second coming would signal the last hour of the Pentecostal Age.

Ignatius, bishop of Antioch in the first century, lived from 30-107 A.D. This makes him a contemporary of all the apostles, though he outlived John by about ten years. It was said that as a small child, he was one of the 500 who witnessed the risen Christ. He wrote a number of epistles, including one to the Church in the town of Magnesia. His Epistle to the Magnesians, Chapter 10, reads,

"It is absurd to profess Christ Jesus and to Judaize, for Christianity did not embrace Judaism, but Judaism Christianity, so that every tongue which believeth might be gathered together to God."

There is a second, longer version of Ignatius' letter, where this passage reads,

"It is absurd to speak of Jesus Christ with the tongue, and to cherish in the mind a Judaism which has now come to an end. For where there is Christianity there cannot be Judaism."

Again, Ignatius writes in Chapter 6 of his Epistle to the Philadelphians,

"If anyone preaches the one God of the law and the prophets, but denies Christ to be the Son of God, he is a liar, even as also is his father the devil, and is a Jew falsely so-called, being possessed of mere carnal circumcision."

Ignatius shows his acquaintance with John's teachings, not only about Judaism, but also he refers to John 8:44, where Jesus said to the Jews who rejected Him, " You are of your father, the devil." Likewise, when Ignatius refers to "a Jew falsely so-called," it is apparent that he is referring to Rev. 2:9, where the angel tells John,

9 I know... the blasphemy of those who say they are Jews and are not, but are a synagogue of Satan.

This is essentially repeated in Rev. 3:9, where we read,

9 Behold, I will cause those of the synagogue of Satan, who say that they are Jews, and are not, but lie-behold, I will make them to come and bow down at your feet, and to know that I have loved YOU."

So we see that Ignatius not only rejects Judaism, but he also puts a great gulf between Judaism and Christianity. He calls Judaism "the synagogue of Satan." He also plainly believes that those who rejected Jesus, for all their claims, are not the true Judahites (Jews) at all. They are only Jews "falsely so-called." These are strong words, and they make manifest the great wedge between the good figs and the evil figs.

Justin Martyr (70-155 A.D.), in his Dialogue with Trypho, gives us the normal, recommended attitude of Christians toward the evil figs. Justin had met Trypho in Greece some time after the end of the Bar Kokba revolt (135 A.D.) in which Trypho had fought. Justin shows that Jonah, the type of Christ, was in the earth until the third day, and then he preached the warning to Nineveh that after forty days Nineveh would be overthrown. Justin relates this to Jesus and to Jerusalem, saying that after Jesus was in the grave three days, He taught the disciples forty days, and the disciples bore witness forty YEARS until Jerusalem (" Nineveh ") was overthrown. Justin then tells Trypho in Chapter 108,

"Yet you not only have not repented, after you learned that He rose from the dead, but, as I said before, you have sent chosen and ordained men throughout all the world to proclaim that a godless and lawless heresy had sprung from one Jesus, a Galilean deceiver, whom we crucified, but His disciples stole Him by night from the tomb, where He was laid when unfastened from the cross, and now deceive men by asserting that He has risen from the dead and ascended to heaven.... Besides this, even when your city is captured, and your land ravaged, you do not repent, but dare to utter imprecations on Him and all who believe in Him. Yet we do not hate you, or those who, by your means, have conceived such prejudices against us; but we pray that even now all of you may repent and obtain mercy from God, the compassionate and long-suffering Father of all."

1 John 2:19 gives us the reason why these antichrists left the faith. It was God's purpose to make manifest their hearts. They had to leave in order that it might be clear to all that they really did not have faith in Jesus Christ from the beginning. Perhaps we can say that they had been persuaded in their minds to follow Christ, but they did not really have faith. Faith and persuasion are two different things. To be persuaded is to be convinced by external evidence, such as reading the Bible. Faith comes by hearing the Word. Persuasion is in one's head; faith is in one's heart. It is often difficult to tell the difference and one must simply await the harvest to see if the people bear fruit or not.

John says to the believers in his letter,

20 But you have an anointing from the Holy One, and you all know. 21 I have not written to you because you do not know the truth, but because you do know it, and because no lie is of the truth.

John was writing to people who did know the truth and who would not depart from it and return to Judaism. John was not writing out of a motive of hatred for those who had rejected Jesus-but neither did he shrink from speaking the plain truth, for only by making the choice clear can men choose to belong to the evil fig tree or the good fig tree.

Christian Judaism in the Last Hour

In the past few decades the delineation between these two trees has become fuzzy once again. More Christians are converting to Judaism than Jews are converting to Christ. Many of those Christians who convert to Judaism think that they can carry Jesus into Judaism. They think that Judaism would be the true religion if only Jesus could be placed on top of all the rabbinic traditions of men.

One prime example of a Jewish convert is Pat Boone. On Dec. 21, 1977 Pat Boone published a letter for the Copley News Service entitled, "Why I Became a Jew." It reads:

Dear Pat Boone,

More and more I hear you talking about Jewish things on television. My question is, have you converted to Judaism?

Dear Myron:

In a very real way, you could say that I've become Jewish.

This is true of my whole family. Obviously, none of us has been born in a racially Jewish family-but we do strongly identify with the ancient heritage of the people of Israel and feel that we have been adopted into that "chosen" family.

My oldest daughter, Cherry, reads and writes Hebrew, and is married to Dan O'Neill, who not only is fluent in Hebrew, but who lived and worked on two Israeli kibbutzim during the time surrounding the Yom Kippur war.

Occasionally, we have special Hanukkah parties in our home, and attend services at a nearby conservative temple.

Why?

Aren't we Christians? Yes, we are. And that's why we're feeling so Jewish!

What so few people realize these days is that Christianity is a Jewish religion! In fact, as I have explained to a number of rabbis (who have most frequently agreed with me), I see Judaism as divided into four main branches: Orthodox, Conservative, Reformed, and Christian.

We're members of the Christian branch of Judaism.

Abraham is the father of the Arab, the Jew-and the true Christian. God told him that through his offspring, he would bless all the people of the world. And he's done it.

Yes, I have become a Jew. My whole family have become Jews, following the Rabbi and Messiah Yeshua. We have placed our lives and destinies in the hands of the Carpenter from Nazareth who gave His life for us and about whom John proclaimed: "Behold, the Lamb of God, who taketh away the sins of the world."

When my family and I were in Israel a couple of years ago, we discovered that Jews everywhere in that land acknowledged that there was a historical Yeshua who lived around the Sea of Galilee, who performed wonderful miracles, who was crucified outside the city of Jerusalem, and who was a "wonderful teacher." Their faith in the reality of the man Jesus was stronger in most cases than many Christians in this country. But how could a man be a "wonderful teacher" and a demented egomaniac at the same time?

Pat Boone is a classic proof that we are living in "the last hour," when men think there is life in the evil fig tree. Pat Boone is a product of modern evangelical and pentecostal teaching, which supports the evil fig tree, thinking that this tree will some day bear fruit. Is Christianity really just one of four branches of Judaism? No, this is antichrist.

We are living in the last hour, the time of the second appearance of Christ. The evil figs rejected Jesus as King of Judah, denying Him the throne and dominion mandate that was rightfully His. In His second appearance He is rejected again-this time, as the Prince of the tribes of Joseph (Ephraim and Manasseh). In this appearance, His robe is "dipped in blood" (Rev. 19:13), even as Joseph's coat of many colors was dipped in blood (Gen. 37:31).

In this second appearance, the conflict is not over the dominion mandate, but over the fruitfulness mandate. It is a question of who is the inheritor of Joseph's birthright (1 Chron. 5:1, 2). It is a question of who has the right to be called by the birthright name of ISRAEL (Gen. 48:16). Does the evil fig tree have the right to be called Israel, or does that name belong to Jesus Christ and to those who accept Him in His second appearance?

This is the real issue that faces the Church today. Those who support the right of the evil figs to usurp the name Israel are (unwittingly) betraying Christ in His second appearance, even as Judas supported the usurpers of the throne in Christ's first appearance.

The Literal Meaning of Antichrist

The Greek term, "antichrist," is composed of two Greek words: anti and christos. In Matt. 2:22 we have an illustration of the meaning of anti. It reads,

22 But when he heard that Archelaus was reigning over Judea in place of [Greek: anti] his father Herod, he was afraid to go there.

The word anti means "in place of" in the sense of someone replacing another. It is more than just acting on behalf of another, such as a vice president who acts on behalf of the president during his absence. The vice president would not dare to do anything that the absent president would not do, for if he presumed to do so, then the vice president would actually be a usurper. The word anti, as applied in Matt. 2:22 above, means that Archelaus replaced his father Herod, who had died. If, on the other hand, Archelaus had overthrown his father Herod and then ruled Judea "in place of" his father Herod, men would say that he had usurped the throne unlawfully.

John uses the term "antichrist" in the latter sense. The people had usurped the throne of the true King, Jesus Christ. They were ruling "in place of" or anti Christ. This is why John describes the antichrist in terms of those who reject the King, denying that Jesus is the Messiah that the Father had sent to rule the earth.

Judas supported the Jewish leaders and betrayed Jesus. Judas is thus called "the son of perdition" in John 17:12. Paul says in 2 Thess. 2:3, 4,

3 Let no man in any way deceive you; for it will not come unless the apostasy [ apostasia, "casting away'] comes first, and the man of lawlessness [ anomia ] be revealed [ apokaluphthe, "unveiled"], the son of destruct-tion [i.e., perdition], 4 who opposes and exalts himself above every so-called god or object of worship, so that he takes his seat in the temple of God, displaying himself as being God.

Paul spoke of this event as taking place in the future. He links it to the "day of the Lord," which, Paul says, will not take place until the "apostasy" first takes place and the unveiling of the man of lawlessness. We know from this that the "day of the Lord" had not yet occurred when Paul wrote his epistle. The "day of the Lord" was the time that the enemies of Christ would be overthrown, and Christ would be given His rightful place as Heir of all things. That is, He would be given both the dominion mandate of Judah and the fruitfulness mandate of Joseph.

But for this to take place, the usurper must be exposed, overthrown, and cast away. It is self-evident that in all this there is "apostasy." But the word apostasia literally means "a casting away," not a "falling away," as if someone passively fell. The word apostasia is used again in Acts 21:21, where Paul was accused of teaching the people to "forsake" Moses. The word literally means to "cast away" Moses. In that sense, the word can refer to an apostasy FROM the law of Moses. But it literally means to cast away Moses.

So in 2 Thess. 2:3 Paul uses the term again. Something must first be cast aside before the day of the Lord can come. What is it that must be cast away? Paul seems to be saying that the "man of lawlessness" and "son of destruction" must be cast away first. The man of lawlessness is not the same as the son of destruction. The son of destruction is obviously a reference to Judas (John 17:12). The man of lawlessness seems to refer to the Jewish leaders themselves, who had usurped the throne in a lawless manner.

In Acts 2:23 Peter says in his pentecostal sermon,

23 this man [Jesus], delivered up by the predetermined plan and foreknowledge of God, you nailed to a cross by the hands of godless [anomos, " LAWLESS "] men and put Him to death.

This same Greek word anomos ("lawless") is used again in 2 Thess. 2:8, where Paul says that "the lawless one will be revealed " or unveiled by Christ's coming. I do not know why the NASB (quoted above) used the term "godless" instead of lawless. Their mistranslation makes little sense. The Greek word for "godless" is atheos. This word is used in Eph. 2:12, where it speaks of the "gentiles" as " having no hope and without God [atheos, "godless"] in the world." On the other hand, the Greek word anomos comes from the word nomos, which means law. The "a" makes it negative, "lawless."

The fulfillment of the role of "man of lawlessness" and "son of destruction" is no longer a role played by a single individual such as Judas. In the second appearance of Christ, the role is played by a company of people. The man of lawlessness is to be thought of as a collective noun.

So Paul was drawing upon his knowledge of the events in Jerusalem surrounding Jesus' betrayal and crucifixion when he penned the letter to the Thessalonian Church. He saw the man of lawlessness as a corporate body of evil figs led by the chief priests of the temple. Paul saw the son of destruction, or son of perdition, as Judas, the betrayer who helped them usurp the throne and the dominion mandate from Jesus, the rightful King.

Paul says that this "man of sin," in usurping the throne of God in His temple, had replaced Jesus Christ as King. This "man of sin" then " takes his seat in the temple of God, displaying himself as being God " (2 Thess. 2:4). Verses 7, 8 continue,

7 The mystery of lawlessness is already at work, only He [God] who now restrains [the evil figs] will do so until he is taken out of the way. 8 And then that lawless one will be revealed ["unveiled"] whom the Lord will slay with the breath of His mouth and bring to an end by the appearance of His coming.

Paul is saying that the evil figs who have usurped the throne of God in His temple will be exposed, revealed, or unveiled at the time of Christ's second appearance. Is this the antichrist ? Yes, of course it is, but it refers specifically to the leaders of Zionist Jewry and also to the leaders of Judaism in general, all of whom are lawless by biblical definition. These rabbinic leaders have blinded the eyes of the common Jews into supporting the revolt of Absalom against David-that is, the Jewish leaders against Jesus.

Likewise, most Christian prophecy teachers today see the rise of antichrist as really a new thing, with very little biblical precedent. They generally do not see (or choose to ignore) the story of Absalom and Ahithophel and how this was a prophetic allegory of the New Testament events. Very few understand how these things have been repeated in the twentieth century with the rise of Zionism and the "State of Israel." For this reason, much of Church teaching has misled the people into becoming one with Judas, betraying their Friend and Master.

It is God, though, who has blinded the eyes of His people in order that the Scriptures might be fulfilled. Even as Israel 's eyes were blinded during the entire forty years that Moses led them in the wilderness (Deut. 29:4), so also has the "church in the wilderness" (Acts 7:38) of the New Testament been blinded during its forty Jubilees of wandering under the anointing of Pentecost. None of this could have happened if God had opened the eyes of His people.

Many are expecting a "rapture" to remove the Church from the earth at the beginning, middle, or end of a seven-year tribulation. During this tribulation, they say, the Antichrist will appear as a world leader and will set up his headquarters in a newly-rebuilt temple in Jerusalem. We show in our book, The Laws of the Second Coming, that the concept of the "rapture" needs to be re-defined in terms of the Feast of Tabernacles. It is NOT an escape from the earth, but a transformation of the body. The overcomers who fulfill this feast will have the ability to do as Jesus did after His resurrection. They will be able to "travel" freely between heaven and earth, first teaching people on earth and then ministering to the Father in heaven.

Whether or not a single Jewish leader will emerge as the Antichrist or not, we will wait and see. It makes little difference, though. The important thing to know is that the entire evil fig tree deserves no Christian support, either financial or political. It must be that the lawless ones must usurp the dominion and fruitfulness mandates, but we ought to remain faithful disciples of Jesus Christ and be willing, if necessary, to live with David in the wilderness, rather than in the palace under Absalom.

As for the idea of the tribulation and its duration, we must reserve this topic for another book explaining the Book of Revelation. It is unfortunate that almost never is a topic complete in itself. But this much is written that you may know and not be taken by surprise when events happen in a way different from what Christian prophecy teachers are saying.

The Spirit of Antichrist in the Church

There are, of course, other applications of this term. ANYONE who usurps the throne reserved for Jesus Christ is antichrist. All who support the usurpation are under a "spirit of the antichrist" (1 John 4:3).

We saw earlier that the term "antichrist" literally means "in place of Christ." In the rise of the Roman Catholic Church in the fourth, fifth, and sixth centuries, historians speak of the consolidation of power under one head-Rome. The Bishops of Rome soon came to be called "the Vicar of Christ." A Vicar means one who rules in place of Christ.

Now the term "vicar" can be a rather benign term, so long as the vicar sees himself as "under Christ" and having authority only to dispense rulings and judgments that Christ Himself would have dispensed if He had been ruling on earth in person. Thus also, when David ruled Jerusalem, He was in that sense a "vicar," for he ruled in God's throne but considered himself to be under the authority of God. David dispensed justice as God saw it, not as he himself necessarily saw it. David sought to know the mind of God, so that he would know precisely how to rule the people as God would rule.

But the Roman Bishops have become "vicars" in the other sense of the word. They consider themselves to be above Christ and the apostles and above the divine law. Pope Boniface VIII, who became pope in 1294 A.D. wrote in his Unam Sanctum,

"All the earth is my diocese, and I am the ordinary [the one who ordains or gives authority] of all men, having the authority of the King of all kings upon subjects. I am all in all and above all, so that God Himself and I, the vicar of God, have but one consistory, and I am able to do almost all that God can do. In all that I list my will is to stand for reason, for I am able by the law to dispense above the law, and of wrong to make justice in correcting laws and changing them ..

"Wherefore, if those things that I do be said not to be done of men, but of God, what can you make me but God ? Again, if prelates of the Church be called and counted of Constantine [the pope, not the emperor by that name-ed.] for gods, I then, being above prelates, seem by this reason to be above all gods.

"Wherefore, no marvel if it be in my power to change times and times, to alter and abrogate laws, to dispense with all things, yea, with the precepts of Christ ; for where Christ biddeth Peter put up his sword, and admonishes His disciples not to use any outward force in revenging themselves, do not I, Pope Nicolas [using another past pope's decree as a precedent to prove his authority] writing to the bishops of France, exhort them to draw out their material swords? And whereas Christ was present Himself at the marriage in Cana of Galilee, do not I, Pope Martin, in my distinction, inhibit the spiritual clergy to be present at marriage feasts, and also to marry? Moreover, where Christ biddeth us lend without hope of gain, do not I, Pope Martin, give dispensation to do the same? What should I speak of murder, making it to be no murder or homicide to slay them that be excommunicated?

"Likewise against the law of nature, item against the apostles, also against the canons of the apostles, I can and do dispense; for where they in their canon command a priest for fornication to be deposed, I through the authority of Sylvester, do alter the rigour of their constitution, considering the minds and bodies also of men to be weaker than they were then."

This quote comes from Guinness' book, Romanism and the Reformation, pages 30 and 31. Pope Boniface appeals to the decrees of past popes, claiming the papal right, as Vicar of Christ, to dispense with the laws of Christ and of the apostles. He is saying, in other words, that he is ANTICHRIST. That is, he rules in place of Christ, but has usurped the throne of Christ. The fact that past popes issued such decrees-and he gives examples of such decrees-are themselves the proof of his right to do so! I suppose he claims this right on the grounds that God let him get away with it.

What the Jews did in the Passover Age-making void the law through their traditions of men-the Roman Church did in the Pentecostal Age. Both, in their own way, usurped the authority of Christ. In this way, the spirit of Judas continued to thrive in the Church, and the spirit of antichrist began very early, even in the days of the apostles. In fact, this is not simply a problem of Judaism or Roman Catholicism. The spirit of antichrist is in nearly every denomination of Christianity in the form of the doctrine of "submission to men."

Church members are told that they are in rebellion against God if they are not in submission to a pastor or "recognized" denominational Church. While this is a less extreme manifestation of the spirit of antichrist than that found in the Roman Church, it is there nonetheless. People are taught that there must be a priest between them and Jesus. In effect, they are not allowed to have a personal relationship with Jesus Christ unless it conforms to the doctrines of the denomination. They are often discouraged from hearing the voice of God for themselves, lest they hear something different from what the denomination teaches. Anything God speaks to them must be subject to a veto by the priest or pastor.

This, too, is antichrist. God has not given the five-fold ministry as vicars, but as servants to teach the people how to hear God for themselves, to teach and counsel the people as they grow in Christ and learn His mind. But to usurp authority over them is to rape the bride of Christ, even as Absalom did to David's concubines.

Now, as of August 12, 2002, this is the official theological position of the United States Conference of Catholic Bishops.

Jews Saved Apart from Christ?

Given the similarity between Judaism and Roman Catholicism-each usurping the throne of God, and each having their traditions of men that nullify the law of God-it is not surprising that these two religions should finally kiss.

From 1948-1993, while the evangelical churches were exulting in the "prophecies of Israel" being fulfilled, the Roman Catholic Church at first refused to recognize the Jewish state as "Israel" and the inheritors of the Covenant with God. But on December 30, 1993 the Vatican finally established diplomatic relations with the Israeli state and recognized them as " Israel." In so doing, they agreed with the Zionists and with evangelical Christianity that the Jews were the lawful inheritors of the fruitfulness mandate given to the sons of Joseph.

Then in March 2000 Pope Paul II visited Jerusalem, proclaiming to the world that the Jews were "Israel" and "the people of the Covenant." Thirty-six years earlier, in 1964, a past pope also visited Jerusalem, but it was not an "official" visit, and he had refrained from calling them " Israel." And so this new policy represented a departure from previous thinking.

The Jews may certainly be the people of the old covenant, but that covenant has been abolished, because the people broke that covenant. That covenant is no covenant at all. It has been nullified for a long time. The only way that ANYONE can be in a covenant relationship with God is through the New Covenant. This comes only by means of Jesus Christ. The Jews of Judaism who reject Jesus Christ are NOT the people of this Covenant. If they will accept the terms of the New Covenant and accept Jesus Christ as its Mediator, then they are welcome to be engrafted into this Kingdom Fig Tree. But Christians have no business becoming Jews and trying to be engrafted into a cursed fig tree. One cannot do so without becoming part of the body of Judas Iscariot.

The ultimate kiss of Judas occurred on August 12, 2002 when the American bishops of the Roman Church issued their official statement recognizing Judaism as a second true religion that has the power to save Jews apart from accepting Jesus as Messiah.

Their entire statement is online at: http://www.usccb.org/, which is the website of the "United States Conference of Catholic Bishops." The document is entitled: Reflections on Covenant and Mission. "This article was issued by the National Council of Synagogues and Delegates of the Bishops' Committee on Ecumenical and Interreligious Affairs. The article gives a history since the Second Vatican Council's declaration in 1965 called Nostra Aetate. It says,

"The post-Nonstra Aetate Catholic recognition of the permanence of the Jewish people's covenant relationship to God has led to a new positive regard for the post-biblical or rabbinic Jewish tradition that is unprecedented in Christian history."

In other words, this new teaching is "unprecedented." Neither Jesus nor the disciples taught this. It is a climactic example of the "Vicar of Christ" nullifying the words of Jesus and the apostles, including Peter himself, to whom the Church gives feigned reverence.

"Knowledge of the history of Jewish life in Christendom also causes such biblical texts as Acts 5:33-39 to be read with new eyes. In that passage the Pharisee Gamaliel declares that only undertakings of divine origin can endure. If this New Testament principle is considered by Christians today to be valid for Christianity, then it must logically also hold for post-biblical Judaism. Rabbinic Judaism, which developed after the destruction of the Temple, must also be 'of God'."

Here they say that because Judaism has endured for the past 2,000 years, they must be "of God." It is ironic that they would issue such a statement just before the Israeli state is destroyed! They are challenging God to either destroy Judaism (and the Israeli state) or leave it alone and let it be validated as being "of God." We ought to watch what God does now to answer this challenge. The article continues,

"From the point of view of the Catholic Church, Judaism is a religion that springs from divine revelation. As Cardinal Kasper noted, 'God's grace, which is the grace of Jesus Christ according to our faith, is available to all. Therefore, the Church believes that Judaism, i.e., the faithful response of the Jewish people to God's irrevocable covenant, is salvific for them, because God is faithful to His promises."

This is saying that if a Jew is merely faithful to Judaism, then he is saved. They reason that God made an "irrevocable covenant" with the Jews, so that regardless of whether or not they accept Christ, they will be saved by that covenant.

Paul makes it clear that all have sinned (Rom. 3:23). Can any man receive justification apart from Christ? Will Jews be justified by their works, while the rest of "us gentiles" have to be saved by faith in Christ? If this is how a Jew is saved, then no Jew has ever been saved in all of history. The "doers of the law" are certainly justified (Rom. 2:13), but because all have sinned, the law must condemn all men without exception (Rom. 3:19).

To say that Jews are saved by the works of the law is to condemn all Jews, not to save them. The Catholic teaching here may placate the Jews, but they are merely confirming them in their unbelief and to certain judgment. I, on the other hand, do my best to warn them of the judgment to come, both at the Great White Throne and also the more immediate judgment that will surely come upon the Israeli state. They may not like to hear this, but it is what they need to hear.

Paul says in Gal. 1:13 how he acted as a member of Judaism in good standing:

2 For you have heard of my former manner of life in Judaism, how I used to persecute the church of God beyond measure, and tried to destroy it.

In Gal. 4:25, Paul says that the children of the old Jerusalem are in bondage. But apparently the Catholic Church has decided to leave the Jews in their bondage. Paul also said in 1 Thess. 2:14, 15,

14... for you also endured the same sufferings at the hands of your own countrymen, even as they did from the Jews, 15 who both killed the Lord Jesus and the prophets, and drove us out. They are not pleasing to God, but hostile to all men.

Yes, their "hostility" is the problem (Lev. 26:40, NASB). The Roman Catholic article continues,

"This statement about God's saving covenant is quite specific to Judaism. Though the Catholic Church respects all religious traditions and through dialogue with them can discern the workings of the Holy Spirit, and though we believe God's infinite grace is surely available to believers of other faiths, it is only about Israel 's covenant that the Church can speak with the certainty of the biblical witness. This is because Israel 's scriptures form part of our own biblical canon and they have a 'perpetual value... that has not been canceled by the later interpretation of the New Testament'.

"According to Roman Catholic teaching, both the Church and the Jewish people abide in covenant with God."

I can understand the Church not knowing the difference between the Jews and Israel, because God was responsible for causing Israel to be "lost sheep." It was necessary in His plan for Israel to be lost, even as Joseph was lost and presumed dead until his revealing in the end. However, to say that God's "saving covenant" was given to the Jews in the ancient past, and that this saves them even if they continue to reject Jesus Christ, is rank heresy.

It is not that this is really a new doctrine. In fact, the same article explains that it has been pushed by Prof. Tommaso Federici for the past 25 years. The article says,

"He argued on historical and theological grounds that there should be in the Church no organizations of any kind dedicated to the conversion of Jews. This has over the ensuing years been the de facto practice of the Catholic Church."

Really? So for the past 25 years the Catholic Church has considered Jews to be already saved, so long as they are faithful to Judaism, which hates Jesus and rejects Him as Messiah? Well, it is about time that they make this doctrine public. They continue:

"... the Church must bear witness in the world to the Good News of Christ, so as to prepare the world for the fullness of the kingdom of God. However, this evangelizing task no longer includes the wish to absorb the Jewish faith into Christianity and so end the distinctive witness of Jews to God in human history."

Let me see if I understand this correctly. The Roman Church believes that if a Jew accepts Christ, he will lose his status as a Jew and no longer be one of God's "chosen." If all Jews were to accept Christ, then this would "end the distinctive witness of Jews to God in human history."

Perhaps we ought to admonish Jesus' disciples for following Jesus. Perhaps we ought to chastise the 3,000 who were converted on the day of Pentecost. Perhaps the Great Commission did not include Jews at all. Perhaps Paul erred greatly in preaching in the synagogues. Perhaps Peter himself was wrong in being a minister to the circumcision. Was the early Church working against the plan of God by seeking to convert Jews? It must take a team of serious scholars to come to that conclusion. We continue reading:

"Thus, while the Catholic Church regards the saving act of Christ as central to the process of human salvation for all, it also acknowledges that Jews already dwell in a saving covenant with God. The Catholic Church must always evangelize and will always witness to its faith in the presence of God's kingdom in Jesus Christ to Jews and to all other people....

"However, it now recognizes that Jews are also called by God to prepare the world for God's kingdom. Their witness to the kingdom, which did not originate with the Church's experience of Christ crucified and raised, must not be curtailed by seeking the conversion of the Jewish people to Christianity."

We thank the Catholic Church for clarifying their heresy in public. My opinion, of course, carries no weight. So I will simply quote Peter, whom the Catholics name and claim as their first pope, who said in Acts 4:10-12,

10 Let it be known to all of you and to all the people of Israel, that by the name of Jesus Christ, the Nazarene, whom you crucified, whom God raised from the dead-by this name this man stands here before you in good health. 11 He is the Stone which was rejected by you, the builders, but which became the very corner stone. 12 And there is salvation in no one else; for there is no other name under heaven that has been given among men, by which we must be saved.

Peter spoke these words to the high priest of Judaism (4:6). It is evident that the Roman Church today is NOT the same Church as it was in the book of Acts. What happened to the Roman Church is the same as what happened to the Old Testament Church. In both cases their traditions made void the law of God. Apparently, they have discovered that the Jews had a right to overrule Moses, even as the Roman Church now claims the right to overrule Jesus and the Apostles!

The Church tells us that God has continued His covenant with the evil figs and that the divine law did not really cut them off from among their people for refusing to apply the blood of Jesus Christ to their heart altars.

The Church taught Replacement Theology for a thousand years, where the Church supposedly replaced the Judah tree. But now the Church teaches that the evil figs of Judaism have been growing and flourishing alongside of the good figs-and that BOTH are in a right relationship with God. Those of the good fig tree must have faith in Jesus Christ; those of the evil fig tree may reject Him, as long as they follow the traditions of men in the religion of Judaism.

If the promises to the Fathers in Israel means that Jews are saved apart from obedience and apart from accepting Jesus as the Messiah, then that covenant is far better than the New Covenant under which the Church operates. Under the New Covenant, men are required to follow Jesus to be saved, and therefore, they say, the vast majority of humanity is doomed to hell. But how fortunate is the Jew, who is under a better covenant than we, who can reject and even hate Jesus Christ and still be saved by following the traditions of Judaism!

If that were true, it would have been far better for Jesus to have never come to give us a New Covenant. Judaism should have remained the one true religion, and men should simply have converted to Judaism. One might ask, "What if a person converts from Catholicism to Judaism? Does his conversion grant him a special privilege of salvation that Catholics do not enjoy? Which covenant is REALLY the "better covenant": the old or the new?

The spirit of antichrist is alive and well.

Chapter 17
The Conclusion

The historic events occurring in the world today are part of a long chain of events going back to Adam. This means that in order to understand what is happening today, we must go back to the origins and causes of these events in the first chapter of Genesis. Without understanding the link between Genesis and today's events, it is not possible to view the world as God sees it.

Of course, the most basic of all truths is established in Gen. 1:1, where we are told that God was the Creator of all things. If He created all, then He owns all things by right of creation. With ownership comes sovereignty (ultimate dominion) and responsibility for that which He owns. Hence, the Scriptures always give God the credit for the events in history. While He may not have directly caused events to happen, He certainly has the right to take the ultimate responsibility for the events happening.

Man's Use and Abuse of Authority

By right of His sovereignty, He gave man the dominion mandate (Gen. 1:26). This created authority in the earth. Authority is always authorized by a higher power, and in this case man's authority is derived from God's sovereignty. While there are limits to man's authority, the authority as such is real. Hence, man is said to exercise "free will" to do as he chooses, and yet in the end we find that God exercises His own Will to bring man's will into alignment with the divine plan.

Meanwhile, history is the time allotted to man to mature from his natural selfishness of childhood to the full maturity of the Sons of God. Children at first tend to misuse any authority they are given. Likewise, history is the story of mankind abusing authority. Governments everywhere and in every age of history have mistaken authority for license. Men have coveted authority, because they have seen it as a means of accumulating wealth and servants. They have not understood the biblical definition of authority, as Jesus portrayed to us, which is the power to be a more effective servant to others. Men have defined power as the privilege to do what others are not allowed to do. Privilege is the power to abuse others with immunity from the law.

The single most important lesson that most of mankind has yet to learn is that with all authority comes an equal level of responsibility. Carnal man, however, naturally desires authority without such responsibility. God has thus given man authority, and man has abused it for six thousand years. The plots and schemes of carnal men have been focused largely on how to overthrow the previous tyrant, so that they themselves can become the privileged tyrants for a season.

Men read history, and they learn one of two things: either they learn how to be a more successful tyrant, or they are repulsed by what they see and learn not to be a tyrant at all. Either they learn by the examples of past tyrants, or they learn the different way that Jesus Christ manifested in His few years of personal ministry on earth. Which path will you follow: the path of carnal man, or the path of Jesus? The path that a man takes will determine his role in the Kingdom of God. The path of Jesus is a difficult path in the six thousand years of history leading to the first great "rest year," the Creation Sabbath, during which time God sets the earth free of its hard bondage to world tyrants. But the path of Jesus will also lead to being placed in positions of responsibility in the seventh millennium, called by many "The Kingdom Age" or "The Messianic Age" (we generally refer to this age as "The Tabernacles Age").

Those who rule in The Age to come are the overcomers. They are the ones who have learned to exercise the dominion mandate, not lawlessly, but as under God. They have learned to be obedient and to do only what Jesus would do. In other words, they have learned to overcome the natural desire of the flesh that perceives authority as privilege.

Nimrod and Esau: Rivals in Rebellion

The Scriptures speak of Nimrod in Gen. 10:9, 10, whose name means "we will rebel," as being the first major leader to revolt against God's established government on the earth. He revolted against the authority of Noah and Shem, establishing his own kingdom called Babel. This was the beginnings of Babylon, which ultimately became the symbol of all carnal authority and rebellion against the divine law.

Esau studied Nimrod and coveted his position of privilege. And so, when given the opportunity, Esau killed Nimrod and stole his clothing, the skins that God had given Adam. These skins represented - in the eyes of the people - the divine right to rule. Thus, Esau inherited the authority of Babylon that he coveted, and this became prophetic of the desire of Esau's descendants, the Edomites, to rule the world. The primary difference was that the Edomites had converted to Judaism, and hence they used the Bible to justify their right to rule.

In tracing the history of despotic rule throughout the Bible, we are drawn to the study of Babylon and Edom. In the Old Testament we see the rival city-states as Babylon and Jerusalem. Nimrod was the builder of Babylon, while Shem was the builder of Jerusalem. Shem was the legitimate ruler of the earth, since the dominion mandate was passed to him at the death of his father, Noah. But Nimrod represented those who rebelled against the legitimate rule of Shem, who also appears as Melchizedek to Abram.

Like Nimrod, Esau was ruled by the carnal mind, and so he coveted the position of privilege that Nimrod seemed to enjoy. Both were hunters and it seems that both of their personalities were formed by their talent at hunting. Even as they hunted wild game, they also learned to hunt the souls of men.

Edom, Judah, Jacob, and Joseph

Judah conquered Edom (Idumea) in 126 B.C. and annexed their territory, which bordered them to the south. The Judahites forcibly converted all the Edomites to Judaism, and from that point on, Edom ceased to exist as a distinct nation by the old family name. The importance of this merger cannot be overstressed, because the Old Testament prophets foretold the rise of Edom in the end times and its ultimate destruction at the hands of the House of Joseph.

Some have attempted to argue that the destruction of Edom prophesied in Obadiah has already occurred - that the prophecy was fulfilled in 126 B.C. when Judah conquered Edom. However, a simple reading of Obadiah proves otherwise. Obadiah 10 reads,

10 Because of violence to your brother Jacob, you will be covered with shame, and you will be cut off forever.

There was, of course, a partial fulfillment of this in the past, but this did not exhaust the prophecy. In 126 B.C. it was Judah that conquered Edom, not the House of Joseph that was still in exile. Obadiah's prophecy in verse 18 could not be fulfilled until the revealing of the House of Joseph in the latter days. In fact, Judah 's conquest of Edom in 126 B.C. merely set the stage for the events in the latter days, particularly in the 1940's. The spirit of Esau-Edom is seen in the violent methods of Jabotinski, Menachem Begin, Yitzhak Shamir, and all those who participated in the terrorist acts against Jacob, who is represented by Great Britain.

Because Jacob had taken the dominion mandate from Esau in an unlawful manner in Genesis 27, God forced the modern representative of Jacob - Great Britain - to give it back to Esau in 1948. Even though from the beginning God intended for Jacob to receive the promise, this did not give Jacob a license to take it in an unlawful manner. In the same way, in 1948 God intended for Jacob to give it back to Esau, but this did not give Esau a license to take it back in an unlawful manner either. If they had known the plan of God and had believed that God would make it right in His own time, and if they had submitted to the divine plan, there would have been no judgment against them. But they took the birthright from Jacob by violence and force, by murder and terror that they justified under the banner of "freedom fighters." For this reason, Obadiah says, God will bring judgment upon the house of Esau.

Obadiah 15 then shows us that this is an end-time prophecy that was not fulfilled in the Old Testament times:

15 For the day of the Lord draws near on all the nations. As you have done, it will be done to you. Your dealings will return on your own head.

Obadiah's prophecy against the House of Esau is linked in this verse to "the day of the Lord." Paul tells us in 2 Thessalonians 2:2, 3 that "the day of the Lord" had not yet come during the middle of the first century A.D., and that this day would not come until other events had taken place. Thus, it is obvious that Judah 's conquest of Edom in 126 B.C. did not fulfill this prophecy. Further, we read in Obadiah 18,

18 Then the house of Jacob will be a fire and the house of JOSEPH a flame; but the house of Esau will be as stubble, and they will set them on fire and consume them, so that there will be no survivor of the house of Esau, for the Lord has spoken.

Esau-Edom was consumed by Judah in 126 B.C., and Judah was one of the tribes of Jacob. But Obadiah says that the final fulfillment of this prophecy would come at the hands of Joseph, not Judah. Joseph was the head of the house of Israel, even as Judah was the leading tribe of the house of Judah. The tribes of Joseph were taken to Assyria from 745-721 B.C. and became the "lost tribes of Israel." These people were not Jews. They were Israelites, the inheritors of the birthright. Geographically speaking, I believe that Britain represents Jacob, Europe represents the eleven sons of Jacob, and North America represents Joseph, the son who was "separated from his brethren" (Gen. 49:26).

Even as Joseph became two tribes (Ephraim and Manasseh), so also did North America become two nations: The United States and The Dominion of Canada. The International Peace Arch at the border in Vancouver, B.C. reads, "Children of a Common Mother" and "Brothers Dwelling Together in Unity."

We must conclude, then, that Obadiah's prophecy can be fulfilled only through the tribes of Joseph in the present time - not in Judah 's conquest of Edom in 126 B.C. This will happen in the context of "the day of the Lord."

Israel and the Overcomers

The tribes of Joseph, I believe, are represented in the modern nations of Canada and America. However, this does not mean that these nations are particularly righteous in their present conditions. Nor does it mean that all of their citizens are followers of Jesus Christ. In fact, they are in a rather sorry moral condition as of this writing. In order to truly fulfill their national callings, they must make the Bible their only system of justice, and their judges, administrators, and rulers must have the mind of Christ. Anything short of this will continue the slide into lawlessness, oppression, and bondage.

Just because one may be a direct descendant of Joseph or of Israel does not mean that such a person is qualified to rule in God's Kingdom. The vast majority are not so qualified. Therefore, we ought to study the term " Israel " and view it on a higher level than mere genealogy.

Jacob was the first Israelite. He was not born an Israelite. Israel was the name God gave him at the age of 98 after he had wrestled with the angel in Genesis 32:28. It was more than a name; it was a description of spiritual character. It was a name that reflected the fact that Jacob had finally attained to a more enlightened relationship with God than he had had up to then. It indicated that Jacob had become an overcomer, not just a mere believer.

No one is born an overcomer, for no one is born spiritually mature any more than one is born physically mature. There are individuals from all nations who, like Jacob, were not born Israelites, but who have attained a higher relationship with God through trials and troubles. These are the ones who manifest in their lives what the name " Israel " means. Israel means "God rules." In Dr. Bullinger's notes on Gen. 30:28 he writes:

"Israel = 'God commands, orders, or rules.' Man attempts it but always, in the end, fails. Out of some forty Hebrew names compounded with 'El' or 'Jah', God is always the doer of what the verb means (cp. Dani -el, God judges)."

In other words, in the final analysis, an Israelite is one who bears testimony to the sovereignty of God. As long as we are mere believers in Christ, we are only of Jacob, the "heel-catcher, or supplanter," for in that immature condition we fancy ourselves as ruling in place of God, supplanting God by our authority. As Jacobites, we perceive authority in terms of privilege rather than servanthood.

The name of Jacob describes the believer who is still partially blind, the one who still is motivated by a spirit of antichrist, one who thinks God needs help to accomplish His purposes in the earth. Jacob thought God needed help to obtain the blessing from his father, Isaac, and so he lied to his father to help God fulfill His Word in Genesis 25:23, " the elder shall serve the younger." Jacob had not yet learned to rest in God's sovereignty. He did not yet truly believe that God was able to accomplish His purposes without a little help from man. Jacob believed in God, but he did not really know God. This lack of understanding caused Jacob to be a supplanter, rather than an overcomer. He supplanted Esau, rather than overcoming him with good.

Finally, after losing the wrestling match with the angel, Jacob could only hang on and ask for the blessing. In losing, he won. At that moment, Jacob died, and Israel was born. Jacob now acknowledged that God was indeed sovereign, and that was when he was given a new name that reflected this testimony. This knowledge helped Israel the next day when he faced Esau. He knew that Esau had come with 400 men to kill him. But God intervened, and Esau was (temporarily) reconciled to Jacob. When they met, Jacob told Esau one of the most profound truths in the entire Scripture in Gen. 33:10, " I see your face as one sees the face of God."

When Jacob had a face-to-face encounter with God (through the angel), his eyes were opened, and he was suddenly able to recognize God everywhere, even in his brother who hated him intensely. When we are able to see the face of God in our bitterest foes, knowing that God has raised them up to exercise us and give us opportunity to overcome, then we are not far from being an overcomer. When we can see God's hand in all things and realize that God really is totally sovereign, then we are not far from being an overcomer. When God opens our eyes by hard experiences to see Him even as He hides Himself from the bulk of humanity, so that we see that He is no longer anonymous in world affairs, then we may take the name " Israel."

The physical nations of the lost house of Israel will be remembered soon. They will take their place at the head of the nations, as prophesied. However, this will not happen until the Sons of God are manifested-those who have the character and spiritual maturity of Israel. Without these people to administer the divine law by the mind of Christ, it would not be possible for the nations of Israel to lead the world in righteousness.

Jacob-Israel is the classic overcomer, the pattern for all overcomers after him. No one starts out in life or in their Christian walk as an overcomer. This is something to be learned by obedience and by the revelation of His character. Only by learning to be obedient to God and recognizing His total sovereignty can anyone hope to rule with Christ in The Age to come. Thus, the overcomers will inherit the highest portion of the dominion mandate given to Adam. The overcomers are also those who will fulfill the fruitfulness mandate in the most perfect manner, for they will manifest the character and works of Christ Himself, once they are endowed with the bodily change that is promised to those who attain the first resurrection. They will be Israelites indeed, not because of their genealogy, but by their mature relationship with God.

The manifestation of the sons of God (the overcomers) will cause the national promises to the Israel nations to be fulfilled as well, for the Israelite nations will form the core of the Kingdom of God upon the earth in The Age to come. When other nations see how God has blessed them with Christ-like rulers and judges, they too will join the federation of Kingdom nations until His Kingdom fills the whole earth as the waters cover the sea.

Daniel 2 tells us of the prophetic dream that King Nebuchadnezzar of Babylon was given of the succession of empires that were to rule the earth. The first was Babylon, the head of gold. Next came Medo-Persia, the arms of silver. Third came Greece, the belly and thighs of bronze. Fourth came Rome, the legs of iron, along with its later manifestation of the feet mixed with iron and clay. The fifth kingdom was to be the Stone Kingdom that would crush all of the previous kingdoms in the climax of history. In Daniel 2:34, 35 we read,

34 You continued looking until a stone was cut out without hands; and it struck the statue on its feet of iron and clay, and crushed them. 35 Then the iron, the clay, the bronze, the silver and the gold were crushed all at the same time; and became like chaff from the summer threshing floors; and the wind carried them away so that not a trace of them was found. But the stone that struck the statue became a great mountain and filled the whole earth.

The stone becomes a mountain. A mountain is a kingdom in Bible symbolism. This prophecy foretells the day when the Kingdom of God will fill the whole earth. All nations will be ruled by Jesus Christ and His children, the overcomers, who will administer His laws according to His mind and intent. This is the heritage of the true Israelites, the overcomers, regardless of their genealogy.

God's Promise to Esau Fulfilled in 1948

God (through Isaac) made a promise to Esau that he would one day receive the dominion mandate, because Jacob had stolen it from him (Gen. 27:40). God chose Great Britain to fulfill this prophecy. For this reason, Britain had to come into possession of Palestine in 1917. They had to be in possession of it in order to be able to give it back to Esau. The British government was unaware of the plan of God in this matter, and for this reason they struggled to maintain control of Palestine. Most of their policy makers did not understand that the Jews contained the remnants of Esau and that God now intended to right the wrong that Jacob had perpetrated upon Esau thousands of years ago. This is why God allowed the Zionists to win the struggle in 1948.

The success of the Zionist goal was not because the Zionists were so powerful, but because God gave them the power to accomplish His purpose. The defeat of the British was not because the British were so weak or corrupt, but because they were called to represent Jacob. They were called to right an ancient wrong on behalf of all the Israelite nations. But they did not realize this, because God had blinded their eyes so that they would accomplish God's purposes without realizing what they were doing.

Recall that Isaac was blind when Jacob stole the blessing (Gen. 27:1), and Jacob took advantage of Isaac's blindness. The judgment of the law of God decrees, "an eye for an eye" (Exodus 21:24). Hence, God blinded Jacob's descendants, saying of them in Isaiah 42:18-20,

18 Hear, you deaf! And look, you blind, that you may see. 19 Who is blind but My servant, or so deaf as My messenger whom I send? Who is so blind as he that is at peace with Me, or so blind as the servant of the Lord? 20 You have seen many things, but you do not observe them; your ears are open, but none hears.

In Isaiah 44:18 the prophet tells us that God Himself blinded Israel, saying,

18 They do not know, nor do they understand, for He [God] has smeared over their eyes so that they cannot see and their hearts so that they cannot comprehend.

So God blinded the eyes of Jacob's descendants in order to allow Esau to re-take the blessing by stealth. It was an eye for an eye. God imposed a form of blindness upon them in order to judge Jacob for his deceit. It is a case of mistaken identity caused by blindness. First Jacob was mistaken for being Esau. Now Esau is mistaken for being Jacob.

Without blindness none of this could have happened. The only way that the Zionists representing Esau could re-take dominion over the old land was to take advantage of our blindness and misrepresent themselves as fulfilling the prophecies given to Jacob-Israel. Blindness to the divine law hid from many Christians the judgment of God upon Jacob for his crime against Esau. Blindness to the history of the House of Israel and of the House of Esau-Edom hid from many Christians the true identity of the modern nations in prophecy. All of this was orchestrated by God Himself in order to fulfill the divine plan for the earth.

So God saw to it that the whole world recognized Esau as " Israel," for Israel is the birthright name given to the sons of Joseph. In order for Esau to truly possess the birthright, they had to be given the birthright name, Israel. To accomplish this, God spent many years losing the real Israelites by dispersion. In that way only could carnal men and Christians be blinded and so induced into giving up the birthright. God knew that if it were generally known that Europe and its daughter nations around the world were the true physical descendants of Israel, they would not have given up the birthright. Why? Because so few people understand the divine law and how God would restore the lawful order in the dispute between Jacob and Esau. And so, if God had not "lost" the real tribes of Israel, His purposes never would have been accomplished.

In 1948 God fulfilled this obligation to Esau through their descendants who were absorbed into Judaism. The Jews were unable to take Palestine under the banner of Judah, but they were able to do so under the banner of Esau. God did not owe the bad figs of Judah anything, any more than King David owed Absalom anything for usurping his throne. But God did owe Esau an opportunity to own and use the birthright and the dominion mandate. That is why God did this. But that is also why the Zionists took it by violence and theft. That is the character of Esau.

God had a legal obligation to fulfill toward Esau, lest his descendants would have any legal cause against God and be able to accuse Him of injustice at the Great White Throne. In fact, God even gave Esau the best and most prosperous years in all of history.

And yet, while we may view this as a "bad" thing from the earthly perspective, we can only praise God for His wisdom, justice, and mercy toward all. From the divine perspective, we can see that Zionism, for all its carnality, is fulfilling the plan of God. We can see the face of God in Esau and rejoice, for this is a prime example, not of injustice, but of divine justice, giving Esau what is lawfully due to him. If God is so just as to give even Esau true justice in the divine court, then we can know for certain that He will do what is right for all men, regardless of their condition.

For this reason, we do not hate anyone, nor do we preach hatred at all. Hatred is not a Christian virtue, not even when directed at one's perceived enemies. We simply believe that the time has come when God is opening the eyes of the blind. It is the time when God is revealing His true purposes, including His purpose for the Zionist state. We believe that the fruit of Zionism has been tasted and found to be bitter fruit that is unfit for consumption, even as it was in the days of Jeremiah. But until the fruit was ripe, it was not generally known that it would be so bitter. So it is now possible for men to see what they could not see in past years.

It is unfortunate that the Palestinians and the Arab world in general do not have this revelation, nor do they understand why God allowed Zionists to steal their land and to oppress them with unjust laws designed to encourage them to leave. All they understand is that the Zionists have done them injustice. If they had known the mind of God, they might have submitted to it for a season, knowing that in the end God would reward them for submitting to His judgments.

But like most of the Christian world, they did not know, and there was no one to tell them, even if they could have accepted it. And so, many of them fought back with terrorism and violence of their own, not believing that God was able to rectify the situation without their help. This only made the situation worse, as the Israelis responded by increasing the oppression and the bloodshed. In every new war, the Israelis took more land for themselves and expelled or disenfranchised more Palestinians.

Even so, God has used the Arabs to judge the Israelis, blood for blood, even as the prophecy about Edom in Eze 35:6 tells us,

6 Therefore, as I live, declares the Lord God, I will give you over to bloodshed [Heb. dam, "blood"], and bloodshed [dam] will pursue you; since you have not hated bloodshed [dam], therefore bloodshed [dam] will pursue you.

This is a play on words. "Edom" means red, for it comes from the Hebrew word dam, which means blood. This is similar to "Adam," which means ruddy, or reddish. The problem began with Adam, but Edom became the prime inheritor of the carnal man, fallen man, and his lawless ways.

Even as Edom has pursued blood as its national pursuit, so also will others do the same to them. Zionism has pursued blood, not only in its 1940's policy of terrorism to achieve its goals, but also in its religious belief that vengeance is a sacred duty. But the Arab policy in Islamic fundamentalism is the same. Vengeance is a sacred duty before God. Hence, God has placed each side in judgment of the other until the day that the Sons of God are manifested. Only then will all men begin to see that the earth must be ruled by Jesus Christ, the Prince of Peace, for they will see His character in His Sons.

Vengeance may be a virtue to many people in the religions of Judaism and Islam - and even in various denominations that call themselves Christian - but it is not a Christian virtue. It is not a virtue either in the Old Testament or the New. The law says in Deuteronomy 32:35,

35 Vengeance is Mine, and retribution, in due time their foot will slip; for the day of their calamity is near, and the impending things are hastening upon them. 36 For the Lord will vindicate His people....

In other words, God says to leave vengeance to Him, because only He knows how to avenge with a perfect attitude and with perfect justice and mercy. Man does not know how to do it, because his emotions get in the way, and his heart does not know the end from the beginning. Furthermore, Solomon himself tells us in Prov. 25:21, 22,

21 If your enemy is hungry, give him food to eat; and if he is thirsty, give him water to drink; 22 For you will heap burning coals on his head, and the Lord will reward you.

To put fire on someone's head was not a bad thing in those days. When a family was away from home for any length of time, their fire would be extinguished. When they returned home, the wife often went to their neighbor's house and asked for a few live coals to make it easier to restart the fire. They had no matches in those days. A generous neighbor would heap coals of fire into her clay jar, which she carried on her head back to her home. A bad neighbor might not give her any at all. Solomon relates this to all of one's enemies. Be good to them, and give them more than they request or deserve.

The Apostle Paul quotes both Deuteronomy and Proverbs in Rom. 12:19-21, with comments, showing how far he had progressed from his early views when he had been a Pharisee in good standing.

19 Never take your own revenge, beloved, but leave room for the wrath of God, for it is written, Vengeance is Mine, I will repay, says the Lord. 20 But if your enemy is hungry, feed him, and if he is thirsty, give him a drink; for in so doing you will heap burning coals upon his head. 21 Do not be overcome by evil, but overcome evil with good.

Rabbi Moshe Levinger (Chapter Fourteen) and others like him obviously have a different interpretation of Moses and Solomon. Their traditions of men have nullified the word of God. This is because such people do not believe that doing good to the Palestinians would overcome the evil of Arab terrorism. Perhaps at this point they are right. But if, from the beginning, the Zionists had come to Palestine with proper motives, that area would be quite different today.

The Zionists should have listened to Jesus, for He was the One who gave the law to Moses, and He was the only One who could give an accurate interpretation of the law. Jesus said in Matthew 5:43-48,

43 You have heard that it was said, You shall love your neighbor and hate your enemy. 44 But I say to you, love your enemies, and pray for those who persecute you 45 in order that you may be sons of your Father who is in heaven; for He causes His sun to rise on the evil and the good, and sends rain on the righteous and the unrighteous. 46 For if you love those who love you, what reward have you? Do not even the tax-gatherers do the same? 47 And if you greet your brothers only, what do you do more than others? Do not even the Gentiles do the same? 48 Therefore you are to be perfect, as your heavenly Father is perfect.

In other words, the idea that God allows or even demands that they hate their enemies is absolutely wrong. Such an interpretation of Scripture is not according to the mind of Christ.

Let us then observe what our heavenly Father does, and imitate Him as Jesus says. In so doing, we may be the sons and daughters of our Father who is in heaven. It is by studying the law that we are given the missing revelation of what God is doing in the world today to fulfill prophecy. To understand the full plan of God, one must live by "every word that proceeds out of the mouth of God" (Matt. 4:4). That word begins in Genesis 1:1. But that word does NOT end with Revelation 22:21, for God speaks to each one of us, as we are led by the Holy Spirit. The word continues each day as God speaks to us, and that word gives life.

The Way of True Freedom

Most of humanity has an innate desire to be free. This is, in fact, the most important motive behind all revolutions. Men struggle against bondage with the power of their own flesh. But history has shown that bondage is often like quicksand; the more one struggles, the deeper one sinks. This is because men almost always fail to obtain their freedom through Jesus Christ. Jesus lived under the oppression of the Roman Empire and under the greater oppression of the Jewish leaders in His day. Yet Jesus led no political or military revolutions, but said to the Jews in John 8:32, "the truth shall make you free."

This was a radical departure from the way in which most people believed, both in that day and today. Jesus knew the real causes of the nation's loss of independence and freedom. The book of Jeremiah showed clearly that God had put them into bondage because the people did not believe the truth of His Word. Hence, to fight Rome was to fight God's judgment that He had imposed upon the nation for their disobedience. The only real path to freedom lay in their belief in the truth-the word of Jesus Christ. For this reason Jesus said in John 8:24,

24 I said therefore to you, that you shall die in your sins; for unless you believe that I am He, you shall die in your sins.

To those who did believe in Him, He said in verses 31 and 32,

31 Jesus therefore was saying to those Jews who had believed Him, If you abide in My word, then you are truly disciples of Mine; 32 and you shall know the truth, and the truth shall make you free.

History is full of examples of men who have attempted to gain freedom apart from Christ. None have succeeded. Nimrod thought that freedom meant putting everyone else into bondage to himself, so he formed the original Babylonian Kingdom for that purpose. Though he gained many servants, he himself remained a servant to the bondage of the flesh. Later, Esau wanted to inherit God's Kingdom by the power of his own strength and without submitting to the training of God. But he lost what he desired most and his descendants were finally conquered and absorbed in Jewry.

The Jews themselves wanted to be chosen to rule the world, but most of them desired to do it by the power of military messiahs and by force of arms. They took Joshua and the deliverers in the book of Judges as their examples, not knowing that the physical sword was never God's weapon of choice. If Israel had been willing to hear the Word at Mount Horeb, God would have given them the Sword of the Spirit. But Israel 's heart was hardened, and they could not hear the truth. Jesus-the second Joshua-offered them the Sword of the Spirit a second time. Those individuals who believed in Him were led into the experience of Pentecost, where they were given that sharp two-edged sword that can even divide soul from spirit. The Judean nation itself rejected Jesus and later attempted to gain their freedom by the physical sword. They failed utterly and only brought the iron yoke back upon their heads.

As the centuries passed, even the Church itself set aside their Sword of the Spirit and again took up the physical sword, killing heretics and rebellious infidels in the name of Jesus Christ. In the past century Jewish Zionism arose, and once again we have seen the way of bloodshed preached by both Jews and Christians as the means to establishing the Kingdom of God.

No nation-not even the Israeli state-will know freedom apart from Jesus Christ. More than that, one must give more than lip service to Jesus Christ, as the Church has often done. One must "abide in My word" (John 8:31) and put His words into practice.

The day is coming when every knee will bow to Jesus Christ and swear allegiance to Him as their King (Isaiah 45:23; Phil. 2:10, 11). They will not be compelled to do so by force, as many have envisioned, but out of a heart of love and accompanied by deep repentance. This is the glory of God, that He is able to win the nations to Himself by the power of the Spirit, rather than by force of arms. He is able to cover the earth with His glory, even as the waters cover the sea (Num. 14:16-21).

Bibliography
Reference Books

A History of the Jews, Abram Leon Sachar, Ph.D., Pres. of Brandeis University: New York, Alfred A. Knopf, 5 th edition, 1964.

Ante-Nicene Fathers, Vol. I; Transl. by Rev. S. Thelwall, Christ's College, Cantab., Ed. By Alexander Roberts, D.D. and James Donaldson, LL.D.: Peabody, MA, Hendrickson Publishers, Inc., 1994 edition.

Ante-Nicene Fathers, Vol. III; transl. by Rev. S. Thelwall, Christ's College, Cantab., Ed. By Alexander Roberts, D.D. and James Donaldson, LL.D.: Peabody, MA, Hendrickson Publishers, Inc., 1994 edition.

By Way of Deception, Ostrovsky, Victor and Hoy, Claire: New York, NY, St. Martin 's Press, 1991 edition.

Ecclesiastical History, by Eusebius, Vol. 1 transl. by Kirsopp Lake, D.D., D.Litt., Winn Prof. of Eccl. Hist. in the Univ. of Harvard.: London, William Heinemann LTD and Cambridge, MA, Harvard Univ. Press, 1975 edition.

Ecclesiastical History, by Eusebius, Vol. 2 transl. by J.E.L. Oulton, D.D., Regius Prof. of Divinity in the University of Dublin: London, William Heinemann LTD and Cambridge, MA, Harvard Univ. Press, 1973 edition.

History of the Jews, Graetz, Professor H., Vol. 2: Philadelphia, PA, The Jewish Publication Society of America, 1893.

Israel's Sacred Terrorism, Livia Rokach: Association of Arab-American University Graduates, Inc., Belmont, MA, 1980.

Jewish Fundamentalism in Israel, Dr. Israel Shahak and Norton Mezvinsky: Sterling, VA, Pluto Press, 1999 edition.

Josephus, Complete Works, incl. Antiquities of the Jews and Wars of the Jews, transl. by William Whiston, A.M., Grand Rapids, MI; Kregel Publications: 1978 edition.

Romanism and the Reformation, Guinness, H. Gratton.

Secrets of Time, Jones, Stephen E., Ph.T., Minn. Grad. School of Theology ; God's Kingdom Ministries, 2000 edition.

Seven Pillars of Wisdom, T. E. Lawrence: Garden City, NY, Doubleday, Doran & Co., Inc., 1936.

Soldier of Peace, The Life of Yitzhak Rabin, Dan Kurzman: New York, NY, HarperCollins Publishers, 1998 edition.

Summing Up, Yitzhak Shamir, former Prime Minister of Israel: Boston, MA, Little Brown and Co., 1994 edition.

The Barley Overcomers, Jones, Stephen E., Ph.T., Minn. Grad. School of Theology ; God's Kingdom Ministries, 2002 edition.

The Book of Jasher, transl. by M. M. Noah, New York, NY : M. M. Noah & A. S. Gould, 1840.

The Deed, Frank, Gerold: New York, NY, Simon and Schuster, Inc., 1963 edition.

The Jewish Encyclopedia, 1925 ed.

The Laws of the Second Coming, Jones, Stephen E., Ph.T., Minn. Grad. School of Theology ; God's Kingdom Ministries, 2001 edition.

The Revolt: Story of the Irgun, Begin, Menachem, former Prime Minister of Israel, transl. by Shmuel Katz: New York, Henry Schuman, Inc., 1951 edition.

The Story of Celt-Saxon Israel, Bennett, W. H., Windsor, Ontario (Canada): Canadian British Israel Association, 2002.

The Thirteenth Tribe, Koestler, Arthur: New York, NY, Random House, Inc., 1976 edition.

The Zionist Connection II, Lilienthal, Alfred M.: Bullsbrook, Western Australia, Veritas Publishing Co. (Pty.) Ltd., 1983 (revised) edition.

/u>Warrior, Sharon, Ariel, Prime Minister of Israel (2002) with David Chanoff: New York, NY, Simon and Schuster, Inc., 2001 edition.

Zealots For Zion, Inside Israel's West Bank Settlement Movement, Friedman, Robert: New Brunswick, NJ, Rutgers University Press, 1994 edition.

Articles

Copley News Service, Dec. 21, 1977, Pat Boone column: "Why I Became a Jew."

Reflections on Covenant and Mission, Aug. 12, 2002, under the auspices of the United States Conference of Catholic Bishops, issued by the National Council of Synagogues and Delegates of the Bishops' Committee on Ecumenical and Interreligious Affairs.

Times (London), Jan. 27, 1973, Letter from Dr. Israel Shahak, "A Jewish Duty or Jewish Apostasy?"

The Globe and Mail (Toronto), Aug. 6, 1994 review of Shamir's autobiography, Summing Up.

Upstream, Feb. 6, 2001, Alexander Cockburn, "Ariel Sharon-the People's Choice?"

Bibles

Concordant Literal New Testament, Concordant Publishing Concern: Canyon Country, CA, 1976.

New American Standard Bible, The Lockman Foundation, La Habra, CA, Thomas Nelson, Inc., 1985 edition.

The Companion Bible, with notes by Dr. E. W. Bullinger: Grand Rapids, MI, Kregel Publications, 1990.

The Interlinear Bible, Edited and Translated by Jay P. Green, Sr.: Peabody, MA, Hendrickson Publishers, Inc., 2nd ed. 1986.