|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
Als God iedereen zou kunnen redden – Zou Hij dit dan doen? door Dr. Stephen E. Jones De Bijbelteksten in dit boekje komen uit de HERZIENE STATENVERTALING (HSV) tenzij anders aangegeven. Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan Originele titel: If God could save everyone – Would He? Als God iedereen zou kunnen redden – zou Hij dit dan doen? WAT IS GODS WIL? Onder christenen is het idee dat Gods mogelijkheden beperkt zijn algemeen aanvaard. Veel van hen denken dat Gods mogelijkheden beperkt zijn door de zogenaamde “vrije wil” van de mens. Men denkt vaak dat de wil van de mens groter en machtiger is dan de wil van God en dat God incapabel is om de wil van mensen om te vormen naar Zijn wil. De vraag die ons rest is dan: wat weerhoudt God er nu precies van om alle mensen uiteindelijk te redden? 2 Petrus 3:9 zegt, “De Heere vertraagt de belofte niet (zoals sommigen dat als traagheid beschouwen), maar Hij heeft geduld met ons en wil niet dat enigen verloren gaan, maar dat allen tot bekering komen.” Als er iemand verloren gaat is dit dus niet omdat God dit wil. Paulus zegt in 1 Timotheüs 2:4, “Die wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen. Dit is ook één van de vele voorbeelden waaruit blijkt wat Gods wil voor alle mensen is. Men leert nu echter dat het probleem is dat slechte, zondige mensen Gods wil weerstaan. God is blijkbaar niet in staat om Zijn wil (aan alle mensen) te volvoeren. De wil van de mens lijkt dan machtiger te zijn dan de wil van God. Hoe machtig is God dan eigenlijk?” DE SCHEPPER VAN ALLE DINGEN Het eerste vers uit de Bijbel leert ons iets heel belangrijks: God is Schepper. De meeste gelovigen in de wereld beamen dit, maar slechts weinigen begrijpen de implicaties hiervan. Het betekent dat God alle dingen vanwege het scheppingsrecht BEZIT. Dit is ook de reden waarom God aan Mozes, in Leviticus 25:23, vertelt dat het land niet eindeloos verkocht kon worden omdat het land van HEM was, “Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij.” Met andere woorden, God heeft als Schepper soevereiniteit over het land en kan het geven aan wie Hij wil. Wij zijn rentmeester en God is eigenaar. God gaf wel het inwonerschap aan de families en stammen van Israël in Kanaän en vertelde hen dat ze niet het recht hadden om hun bezit voor ALTIJD te verkopen. Als ze op een gegeven moment in een schuldpositie kwamen konden ze het land verkopen tot het Jubeljaar, dat om de negenenveertig jaar aantrad (Lev. 25:8). Dit betekent dat een familie het inwonerschap niet langer dan één generatie kon verliezen. Dit betekende ook dat iedere burger uiteindelijk een eigen plaats van inwoning had. Het land behoorde aan God toe en niemand had het recht om het voor altijd te verkopen, met als gevolg om het voor altijd kwijt te raken. Hij had alleen de mogelijkheid om, naar zijn eigen wil, het tijdelijk te verliezen. Want die mogelijkheid behoorde bij zijn recht en autoriteit over het aan hem door God toebedeelde deel. Bedenk dat God alle mensen (de kinderen van Adam) geschapen heeft, zowel de goede als de kwade. Hij maakte de mensen uit “het stof van de aardbodem” (Gen. 2:7). God gebruikte materiaal dat Hij zelf had gemaakt en om diezelfde reden er dus ook EIGENAAR van was. Betekent dit niet dat God alle mensen BEZIT, evenals alle STOFFELIJKE en ONSTOFFELIJKE zaken in het hele universum? GOD IS VERANTWOORDELIJK VOOR ZIJN SCHEPPING In de heilige wetten met betrekking tot verantwoordelijkheid legt God het principe neer dat men verantwoordelijk is voor datgene wat hij bezit. Bijvoorbeeld, als een boer een waterput slaat en hij vergeet om de basisveiligheidsmaatregelen uit te voeren, zoals de put bedekken, en als de rund van de buurman in de put valt en verdrinkt, dan is de eigenaar van de put verantwoordelijk en moet hij alle schade betalen die zijn buurman heeft opgelopen (Ex. 21:33 en 34). Ook als iemand een vuur ontsteekt en het laat vallen en hierdoor het land van zijn buurman vernietigt, dan is diegene die het vuur heeft onstoken er verantwoordelijk voor, omdat hij het vuur heeft gemaakt en er daarom de eigenaar van is (Ex 22:6). Dit zijn basisprincipes die de wil van God tot uitdrukking laten komen als het gaat om rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid tussen mensen. Als dit principe wordt toegepast op het grotere geheel, laat het ons zien dat God verantwoordelijk is voor de gehele schepping omdat Hij alles gemaakt heeft – dus ook voor de “slechte” dingen die plaatsvinden. God is uiteindelijk verantwoordelijk voor het kwaad dat in de wereld zijn intrede deed. We kunnen niet de duivel de schuld geven, want die heeft niets gemaakt en bezit dus ook niets. Tenzij het hem tijdelijk door God gegeven zou worden. In het geval van de rund die in de open waterput viel, kan degene die de put niet bedekte onmogelijk als verdediging zeggen: “Wat een stomme rund. Vanwege zijn eigen vrije wil is hij in de put gevallen!” Een dergelijke argumentatie zal in de goddelijke rechtbank geen steek houden. Het enige relevante feit is dat degene die de put maakte daar ook verantwoordelijk voor was. In het geval van Adam en Eva maakt de Bijbel uitermate duidelijk dat God hen schiep. De “boom” van kennis van goed en kwaad, hoe dan ook te interpreteren, veroorzaakte bij hen de verleiding. En de “slang” was de grote verleider. God schiep zowel Adam, Eva, de boom en de slang. Dit betekent dat God feitelijk ‘een put’ maakte en deze niet bedekte. Vervolgens stapten Adam en Eva, net als die domme rund, in de put. Er bestond een wils-mogelijkheid om ver van de put vandaan te blijven. Dit deden ze echter niet. Ze vielen in de put en werden gedood (ze werden sterfelijk). Wie is hier, volgens de heilige wet, nu verantwoordelijk voor? God natuurlijk! Adam en Eva hebben de put niet gemaakt en ook de slang niet. Ze waren alleen dom genoeg om niet bij de put vandaan te blijven. Ze vielen en stierven. Gods eigen wet bepaalt dat de eigenaar en schepper volledig de schade van de dode “rund” moet vergoeden (Ex. 21:34). Met andere woorden, God maakte de wet zo dat Hij Zichzelf schuldig kon stellen aan de val van de mens. Wist God wel wat Hij aan het doen was? Natuurlijk! Hij wist vanaf het allereerste begin dat de wet eiste dat Hij – de Schepper en EIGENAAR van alles – de volledige prijs voor deze zonde zou moeten betalen. Dat is ook de reden waarom Jezus naar de aarde kwam om de volledige prijs voor de zonde te betalen. Allereerst had hij de wereld genoeg LIEF om dit te doen (Joh. 3:16). Ten tweede verplichtte Hij Zichzelf door de wet om dit te doen. Op die manier was de wet al profetisch. De wet profeteerde dat God in het vlees moest komen als mens, om zodoende de mogelijkheid te hebben om te sterven voor de zonde van de gehele wereld. DE WET VAN VERLOSSING Het land kon niet voor altijd worden verkocht, maar er waren natuurlijk mogelijkheden dat er schulden ontstonden die niet betaald konden worden. Jezus vertelt hierover een gelijkenis in Mattheüs 18:23–35. Hij vertelt over een man die tienduizend talenten bezat, wat tegenwoordig ongeveer 150 miljoen euro is. Omdat hij zijn schuld niet kon betalen moest hij zijn vrouw en kinderen verkopen als slaven (vers 25), om zodoende de schuld te kunnen voldoen. Volgens de Bijbelse wet blijven mannen slaven tot hun schulden betaald waren OF tot het Jubeljaar, waarbij alle schulden uit genade werden kwijtgescholden. Slaven werden door de wet gedwongen om voor hun meesters te werken, maar ze hadden ook rechten. Slavernij, zoals dit in de meeste delen van de wereld gepraktiseerd wordt, is naar Bijbelse principes onwettig. Een man en zijn familie die slaven moesten worden vanwege schulden, werden geacht voor hun meesters te werken tot de schuld betaald was. Daarna werden ze vrijgesteld. Maar er was ook nog een andere mogelijkheid. De slaaf kon worden verzoend (vrijgekocht) door een familielid, een naaste. In Leviticus 25:47–55 staan de wetten van verlossing. De wet zegt dat een familielid het recht heeft op loskoop, zolang hij genoeg geld heeft om de schuld van zijn naaste te betalen. Met andere woorden, de meester van de slaaf had geen mogelijkheid om het verzoek tot verzoening niet te sanctioneren. Die mogelijkheid had hij alleen als de verlosser zomaar een vriend was. Maar familie kon hij niet weigeren, omdat het recht van verlossing alleen maar gegeven is aan familieleden. JEZUS IS DE VERLOSSER Het huis van Israël was in zonden gevallen en had een grote schuld opgelopen die ze niet konden betalen (alle zonde wordt in de Bijbel gezien als schuld). God was de rechter die hen verkocht als slaven aan Assyrië. Hij deed dit omdat ze Zijn wet, met betrekking tot de kwestie van slaven en lossing, weigerden te volgen. De mensen weigerden om hun slaven vrij te laten op de momenten dat de wet dat eiste (Jer. 34:1–17). De eerste natie die Juda als slaaf kreeg was Babel. De schuldbrief van Juda aan Babel werd later doorverkocht aan Perzië. Vervolgens aan Griekenland en uiteindelijk aan Rome. In de dagen van Jezus, had Rome de schuldbrief van Juda (ook wel Judea). De Bijbel zegt in Hebreeën 2:11–17 dat Jezus Christus niet als engel naar de aarde is gekomen. Hij kwam als mens, als het zaad van Abraham, om zichzelf zodoende te kwalificeren als Verlosser van Israël. Hij kon dit doen omdat Hij een naaste (bloed)verwant was geworden. Dit gaf Jezus het recht van verlossing. Verderop in dit gedeelte wordt genoemd dat Jezus ‘vlees en bloed’ (mens) is geworden, om zich zodoende ook te kwalificeren als familie van heel de mensheid. Om deze reden vertelt de apostel Johannes ons in zijn brief, 1 Joh. 2:2, “En Hij is een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden van de hele wereld.” Jezus gaf zijn leven voor de zonden van de hele wereld. Hij betaalde de volledige schuld van elke overtreding die ooit sinds Adam is begaan. Alleen Zijn leven was voldoende om deze prijs te betalen. Volgens de goddelijke wet kwam Jezus om de hele aarde en heel de mensheid te verzoenen. Dat zijn hoge doelen. Was Jezus wel in staat om een dergelijk grote prijs te betalen? De Bijbel zegt heel duidelijk dat Zijn bloed nog veel meer waard was dan de volledige schuld van de hele wereld vanaf het eerste begin. Dus “ja”, Jezus was “rijk genoeg” om als Verlosser alle schuld over te nemen en af te betalen. De volgende vraag is: Had Hij het recht van verlossing? Stel je voor dat degene aan wie de mens iets schuldig was, de losser niet zou accepteren en de slaaf niet zou verkopen? De Bijbel maakt duidelijk dat Jezus een naaste verwant was van Israël en alle mensen. Dit gaf Jezus ook het recht om Verlosser te zijn. De wet staat aan zijn kant. De meester van de slaaf had niet de mogelijkheid om Zijn losprijs te weigeren. De uiteindelijke vraag is: Als God, door Jezus Christus, alle mensen kon verlossen zou hij het dan feitelijk ook doen? Het antwoord van deze vraag is afhankelijk van de liefde van God die Hij voor Zijn hele schepping heeft. Als hij boos zou zijn en er de voorkeur aan zou geven om Zijn schepping te vernietigen, dan zou iemand zich af kunnen vragen of Hij dan wel werkelijk verzoening brengt voor de hele wereld. Maar de Bijbel zegt: “Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Joh. 3:16). Dus we zien dat de wet Jezus Christus het recht van verlossing geeft; Hij had genoeg ‘geld’ om de volledige prijs te betalen; en Hij had ook de liefde en de wil om het daadwerkelijk te doen. Dus ‘ja’, God zou inderdaad de hele mensheid redden als Hij dit ook kon doen. Hij heeft niet alleen de mogelijkheid om dit te doen, maar Hij heeft het ook daadwerkelijk gedaan! WAT WORDT ER VAN ONS VERLANGD? Er zijn vandaag de dag, en door de hele geschiedenis heen, mensen geweest die niet verzoend wilden worden door het bloed van Jezus. Meestal omdat ze niet echt begrepen waarvan ze dan wel verlost moesten worden, of dat ze niet het geloof hadden dat Hij hen daadwerkelijk kon verlossen. Wat gebeurt er met deze mensen? Zullen zij dan toch profiteren van Jezus verzoeningswerk, ondanks hun ongeloof? Jazeker, maar niet direct. Iedereen wordt verantwoordelijk gehouden voor zijn daden en iedere veroordeling zal worden gebaseerd op de overtreding. Dit gaat als volgt; de wet van verlossing zegt dat degenen die ermee akkoord gaan om verlost te worden door hun naaste, vervolgens verplicht zijn om hun verlosser te dienen (Lev. 25:53). Met andere woorden, degenen die verlost zijn, zijn niet vrij om naar eigen believen te handelen. De verlosser heeft hun schuld betaald en daarom zijn ze nog steeds slaven, maar nu zijn ze slaven van de Ene die ze liefheeft en hen goed zal behandelen. De apostel Paulus verwoordt het op de volgende manier in Romeinen 6:18: “En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid.” Vervolgens gaat hij verder: “Ik spreek op menselijke wijze vanwege de zwakheid van uw vlees. Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid tot de andere wetteloosheid, stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging.” Indien iemand van zonde vrijgekocht is betekent dit natuurlijk niet dat hij direct zondeloos (volmaakt) is. Paulus verwijst naar zonde als de oude meester. Toen we voor die oude meester werkten, die ons aanmoedigde om te zondigen, waren we vrij van God en zijn rechtvaardigheid. Het tegenovergestelde is ook waar, toen God ons kocht door het bloed van Jezus Christus, waren we niet langer gebonden aan datgene wat de zonde ons opdraagt om te doen, en zijn we vrij om te doen wat goed is. Omdat hij de wet van de verlossing goed begreep, noemde Paulus zichzelf een slaaf (dienstknecht) van Jezus Christus (Rom. 1:1). Dit is de reden waarom hij de christenen in Rome vertelde dat Christus’ verlossing niet betekende dat ze nu vrij waren om door te gaan met zondigen. Ze waren alleen vrij van hun oude meester, de zonde, die hen in het verleden aanzette tot zondigen. Maar hoe zit het nu met degenen die weigeren om door God verlost te worden? De wet zegt hierover in Lev. 25:54, “Maar als hij op deze manier niet kan worden vrijgekocht, dan mag hij in het jubeljaar vertrekken, hij en zijn kinderen met hem.” De oude Hebreeuwse kalender verdeelt de tijd in perioden van zeven dagen en zeven jaren. Een Jubeljaarcyclus was een periode van negenenveertig jaar. Hierna volgden de eerste tien dagen van het 50e jaar waarbij op de trompet werd geblazen om de dag van het Jubeljaar aan te kondigen. Dit was de dag dat alle schulden werden vergeven en iedereen terug kon gaan naar zijn eigen grond en terugkreeg wat hij de afgelopen negenenveertig jaren verloren was. Natuurlijk was dit alleen van toepassing voor diegenen die niet de mogelijkheid hadden gehad om te werken om zodoende hun schulden terug te betalen. Het was ook alleen van toepassing voor diegenen die geen verlosser hadden – of wanneer mensen de losser niet hadden geaccepteerd omdat ze hem niet vertrouwden of omdat ze verkeerde informatie over de losser hadden gekregen. Wat de reden ook mag zijn, als ze zich niet onder het losserschap van Jezus Christus hebben gesteld in dit tijdperk, gaan ze uiteindelijk toch vrijuit in het Jubeljaar. Er is een grens die God zelf trekt met betrekking tot hoeveel straf Hij Zijn kinderen oplegt. De tijd om gelost te worden kan maximaal negenenveertig jaar zijn. God straft ook niet eindeloos. De Bijbelverzen die normaal gesproken aangehaald worden om te bewijzen dat God wel eindeloos straft zijn foutieve vertalingen vanuit de originele tekst. De woorden ‘eeuwig’ en ‘eindeloos’ zijn vertaald vanuit het Griekse woord aeonian, dat ‘behorend bij een periode’ betekent. Met andere woorden, Gods uiteindelijke oordelen behoren toe aan een specifieke periode (een tijdperk) in de toekomst dat uiteindelijk zal eindigen in het grote Jubeljaar van de Schepping, waar elk oordeel eindigt en alle mensen zullen worden gebracht tot hun uiteindelijke doel, de heerlijkheid van God, zoals Hij dit beloofd heeft in Zijn verbond. Veel mensen hebben gedurende de geschiedenis niet geweten van het losserschap van Jezus Christus. Anderen hebben Jezus en Zijn werk verworpen. Weer anderen wilden de bevelen van hun oude meester, de zonde, liever volgen dan te worden vrijgemaakt door de Grote Verlosser. Wat de reden ook is, veel mensen hebben zichzelf niet overgegeven aan het verlossingswerk van Jezus Christus. Wat zal er dan met hen gebeuren? DE DAG VAN HET OORDEEL De Bijbel spreekt over een laatste dag van het oordeel, waar ieder mens voor de grote witte troon zal staan (Op. 20:11–15). Dit is het moment dat God alle schuld zal openbaren die de mensheid vanaf het eerste begin heeft gehad en gemaakt. Hier zal ieder mens verantwoordelijk gesteld worden voor hun daden die ze tijdens hun leven op aarde hebben begaan. De Bijbel spreekt over dit oordeel in termen van ‘vuur’. Sommigen denken dat dit een letterlijk vuur is, d.w.z. een soort martelkamer. Dat is het niet. De heilige wet spreekt nooit een veroordeling uit die ook maar iets te maken heeft met marteling. Deut. 4:12 vertelt ons dat God zichzelf openbaart als een vuur. In het Nieuwe Testament lezen we in Hebreeën 12:29 dat God zichzelf openbaart als een verterend vuur. Dit betekent simpelweg dat in de aanwezigheid van God alles wat niet goed is verteerd en verbrand zal worden. Ook is het zo dat al zijn oordelen erop gericht zijn om mensen te corrigeren, niet om ze te vernietigen. We zijn geschapen om de heilige wet van God in ere te herstellen, zodat alles wat mensen elkaar hebben aangedaan (wetsovertredingen) ook weer hersteld zal worden. Het doel van de wet is om gerechtigheid te schenken aan hen die onrechtvaardig zijn behandeld en om vergeving te schenken aan de zondaar die anderen tekort deed. De heilige wet zelf is de “poel van vuur”. Mozes vertelt ons in Deut. 33:2 dat de wet een “vurige wet” is in Zijn handen. Dan. 7:9 beschrijft ook het uiteindelijke definitieve oordeel van God. Hij zegt dat de troon zelf een vuur is, waaruit een vurige rivier stroomt dat alle mensen oordeelt. Dit is een metafoor die zegt dat Gods vurige wet alle mensen zal oordelen. Maar om de aard van dat vuur te kunnen begrijpen, moeten we de heilige wet zelf bestuderen. En niet één keer schrijft de wet een marteling voor; als straf op zonde. Dus, de “vuurpoel” in de Bijbel wordt nooit zo letterlijk bedoeld als sommigen menen. DE DOOD (STERFELIJKHEID) IS DE STRAF OP DE ZONDE Vanaf het begin, zoals in Deut. 30:15 en 16, schrijft Mozes dat de straf op de zonde de dood is, “Zie, ik heb u heden het leven en het goede voorgehouden, maar ook de dood en het kwade. 16 Want ik gebied u heden de HEERE, uw God, lief te hebben, in Zijn wegen te gaan en Zijn geboden, Zijn verordeningen en Zijn bepalingen in acht te nemen. Dan zult u leven en talrijk worden, en zal de HEERE, uw God, u zegenen in het land waar u naartoe gaat om het in bezit te nemen.” Hij vertelde het volk dat het overtreden van de wet de dood tot gevolg had. In het Nieuwe Testament zegt Paulus in Rom. 6:23, “Want het loon van de zonde is de dood, maar de genadegave van God is eeuwig leven, door Jezus Christus, onze Heere.” Er was dus geen oordeel in Gods wet die eeuwige marteling voorschreef. De straf was de dood. Jezus Christus is gekomen om de volle prijs te betalen voor onze zonden en voor de zonden van de hele wereld. Dit betekent niet dat Jezus voor eeuwig in de hel moest branden. Nee, niet eens voor een moment – laat staan voor eeuwig. Hij betaalde de volle prijs door te sterven aan het kruis. Als eindeloze marteling in de hel werkelijk de straf op de zonde is, dan zou Jezus daar nog steeds moeten zijn! We lezen echter dat Jezus moest sterven en voor drie dagen dood moest zijn. God is niet zo onrechtvaardig om mensen te martelen die hem niet gehoorzamen. De aard van het vuur is geformuleerd in de heilige wet zelf en de duur van het oordeel is beperkt tot de wet van het Jubeljaar. Vanwege Adams zonde zijn alle mensen sterfelijk geworden. Op zich is dat al een straf op de zonde, maar het uiteindelijke oordeel is de “vuurpoel”; dat de tweede dood is (Openbaringen 20:14). Dit is een ander soort dood. Deze dood spreekt over een komende periode waarin de ongelovigen, die het offer van Jezus Christus onwaardig achtten, sterfelijk blijven. Waarbij ze moeten leren wat goed en slecht is als dienaren van God. Uiteindelijk zegt de wet dat als een mens niet kan betalen voor zijn schuld (die door de zonde automatisch ontstaat), hij als slaaf moet werken om zijn schuld te betalen. Als de schuld te groot is om te betalen moet hij dus werken (afbetalen) tot het Jubeljaar is aangebroken. De ongelovigen zullen bij het oordeel van de grote witte troon worden veroordeeld om als slaaf hun schuld af te betalen tot het uiteindelijke Jubeljaar ze vrij stelt. Het doel hiervan is niet dat hun meesters als tirannen over hen kunnen heersen! Het doel is gegeven in Jesaja 26:9, “Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht, ja, met mijn geest diep in mij zoek ik U ernstig. Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.” Met andere woorden, het plaatsen van een slaaf onder een meester heeft als doel dat de zondaar op deze aarde de wil van God leert. Hun “meesters” zullen hen onderwijzen en trainen in de wetten van God. Wat een heerlijke tijd! Om deze reden zegt Psalm 130:4, “Maar bij U is vergeving, opdat U gevreesd wordt.” Wij hebben ontzag voor diegenen die de kracht en mogelijkheid hebben om te vergeven en niet voor degenen die weigeren te vergeven na een bepaalde deadline. God wordt vaak gepresenteerd als Iemand die, nadat iemands bestaan hier op aarde voorbij is, de zonde niet wil of kan vergeven. Het is geen wonder dat er maar zo weinig zijn die God respecteren. Maar dan zeg ik dat God hier op aarde niet goed vertegenwoordigd is. Als de tijd komt dat God de aarde regeert door Jezus en de “zonen van God” zullen de naties uitbreken in gejubel en gejuich. Eindelijk zal er dan werkelijk gerechtigheid en genade te vinden zijn in de gerechtshoven. Psalmen 67:4 zegt:”De volken zullen U, o God, loven; de volken zullen U loven, zij allen.” Psalm 72:11 zegt: “Ja, alle koningen zullen zich voor hem neerbuigen, alle heidenvolken zullen hem dienen.” Deze Psalm gaat later verder met: “Zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenvolken zullen Hem gelukkig prijzen. Geloofd zij de HEERE God, de God van Israël; Hij doet wonderen, Hij alleen. Geloofd zij voor eeuwig Zijn heerlijke Naam; laat heel de aarde met Zijn heerlijkheid vervuld worden.” Psalm 86:9 en 10 zegt: “Alle volken, door u gemaakt, komen en buigen zich, Heer, voor u en prijzen uw naam. U bent groot, u doet wonderen, u alleen bent God.” HET UITEINDELIJKE DOEL VAN GOD In Genesis 9:9–17 maakte God een verbond met de hele aarde. In dat verbond beloofde God dat Hij de aarde nooit meer zou vernietigen. Velen denken vandaag de dag dat de aarde binnenkort wordt vernietigd, of door de mens, of door God. Dit is niet waar! Het mag dan wel lijken of er een enorme ramp in aantocht is, maar God heeft beloofd dit te voorkomen. Dit is namelijk het eerste verbond dat God met iemand maakte. De eerste keer dat het woord ‘verbond’ in de Bijbel wordt gebruikt is in Genesis 9:9. Voorafgaand aan die tijd gaf God beloftes, maar geen verbonden. Jaren later vinden we in het verhaal over de uittocht uit Egypte dat het volk steeds morde en ongehoorzaam was aan God. Meerdere keren heeft het volk op het punt gestaan om Mozes te stenigen. Na tien voorbeelden van directe en openlijke ongehoorzaamheid sprak God uiteindelijk tot Mozes in Numeri 14:12, “Ik zal het met de pest treffen en Ik zal het verstoten, en Ik zal u tot een groter en machtiger volk maken dan dit is.” Dit was natuurlijk een test, want God wist dat Hij dit niet zou kunnen doen. En Mozes wist dit ook. Daarom wees Mozes op Zijn belofte aan Israël. Hij zegt in de verzen 14 en 15, “Zou U dit volk als één man doden, dan zullen de volken die bij geruchte van U gehoord hebben, zeggen: 16 Omdat de HEERE dit volk niet in het land kon brengen dat Hij hun gezworen had, daarom heeft Hij hen in de woestijn afgeslacht.” Hier vinden we de essentie van de kwestie. Was God werkelijk in staat om Zijn belofte te vervullen? Was Zijn wil ondergeschikt aan de wil van de mens? Is de wil van de mens krachtiger dan de soevereine wil van zijn Schepper? Tegenwoordig zeggen velen dat God niet aangesproken kan worden op de weigering van het volk om aan Hem gehoorzaam te zijn. Maar dat is niet het geval. Als God niet de mogelijkheid had om Israël te laten gehoorzamen zou God in feite falen. Het is te vergelijken met een ongehoorzaam kind. Als een ouder niet de mogelijkheid heeft om een kind om te vormen tot een goede burger is dat uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de ouder en niet van het kind. Het kind is niet degene die autoriteit heeft gekregen. Dat zijn de ouders. Degene met autoriteit is verantwoordelijkheid voor degenen die onder zijn gezag zijn geplaatst. God verzocht Mozes om te zien wat zijn reactie zou zijn. Maar Mozes had helemaal niet de ambitie om zijn familie te leiden als het uitverkoren volk. Mozes daagde God vervolgens op een bijzondere wijze uit door te zeggen dat de volken zouden zeggen dat God Zijn wil niet kon opleggen – dat de wil van de mens dus sterker is dan de wil van God. Gods antwoord daarop is te vinden in Numeri 14:21, “Echter, zo waar Ik leef, de hele aarde zal met de heerlijkheid van de HEERE vervuld worden!” Niet alleen bezat God de mogelijkheid en de macht om zijn volk uiteindelijk in het Beloofde Land te leiden, zoals Hij had beloofd, maar Hij bezat ook de macht om de hele aarde met zijn heerlijkheid te vervullen. Met andere woorden, de mens mag dan misschien tijdelijk overgeleverd zijn aan de slavernij van de zonde, maar uiteindelijk is het Gods wil en Gods plan om de hele aarde te vervullen met Zijn heerlijkheid. Het is Gods wil om alle mensen te redden (1 Tim. 2:4). Er is niets en niemand op deze aarde die dat kan voorkomen. De mens heeft nu, in dit tijdperk, de mogelijkheid om verlost te worden, of vervolgens uiteindelijk in het toekomende tijdperk na het oordeel van de grote witte troon. Iemand kan het op de makkelijke of de moeilijke manier doen. Hoe dan ook, God is God, en Zijn wil zal uiteindelijk volvoerd worden. Wanneer het grote Jubeljaar van de Schepping aanbreekt en Hij alle mensen bevrijd van de slavernij van de zonde zullen ze vervuld worden met Zijn heerlijkheid. De profeet Habakuk zegt hierover in Habakuk 2:14, “Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt.” Hoeveel procent van de zeebodem wordt bedekt door water? Honderd procent! Hoeveel procent van de aarde zal vervuld worden met de heerlijkheid van de HEER? Honderd procent! Dit is hoe Habakuk Gods woorden tot Mozes, in Numeri, interpreteerde. Dit betekent dat de hele mensheid gered zal worden en dat Gods aanwezigheid de hele aarde zal vervullen. Onthoudt dat de mens gemaakt is uit stof, uit aarde. God wil heel de aarde vervullen, inclusief de mensheid. GODS BELOFTE AAN IEDEREEN God zegt in Jesaja 45:23: “Ik heb gezworen bij Mijzelf (bij Mijn eigen Naam)… dat voor Mij elke knie zich zal buigen, elke tong bij Mij zal zweren.” Paulus citeert met de volgende woorden het bovenstaande gedeelte in Fil. 2:10 en 11: “opdat in de Naam van Jezus zich zou buigen elke knie van hen die in de hemel, en die op de aarde, en die onder de aarde zijn, en elke tong zou belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader.” De vraag is of God de hele aarde kan vervullen met Zijn heerlijkheid? Of is dit oppervlakkige grootspraak? Kolossenzen 1:16 zegt ons: “Want door Hem zijn alle dingen geschapen die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zichtbaar en die onzichtbaar zijn… alle dingen zijn door Hem en voor Hem geschapen.” Een aantal verzen later lezen we in vers 20 dat Jezus Christus door Zijn dood aan het kruis alle dingen met Zich heeft verzoend, zowel de dingen die op de aarde zijn als de dingen die in en de hemel zijn. Met andere woorden, als Paulus ‘alle dingen’ zegt, dan betekent dit ook alle dingen. Hij heeft niet alleen alle dingen gemaakt, maar heeft ook alle dingen weer met zichzelf verzoend. Zijn dood aan het kruis was niet alleen voor enkelingen, maar voor de hele schepping. De schepping is niet gemaakt om vernietigd te worden, maar om de heerlijkheid van de HEER te huisvesten. Paulus spreekt in 1 Korinthe 15:22–28 over de tijd dat alle mensen weer zullen opstaan uit de dood voor het oordeel, om te ontvangen wat ze hebben verdiend. Paulus zegt dat Jezus Christus moet regeren over de aarde totdat al Zijn vijanden onder Zijn voeten zijn gelegd; zijn onderworpen aan Hem – totdat niemand Hem, en Zijn goddelijke wet, meer tegenspreekt. Iedereen zal uiteindelijk overeen moeten stemmen dat God een goede en rechtvaardige God is. Hem kennen is Hem liefhebben. Paulus zegt dat de laatste vijand die vernietigd moet worden ‘de dood’ is. Pas dan zal de mensheid echt volledig kunnen genieten van de aanwezigheid van God. Alleen dan zal de aarde vervuld zijn met Zijn heerlijkheid. Paulus zegt in vers 28 dat God over “alles en allen” zal regeren. Zijn volle aanwezigheid zal niet slechts aanwezig zijn in een paar mensen, ook zal Hij niet een gedeelte van zijn heerlijkheid openbaren. Maar Hij zal “alles en in allen” zijn. Dat is het plan. En God is inderdaad capabel om Zijn plan uit te voeren. Velen staan nu, vanwege onwetendheid, onwillig ten opzichte van Zijn plan. Want als ze de heerlijkheid van God zouden kennen, die God voor hen heeft weggelegd, zouden ze niet twijfelen om zichzelf over te geven aan de verzoening die Jezus bewerkt heeft met Zijn dood aan het kruis. We sluiten af met een visioen van Johannes in Openbaringen 5:13: “En elk schepsel dat in de hemel, op de aarde, onder de aarde en op de zee is, en alles wat daarin is, hoorde ik zeggen: Aan Hem Die op de troon zit, en aan het Lam (Jezus) zij de dankzegging, de eer, de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.” Dit is een beeld van het doel van de geschiedenis en het goddelijke plan voor Zijn schepping. Niemand zal klagen dat een tiran de macht heeft en dat Hij moet worden overmand. Iedereen zal God en Zijn liefde (voor de mensheid) kennen. Het is een blij vooruitzicht. Er zal geen geschreeuw komen uit een vurige poel van de hel, van hen die gemarteld worden. God is werkelijk in staat om alle mensen te redden – en Hij zal dit ook doen. Stephen Jones is oprichter van God’s Kingdom Ministries Series Bible Studies. Op zijn website http://www.gods-kingdom-ministries.org kunt u meer werken van hem vinden. Hij heeft als doel dat u God beter leert kennen en Zijn bedoelingen beter leert begrijpen, hij doet dit door middel van Bijbelstudies. Op de website http://bereastudies.nl kunt u Nederlandse vertalingen van zijn boeken vinden. De onderstaande boeken zijn al vertaald: Het Jubeljaar van de Schepping (Creation’s Jubilee) De Wetten van de Tweede Komst (The Law’s of the SecondComing) Het Koninkrijk van God (The Kingdom of God) De Zonen van God (The Sons of God) Het Herstel van Alle Dingen (The Restoration of All Things) Als God iedereen zou kunnen redden – Zou Hij dit dan doen? (If God could save everyone – Would He?) Gods Stem Horen (Hearing Gods Voice) Wie is een Jood? (Who is a Jew?) Wie is een Israëliet? (Who is an Israëlite?) De Schuldbrief in Profetie (The Debtnote in Prophecy) De Wetten van Alsem en Uitwerpselen (The Law’s of Wormwood and Dung) Bijbels Geld: De Zilver-Gerstnorm (Biblical Money: The Silver-Barley Standard) Wanneer is Jezus nu ECHT geboren? (When REALLY Was Jesus Born?) |
|||||||||||||||||