|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
De Zonen van God door Dr. Stephen E. Jones De Bijbelteksten in dit boekje komen uit Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan Originele titel: The Sons of God Vertaald door: Remmer Remmers van Berea-Studies INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1: Een Zoon Worden Hoofdstuk 2: Het Doodvonnis Hoofdstuk 3: Het Doel van de Schepping Hoofdstuk 4: Pinksteren Hoofdstuk 5: De Erfenis Hoofdstuk 6: De Twee Verbonden Hoofdstuk 7: Het Nieuwe Verbond Hoofdstuk 8: Loofhutten Hoofdstuk 9: Het Priesterschap HOOFDSTUK 1 Een Zoon Worden De apostel Paulus zegt in Romeinen 8:19, “Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen [“zonen”] van God.” Hoe wordt iemand een zoon van God? Het eerste voorbeeld in het Oude Testament wordt opgemerkt in Hosea 11:1, “Toen Israël een kind was, had Ik hem lief, en uit Egypte heb Ik Mijn zoon geroepen.” Het grote voorbeeld in het Nieuwe Testament kan gevonden worden in Jezus Christus, die ter bescherming voor koning Herodus naar Egypte genomen werd. De profetische reden voor dit voorval wordt gegeven in Mat. 2:14 en 15, “Hij stond dan op, nam het Kind en Zijn moeder in de nacht met zich mee en vertrok naar Egypte. 15 En hij bleef daar tot de dood van Herodes, opdat vervuld werd wat door de Heere gesproken is door de profeet: Uit Egypte heb Ik Mijn Zoon geroepen.” Toen Jezus door Johannes werd gedoopt verscheen er een duif boven Zijn hoofd en sprak een stem uit de hemel: “Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!” Ook moeten wij Lukas 3:38 aanhalen, waar ons de genealogie van Jezus terug tot Adam gegeven wordt, waar staat: “de zoon van Enos, de zoon van Seth, de zoon van Adam, de zoon van God.” Wat bedoelt de Bijbel als het spreekt over “de zoon van God” en “de zonen van God”? Is Jezus de enige Zoon van God? Johannes 3:16 spreekt van Jezus als zijnde “de eniggeboren Zoon van God”. Hoe kan de apostel Paulus ons dan in Rom. 8:14 zeggen: “Immers, zovelen als er door de Geest van God geleid worden, die zijn kinderen [zonen] van God”? Hoe kan de apostel Johannes ons in Johannes 1:12 het volgende zeggen, “Maar allen die Hem [Jezus] aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven?” Het simpele antwoord op deze schijnbare tegenspraak is dat toen deze woorden opgeschreven werden – en tot op de dag van vandaag – Jezus de eniggeboren Zoon van God is. Wij die in Hem geloven zijn in training om zonen van God te worden. Nu zou iemand 1 Johannes 3:2 kunnen citeren, waar staat: “Geliefden, NU zijn wij kinderen van God…” Maar wat is het nu? Zijn wij NU of LATER kinderen van God? Dit lijkt allemaal erg verwarrend, totdat we de rest van het vers gaan lezen: “ ...en het is nog niet geopenbaard wat wij zullen zijn. Maar wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn; want wij zullen Hem zien zoals Hij is. 3 En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich, zoals Hij rein is.” Met andere woorden, Johannes zegt wel dat wij NU de kinderen van God zijn, hoewel er toch nog een “hoop” is op iets dat wij in de toekomst “ZULLEN WORDEN”. Met andere woorden, hoewel wij vandaag de dag al kinderen of zonen van God zijn betekent dit niet wij alles al hebben verkregen. Wij zijn “erfgenamen” en geen volwassen zonen die alreeds hun erfenis hebben verkregen. Dit stemt geheel met Paulus overeen in Rom. 8:16 en 17, “De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. 17 En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en medeerfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.” Wij zijn, net zoals het volk Israël, uit het Slavenhuis gekomen en zijn nu op weg naar het Beloofde Land. God heeft Zijn zonen uit Egypte geroepen en brengt hen nu tot hun erfenis. Het doel van de tweede komst van Christus is ons in het Beloofde Land te brengen. Dit is betekent niet dat wij naar de hemel gaan, in de zin dat onze erfenis de hemel is. Het draait om de hemelse tabernakel die naar de aarde komt en ons bekleed met Zijn heerlijkheid – het verheerlijkte lichaam. Dit is het verheerlijkte lichaam dat Adam in het begin verloor toen hij zondigde. Het is de verloren erfenis die hersteld zal worden. Hoe kan iemand een zoon van God worden? Het voornaamste voorbeeld dat ons gegeven is, is de manier waarop Jezus geboren is. Mattheüs 1:18-21 zegt, “De geboorte van Jezus Christus was nu als volgt. Terwijl Maria, Zijn moeder, met Jozef in ondertrouw was, bleek zij, nog voordat zij samengekomen waren, zwanger te zijn uit de Heilige Geest. 19 Jozef, haar man, wilde haar onopgemerkt verlaten, omdat hij rechtvaardig was en haar niet in het openbaar te schande wilde maken. 20 Terwijl hij deze dingen overwoog, zie, een engel van de Heere verscheen hem in een droom en zei: Jozef, zoon van David, wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, bij u te nemen, want wat in haar ontvangen is, is uit de Heilige Geest; 21 en zij zal een Zoon baren, en u zult Hem de naam Jezus [Yashua, “redding”] geven, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden.” Jezus had een hemelse Vader en een aardse moeder. Dit is eveneens het goddelijke patroon voor al de zonen van God. In ons vlees hebben we twee ouders die beide aards zijn, hetgeen ons kinderen maakt van aardse ouders. Maar om een zoon van God te worden moet iemand een hemelse Vader hebben. Hoe dit kan? Nicodemus kwam tot Jezus en vroeg hier ook naar. Johannes 3:3-6 zegt, “Jezus antwoordde en zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet opnieuw geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien. 4 Nicodemus zei tegen Hem: Hoe kan een mens geboren worden als hij oud is? Hij kan toch niet voor de tweede keer in de schoot van zijn moeder ingaan en geboren worden? 5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Als iemand niet geboren [of verwekt] wordt uit water en Geest, kan hij het Koninkrijk van God niet binnengaan. 6 Wat uit het vlees geboren is, is vlees; en wat uit de Geest geboren is, is geest.” Iemand moet door de Heilige Geest verwekt worden om een zoon van God te worden. De Heilige Geest is het zaad van de Vader. Ons aardse lichaam is de moeder en de ziel is de moederschoot die het zaad van de Heilige Geest ontvangt. Met andere woorden, iemand moet eerst van boven verwekt worden om een zoon van God te worden. De ziel moet de Heilige Geest ontvangen. Wanneer zich dit voordoet (door geloof) zal iemand – of dit nu een man of vrouw in het vlees is – zwanger worden van Christus. Deze embryo zal gaan groeien totdat de tijd aanbreekt om geboren te worden. Paulus spreekt over deze zwangerschap in Kol. 1:27: “dit geheimenis onder de heidenen: Christus in u, de hoop op de heerlijkheid.” [NB. De HSV vertaald het met “Christus onder u”, maar dit is niet correct. De King James Version, maar ook andere Nederlandse vertalingen, zoals de NBV vermelden “Christus in u”.] De “hoop” van elke embryo is om geboren te worden. Gelijktijdig met de tweede komst van Christus is de geboorte van “Christus in u, de hoop op de heerlijkheid.” Dit is de zoon van God. Dit is uw ware ik. In zekere zin is dit een soort nieuwe generatie. Het is wie u zal worden. U bent zijn aardse moeder, een soort “maagd Maria”. Christus in u is zowel hemels als aards, omdat deze “zoon” twee ouders heeft. En net zoals Jezus Zelf zal deze “zoon” zowel in de hemel als op aarde autoriteit hebben (Mat. 28:18). HOOFDSTUK 2 Het Doodvonnis Lukas 3:38 zegt ons dat Adam de “zoon van God” was. Dit komt omdat hij naar Gods gelijkenis was gemaakt. Vanaf het begin was het goddelijke doel om mensen te maken naar Zijn gelijkenis. Zij waren geschapen als fysieke lichamen waarin de heerlijkheid van God huisde. Maar toen Adam en Eva zondigden verloren zij de heerlijkheid en bleef er alleen nog een fysiek lichaam over dat van het stof van de aardbodem gemaakt was. Het doel van de geschiedenis is om alles wat verloren was door Adam, door Christus te herstellen. Om het anders te zeggen, Adam was de zoon van God, maar hij verloor zijn “zoonschap” door de zonde, hetgeen hem van God scheidde. Erger nog, hij verloor het voor al zijn kinderen en dit had vervolgens nadelige gevolgen voor heel de schepping. Als er iets is wat God in overvloed heeft dan is het Tijd. De goddelijke wet, die de fundamentele uitdrukking van Zijn Gedachte en Wil is, zegt ons dat wanneer iemand de schuld vanwege de zonde niet kan betalen, hij een bepaalde tijd voor deze schuld moet werken. De zaak van Adam wordt volkomen uitgedrukt in de gelijkenis van Jezus over de schuldenaar in Mattheüs 18:25, “En toen hij niet kon betalen, gaf zijn heer opdracht dat men hem zou verkopen, én zijn vrouw en kinderen en alles wat hij had, en dat de schuld betaald moest worden.” Daarom werden Adam, zijn vrouw en zijn kinderen (waaronder ook wij behoren) dus in slavernij van de zonde “verkocht”. Niet alleen de mensheid, maar ook “alles wat hij had”. Adam had heerschappij gekregen over heel de aarde, en daarom zegt Paulus in Rom. 8:22 dat “heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe”. Paulus noemt het “barensnood” want hij sprak over de geboorte van de zonen van God op aarde. Net zoals een vrouw haar kind baart, zo verkeert de aarde zelf in pijn om deze zonen van God voort te brengen. De goddelijke wet zegt ons ook dat een zondaar die in slavernij verkocht is vrijgelaten moet worden aan het einde van zes jaar (Ex. 21:1). Toch is dit geen permanente vrijlating. Als hij nog een schuld had open staan moest hij na het sabbatsjaar terugkeren om vervolgens weer aan het werk te gaan als slaaf. Pas in het Jubeljaar werd zijn schuld volledig kwijtgescholden, tenzij hij de schuld al eerder had afbetaald. Als we gaan kijken naar de rechtszaak tegen Adam zien wij in Genesis 3:17 dat de vloek voor de zonde van Adam op de aardbodem overging: “…is de aardbodem omwille van u vervloekt; met zwoegen zult u daarvan eten, al de dagen van uw leven.” Wettelijk gesproken betekent dit dat de grond Adam van zijn schuldbrief verloste. Dit betekende dat de grond nu autoriteit had over Adam en zijn kinderen en dat Adam “ervan moest eten”, al de dagen van zijn leven. Met andere woorden, de grond voorzag zijn slaaf van voedsel in inwoning. Maar toch moest Adam namens de aarde werken en zwoegen. “In het zweet van uw gezicht zult u brood eten, totdat u tot de aardbodem terugkeert, omdat u daaruit genomen bent; want stof bent u en u zult tot stof terugkeren.” Het lichaam van Adam was gemaakt van het stof van de aardbodem (Gen. 2:7). Hij had de heerlijkheid die in zijn lichaam huisde dankzij zijn zonde verloren. Die heerlijkheid stelde de aanwezigheid van God in hem voor, en deze heerlijkheid maakte van hem een zoon van God. Hij was bedoeld om direct onder de autoriteit van God te verkeren en geleidt te worden door de innerlijke goddelijke aanwezigheid – maar nu werd hij, vanwege zijn zonde, samen met zijn fysieke stoffelijke lichaam een slaaf van de aarde. Onthoudt dat dit zo door God bepaald werd. Adam en zijn nakomelingen zouden daarom voor “zes jaar” in slavernij verkeren. Psalm 90:4 en 2 Petrus 3:8 zeggen ons dat “één dag bij de Heere is als duizend jaar en duizend jaar als één dag”. En door het vonnis van Adam in een groot kosmisch beeld te vatten zien we dat hij en zijn kinderen voor 6000 werden veroordeeld om jaar slaaf te zijn van het fysieke lichaam. Wij zijn nu vlakbij het moment van de 6000 jaar sinds Adams vonnis begon. De dag nadert waarbij de eerste grote Sabbat zal worden uitgeroepen en de aarde verlost wordt van de slavernij van wereldsystemen die verschillende namen dragen, zoals “Babylonië”. Dit is uiteraard nog niet het Jubeljaar. Het is slechts het eerste Sabbat landrustjaar, waarbij de slaven recht hebben op een “jaar” van rust. Het Nieuwe Testament verduidelijkt dit en voegt ook details toe. Het zegt ons dat het de tijd van de “eerste opstanding” zal zijn (Op. 20:4-6), waarbij de overwinnaars de onsterfelijkheid zullen ontvangen. Dit zijn de zonen van God die “de hoop op de heerlijkheid” hebben. Hun zal volkomen vrijheid geschonken worden inzake het vonnis van Adam. De rest van de mensheid zal deel hebben aan deze vrijheid, maar zij zullen pas later de onsterfelijkheid verkrijgen. In mijn boek “The Purpose of Ressurection” toonde ik aan dat er twee opstandingen staan te gebeuren. De eerste is alleen voor de overwinnaars aan het eind van de 6000 jaar na Adam. Zij zijn de eerste die in het volkomen zoonschap zullen komen. De tweede opstanding vindt plaats aan het einde van de 7000 jaar. Jezus spreekt over de tweede opstanding in Johannes 5:28, 29, “Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen eruitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis [om veroordeeld te worden, King James Version & NBV].” Bij deze tweede opstanding worden zowel de goede als de kwade mensen opgewekt uit de dood, zowel gelovigen als ongelovigen. De Bijbel zegt dat degenen die in Jezus Christus geloven dan bij die opstanding de onsterfelijkheid ontvangen. Paulus zegt dat zij “echter behouden zullen worden, maar wel zo: als door vuur heen” (1 Kor. 3:15). Zij zullen, zoals Jezus in Lukas 12:47-49 beschrijft, een zekere mate van oordeel ontvangen, maar daarna zullen zij toch de onsterfelijkheid ontvangen. De rest van de mensheid die ook opgewekt zal worden bij deze tweede opstanding zal vanaf dan niet meer sterven, want Openbaringen 20:14 zegt dat de dood op dat moment zelf in de vuurpoel geworden zal worden. Zij zullen echter verkocht worden aan de zonen van God en zullen moeten wachten tot het grote Jubeljaar van de Schepping om geheel vrijgemaakt te worden. Vanaf die tijd zal hun Schuldbrief niet langer in handen zijn van de aardbodem, omdat de zonen van God hun schuldbrief zullen overnemen van de aardbodem. Hiermee zal een grotere uitdaging voor de mensheid opgeworpen worden, want vanaf dan zullen ze in slavernij verkeren van degenen die hen liefhebben, en niet meer van de aardbodem. De zonen van God zullen over hen verantwoordelijk zijn en zullen hen de wegen van God moeten onderwijzen, net zoals Jesaja 26:9 zegt: “Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.” Dit is hoe de “vurige wet” te werk gaat (Deut. 33:2). Dit is het wezen van de “vuurpoel” in Openbaringen 20:14, 15. De wet schrijft de zondaars nergens marteling voor. De goddelijke wet zegt dat zij vanwege hun zonden “verkocht” moeten worden (Ex. 22:3). De wet herstelt en het doel van God is om de schepping te herstellen naar hoe het was voordat Adam zondigde. Dit is de reden waarom de hele schepping reikhalzend uitkijkt naar de openbaring van de zonen van God (Rom. 8:19). In ons volgende hoofdstuk zal ik aantonen hoe de feestdagen van Israël een basale blauwdruk vormen voor de manier om tot het Zoonschap te komen. HOOFDSTUK 3 Het Doel van de Schepping Het doel van God met het scheppen van het fysieke universum was om Zichzelf te verheerlijken in een nieuwe dimensie. In de hemelen, hetgeen de geestelijke dimensie is, had Hij altijd al de heerlijkheid ontvangen. Maar vervolgens besloot Hij om een nieuwe dimensie van fysieke materie te scheppen waarin Hij heerlijkheid kon ontvangen en waarin Hij Zichzelf kon verheerlijken. De mens, de hoogste vorm van leven op aarde, was niet alleen geschapen om God te verheerlijken, maar ook zodat God Zichzelf kon verheerlijken in de mens. Adam was dus geschapen met een verheerlijkt lichaam. Het was een stoffelijk lichaam waarin het licht en de heerlijkheid van God huisde. Het was volmaakt. Er was sprake van een volmaakte harmonie en communicatie tussen de mens en God. Maar toen zondigde de mens en verloor hij de heerlijkheid waarmee God hem bekleed had. Hij bleef dus “naakt” achter, ofwel van God heerlijkheid verstoten. Het vonnis van de wet veroordeelde hem tot de dood en hoewel hij niet terstond stierf werd hij wel sterfelijk, omdat hij het onsterfelijke lichaam, hetgeen zijn goddelijke erfenis was, verloor. De geschiedenis is het verhaal van de terugkeer van de mens naar zijn goddelijke erfenis – het onsterfelijke, verheerlijkte lichaam. Het is niet nodig om de aarde te verlaten en “naar de hemel te gaan” om dit lichaam te ontvangen. Paulus zegt in 2 Kor. 5:1 dat dit nieuwe lichaam (“tabernakel” of “tent”) voor ons in de hemel wordt bewaard, maar wij weten ook dat wanneer Christus terugkeert Hij Zijn loon (beloning) bij zich heeft (Op. 22:12). Hij brengt dit tot ons. We hoeven niet naar de hemel te gaan om dit te verkrijgen. Jezus zei dat de “zachtmoedigen de aarde zullen beërven” (Mat. 5:5). De aarde is de erfenis die wij verloren hebben. Om het specifieker aan te duiden, het verheerlijkte lichaam – het verheerlijkt stof – is de erfenis die wij verloren hebben. Jezus was in staat om ZOWEL de hemel als de aarde te beërven, omdat Hij een hemelse Vader en een aardse moeder had (Mat. 28:18). Hij moet uit een vrouw van Adamitische afkomst geboren worden om de autoriteit over de aarde te verkrijgen, want God had de heerschappij aan Adam gegeven (Gen. 1:28). Vanwege deze reden wordt Hij ook de “Mensenzoon” (Zoon van Adam) genoemd. Maar daarnaast moest Hij ook een hemelse Vader hebben om zodoende de autoriteit in de hemel te verkrijgen. Dit geldt ook voor ons. Jezus heeft ons de weg getoond van het opnieuw beërven van hetgeen dat door de zonde van Adam verloren is. En dit niet slechts voor enkelen, maar voor de gehele schepping, want de Schrift zegt ons tot vijf maal toe dat de heerlijkheid van God de aarde zal vervullen zoals het water de bodem van de zee bedekt. En volgens mij bedekt het water voor 100% de bodem van de zee. Toen Mozes Israël uit Egypte naar het Beloofde Land leidde, zorgde God ervoor dat deze reis geschiedkundig allegorisch werd. Het was een geschiedenis met een profetische betekenis. De drie belangrijkste gebeurtenissen van die reis (het begin, het midden en het einde) profeteerden van een langere reis door de geschiedenis heen, van Adam tot de eindbestemming, waarbij de aarde vervuld zal zijn met Zijn heerlijkheid. Maar het is eveneens voor ons als individuen allegorisch. De hoofdfeestdagen van Israël zijn: Pascha, Pinksteren en Loofhutten. Dit is het begin, het midden en het einde van onze individuele wandel met God. Laat ons eerst het Pascha uitleggen. PASCHA: Omdat het vonnis van de wet voor Adam (en een ieder van ons) de dood of sterfelijkheid is, eist de wet niets anders dan de dood als betaling voor zonde. Noch Adam, noch enig ander mens kan genoeg goede daden verrichten om hemzelf tot onsterfelijkheid te herstellen. Elke religie pleit in wezen voor bepaalde morele systemen. En sommige zijn zonder twijfel beter dan andere. De meeste religies richten hun debatten op morele zaken. Maar de Bijbel is uniek. Hoewel het een morele code van ethiek voorschrijft, erkent het dat hoe goed een mens ook is of hoeveel goede daden hij verricht, hij altijd tekort zal schieten en vanwege de zonde de dood verdient. Daarom kunnen de goede daden van de mens hem nooit tot de onsterfelijkheid brengen. Geen enkele hoeveelheid van zelfverbetering zal onsterfelijkheid brengen aan zijn sterfelijke lichaam. Geen enkele hoeveelheid van goed voedsel of een goede omgeving kan ervoor zorgen dat hij 1000 jaar zal leven. Daarom toonde Mozes de weg om door middel van offerwetten om te gaan met het de kern van het probleem van de zonde . Een onschuldig dier, zoals een lam, moest geofferd worden om de zonde van een mens te betalen. Alle slachtofferwetten bevestigen dit belangrijke principe. Een mens moest, wanneer hij jegens zijn buurman zondigde, een vergoeding betalen om de relatie te herstellen. Maar het vereiste een vergoeding voor de zonde zelf – de dood – om de relatie met God te herstellen. Daarom werd de dood van een dier vaak vereist. Toch moesten al deze offers voor de zonde herhaald worden, want het bloed van dieren kon ons in wezen niet volkomen herstellen ten opzichte van God. Maar zij profeteerden wel van een groter Lam die zou komen, één die wel in staat was de zonde van de wereld weg te nemen. Dat “Lam van God” wordt ons als Jezus Christus voorgesteld in het Nieuwe Testament. Johannes 1:35 en 36 zegt, “De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. 36 En toen hij Jezus zag lopen, zei hij: Zie, het Lam van God!” Daarom gaf Jezus Zichzelf, aan het einde van Zijn bediening op aarde, vrijwillig als het Offerlam voor de zonde van de wereld. Hij werd gekruisigd op Pascha, terwijl heel het volk hun lammeren aan het slachten waren zoals Mozes hen had opgedragen. De timing van Pascha zelf profeteerde in feite van de dag dat Jezus moest sterven als het Paaslam. Het Nieuwe Testament draagt ons simpelweg op om te geloven in de daad die Jezus verrichte. Hoewel het klopt dat de priesters en leiders van het volk Jezus haatte en samenzwoeren om Hem te doden, is het ook waar dat Jezus wist dat Hij voor dit doel geroepen was. Het was Zijn bestemming. Het was alreeds geprofeteerd in al de offers die gevestigd werden door Mozes. Het was alreeds geprofeteerd door de profeet Jesaja, die zei in Jesaja 53:3-7, “Hij was veracht, de onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten, bekend met ziekte, en als iemand voor wie men het gezicht verbergt; Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht. 4 Voorwaar, onze ziekten heeft Híj op Zich genomen, ons leed heeft Hij gedragen. Wíj hielden Hem echter voor een geplaagde, door God geslagen en verdrukt. 5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden verbrijzeld. De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is er voor ons genezing gekomen. 6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons ieder naar zijn eigen weg. Maar de HEERE heeft de ongerechtigheid van ons allen op Hem doen neerkomen. 7 Toen betaling geëist werd, werd Híj verdrukt, maar Hij deed Zijn mond niet open. Als een lam werd Hij ter slachting geleid; als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open.” Onze reis naar de onsterfelijkheid en naar onze erfenis start met Pascha. Het begint met het accepteren van Jezus als Lam van God als het aangenomen Offer voor de zonde. Geen enkele religie oprichter heeft dit gedaan of zou in staat zijn dit te doen kunnen. Geen enkel mens heeft zijn leven opgegeven zodat u zou leven. Sommige mensen hebben uiteraard wel hun leven gegeven voor anderen (en dit is zeer prijzenswaardig), maar geen enkel mens zou zijn leven kunnen geven om een ander mens tot onsterfelijkheid te brengen, of om hem het verheerlijkte lichaam te schenken dat in Adam verloren was. Dat is het verschil. En daarom begint onze weg naar het Beloofde Land met Pascha. Het werd Israël niet toegestaan om het Slavenhuis te verlaten totdat zij Pascha hadden gevierd. Dit geldt ook voor ons. Niemand kan de slavernij van de zonde en de sterfelijkheid verlaten zonder Jezus Christus als Paaslam te accepteren. HOOFDSTUK 4 Pinksteren Israëls tweede grote feest is Pinksteren. Het stond oorspronkelijk bekend als het Wekenfeest of het Oogstfeest. Maar in de drie eeuwen voor de komst van Jezus werd Grieks, vanwege de veroveringen van Alexander de Grote, de belangrijkste taal en cultuur in een groot deel van de wereld. En zodoende werd het Wekenfeest bekend onder haar Griekse naam Pentecost, ofwel “vijftigste dag”. Net zoals Pascha de uittocht van Israël uit Egypte vierden, zo vierde Pinksteren de dag dat God op de berg Horeb neerdaalde en hen de Tien Geboden gaf. God wilde de wet, door het gesproken woord, op hun harten schrijven, maar het volk trok zich terug en weigerde om de rest van de wet te horen (Ex. 20:18-21). Daarom moest Mozes de wet op stenen tafelen schrijven. Zeven weken na de kruisiging van Jezus werd de Heilige Geest aan de Kerk geschonken, hetgeen opgetekend is in Handelingen 2:1-12, “En toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen. 2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en dat vervulde heel het huis waar zij zaten. 3 En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen. 4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. 5 Nu woonden er Joden in Jeruzalem, godvrezende mannen uit alle volken die er onder de hemel zijn. 6 Toen dan dit geluid klonk, kwam de menigte samen en raakte in verwarring, want ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. 7 En zij waren allen buiten zichzelf en verwonderden zich, en zij zeiden tegen elkaar: Zie, zijn het niet allen Galileeërs die daar spreken? 8 En hoe kunnen wij hen dan horen, eenieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? 9 Parthen, Meden en Elamieten en zij die inwoners zijn van Mesopotamië, Judea, Cappadocië, Pontus en Asia, 10 Frygië, Pamfylië, Egypte, en de streken van Libië, dat bij Cyrene ligt, alsook de nu hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als proselieten, 11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze taal over de grote werken van God spreken. 12 En zij waren allen buiten zichzelf en raakten in verlegenheid, en de één zei tegen de ander: Wat wil dit toch zeggen?” Ja, wat wil dit toch zeggen? Bij het eerste Pinksteren onder Mozes was er ook sprake van een grote groep mensen van allerlei afkomst (Ex. 12:38). Maar toen de stem van God klonk vanaf de berg hoorden zij ongetwijfeld allemaal de Tien Geboden in hun eigen taal. God kwam naar de aarde om de hemel hier te brengen. Maar in de tijd van Mozes weigerde het volk om meer te horen (Ex. 20:18-21). Daarom werd de goddelijke wet niet op hun hart geschreven, maar werd deze later aan hen gegeven op een uiterlijke manier – de stenen tafelen (Ex. 34:29). Wetten die geschreven staan op steen, hout of andere media moeten van buitenaf opgelegd worden en kunnen niemand rechtvaardig maken, in tegenstelling tot wetten die op het hart geschreven worden. Er wordt gezegd dat de overheid moraliteit niet kan legaliseren. Dit is een halve waarheid. Wetten kunnen gedrag reguleren, omdat de mens bang gemaakt kan worden voor de sancties voor het overtreden van de wet. Maar wetten kunnen het hart van iemand niet veranderen. De ware aard van iemands hart wordt getoond wanneer deze externe wetten wegvallen. Wanneer de morele wetten niet op zijn hart geschreven staan zal hij spoedig terugvallen in wetteloos gedrag. De ware rechtvaardigheid van de mens komt tot uiting wanneer er geen sprake is van een dreiging van een externe wet. Wanneer de wet op het hart van de mens geschreven is dan zal hij het goede doen, omdat zijn natuur bestaat uit het goed en zachtmoedig behandelen van anderen. Een dergelijk iemand zal, of de overheid dit nu verbied of niet, zijn naasten recht doen. Als de wet niet op zijn hart geschreven staat zal hij Gods wet overtreden wanneer hij er niet mee instemt of wanneer hij zichzelf te zwak vind om de verleidingen van de zonde te weerstaan. Het schrijven van de wet op het hart is het ware doel van Pinksteren. Dit wordt gedaan door de kracht van de Heilige Geest. De Geest van God moet inwoning vinden in de mens. De Geest van God moet in de geest van de mens gaan en EEN WORDEN MET de geest van de mens. Op deze manier wordt de goddelijke wet geschreven op het hart van de mens. De Heilige Geest gaat werken in de mens door de goddelijke wet op zijn hart te schrijven, waardoor het een gedeelte van zijn natuur wordt. Vervolgens hoeft een externe wet hem niet meer te vertellen wat hij moet doen, want hij kent de wet en zal er instinctief naar handelen – ongeacht wat de wetgeving van de mens is. Het doel van Pinksteren is dus om iemand te veranderen van DOEN van rechtvaardige daden naar het ZIJN van rechtvaardig. Net zoals Pascha iemand een christen maakt, zo hoort Pinksteren de christelijke levenswandel en gehoorzaamheid te definiëren. De christen wordt met Pacha “geboren”, maar groeit door Pinksteren, door de leiding van de Geest van God, op tot volwassenheid. Daarom is het beklagenswaardig dat vele christenen vandaag de dag Pinksteren hebben verworpen door te zeggen dat het slechts van belang was voor de discipelen in de eerste eeuw. De verwerping van Pinksteren heeft veel scheuring teweeg gebracht tussen hen die zich christenen noemen. Hierdoor konden ambitieuze, maar talentvolle redenaars, hoewel zij geestelijk nog kinderen waren, Kerkleiders worden. En later bleek vaak dat deze leiders nog niet eens Pascha hadden ervaren (ofwel, rechtvaardiging door geloof in het Lam van God). En terwijl de eeuwen voorbij gingen werden de rechtvaardigen vaak vervolgd door de christelijke leiders omdat zij in opstand durfden te komen tegen het zedeloze gedrag van de pausen. Vervolgens kwamen de Kruisvaarders die in het leven geroepen waren om de “heilige plaatsen” en heiligdommen terug naar het “Heilige Land” te brengen. Zij wisten niet dat God land alreeds aan de kinderen van Hagar had gegeven, nadat de Joden het Nieuwe Verbond hadden verworpen. Zie mijn boek “De Schuldbrief in Profetie” voor meer informatie omtrent dit onderwerp. Toen de Joden besloten om onder de gezag van het Oude Verbond te blijven (de berg Sinaï of Horeb), plaatsten zij Jeruzalem onder het gezag van de berg Sinaï in Arabië – hetgeen de erfenis van Hagar en Ismaël is (Gal. 4:25). Dus God gaf het land en de stad aan Ismaël, waardoor noch de Joden, noch de christenen er een geldige claim op konden leggen. Een paar eeuwen na Christus werd het duidelijk dat de Kerk (vertegenwoordigd door het leiderschap) Pinksteren had verworpen, net zoals Israël dit in de dagen van Mozes ook had gedaan. Met andere woorden, zij weigerden Zijn stem te horen waardoor de wet niet op hun hart geschreven werd. Zij hadden Jezus als Lam van God aangenomen (Pascha), maar op het gebied van Pinksteren schoten zij tekort. In plaats van zich te onderwerpen aan de wet dachten zij dat God al hun daden wel door de vingers zou zien. Omdat zij nu “ verkoren” waren dachten zowel de politieke als de religieuze leiders in hun arrogantie dat zij konden doen wat zij wilden en dat God hen hier altijd ruggensteun zou geven, ongeacht hun corrupte en onderdrukkende wegen. Dit gezag (het doen wat zij wilden doen) was gebaseerd op het idee van “apostolische successie”, waarbij zij het feit dat de Israëlische Levitische priesters dit alreeds hadden geprobeerd, negeerden. Deze priesters hadden gefaald in het ontkomen aan Gods oordeel. Het Levitische priesterschap onder het Oude Verbond was gebaseerd op de genealogie van Aäron, de broer van Mozes. Zij dachten dat wanneer zij hun genealogie maar konden bewijzen, zij nooit vervangen konden worden. Zij realiseerden zich niet dat God alreeds de Melchizedische Orde van priesters had gevestigd die uiteindelijke de ordening van Aäron zou gaan vervangen. In Psalm110:4 vertelde God aan Koning David, “De HEERE heeft gezworen en Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek.” Deze nieuwe ordening was niet gebaseerd op genealogie (Heb. 7:1-11), want David was van de stam Juda en niet van Levi. David kon geen priester naar de ordering van Levi zijn, maar toch handelde hij als priester in de tabernakel van David toen de Ark van het Verbond in zijn bezit kwam voor het naar de tempel van Salomo ging. Ook at David van de toonbroden (1 Sam. 21:6), hetgeen alleen toegestaan was voor priesters. Maar toch at David ervan en hij zondigde niet, want hij was namelijk een priester, hetzij van een andere ordening. Hebreeën 7 zegt heel duidelijk dat de ordening van Melchizedek de ordening van Aäron heeft vervangen als zijnde uitvoerders van Gods wil – d.w.z. Zijn “laatste wil en testament”. De priesters hadden de verantwoording om de bepalingen van Zijn wil na de dood van Jezus uit te dragen (Heb. 9:16-18). Omdat de priesters naar de ordening van Aäron betrokken waren in het plot om Hem te doden werden ze onterfd ten gunste van een nieuwe uitvoerder van de wil. Deze nieuwe uitvoerders zijn de priesters naar de ordening van Melchizedek – die herkend kunnen worden aan hun karakter en hun overeenstemming met Jezus Christus. De Kerk werd in het Pinkstertijdperk net zo corrupt als het priesterschap van Aäron was. Een corrupte priester kan NIET van de ordening van Melchizedek zijn, ongeacht hoe hij zichzelf ziet. De Roomse Kerk stichtte geen erfelijke monarchie, maar zij stichtte wat zij noemen een “apostolische successie”. Het was voor alle praktische doeleinden hetzelfde als een erfelijke monarchie. Alleen claimde het gebaseerd te zijn op een verdienstelijk en christelijk karakter terwijl dit in werkelijkheid helemaal niet zo was. Het pausdom werd net zo schandelijk als in de dagen van het priesterschap van Aäron gekocht en verkocht. Zij waren van mening dat wanneer zij eindelijk de functie van paus hadden bereikt, zij door hun vleselijke verlangens en persoonlijk gewin konden heersen. “Apostolische successie” heeft als corruptie in Gods ogen totaal geen verdienste. Wanneer de tijd aanbreekt van het Loofhuttentijdperk en haar toekomende Koninkrijk zullen zulke priesters nogmaals afgezet en verwisseld worden door de overwinnaars die wel het karakter van Jezus Christus zullen openbaren. Hoewel het zichzelf als de Nieuwtestamentische Kerk bestempelde schoot het toch tekort omdat de zalving onder Pinksteren gezuurd is. Zuurdeeg is gist, hetgeen een symbool van zonde is. Jezus zei: “Kijk uit, en wees op uw hoede voor het zuurdeeg van de Farizeeën en de Sadduceeën” (Mat. 16:6). De wet stond het niet toe dat een priester iets met zuurdeeg offerde, omdat de offers naar Jezus, Degene zonder zonde, moesten verwijzen. Maar opmerkelijk genoeg beval God dat zuurdesem bij een Pinksteroffer hoorde. Zie Lev. 23:17, “Uit uw woongebieden moet u twee broden meebrengen, bestemd voor een beweegoffer. Ze moeten van twee tiende efa meelbloem zijn, met zuurdeeg gebakken; het zijn de eerstelingen voor de HEERE.” Dit profeteerde dat het Pinkstertijdperk gezuurd zou zijn – ofwel, vervuld met zonde. Het zou niet genoeg zijn om de rechtvaardigheid van God tot de wereld te brengen. Het zou niet in staat zijn om het Koninkrijk van God op aarde te vestigen. Het gevolg was dat zij het patroon van koning Saul en zijn koninkrijk gingen volgen, in plaats van het patroon van koning David en zijn Koninkrijk. Op de dag van de tarweoogst werd koning Saul gekroond (1 Sam. 12:17) en dit was een profetisch beeld van de Kerk onder Pinksteren. Net zoals Saul grotendeels van zijn 40 jaar heerschappij in opstand tegen God regeerde, zo ook “regeerde” de gezuurde Kerk gedurende 40 Jubeljaren. In 1993 eindigde de 40 Jubeljaren (40 x 49) van het Pinkstertijdperk. Vanaf dat moment begon God zijn autoriteit over te zetten op de overwinnaars die een visioen van het Loofhuttenfeest hadden gehad. Het meest belangrijke feit is dat Pinksteren, met zijn voorschot van de Geest, niet in staat was om de zonen van God te openbaren. Deze gebeurtenis zal geschieden bij de vervulling van het Loofhuttenfeest, waarbij de volheid van de Geest geschonken wordt aan hen binnen de ordening van Melchizedek die zullen heersen in het toekomende Koninkrijk. HOOFDSTUK 5 De Erfenis Het doel van Pinksteren is ons een onderpand van de Heilige Geest te geven ter voorbereiding van de volheid die zal komen wanneer het Loofhuttenfeest vervuld wordt. Het Loofhuttenfeest is het derde en laatste feest van de wet. Het vertegenwoordigt de tijd waarbij Israël het Beloofde Land in moest gaan, nadat zij Egypte verlaten hadden en nadat zij de wet bij de berg Sinaï ontvangen hadden. Op het 50e Jubeljaar vanaf Adam brachten tien van de twaalf verkenners aan Israël een slecht verslag uit (zie mijn boek “Secrets of Time”). Het volk geloofde het slechte verslag en weigerde om op de trompet te blazen waarmee zij de intentie aankondigden om het land binnen te gaan. Zodoende veranderde deze dag in een Verzoendag. In wezen zou het een dag van verheuging en jubelen moeten zijn, maar het werd een dag van rouw en vasten voor het niet binnen gaan van het Beloofde Land. Als Israël op die dag van het Jubeljaar (de 10e dag van de 7e maand volgens de Hebreeuwse kalender) de juiste beslissing had genomen, zouden zij vijf dagen later, op de eerste dag van het Loofhuttenfeest, het Beloofde Land zijn ingegaan. Maar in plaats daarvan veroordeelde God hen tot veertig jaar rondzwerven in de woestijn. Uiteindelijk gingen zij het land binnen op het moment van Pascha (Jozua 2:19). Dit omdat Israël niet in staat was om boven het geloofsniveau van Pascha uit te stijgen sinds zij Egypte verlaten hadden. Zij hadden Pascha aangenomen, Pinksteren verworpen en nu hadden zij niet het geloof om Loofhutten te vervullen. Het Loofhuttenfeest duurde een week lang. In deze week moest het volk boomtakken afsnijden en hiervan tenten of “loofhutten” maken waarin zij moesten verblijven. Dit duidde op twee zaken. Ten eerste moesten zij terugdenken aan hun omzwerving in de woestijn waarbij zij geen huizen mochten bouwen, maar in tenten moesten wonen. En ten tweede profeteerde het van het onsterfelijke lichaam waarmee zij bekleed zouden worden als het feest ten slotte historisch en profetisch werd vervuld. Ten aanzien van de eerste reden zegt Leviticus 23:42 en 43, “Zeven dagen moet u in de loofhutten wonen. Alle ingezetenen van Israël moeten in loofhutten wonen, 43 zodat de generaties na u weten dat Ik de Israëlieten in loofhutten liet wonen, toen Ik hen uit het land Egypte geleid heb. Ik ben de HEERE, uw God.” In dit kader zien wij dat Israëls eerste verzamelplaats, toen zij Egypte verlieten, Sukkoth was, hetgeen “tent” betekent (zie Exodus 13:20). Dus werd de “Kerk in de woestijn” (Hand. 7:38) in de tijd van Mozes gezegd dat zij in plaats van huizen, in tenten moesten wonen. Dit is eveneens toepasbaar op de Kerk in het Pinkstertijdperk, maar dan op een iets andere manier. Het betekent: “Bouw geen denominatiehuis in de woestijn; als u dit wel doet zult u uw reis in de woestijn onderbreken en weigeren om helemaal naar het Beloofde Land te lopen.” Wanneer de Heilige Geest eens in de zoveel tijd binnen de Kerk in beweging is, wordt dit vergezeld door een bijzondere openbaring van het Woord dat van belang is in de historische progressie en geestelijke ontwikkeling van de Kerk. Wanneer de Geest mensen verlicht, bouwen mensen om de bijzondere openbaringen hiervan een denominatie. Het is vergelijkbaar met een oase in de woestijn waarbij men een huis bouwt en ook content is met het beërven van een huis in de woestijn. Op deze manier doet de mens tekort aan de beloften van God. Op deze manier is de Kerk haar visie op het Beloofde Land, en daarmee ook het Loofhuttenfeest, vergeten. De hemel werd haar nieuwe Beloofde Land en niet het verheerlijkte lichaam (hemel en aarde gecombineerd). De Kerk werd in de vierde eeuw n.Chr. een duidelijk georganiseerde religie. De tijd daarvoor was het meer een manier van leven geweest en had de Roomse vervolging ervoor gezorgd dat het niet georganiseerd kon worden door een hiërarchie van priesters en bisschoppen. Maar toen eenmaal de vervolging stopte veranderde de Kerk in een denominatie en bouwde zo een religieus “huis”. Eeuwen later bracht de protestante reformatie tientallen kleinere groepen voort. Toen ook zij vervolgd werden, werden zij grotendeels behoed voor het bouwen en organiseren van een religieus “huis” in de woestijn. Maar toen zij eenmaal de vrijheid kregen trapten zij in dezelfde denominatieval. Hun religie werd een vervanging voor een directe relatie met God. In plaats van de Kerk te zijn, gingen zij “naar de Kerk”. In plaats van hun leven om God te laten draaien, begon hun leven om hun kerken, heiligdommen en priesters (of geestelijken) te draaien. Redding werd een zaak van zich aansluiten bij een organisatie, in plaats van een directe en persoonlijke relatie met God. Denominaties zijn zo gestructureerd en gevestigd op hun eigen manier dat wanneer de Geest van God een andere “opwekking” brengt, gepaard met een woord van openbaring, de mensen niet meer in staat zijn dit te horen. Zij kunnen niet meer veranderen. Zij kunnen niet meer groeien. Net zoals het oude Israël, waarbij de vuurkolom zich verplaatste, kunnen zulke mensen zich niet meer mee verplaatsen, omdat zij gehecht zijn geraakt aan hun onwrikbare huizen. Zij worden als beton: helemaal door elkaar gehusseld en vastgegroeid. De tweede betekenis van het Loofhuttenfeest is dat het, het bekleed zijn met een onsterfelijk lichaam uitbeeldt. Het volk moest hun huizen verlaten (gemaakt van dood hout en steen) en voor een week gaan wonen in tenten gemaakt van levende takken. De apostel Paulus haalt dit aan in 2 Kor. 5:1-4, “Wij weten immers dat, wanneer ons aardse huis, deze tent, afgebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. 2 Want in deze tent zuchten wij ook, en verlangen wij er vurig naar met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden, 3 als wij maar bekleed en niet naakt zullen bevonden worden. 4 Want ook wij, die in deze tent zijn, zuchten omdat we het zwaar te verduren hebben; wij willen immers niet ontkleed, maar overkleed worden, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.” De “tent” of “loofhut” die wij nu bezitten is het sterfelijke lichaam, hetgeen we van Adam geërfd hebben. Paulus behandeld dit ook als bekleding, omdat toen Adam zijn onsterfelijke lichaam verloor, hij zichzelf verborg omdat hij “naakt” was (Gen. 3:10). De enige ware manier om de naakte te bekleden is met het onsterflijke lichaam, de tent van boven. Dit wordt afgebeeld in het Loofhuttenfeest, waarbij het volk haar dode huizen verliet en voor een tijd gingen wonen in de nieuwe en levende “tent”. Het Beloofde Land dat wij zullen beërven is geen stuk vastgoed in de Midden Oosten. Een stuk land is een goede erfenis, maar het is niet het hoogst haalbare. Een stuk land is de erfenis van het Oude Verbond. Het verheerlijkte lichaam – het stof der aarde dat door de Heilige Geest verheerlijkt wordt – is de belofte van het Nieuwe Verbond. Dat is ons Beloofde Land. Hebreeën zegt ons dat het Nieuwe Verbond gebaseerd is op betere beloften (Heb. 8:6). Zou u liever een landeigenaar zijn of een zoon van God, compleet met een verheerlijkt, onsterfelijk lichaam? De keuze is eenvoudig. Sommige Bijbelleraren staan erop dat de Joden Palestina moeten ontvangen als hun erfenis, terwijl ook wij als christenen onze hemelse erfenis zullen ontvangen. Betekent dit dat de apostel Paulus en de Judese discipelen van Jezus een MINDERE erfenis zullen krijgen dan wij? Onderwees Paulus over het verheerlijkte lichaam om te concluderen dat dit slechts voor anderen gold? Dat is onzin. Het boek Hebreeën werd in feite geschreven aan de Hebreeën en het spoort hen aan om tot de ordening van het Nieuwe Verbond te treden om zo “betere beloften” te ontvangen. Het Nieuwe Verbond zelf was geadresseerd aan het huis van Israël en het huis van Juda (Jer. 31:31; Heb. 8:9). Sommigen zijn misschien in staat om de Joden in hun ongeloof te laten waardoor zij zodoende een mindere belofte ontvangen, maar dat zijn niet mijn bedoelingen. Er is slechts maar één laatste bestemming voor alle mensen en voor Zijn gehele schepping en God zal niet tevreden zijn voordat Zijn plan helemaal volvoert is. Daarom verlang ik ernaar dat iedereen het verheerlijkte lichaam zal ontvangen, want dit is volgens mij al vanaf het begin het goddelijke plan. HOOFDSTUK 6 De Twee Verbonden Het concept van het Zoonschap wordt op een betekenisvolle manier voor het eerst uiteengezet in het verhaal van Ismaël en Izak. De Islam en het christendom verschillen in detail in dit verhaal. Als ik in een ander gedeelte van de wereld geboren was, zou ik zonder twijfel de Islamitische kant hebben aangehangen, maar God heeft ervoor gezorgd dat ik binnen een christelijke familie werd geboren. Bijbelstudie en het hebben van een directe relatie met een levende Christus is voor mij voldoende geweest om te bepalen welke versie van de geschiedenis juist is. Laat mij eenvoudig zeggen dat, zonder in veel details te treden, Ismäel de oudste zoon van Abraham was, door Hagar, de Egyptische slavin. Hij werd geboren toen zijn naam nog Abram was. De Hebreeuwse letter “hey” was nog niet aan zijn naam toegevoegd, hetgeen de aanwezigheid van de Heilige Geest vermeldt – ofwel, de adem van God. God veranderde de naam Abram in Abraham toen hij 99 jaar oud was (Gen. 17:1-5). Toentertijd was Ismaël 13. Volgens de Bijbel vertelde God toen aan Abraham voor het eerst dat hij het aankomende jaar een zoon zijn verwekken met Sara, de vrije. Izak werd dus geboren toen Abraham 100 jaar was. Sara was toen 90 jaar, hetgeen in die dagen toch wel iets voorbij de leeftijd van kinderen krijgen was (zij waren toentertijd gezonder en leefden ook langer). Dertien jaar lang had Abraham aangenomen dat Ismaël de erfgenaam van het geboorterecht was. Dit geboorterecht was, zoals we al hebben aangehaald, geschonken aan Adam en omvatte het gelijk worden aan de gelijkenis van God (Gen. 1:26). De uiteindelijke belofte van het geboorterecht was dus de belofte van het Zoonschap. Maar God vertelde hem opeens dat dit niet zo was, hoewel Ismaël zeker wel een erfenis zou krijgen. Het was niet zo dat Ismaël onterft werd. Hij zou daarentegen een alternatieve erfenis krijgen – iets anders dan het Zoonschap. Die erfenis omvatte aardse zaken – in het bijzonder land en territorium. Genesis 17:20 zegt, “Wat Ismaël betreft, heb Ik u verhoord. Zie, Ik heb hem gezegend en zal hem vruchtbaar maken en hem uitermate talrijk maken: twaalf vorsten zal hij verwekken en Ik zal hem tot een groot volk maken.” Paulus zegt ons in het Nieuwe Testament dat dit een groot gedeelte van historische allegorie besloeg, ofwel een “betekenisvolle geschiedenis”. Omdat Ismaël werd geboren uit een slaaf, Hagar, vertegenwoordigt hij de “kinderen” (of volgelingen) van het Oude Verbond. Omdat Izak uit de vrije werd geboren betekent dit omgekeerd dat hij de “kinderen” (of volgelingen) van het Nieuwe Verbond vertegenwoordigt. Beide verbonden hadden een andere erfenis: de ene fysiek of aards; de andere geestelijk of hemels. In Galaten 4:22-26 lezen we, “Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. 23 Maar hij die van de slavin was, is naar het vlees geboren [d.w.z. een natuurlijke geboorte], hij echter die van de vrije was, door de belofte [die bovennatuurlijk was omdat Sara al 90 jaar oud was] . 24 Deze dingen hebben een zinnebeeldige betekenis; want deze vrouwen zijn de twee verbonden: het ene, dat van de berg Sinaï, dat kinderen voortbrengt voor de slavernij, dat is Hagar. 25 Want deze Hagar is de berg Sinaï in Arabië, en komt overeen met het huidige Jeruzalem, dat met haar kinderen in slavernij is. 26 Maar het Jeruzalem dat boven is, is vrij, en dat is de moeder van ons allen… 31 Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije.” In Galaten legt Paulus uit hoe het Oude Verbond tot gevangenschap en slavernij leidde, terwijl het Nieuwe Verbond juist tot vrijheid leidde. Het Oude Verbond beloofde een ieder te zegenen die gehoorzaam was. Het Nieuwe Verbond beloofd degenen te zegenen die op de rechtvaardigheid van Jezus Christus vertrouwen, waarbij ze geloven dat dit ook voor hun geldt. Laat mij dit uitleggen. Paulus zegt ons het volgende in Rom. 5:12 (letterlijke vertaling), “Daarom, zoals door één mens [Adam] de zonde in de wereld is gekomen, en door de zonde de dood [sterfelijkheid], en zo de dood over alle mensen is gekomen, in wie allen gezondigd hebben.” In Romeinen 5 zegt Paulus ons dat de zonde door Adam de wereld in kwam en dat de zonde van Adam vervolgens toegerekend werd aan alle mensen. Met andere woorden, iedereen moet betalen voor de zonde van Adam, omdat zijn zonde alle mensen toegerekend wordt. Wij waren er niet bij toen Adam zondigde, maar toch moeten wij zijn straf dragen alsof wij door Adam hadden gezondigd. Daarom zijn wij allemaal sterfelijk. Deze dood in ons is een ziekte die ons moreel zwak maakt. Daarom zegt Paulus in de bovenstaande passage: “en zo de dood over alle mensen is gekomen IN WIE allen gezondigd hebben.” Niemand is zonder zonde, want wij zijn allen sterfelijk. Wij zondigen omdat wij sterfelijk zijn. Wij werden niet opeens zondig toen wij begonnen te zondigen. Het Oude en het Nieuwe Verbond zijn twee verschillende wegen die omgaan met dit zeer basale probleem van de mens. Het Oude Verbond belooft het leven en zegen wanneer iemand gehoorzaam is. Deze zegeningen zijn voorwaardelijk en afhankelijk van gehoorzaamheid, want we lezen in Exodus 19:5: “Nu dan, als u nauwgezet Mijn stem gehoorzaamt en Mijn verbond in acht neemt, dan zult u uit alle volken Mijn persoonlijk eigendom zijn…” Het probleem met het Oude Verbond is dat de sterfelijke mens onmogelijk volkomen gehoorzaam kan zijn. De voorwaarden van het Oude Verbond zijn te hoog gegrepen voor de mens om volmaaktheid te verkrijgen, zelfs wanneer de daden van de mens worden ingeperkt door externe wetten. Sommigen bezitten echter wel zelfdiscipline en kunnen zo een hoger niveau van “goedheid” verkrijgen. Maar zelfs als de mens vandaag de dag volmaaktheid zou bereiken, zou dit zijn vroegere zonden niet kunnen te niet doen. Hij mag dan in staat zijn om al zijn vroegere slachtoffers volgens de wet terug te betalen, maar hoe zal hij God terugbetalen? Want God zegt: “het loon van de zonde is de dood” (Rom. 6:23). Dit is de grote zwakte van het Oude Verbond. Het vereist de mens om iets te doen om zo recht voor God te kunnen verschijnen. Het is dus een werkverbond of dienstverbond, maar de mens is niet in staat om dergelijke verplichtingen te vervullen. Hierdoor komt de mens in slavernij terecht. Een oprecht iemand zal zijn hele leven in slavernij verkeren, waarmee hij zoveel mogelijk goeds probeert te doen om de beloften van God te beërven. Hij moet dus Gods norm verlagen om dit passend te maken voor zijn mogelijkheden, anders zal zijn schuldige geweten hem heel zijn leven plagen. Maar het Nieuwe Verbond is anders. Wij zullen het verschil in hoofdstuk zeven aantonen. HOOFDSTUK 7 Het Nieuwe Verbond Het Nieuwe Verbond wordt voor het eerst door de profeet Jeremia uitgelegd. Hij schreef in Jer. 31:31-33, “Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten, 32 niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb … 33 Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun BINNENSTE geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.” Er worden twee grote verschillen tussen de twee verbonden opgeworpen. Ten eerste is het Nieuwe Verbond een onvoorwaardelijk verbond, omdat er geen “ALS”-clausule in verwerkt is. Het is een verbond waarbij God ons belooft het werk in ons te verrichten, dit in tegenstelling tot voorwaardelijke belofte op basis van de werken en daden van de mens. Ten tweede is het Nieuwe Verbond gebaseerd op een innerlijk werk dat God zal verrichten, dit omdat de wet niet langer uiterlijk op stenen tafels geschreven wordt, maar innerlijk op ons hart. In plaats dat de wet door mensen wordt opgedrongen – hetzij door andere mensen of door onze wil door zelfdiscipline – wordt dit volbracht door de Heilige Geest. Hij spreekt tot ons en leidt ons door Zijn Geest, net zoals Israël in de woestijn onder Mozes door de wolkkolom en de vuurkolom werd geleid. Deze twee verbonden zijn zodoende allegorisch afgebeeld in Ismaël en Izak. De kinderen van het Oude Verbond bevinden zich in slavernij, waarbij zij de volmaaktheid trachten te bereiken door hun eigen mogelijkheden om volmaakt gehoorzaam te zijn. Hun oprechtheid doet niet voor hen onder en is zelfs bewonderenswaardig. Vele zijn in staat om grote krachten binnen de psyche te behalen en kunnen zelfs over hete kolen lopen zonder hun voeten te verbranden. Maar het komt erop neer dat zij zekerlijk zullen falen ten opzichte van de juridische eisen van de rechtvaardigheid van God. Aan de andere kant zijn de kinderen van het Nieuwe Verbond, net zoals Izak, geboren uit de vrije. De verantwoordelijkheid om Zijn volk rechtvaardig te maken wordt geplaatst op de schouders van God. Dit werd gedaan door de vervulling van het Paasfeest (Pascha) toen Jezus Christus door Zijn dood aan het kruis de straf voor onze zonden betaalde. En terwijl wij nu op doorreis zijn in de woestijn van ons leven hebben wij een twee feest, genaamd Pinksteren, waarbij God Zijn wet op ons hart schrijft. Christenen zijn mensen wiens relatie met God gedefinieerd wordt door de voorzieningen van het Nieuwe Verbond. Wanneer zij Jezus Christus aanneemt als Offer voor de zonde zal God hen de rechtvaardigheid van Christus toerekenen – alsof zij alreeds volmaakt is. Zodoende zijn zij in staat om als vrije mensen, en niet als slaven, door de woestijn (Pinksteren) te reizen. Hen wordt rechtvaardigheid TOEGEREKEND totdat de tijd aanbreekt dat zij bij de vervulling van Loofhutten DAADWERKELIJK rechtvaardig gemaakt worden. Het pad naar het Zoonschap wordt dus in drie stappen gedefinieerd door deze drie feesten. Een ander verschil tussen het Oude en het Nieuwe Verbond is dat elk van hen verbonden is met een zeker TEKEN. Het teken van het Oude Verbond is de vleselijke besnijdenis, zoals dit ingesteld werd bij Abraham in Gen. 17:11. Het teken van het Nieuwe Verbond is de besnijdenis van het hart. Deze besnijdenis van het hart werd al ten tijde van Mozes aangehaald, want Mozes zei in Deut. 30:6, “De HEERE, uw God, zal uw hart en het hart van uw nageslacht besnijden, om de HEERE, uw God, lief te hebben met heel uw hart en met heel uw ziel, zodat u leven zult [d.w.z. onsterfelijkheid verkrijgt].” Mozes vatte deze besnijdenis op als iets dat God Zelf in ons moest doen. Niemand kan zijn eigen hart besnijden. Vanwege deze reden wordt het geassocieerd met het Nieuwe Verbond, want het is iets dat God in ons doet en niet iets dat de mens door zijn eigen werken of zelfdiscipline kan bewerkstelligen. En zo zien wij dat de Bijbel Ismaël en Izak beschrijft als allegorieën van twee verbonden, twee verschillende wegen waarmee rechtvaardigheid verkregen wordt met de daarbij horende twee verschillende erfenissen. Zij die het pad van Ismaël volgen – ongeacht wie zij zijn en tot welk ras zij behoren – behoren tot het Oude Verbond. Zij die het pad van Izak volgen behoren tot het Nieuwe Verbond. Hoewel dit in wezen geen raciale verklaring is, toont de geschiedenis aan dat de fysieke afstammelingen van Ismaël tot de religie genaamd de Islam behoren, hetgeen in haar natuur gehoorzaamheid aanduidt en dus perfect het Oude Verbond beschrijft. Maar in Galaten 4 identificeert Paulus eveneens het aardse Jeruzalem met Hagar en haar “kinderen” met de aanhang van het judaïsme. Het judaïsme heeft zichzelf verbonden met het Oude Verbond en weigert om het Nieuwe Verbond aan te nemen. Dus in die juridische zaak zijn de Joden “Ismaël”, want zij beschouwen Jeruzalem (Hagar) als hun moeder. Het Oude Verbond is niet in staat om de zonen van God voort te brengen, en noch de Islam, noch het judaïsme is in staat om de erfenis van de zonen van God te verkrijgen. Hun erfenissen zijn aards en hebben meer te maken met fysiek land (onroerend goed), dan met het verheerlijkte lichaam, hetgeen de grootste “land” erfenis is. HOOFDSTUK 8 Loofhutten De feestdagen van Israël zijn dagen waarbij het volk terugdenkt aan de historische gebeurtenissen die gebeurd zijn tijdens hun reis door de woestijn van Egypte, via de berg Sinaï (Horeb), tot het Beloofde Land. Deze dagen wijzen ons vandaag ook de weg in onze geestelijke groei van rechtvaardiging naar heiliging en tot slotte tot verheerlijking van het lichaam. Maar deze dagen profeteren tegelijk ook over historische gebeurtenissen die nog moeten gaan gebeuren in de toekomst. Pascha profeteerde van de dood van Jezus aan het kruis, hetgeen voorviel toen iedereen hun lammeren aan het slachten was ter voorbereiding voor Pascha. De gebeurtenissen uit Handelingen 2, die zeven weken later geschieden, vervulden historisch het Pinksterfeest. Nu kijken wij uit naar de vervulling van die laatste feestdag, genaamd Loofhutten. De Joden richten zich op de herdenking van de reis van Israël van lang geleden. Velen in de Kerk richten zich vandaag de dag op de persoonlijke toepassing. Slechts weinigen begrijpen de historische vervulling van Loofhutten die staat te gebeuren. Sommigen ontkennen zelfs dat er een historische vervulling van dit feest bestaat en zeggen dat het slechts persoonlijk en innerlijk is. Maar de eerste twee feesten hadden een historische vervulling, waarom dan het derde feest niet? We moeten wel consequent zijn. Het Loofhuttenfeest wordt voorafgegaan door de dag van de Bazuinen en de Verzoendag (of het Jubeljaar). De dag van de Bazuinen vind twee weken voor Loofhutten plaats. Die dag wordt in Joodse kringen “De Dag van de Ontwakende Roep” genoemd, en wordt al sinds lange tijd in verband gebracht met de opstanding van de doden. Vandaar dag de apostel Paulus ons in 1 Thes. 4:16 zegt: “de doden die in Christus zijn, zullen EERST opstaan.” Vervolgens zegt hij ons in 1 Kor. 15:22: “de bazuin zal klinken en de doden zullen als onvergankelijke mensen opgewekt worden.” Paulus zegt ons dat NADAT de doden zijn opgestaan de “opname” (HARPAZO) zal plaatsvinden. Terwijl vele christenen denken dat de HARPAZO een “wegrukking” betekent, gaat dit in wezen over de vervulling van Loofhutten. Over het algemeen weet niemand dit, omdat de profetieleraren HARPAZO niet vaak definiëren als een profetisch feest. De leer van de wegrukking werd in de 19e eeuw ontwikkeld door mensen die slechts weinig of zelfs niets wisten over Loofhutten. Daarom vatte zij per ongeluk alle gebeurtenissen omtrent de tweede komst van Christus samen tot één moment in de geschiedenis. Wanneer wij de feestdagen bestuderen, en daarbij ook begrijpen dat Paulus deze heeft bestudeerd, kunnen wij zien dat zijn verklaring in 1 Thes. 4:14-17 bedoeld is om ons de VOLGORDE van gebeurtenissen te vertellen. Zij zullen niet allemaal tegelijk op één moment in de toekomst gaan gebeuren. EERST zal de opstanding van de doden plaatsvinden, want dit zal gebeuren op de dag van de Bazuinen. De transformatie van de overwinnaars van sterfelijk tot onsterfelijk zal twee weken later plaatsvinden op het Loofhuttenfeest. Het Loofhuttenfeest duurt zeven dagen lang (Lev. 23:34) en wordt gevolgd door een ceremonie op de achtste dag (Lev. 23:36). Dit is omdat de wet zeven dagen voorschrijft voordat iemand gereinigd is na het aanraken van een dood lichaam (Num. 9:11), waarna hij vervolgens weer in de tempel mag komen. Als sterfelijke mensen raken wij constant dode lichamen aan en als wij tot de onsterfelijkheid gebracht worden op de eerste dag van Loofhutten vereist het nog steeds zeven volle dagen van reiniging voordat wij wettelijk voorgesteld kunnen worden aan God op de achtste dag van Loofhutten. Als aanvulling hierop zullen de overwinnaars die de eerste opstanding ontvangen “priesters van God en van Christus” zijn (Op. 20:6). In wetten van het priesterschap zien wij dat de priesters gedurende zeven dagen ingewijd moesten worden (Lev. 8:33) en op de achtste dag geschikt bevonden waren om voor God te bedienen (Lev. 9:1). Dus het Loofhuttenfeest dient ook als inwijdingstijd voor het priesterschap van de overwinnaars. Als laatste volgt dit ook, met betrekking op de besnijdenis van het hart, de wet van Exodus 22:29-31, “… De eerstgeborene van uw zonen moet u Mij geven. 30 U moet hetzelfde doen met uw runderen en uw kleinvee; zeven dagen mogen ze bij hun moeder blijven, op de achtste dag moet u ze Mij geven. 31 U moet voor Mij geheiligde mensen zijn.” De zonen van God worden op de eerste dag van Loofhutten geboren (geopenbaard) en worden vervolgens op de achtste dag van Loofhutten besneden. Dit zijn de goddelijke eisen voordat de zonen van God aan God op de achtste dag getoond kunnen worden. Het is betreurenswaardig dat de goddelijke wet al heel lang wordt genegeerd en vergeten. Het is een schatkamer van openbaring en profetie. De wet is niet slechts een reeks morele ethiek; het is profetisch – niet alleen van de eerste komst van Christus, maar ook van Zijn tweede komst. Het biedt ons dus ook de basale wetten van het Zoonschap en hoe en waarom de zonen van God op aarde geopenbaard worden. HOOFDSTUK 9 Het Priesterschap De overwinnaars die bij de eerste opstanding worden opgewekt worden “priesters van God en van Christus” genoemd”. In de Bijbel worden twee priesterschappen beschreven: Levi (Aäron) en Melchizedek. Het priesterschap van Levi was verkoren om de voorwaarden van het Oude Verbond te besturen; het priesterschap van Melchizedek was verkoren om de voorwaarden van het Nieuwe Verbond te besturen. Het verschil tussen deze beiden is groot. Levi was gewelddadig en wreed (Gen. 49:5-7) en hij kwam, samen met Simeon, onder de vloek van Jakob. De vloek zou hen uiteindelijk worden ontnomen wanneer dit priesterschap hun laatste Offer in de persoon van Jezus Christus zou offeren. Ja zij waren geroepen om dit te doen, maar zij kwamen onder het oordeel voor hun hartsgesteldheid toen zij dit deden. Op dit punt werd Levi vervangen door Melchizedek, net zoals het Oude Verbond door het Nieuwe werd vervangen. De zonen van God zijn dus de priesters naar de ordening van Melchizedek en niet naar de ordening van Levi. Melchizedek was de Koning van Salem (d.w.z. “Koning van Vrede”), in tegenstelling tot Levi die de koning van gewelddadigheid en wreedheid was. De roeping van Melchizedek was niet gebonden aan zijn genealogie (Heb. 7:6). Dit weer in tegenstelling tot de Levitische priesters die af moesten stammen van Aäron uit de stam van Levi. David en Jezus kwamen beiden uit de stam van Juda en niet uit die van Levi. Zij waren dus priesters van Melchizedek (Psalm 110:4; Heb. 7:17) die hun bediening tot God hadden. En ook de overwinnaars, die geen genealogische verbinding hebben met Levi, worden uit elk volk, taal en natie geroepen. Het niet hebben van een landerfenis is één van de sleutelkarakteristieken van de priesters, zoals we kunnen lezen in Num. 18:20, “Ook zei de HEERE tegen Aäron: U zult in hun land geen erfelijk bezit nemen, en u zult geen aandeel in het midden van hen hebben. Ik ben uw deel en erfelijk bezit, in het midden van de Israëlieten.” Het beërven van God is het beërven van het verheerlijkte lichaam als zoon van God. Als een zoon hebben deze priesters de taak tot God om Hem en zijn volk te bedienen. Het bemiddelen tussen God en de mens was de taak het priesterschap onder God. Levi faalde hierin en werd daarom vervangen door Melchizedek. Dit houdt simpelweg in dat de taken die eerst aan Levi gegeven waren, nu geschonken zijn aan de ordening van Melchizedek. Deze taken omvatten niet langer meer de bloedoffers, want zij hebben een “beter” Offer in de persoon van Jezus Christus, het Lam van God. Zij hebben een nieuwe tempel in een Nieuw Jeruzalem en een nieuwe berg Sion, zoals het boek Hebreeën ons vertelt. Toch gelden de voorwaarden van Num. 18:20 nog steeds. God is hun erfenis, in tegenstelling tot de gelovigen die onroerend goed ontvangen wanneer de zachtmoedigen de aarde zullen beërven. Deze verandering van Levi naar Melchizedek is afgeschaduwd in het verhaal van Eli en hoe zijn nakomelingen werden vervangen door Zadok in de dagen van Salomo. Hoewel Zadok nog steeds een Levitische priester was betekent zijn naam “gerechtigheid” en bevat zijn naam een gedeelte van Melchizedek (Zadok), “Koning van Rechtvaardigheid” (Heb. 7:2). Omdat deze verandering ten tijde van het Oude Testament plaatsvond, gebruikte God een Aäronitische priester, Zadok, als een beeld van de ordening van Melchizedek. Omdat deze verwisseling in de dagen van Salomo, de “Vredevorst”, plaatsvond, spreekt het van de echte verandering in de dagen van Jezus, de ware Vredevorst. Het verhaal van deze verandering van priesterschap begint in 1 Samuël 2:27-36. Omdat de zonen van Eli corrupt waren, offers stalen en seks met de vrouwen had, stuurde God een profeet naar Eli en vertelde hem in de verzen 30 en 35, “Ik had duidelijk gezegd: Uw huis en uw familie zullen voor eeuwig voor Mijn aangezicht wandelen. Maar nu spreekt de HEERE: Er is bij Mij geen sprake van, want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij verachten, zullen zelf veracht worden… 35 Ik zal voor Mij een trouwe priester doen opstaan; die zal doen zoals het in Mijn hart en Mijn ziel is. Voor hem zal Ik een blijvend huis bouwen, en hij zal alle dagen voor de ogen van Mijn gezalfde wandelen.” Eli werd vervangen door Eleazar (1 Sam. 7:1), die op zijn beurt vervangen werd door Abjathar. Uiteraard was dit uiteindelijk een profetie over Jezus Christus en de ordening van Melchizedek die de oude ordening van Levi vervingen. Maar Zadok was het beeld van Christus als Hogepriester. 1 Koningen 2:27 en 35 zegt, “Zo verdreef Salomo Abjathar, zodat hij geen priester van de HEERE meer zou zijn, en zo liet hij het woord van de HEERE in vervulling gaan dat Hij over het huis van Eli in Silo gesproken had… 35 en de priester Zadok stelde de koning aan in de plaats van Abjathar.” Ezechiël geeft in Ezechiël 44 een verklaring over deze verwisseling, waarbij hij dit profetisch relateert aan de twee typen van priesterschap in het toekomende Loofhuttentijdperk. In Eze 44:10-14 spreekt de profeet over de ordening van Eli, hetgeen het corrupte priesterschap vertegenwoordigt: “Voorzeker, de Levieten die zich ver van Mij hebben gehouden toen Israël afdwaalde … moeten wel hun ongerechtigheid dragen; 11 toch moeten zij in Mijn heiligdom dienstdoen en de ambten bij de poorten van het huis vervullen, en ook dienstdoen in het huis … 13 En zij mogen NIET tot Mij naderen om Mij als priester te dienen …” Het is misschien vreemd dat God het toestond dat het corrupte priesterschap verschillende taken in de de tempel mocht vervullen. Toch wordt er aangenomen dat zulle corrupte bedieningen berouw zullen tonen wanneer dit vervuld wordt. Maar het nadeel van dit is dat zij gediskwalificeerd worden om rechtstreeks tot God te bedienen. Zij zullen, in de context van tempel lofprijzing, niet in staat zijn om tot God in het Heiligdom (in de hemel) te naderen, maar zullen beperkt worden tot de bediening in de voorhof (de aardse dimensie). Met andere woorden, zij zijn christelijke gelovigen en zelfs voorgangers, maar zijn niet in staat geweest om voorbij de ervaring van Pascha of Pinksteren te komen. Zij hebben het niet toegestaan dat de wet op hun hart geschreven werd, hetgeen het doel van Pinksteren was. Zij verkregen niet de beloften, omdat zij geen zicht hadden op het Loofhuttenfeest, of waar dit voor staat; het ingaan van het Beloofde Land – het verheerlijkte lichaam. Als contrast lezen we in de verzen 15-19, “Maar de Levitische priesters, de zonen van Zadok, die hun taak ten behoeve van Mijn heiligdom vervuld hebben toen de Israëlieten van Mij afdwaalden, díe mogen in Mijn nabijheid komen om Mij te dienen. Zij mogen voor Mijn aangezicht staan om aan Mij vet en bloed aan te bieden, spreekt de Heere HEERE. 16 Zíj mogen Mijn heiligdom binnenkomen en zíj mogen in de nabijheid van Mijn tafel komen om Mij te dienen en zij zullen hun taak ten behoeve van Mij vervullen.” Bijbelleraren nemen deze passages vaak veel te letterlijk, denkende dat God een andere tempel in Jeruzalem op de tempelberg zal oprichten, compleet met Joods Levitische dierenoffers. Zij zeggen dat de Genadetijd zeer spoedig volvoerd wordt en dat wij vervolgens weer overgaan op dierenoffers. Dit klinkt mij volkomen blasfemisch in de oren. Het lijkt er wel op alsof zij nooit het boek Hebreeën hebben gelezen. Het bloed van stieren en geiten zal nooit de zonde wegdoen. “Wij zijn echter geen mensen die zich onttrekken en daardoor naar het verderf gaan” (Heb. 10:39). De profetie van Ezechiël wordt ons geschonken in termen van het Oude Testament, net zoals dit het geval is bij alle beelden en schaduwen. Maar wij moeten dit interpreteren in de context van het Nieuwe Testament. Dit nieuwe priesterschap is niet per sé het nageslacht van Zadok, omdat Zadok zelf nog steeds van Levi was en hij zodoende niet zelf de vloek van Jakob kon afwerpen. Evenmin hoeven we aan te nemen dat het bloed van Jezus aan de kant wordt geschoven ten dienste van nieuwe dierenoffers. Noch zal het Nieuwe Jeruzalem worden vervangen door het Oude Jeruzalem, noch zal de levende tempel (Ef. 2:21) vervangen worden door een dode tempel die in Jeruzalem herbouwd zal worden. Dergelijke vervangingstheorie is aan mij niet besteed. Het Oude Verbond is door het Nieuwe Verbond vervangen. Daarom geloof ik niet dat het Nieuwe Verbond in de toekomst weer vervangen zal worden door het Oude. Hoewel Ezechiël 44 in de profetie het verhaal van Eli en Zadok als achtergrond gebruikt, gaat het in werkelijkheid over een Nieuwtestamentisch priesterschap dat spoedig in het Loofhuttentijdperk openbaar wordt. De afgelopen 2000 jaar is er onder Pinksteren – een gezuurd feest – een christelijk priesterschap geweest dat net zo corrupt werd als het priesterschap van Eli. Velen van hen geloofden, ondanks het stelen van offergaven en het hebben van seks met vrouwelijke parochianen, oprecht in Jezus Christus. In het tijdperk van de Vredevorst zal hen toegestaan worden om in de voorhof (dat het fysieke lichaam is) hun bediening uit te voeren. Maar het zal hen niet toegestaan worden om tot God in Zijn Heiligdom in de hemel te bedienen. Met andere woorden, zij zullen dat verheerlijkte lichaam niet ontvangen waarmee ze zich tussen hemel en aarde kunnen verplaatsen – hetzelfde lichaam dat Jezus had na Zijn opstanding. Ezechiël beschrijft dit lichaam in Eze 44:17-19 in termen van het Oude Testament, maar profeteert over Nieuwtestamentische zaken: “En het zal gebeuren, wanneer zij de poorten van de binnenste voorhof binnenkomen, dat zij LINNEN KLEDING moeten aantrekken. Zij mogen echter geen WOL dragen wanneer zij in de poorten van de binnenste voorhof dienstdoen, en in het huis zelf.” Linnen is afkomstig van planten; wol is een dierlijk product. Op. 19:8 zegt: “fijn linnen zijn de gerechtigheden [d.w.z. ZADOK] van de heiligen.” Linnen stelt het geestelijke lichaam voor, zoals wol het vleselijke, fysieke lichaam voorstelt. Vandaar dat wanneer de “priesters van God en van Christus” de verheerlijkte lichamen geschonken wordt, net zoals Jezus dit had, zij in staat zullen zijn om zich tussen de hemel en aarde te bewegen, waarbij ze in hun “linnen” kledij tot God in het Heiligdom bedienen en vervolgens tot de aarde keren in hun kledij van “wol” om zo het volk in de voorhof te bedienen. “19 Wanneer zij dan naar buiten gaan, naar de buitenste voorhof [de aardse dimensie van mensen] ... moeten zij hun [linnen, geestelijke lichaam] kleding, waarin zij gediend hebben, uittrekken en die neerleggen in de heilige kamers. Vervolgens moeten zij andere [wol, vleselijke lichaam] kleren aantrekken …” Dit is waarom Jezus na Zijn opstanding altijd aan Zijn discipelen verscheen in een lichaam van “vlees en beenderen” (Luk. 24:39). In feite nam hij er flink de tijd voor om in Lukas 24 de discipelen ervan te overtuigen dat hij GEEN GEEST was. Hij at zelfs met hen om dit aan te tonen. Waarom? Om zo aan ons het verheerlijkte lichaam te openbaren. Dit is namelijk ook de erfenis van de zonen van God. Zij moeten in staat zijn om van “kleren te verwisselen”, omdat Ezechiël 44:19 het onwettelijk maakt om het volk te bedienen in hun linnen kleding – dit betekent, als geesten. Daarom verscheen Jezus aan mensen niet als een geest, maar nam hij telkens een lichaam aan. Zo is het verheerlijkte lichaam duidelijk niet gebonden aan de beperkingen, zoals wij dit ervaren, van het vlees van dit sterfelijke lichaam. In de tijd van Paulus vroegen sceptici in 1 Kor. 15:35: “met wat voor lichaam komen zij terug?” Hoewel we het gehele antwoord hierop niet weten, luidt het makkelijke antwoord als volgt: “Zij zullen komen met het soort lichaam dat Jezus na Zijn opstanding had.” Dit betekent het voor de zonen van God om priester naar de ordening van Melchizedek te zijn, zoals beschreven in Ezechiël 44. |
|||||||||||||||||