Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
    Introductievideo
    Job ed weg tot zoo...
    Redding & Uitverkie...
    Volgens de doels...
    Feast of Tabernacles
    Herstel van alle d...
    Als God iedereen z...
    Jubeljaar vd sche...
    Hoop voorbij de hel
    Geheimen van tijd
    Schuldbrief in profetie
    Doel van wet/genade
    De Zonen van God
    Oordelen vd godd...
    Getuigenis
Het geestelijke leven
Het Koninkrijk van God
Israel en Juda
Overig

Het Herstel van Alle Dingen

door Dr. Stephen E. Jones

De Bijbelteksten in dit boekje komen uit
de NIEUWE BIJBELVERTALING (NBV)
tenzij anders aangegeven.

Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan

Originele titel: The Restoration of All Things

Vertaald door: Remmer Remmers van Berea-Studies

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1: Rechtvaardig Oordelen

Hoofdstuk 2: Universalisme vs. de Leer van Herstel

Hoofdstuk 3: De Tijdperken

Hoofdstuk 4: Elke knie zal zich buigen

Hoofdstuk 5: Adam vs. Jezus Christus

Hoofdstuk 6: Alle Dingen Onder Zijn voeten

Hoofdstuk 7: De Wetten van Verlossing

Hoofdstuk 8: Het Verbond met de Vier Dieren

Hoofdstuk 9: Profetieën van David

HOOFDSTUK 1

Rechtvaardig Oordelen

Handelingen 3:20 en 21 zegt,

“Dan zal de Heer een tijd van rust doen aanbreken en zal hij de messias zenden die hij voor u bestemd heeft. Dat is Jezus, 21 die in de hemel moest worden opgenomen (dechomai, “accepteren, ontvangen, nemen”) tot de tijd aanbreekt waarover God van oudsher bij monde van zijn heilige profeten heeft gesproken en waarin alles zal worden hersteld (“wederoprichting” - Statenvertaling).”

Het doel van de bediening van Elia is om ‘alles te herstellen’ (Mat. 17:11), en Handelingen 3:21 zegt ons dat deze bediening van herstel door heel het Oude Testament heen werd geprofeteerd (‘van oudsher’, d.i. vanaf het begin van de wereld, King James Version). We moeten dit dus duidelijk terug zien in zowel het Nieuwe Testament als het Oude.

De noodzaak voor dit herstel in de komende tijdperken duidt erop dat de wereld beschadigd is en hersteld moet worden. Het vers vertelt ons ook dat de tweede komst van Christus dit herstel brengt, want ‘Hij moest in de hemel worden opgenomen’ tot de tijd van herstel aanbreekt.

Over het algemeen wordt aan christenen geleerd dat Jezus spoedig terug komt –– en wat zal Hij boos zijn! We zijn besmet met het Jonathan Edwards ‘Toornige God’ Syndroom, in plaats van met de Bijbelse kijk op de God van Liefde die gemanifesteerd is in Jezus Christus.

Hij komt inderdaad om de wereld te oordelen, want Hij heeft het gezag gekregen om te oordelen (Joh. 5:27). Maar oordelen is geen synoniem voor verdoemen. Het Griekse woord voor oordeel is ook het woord voor onderscheidingsvermogen. Te oordelen betekent het rechtmatig scheiden van het woord van waarheid. Als een rechter eenmaal een getuige heeft aangehoord en heeft kunnen onderscheiden wie liegt en wie de waarheid spreekt, dan pas is hij in staat om een goede beslissing te maken om de wettige orde te herstellen. Hij kan dan de zondaar oordelen door terugbetaling op te leggen en hij kan de rechtvaardige oordelen door hem te rechtvaardigen of vrij te spreken.

Beide typen van oordeel worden gedaan vanuit een hart van liefde, want liefde streeft naar waarheid, en als er sprake is van overtreding (zonde) corrigeert de liefde de zondaar door het oordeel van de wet. Het hart van de zondaar kan natuurlijk egocentrisch en verhard zijn en dan lijkt de wet vanuit zijn oogpunt slecht, maar deze waarneming is een illusie. Het doel van de wet is de zondaar te corrigeren en de wettige orde herstellen.

Daarom hebben de goddelijke oordelen die op aarde gesproken gaan worden als doel om alle dingen te herstellen en niet om alles te vernietigen. De wet vernietigd de zonde, maar niet de zondaar, en de wettelijke oordelen vernietigen de zonde op aarde en niet de aarde zelf.

Als wij ernaar streven om overwinnaars te worden zodat we met Hem zullen heersen en regeren als ‘priesters’ in het toekomende tijdperk (Op. 20:6), dan moeten we nu al beginnen aan onze training voor het priesterschap. Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat wij naar een seminarium moeten gaan, maar het vereist ons dat wij leren hoe we moeten oordelen (hoe wij de waarheid kunnen onderscheiden). Paulus zinspeelt hierop in 1 Kor. 6:2 en 3, waar hij zegt,

“Weet u dan niet dat Gods heiligen over de wereld zullen oordelen? En als u over de wereld zult oordelen, zou u dan niet in staat zijn om te oordelen over de meest onbeduidende rechtsgeschillen? 3 Weet u niet dat wij over engelen zullen oordelen? Dan kunnen we dat toch zeker ook over alledaagse zaken?”

Velen hebben het idee dat alleen Jezus de wereld zal oordelen. Ons is een vertekend beeld aangeleerd over Mat. 7:1 waar staat: “Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt.” Hoewel het klopt dat we geoordeeld zullen worden naar onze eigen standaard (zoals de wet ons ook leert), berispt Paulus de Kerk in Korinthe vanwege het niet hebben van iemand die hun interne geschillen op een goddelijke manier kan oordelen (1 Kor. 5:4 en 5).

Spreekt Paulus hiermee Jezus tegen? Natuurlijk niet. Een gelovige die tot volwassenheid is gekomen in zijn geloof kent de wet en begrijpt de bedoeling van de rechtvaardige beslissingen (oordelen) van de Auteur. Een dergelijke rechter neemt zijn werk serieus, want hij weet dat als hij beslissingen maakt die in tegenspraak zijn met de goddelijk wet, hij zelfs in dit leven verantwoordelijk gehouden wordt. Waarom? Omdat God hem onderwijst door persoonlijke ervaringen. Hij zal waarschijnlijk dan dezelfde verkeerde beslissing (oordeel) ondergaan die hij zelf eerder had gemaakt.

Ik vertel dit omdat ik namelijk zelf ook in deze les onderwezen ben op deze harde manier. Maar nadat ik er doorheen ben gekomen dank ik God voor het feit dat Hij mij oordeelt naar mijn eigen standaard, waarin ik anderen onrechtvaardig heb geoordeeld. Het leerde mij hoe het voelt om vals beschuldigd te worden of hoe het voelt om zwaarder gestraft te worden dan de wet toelaat.

In vroegere tijdperken heeft God rechters getraind voor het toekomende tijdperk, zodat zij kunnen delen in de bediening van Elia om ‘alle dingen te herstellen’, zoals Jezus ons vertelt. Paulus zelfs werd getraind als rechter en we kunnen een glimp opvangen van zijn concept over oordeel in 2 Kor 5:14 en 15,

“Want de liefde van Christus dringt ons; 15 Als DIE DIT OORDELEN, dat, indien Eén voor allen gestorven is, zij dan allen gestorven zijn. En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden leven, maar Dien, Die voor hen gestorven en opgewekt is (Statenvertaling).”

Wat voor soort oordeel is dat? Hij zegt dat Christus voor allen gestorven is, of namens allen. Daarom zijn allen dood (omdat allen worden geïdentificeerd met Christus en Zijn dood). Dit heeft als resultaat dat zij niet meer voor zichzelf (egoïstisch) willen leven, maar eerder voor Jezus die voor hun gestorven is en vervolgens is opgestaan.

Dit is een ongelofelijke verklaring dat maar weinigen hebben gegrepen – vanwege het feit dat het simpelweg te mooi lijkt om waar te zijn. Toch wijdt Paulus hier verder over uit in de volgende verzen met de opdracht om de boodschap, dat ons gegeven is, te verkondigen aan de wereld als ambassadeurs (gezanten) van Christus en Zijn Koninkrijk:

“18 En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. 19 Want God was in Christus DE WERELD met Zichzelven verzoenende, HUN zonden HUN niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ONS gelegd. 20 Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen (Statenvertaling).”

Let er vooral op hoe Paulus spreekt van ‘ons’ en ‘hun’. Wij als gelovigen zijn ‘ons’. Wij zijn de gezanten die de boodschap moet overbrengen aan ‘hen’, oftewel ‘de wereld’ van ongelovigen. Wat is onze boodschap? Het is ‘het woord der verzoening’ (‘de verkondiging van verzoening’, NBV). We moeten de wereld vertellen dat God ‘hun zonden niet toerekent’.

Deze verklaring klinkt christenen vandaag de dag zo vreemd in de oren dat ze er met hun gedachten niet bij kunnen wat Paulus hier nu zegt. Want bij christenen is het erin gestampt dat de Toornige God zondaren oordeelt, waardoor zij het maar moeilijk vinden om Paulus’ woorden te geloven. Ze maken verontschuldigingen voor Paulus met de woorden: “Hij kan dit natuurlijk onmogelijk bedoelen, vanwege alle andere verzen die gaan over het goddelijke oordeel over zondaren. Daarom moeten we uitkijken dat we dit niet uit de context halen in vergelijking met alle andere verzen aangaande goddelijk oordeel.”

Ik ben het er mee eens dat we altijd alles in de context moeten plaatsen, zolang we de ‘context’ maar niet in tegenspraak wordt gebracht met de huidige passage. Paulus zegt dat wij gezanten zijn. Een gezant (ambassadeur) vertegenwoordigd zijn overheid en haar woordvoerder. Als gezanten vertegenwoordigen we Jezus Christus naar de wereld toe. Onze boodschap komt neer op het volgende: “dat het God was die in Christus DE WERELD met Zichzelven verzoenende, HUN zonde HUN niet toerekenende” (“dat het God is die door Christus DE WERELD met zich heeft verzoend: hij heeft de wereld HAAR overtredingen niet aangerekend,” NBV).

Ten tweede is onze boodschap een appèl voor HEN om zich met God te verzoenen (vers 20). Ze zijn blijkbaar dus nog niet verzoend met God, anders zou het niet nodig zijn om deze boodschap te verkondigen. Hoe kan God dan hun zonden hun niet toerekenen, gezien het feit dat zij nog niet verzoend zijn met God? Vereist dit dan geen geloof in Christus en het Kruis om het oordeel voor de zonde te ontlopen?

Natuurlijk wel! Dit wordt overduidelijk behandeld in de Schrift. We zullen dit dilemma oplossen in de volgende hoofdstukken.

HOOFDSTUK 2

Universalisme vs. de Leer van Herstel

Jezus zegt in Mat. 7:1: “Oordeel niet, opdat er niet over jullie geoordeeld wordt.” Maar Paulus zegt in 1 Kor. 6:2:

“Weet u dan niet dat Gods heiligen over de wereld zullen oordelen?”

Paulus berispt de Kerk voor het ontbreken van iemand die in staat is om geschillen te oordelen binnen de Kerk. Spreekt Paulus hiermee Jezus tegen? Natuurlijk niet.

We maken duizenden beslissingen per dag. Elke beslissing is een oordeel, want we bepalen welk pad de juiste is om te nemen en welk pad we links laten liggen. Te oordelen en te onderscheiden komt van hetzelfde Griekse woord. We hebben de gave van geestelijke onderscheiding nodig om te (be)oordelen wat juist en wat vals is. Bovendien schiep God gezag (Rom, 13:1; Joh. 5:27) om geschillen tussen mensen te oordelen. De uitspraak van Jezus was een waarschuwing om niet te oordelen vanuit een eigen persoonlijke mening, maar vanuit onderscheiding van de Geest. Op die manier zal ons oordeel niet van onszelf zijn, maar van de Vader.

Er zijn er die onderwijzen dat oordelen verkeerd is, zonder verschil te maken tussen onderscheiden en veroordelen. Op dezelfde manier maken ze geen onderscheid tussen een onvolmaakte uitspraak vanuit menselijke gedachte en de volmaakte uitspraak dat van God komt.

Degenen die bang zijn om een rechter van God te zijn, zijn in wezen bang voor het gezag dat God geeft aan hen die geroepen worden om te regeren (als overwinnaar). Misschien dat zulke mensen ook niet geroepen worden om te regeren waardoor ze ook geen zalving ontvangen waarmee ze leren hoe ze rechtvaardig kunnen oordelen. Ik kan alleen maar zeggen dat, vanuit mijn ervaring met God, Hij me aan het trainen is – veelal met vallen en opstaan – hoe ik rechtvaardig kan oordelen vanuit de gedachte van Christus.

De helft van deze training bestaat uit het bestuderen van het woord. De andere helft wordt verkregen door het ontwikkelen van geestelijke gaven, voornamelijk de gave van wijsheid, kennis en onderscheidingsvermogen (1 Kor. 12:8–10). Het is belangrijk om de Schrift te bestuderen (2 Tim. 2:15) in onze zoektocht naar de waarheid. Maar dit is niet genoeg. We hebben ook een geestelijke kant die ontwikkelt moet worden, want het is de Heilige Geest die ons leidt naar de volle waarheid (Joh. 16:13).

We moeten Hem prijzen en aanbidden in BEIDE – geest en waarheid. Vele groepen specialiseren zich in Bijbelstudie om de waarheid te leren, maar zij negeren de geestelijke gaven. Anderen focussen zich zoveel op het ervaren van geestelijke gaven dat zij het bestuderen van de Schrift negeren. De winnende combinatie is een balans tussen zowel geest als waarheid.

Velen zijn gehinderd in het verleden door de leer dat we wet is tenietgedaan of ‘heeft afgedaan’. Zij realiseren zich niet dat Jezus de wet heeft vervuld (Mat. 5:17–19) en dat Paulus haar heeft ‘bevestigd’ (Rom. 3:31). Paulus legt heel duidelijk uit dat het niet het doel van de wet is om iemand te rechtvaardigen, maar juist om te ons leren wat zonde is (Rom. 3:20). Johannes zegt uitdrukkelijk dat ‘zondigen Gods wet overtreden is’ (1 Joh. 3:4).

Het wegdoen van de wet had als consequentie het legaliseren van zonde zodat de mens in overtreding kon gaan in welke zonde dan ook met de immuniteit van goddelijke vervolging. Als onze overheid het voorbeeld van de Kerk zou volgen (en dat heeft zij gedaan), dan zou zij dingen zoals seksuele zonden, abortus en het ‘recht’ van overheidsambtenaren om te liegen tegen het publiek omwille van de ‘nationale veiligheid’ legaliseren. Anderen opperen het legaliseren van het verbouwen van drugs, wat, als dit erdoor komt, een groot gedeelte van ‘zonde’ (misdaad) elimineert in Nederland, met als gevolg het reduceren van de gevangenispopulatie.

Paulus zegt: “want zonder wet is er ook geen overtreding” (Rom. 4:15). Om iets een zonde te laten zijn moet er een wet zijn wat die daad tot zonde bestempeld. Het wegdoen van de wet is een menselijke manier om zonde te legaliseren. Gods manier is om de wet te erkennen en vervolgens de volledige straf te dragen, zoals Jezus deed aan het kruis.

Laten we, met dit in ons achterhoofd, teruggaan naar de verklaring van Paulus in 2 Kor. 5 en de bediening van de verzoening. Paulus zegt in vers 19 dat onze boodschap is dat God de overtredingen (zonde) van de wereld haar niet aanrekent. De opvatting van het Universalisme is, zoals dit ontwikkeld is enkele eeuwen geleden, dat de wet is tenietgedaan op het kruis; daardoor is er geen zonde meer dat wereld kan worden aangerekend. Zij zeggen dat op deze manier God iedereen redt. Zonder de wet is er geen verantwoordelijkheid (schuld) voor de zonde, want Paulus zegt in Rom. 3:19,

“Wij weten dat de wet in alles wat hij zegt alleen tot degenen spreekt die aan de wet zijn onderworpen. Maar uiteindelijk wordt ieder mens het zwijgen opgelegd en staat de hele wereld schuldig voor God.”

Het is nogal wat om te zeggen dat de wereld helemaal geen zonde meer heeft; het is heel wat anders om te zeggen dat God hun zonden hun niet toerekent. De eerste verklaring zegt dat de zonde niet langer bestaat; de tweede erkent het bestaan van de zonde, maar zegt dat Jezus de straf op de zonde heeft gedragen aan het kruis. Het eerste vernietigd de wet; de tweede acht de wet hoog genoeg om haar volledig te betalen.

Universalisme zoekt naar redding voor de mensheid door de wet te vernietigen, waardoor een overtreding van de wet onmogelijk wordt, ongeacht wat iemand zijn naaste aandoet. De aanslagen op 9 september 2001? Zij zullen zeggen dat dit was geen moord was. Want moord bestaat niet meer, omdat de wet betreft moord werd ingetrokken op het kruis.

Uiteraard onderwijs ik geen Universalisme. Ik onderwijs de ‘Leer van Herstel’, en sinds ik dit woord in deze context heb geopperd, heb ik ook het voorrecht om het te definiëren. Het is het geloof dat de gehele schepping zal worden hersteld en worden verzoend met Hem, niet door de wet teniet te doen, maar door haar volledige straf te betalen. Ten tweede, terwijl Jezus het FEIT verkreeg van redding voor alle mensen, verschilde de TIMING van deze redding, dit hangt van iemands ‘orde / eenheid’ (Griekse: tagma) af. 1 Kor. 15:22 en 23 zegt (NBG ’51),

“Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde (tagma, eenheid): Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst.”

Er staat meer dan één opstanding te gebeuren. De eerste ‘eenheid’ zal bestaan uit hen die geroepen worden om te regeren en te heersen met Hem (Op. 20:4–6). De tweede groep zal bestaan uit hen die samen zullen opstaan met de ongelovigen (Joh. 5:28, 29; Luk. 12:46) bij de Grote Witte Troon (Op. 20: 11–13). Deze tweede groep van gelovigen zal niet delen in de eerste opstanding en zij zullen ook niet regeren met Christus gedurende de duizend jaar van het toekomende Loofhuttentijdperk.

Niettemin zullen zij ‘echter worden gered, maar door het vuur heen’ (1 Kor. 3:15). Jezus legt heel duidelijk in Lukas 12:46–49 uit dat die dienaren van God die anderen mishandelen ‘slagen’ zullen krijgen voordat zij hun beloning zullen ontvangen.

De derde groep zijn de ongelovigen zelf, nadat hun tijd van oordeel is voltooid, want er zal een Jubeljaar aanbreken aan het einde der tijden volgens de wet waarin heel de schepping zal delen in de vrijheid en luister van Gods kinderen (Rom. 8:21).

Het grootste verschil tussen het Universalisme en de Leer van Herstel zit hem in dit goddelijke oordeel. De eerste opvatting wijst elke vorm van oordeel af, waardoor niemand rekenschap hoeft af te leggen voor hun werken op aarde en waardoor geestelijke groei overbodig en irrelevant wordt gemaakt. De andere opvatting erkent de realiteit en de ernst van zonde en ziet hoe de volledige prijs is betaald, zoals de wet eist, voor de ultieme verzoening van de schepping, en waardoor gelovigen toch gered worden door hun geloof en ongelovigen door oordeel, tuchtiging en geestelijke groei.

De oordelen van God zijn vastgelegd in de wet zelf. Binnen de wet kan er geen zonde gevonden worden waardoor marteling door fysiek vuur geëist wordt. Het vuur is de ‘vurige wet’ zelf (Deut. 33:2, SV). Zijn woord is als een vuur (Jer. 23:29), want het doel van het vuur is reiniging en zuivering en het verwijderen van afval om zodoende het perfecte en gewenste resultaat te verkrijgen. Dit kunnen we specifiek terug zien in het feit dat de slagen die de tweede groep gelovigen moeten ondergaan worden omschreven als ‘vuur’, hoewel ze niet dus niet letterlijk verbrand worden. Lukas 12:49 vat die passage samen met de volgende uitspraak van Jezus:

“Ik ben gekomen om op aarde een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde!”

Het verlangen van Jezus was niet het uitzien naar een dag dat de mensen voor eeuwig en altijd gemarteld zouden worden in een letterlijk vuur. Het ‘vuur’ dat Hij op aarde zou ontsteken werd in de vorige verzen al gedefinieerd als veel of weinig slagen, dat weer direct afkomstig is uit de wet in Deut. 25:2 en 3,

“… dan zal, indien de schuldige slagen verdiend heeft, de rechter hem doen neerliggen en hem in zijn tegenwoordigheid een aantal slagen doen geven in overeenstemming met zijn schuld. 3 Veertig slagen zal hij hem doen geven, niet meer; opdat niet, wanneer hij hem nog meer slagen zou laten geven, uw broeder in uw ogen verachtelijk zou worden.”

Er is een limiet voor het aantal slagen dat een zondaar kon ontvangen voor misdragingen, net zoals er een limiet is voor het aantal jaar dat misdadigers als slaaf moesten werken. De wet van het Jubeljaar limiteert de tijd van slavernij en onterving tot een maximum van 49 jaar (Lev. 25:10). Dit is de genade van de wet van het Jubeljaar en de wet van slagen. De gerechtigheid van God omvat geen eindeloze straf. Evenals de genade van God niet verkregen kan worden zonder gerechtigheid.

Dus aan het einde van de ‘vuurpoel’, als het ‘vuur’ zijn werk gedaan heeft, zal de zonde volledig gezuiverd zijn en heel de schepping herteld. De wet veroordeeld niemand tot marteling, want marteling wordt alleen maar gerechtvaardigd binnen de traditie van de mensheid. In plaats daarvan worden de ongelovigen (misdadigers) ‘verkocht’ en geplaatst onder het gezag van een rechtschapen man die hen gerechtigheid zal bijbrengen door tuchtiging (indien nodig) en arbeid. Maar zelfs voor misdadigers is er een Jubeljaar, want op die dag zal alle schuld ( de aansprakelijkheid voor de zonde) opgeheven worden waardoor ieder mens hersteld wordt tot zijn eigen erfenis (Lev. 25:40 en 41). Gods doel met de schepping zal dan vervuld worden, waardoor God zegeviert en niet faalt.

Het Jubeljaar is de wet van genade, waar ieders schuld wordt opgeheven ongeacht of deze volledig of nog niet helemaal is terugbetaald. En toch is de tijd voorafgaand aan dit Jubeljaar en tijd van oordeel en tuchtiging voor de zondaar, waardoor hij rechtvaardigheid leert. Jesaja 26:9 zegt,

“Wanneer u een oordeel over de wereld velt, zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren.”

De profeet begreep heel goed het doel van de goddelijke wet en hij wist dat deze ontworpen was om de mensen tot berouw en herstel te brengen, en niet om hen voor altijd te vernietigen of hen voor altijd te martelen. De wet voorziet dat een zondaar ‘verkocht’ (overgeleverd) wordt in de handen van een ander (Ex. 22:3). De rechter bepaald de duur van zijn straf naarmate de hoeveelheid schuld de zondaar verschuldigd is aan zijn slachtoffers. In dit geval is de schuld natuurlijk veel te groot voor iedere zondaar om zelf te betalen, ongeacht het aantal jaar dat hij als slaaf dient. Daarom moet hij wachten tot het grote Jubeljaar van de Schepping aanbreekt voordat hij hersteld wordt tot zijn eigen erfenis die God voor hem bereid heeft.

Het belangrijkste punt om te begrijpen is dat de wet genade schenkt, samen met gerechtigheid. Binnen de wet is een limiet gesteld voor de duur van oordeel voor zonde. Vanwege deze rede spreekt het Nieuwe Testament veelal over een eonian oordeel – dit is een tijdperk–gebonden oordeel of een oordeel gedurende een eon (tijdperk). Hoewel eonian voornamelijk verkeerd vertaald is met ‘eeuwig’ of ‘voorgoed’, is dit niet de werkelijke betekenis van dit woord. De Letterlijke Vertaling van Young vertaalt Mat. 25:46 als volgt,

“En dezen zullen heengaan naar de tijdperk–gedurende straf, maar de rechtvaardigen naar het tijdperk–gedurende leven.”

Dr. Young erkent dat het Griekse word eonian behoort tot een eon, oftewel een tijdperk – en niet tot eeuwigheid. Hoewel de Schrift overal spreekt over een komend oordeel staat er nergens in de Schrift een leer over een oneindig oordeel. Deze denkwijze is afkomstig vanuit de menselijke gedachte en vanuit de verkeerde menselijke interpretatie van de wet. Mensen zoals Scofield spraken van ‘meedogenloze strengheid’ van de wet, zonder te begrijpen dat de menselijke wetten veelal meedogenloos zijn, met daarbij inbegrepen hun opvattingen over eindeloze marteling in een letterlijk vuur dat ze ‘hel’ noemen. De mens beeld zich in dat Gods gerechtigheid meedogenloos en hard is en dat hun eigen gerechtigheid veel barmhartiger is dan dat van God. Dit is een illusie die voortkomt uit de hoogmoed van de mens.

HOOFDSTUK 3

De Tijdperken

Het Griekse zelfstandig naamwoord aion betekent ‘een eon’ of ‘een tijdperk’. Het bijvoeglijk naamwoord is aionios, dat ‘tijdperk–gebonden’ of ‘behorend tot een tijdperk’ betekent. In de vroege vijfde eeuw, toen Hieronymus het Griekse Nieuwe Testament vertaalde als zijn Latijnse Vulgaat, kon hij kiezen tussen twee woorden in het Latijn die een ruwe equivalent waren van aionian. Dit waren aeternum en seculum. Van aeternum is ons woord ‘eeuwig’ afgeleid, en van seculum komt ons woord ‘seculair’ (wereldgelijkvormig). Aeternus heeft een dubbele betekenis, het betekent zowel (1)

oneindige tijd als (2) een tijdperk of een gelimiteerde tijdsperiode. Dit halen we uit een voetnoot van een geleerde die dit heeft geplaatst in het boek van Augustinus, Stad van God, XXII, i, waar staat,

“De woorden ‘eeuwig’ en ‘eeuwigheid’ (voor altijd) uit het Latijn aeternus, aeternitas, zijn verwant met aevum, wat ZOWEL ‘oneindige tijd’ ALS ‘een tijdsperiode’ betekent, voor de tweede betekenis wordt doorgaans het woord aetas gebruikt.”

Augustinus was een tijdgenoot van Hiëronymus in de vijfde eeuw, maar Augustinus kon geen Grieks. Peter Brown schrijft in zijn boek: Augustinus van Hippo, pag. 36,

“Het falen van Augustinus om Grieks te leren had gewichtige consequenties voor het Recente Roomse onderwijssysteem; hij zal de enige Latijnse filosoof zijn die volkomen ontwetend was van de Griekse taal.”

Dus toen hij het Nieuwe Testament in het Latijn las vertaalde Augustinus het woord aeternus met oneindige tijd, in plaats van een ondefinieerbare tijdsperiode. Zijn invloed zorgde ervoor dat deze definitie de gebruikelijke betekenis van aeternus werd –– en naarmate de eeuwen voorbij vlogen werd het een equivalent van het Griekse woord aionian.

Toch werd Augustinus later op zijn vergissing gewezen, maar het is erg moeilijk om de leer van iemand te corrigeren als deze leer door het grote publiek wordt aangenomen. Dr. F.W. Farrar vertelt ons in zijn boek, Genade en Oordeel, pag. 178,

“Omdat aion ‘tijdperk’ betekent, betekent aionian ‘behorend bij een tijdperk’, of ‘gedurende een tijdperk’, en iemand die beweert dat het ‘eindeloos’ betekent verdedigt een positie die Augustinus twaalf eeuwen geleden praktisch liet varen.”

Er zijn op z’n minst vier goede moderne vertalingen van Engelse Bijbels die een erg nauwkeurige weergave geven van het woord ‘aionian’. Youngs Literal Translation gebruikt ‘tijdperk– gedurend’. Rotherhams The Emphasized Bible gebruikt ‘tijdperk – gebonden’. Wilsons Emphatic Diaglott en Concordant New Testament laten het Grieksewoord intact en gebruiken simpelweg aionian.

Ik draag dit aan om aan te tonen dat ik dit niet zomaar uit mijn duim zuig. Het woord betekent een ondefinieerbare tijdsperiode, dat volgens Dr. Bullinger in Appendix 129 over de Companion Bible ‘gelimiteerd of verlengd kan worden zolang de context van elk voorval dit toelaat’. Andere citaten van geleerden met betrekking tot dit onderwerp kunt u vinden in mijn boek, De Oordelen van de Goddelijke Wet.

Eén van de meest tragische gevolgen van de verkeerde vertaling van aionian is de opvatting met betrekking tot de Tijdperken en specifiek met betrekking tot ‘Het Tijdperk’ dat refereerde aan het komende Messiaanse Tijdperk. We lezen vaak over de ‘de toekomende eeuwen’ (Ef. 2:7, Statenvertaling), ook wel ‘de toekomende tijdperken’. In het bijzonder ook de opmerking in Markus 10:30 waar Jezus spreekt over: “en in de toekomende eeuw het eeuwige leven,” oftewel: “en in de toekomende aion het aionian leven.”

Het toekomende tijdperk (eeuw) wordt over het algemeen ook wel het Messiaanse Tijdperk genoemd. Dit omdat we de twee komsten van Christus begrijpen, we zien dit Messiaanse Tijdperk als het begin van de tweede komst van Christus. Ik ben van mening dat dit de periode van duizend jaar is dat vermeldt wordt in Openbaringen 20:6. Ik noem dit het Loofhuttentijdperk dat aanvangt na de eerste opstanding.

De overwinnaars die zullen delen in deze eerste opstanding zullen degenen zijn die als eerste de onsterfelijkheid verkrijgen in ‘Het Tijdperk’. Terwijl de rest van de doden niet in dit fortuinlijke lot zullen delen, zij moeten namelijk wachten tot dat Tijdperk voltooid is.

Vandaar dat de Bijbel er overal op aandringt om het leven the verkrijgen in ‘Het Tijdperk’. Helaas is deze uitdrukking verkeerd vertaald met ‘het eeuwige leven’, waarmee ‘onsterfelijkheid’ bedoeld wordt. Hierdoor missen we de echte betekenis van deze uitdrukking. Natuurlijk is onsterfelijkheid wel van toepassing, maar het dringt er op aan om een overwinnaar te worden waardoor we deze onsterfelijkheid mogen ontvangen bij de eerste opstanding. Hierdoor verkrijgen we dan onsterfelijk Leven gedurende het ‘Toekomende Tijdperk’, in plaats van hier nog eens duizenden jaren op te moeten wachten.

Kortom, het aionian leven refereert specifiek aan de TIMING van het te verkrijgen leven en niet zozeer aan de KWALITEIT van het leven. Het is het onsterfelijke leven IN HET TIJDPERK en niet zozeer onsterfelijkheid op zich. Matteüs 25:46 zegt,

“En dezen zullen gaan in de eeuwige pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven “ (Statenvertaling).

De vertaling van het woord ‘eeuwig’ komt van het Griekse woord aionian. De Cambridge Bible Commentary van van A.W. Argyle zegt het volgende over Mat. 25:46,

“eeuwige pijn, d.w.z., pijn behorende tot het komende Tijdperk, hetgeen betekent dat het niet voor altijd duurt.”

“eeuwige leven, d.w.z., het leven behorende tot het komende Tijdperk, hetgeen betekent het volledige overvloedige leven in de gemeenschap met God.”

Technisch gezien is deze eeuwige pijn (eeuwige straf, NBG ’51) gereserveerd voor het tijdperk dat volgt op het toekomende tijdperk, want het Oordeel van de Grote Witte Troon vangt aan aan het einde van het toekomende tijdperk. Toch refereert het aionian leven (zie hierboven) aan het Tijdperk dat snel zal komen, want dit is het verlangen van een overwinnaar – om het leven te beërven in het toekomende Messiaanse Tijdperk.

Sommige punten worden behoorlijk technisch uitgelegd daarom heb ik geprobeerd om het zo eenvoudig mogelijk uit te leggen. Ik heb alreeds het concept van de eerste opstanding en het duizendjarig Loofhuttentijdperk behandeld in andere boeken zoals o.a. ‘The Purpose of Resurrection’, daarom hoop ik dat de meesten van jullie al meer weten over deze fundamentele zaken.

Het punt dat ik wil maken is het volgende: als u over ‘eeuwig’ of ‘eeuwigheid’ leest in de Bijbel moet u deze vertaling niet aannemen als een nominale waarde. Het Hebreeuwse woord ‘olam’ en haar Griekse equivalent ‘aion’ heeft als eigenlijke betekenis ‘een tijdperk, oftewel een ondefinieerbare periode van tijd’. Het Hebreeuwse denken in de dagen van Jezus keek uit naar de komst van de Messias, Hij die samen met zijn volk de aarde zou regeren in het Grote Sabbatmillennium. Deze gedachte werd gevormd door de uitdrukking van ‘Het Tijdperk’ en ‘Het aionian Koninkrijk’ (2 Petrus 1:11).

De dingen ‘VAN ZIJN KONINKRIJK’ zullen natuurlijk geen einde hebben (Luk. 1:33). Maar het Koninkrijkstijdperk zelf is het laatste Tijdperk voordat het grote Oordeel een geheel nieuw scenario zal formeren op de aarde. Dit vloeit voort uit de Hebreeuwse zin olam va’ad, oftewel ‘in het tijdperk en verder’ dat gebruikt wordt in Ex. 15:18; Ps. 9:6; Ps. 10:16; Ps. 45:7; Dan. 12:3.

De vertaling van Hieronymus, dat verkeerd geïnterpreteerd is door Augustinus, heeft het begrip van de tijdperken grotendeels uitgeroeid in de Latijnse Kerk en deze lijn is zelfs doorgevoerd in de meest moderne vertalingen. Toch zijn er op zijn minst nog vier (Engelse) vertalingen die de oorspronkelijke betekenis van aion en aionian gebruiken.

Een uitgebreidere studie over dit onderwerp kunt u vinden in hoofdstuk 5 uit ‘The Judgments of the Divine Law’. Er is ook een studie over de vroege Griekse Kerkvaders, deze studie kan gevonden worden in hoofdstuk 6 uit het bovenstaande vermelde boek.

Die studie laat zien dat zij aannamen dat het oordeel over de goddelozen tijdelijk was en dat het oordeel reinigend en zuiverend als doel had zodat zij gered konden worden. Sommige Latijnse Kerkvaders (zoals Augustinus) gingen hier tegenin door te geloven dat het oordeel ‘eeuwig’ was. Uiteindelijk heeft de Roomse Kerk geprobeerd deze twee opvattingen met elkaar te verzoenen door te concluderen dat sommige mensen naar het ‘vagevuur’ gingen en anderen naar de ‘hel’. In beide gevallen namen zij echter aan dat het vuur letterlijk was, in plaats van door het te zien in termen van de goddelijke wet.

Als we eenmaal gaan begrijpen hoe we zijn aanbeland bij de aannames van vandaag de dag, kunnen we iets gemakkelijker de gemaakte fouten uit het verleden zien om zodoende de nodige correcties te maken in onze gedachtegang.

HOOFDSTUK 4

Elke Knie Zal Zich Buigen

Binnen christelijke lofprijzing (opwekking e.d.) is er een bekend lied dat over heel de wereld gezongen wordt. Het lied heet ‘Come, Now is the Time to Worship’. Veel gezangboeken en opwekkingsliederen zijn banaal en vaak ronduit onjuist of misleidend, maar in dit lied zit een grote waarheid. Toch beseffen veel christenen niet wat ze precies zingen. Een tekst uit het lied gaat als volgt:

One day every tongue will confess You are God.

One day every knee will bow.

Still the greatest treasure remains for those

Who gladly choose You now!

De Nederlandse versie staat bekend als Opwekking 539 en gaat als volgt,

Eens zal elke tong U belijden als Heer,

buigt zich elke knie voor U neer.

Toch heeft U het beste aan hem beloofd

die nu in U gelooft.

Bovenstaande is gebaseerd op twee passages, namelijk Phil. 2:10, 11 en 1 Tim. 4:10. In de eerste staat,

“… opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, 11 en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.”

Paulus was op zijn beurt aan het citeren uit Jesaja 45:23-25, waar staat,

“Ik heb bij mijzelf gezworen (een belofte van God): Uit mijn mond komt gerechtigheid voort, een woord dat ik spreek wordt niet herroepen. Voor mij zal elke knie zich buigen en elke tong zal bij mij zweren. 24 ‘Alleen bij de HEER,’ zal men zeggen, ‘is gerechtigheid en macht te vinden.’ Allen die zich tegen hem keerden zullen tot hem komen en beschaamd staan. 25 Heel het nageslacht van Israël zal bij de HEER recht vinden en zich gelukkig prijzen.”

Hier zweert God dat elke knie zich zal buigen en elke tong bij Hem zal zweren. Dit zal natuurlijk plaatsvinden bij het Oordeel van de Grote Witte Troon, daar waar er geen ongelovigen meer zullen zijn. De profeet spreekt vervolgens over het volk in zijn tijd, zeggende in vers 25: “Heel het nageslacht van Israël zal bij de HEER recht vinden en zich gelukkig prijzen.”

Dit zijn dezelfde Israëlieten die zo ongelovig waren dat God hen in ballingschap voerde naar Assyrië en vervolgens met het volk scheidde (Jer. 3:8). Jesaja heeft dit zelf nog meegemaakt en heeft zijn profetie waarschijnlijk na deze scheiding geschreven.

Ongetwijfeld wist hij dat de meeste Israëlieten niet gerechtvaardigd waren door geloof gedurende hun leven op aarde. Toch zegt hij dat op die dag heel het nageslacht van Israël GERECHTVAARDIGD (Statenvertaling) zal zijn, en we weten dat dit alleen kan worden verkregen DOOR GELOOF.

Toch geloven velen onder ons dat ondanks hun rechtvaardigmaking deze zondaren voor altijd verloren zullen gaan door het komende oordeel. Er wordt nergens in de Bijbel gezegd dat iemand alleen maar gered kan worden in dit huidige leven. De Kerk heeft vaak Hebreeën 9:27 geciteerd: “En gelijk het den mensen gezet is, eenmaal te sterven, en daarna het oordeel” (Statenvertaling), met daarbij de verklaring dat iemand alleen in dit huidige leven gerechtvaardigd kan worden. Maar leest u het vers zelf maar eens. Het staat er echt niet.

Het klopt dat de mens eens zal sterven en dat daarna het oordeel zal komen als ze zullen opstaan voor de Grote Witte Troon. Maar Paulus zegt dat ‘elke tong zal belijden dat Jezus Christus is Heer tot eer van God, de Vader’. In 1 Kor. 12:3 zegt Paulus: “Niemand kan ooit zeggen: ‘Jezus is de Heer,’ behalve door toedoen van de heilige Geest.” Onthoud dus dat niemand kan getuigen zonder geraakt te worden door de Heilige Geest. Paulus zegt nogmaals in Rom. 10:9,

“Als uw mond belijdt dat Jezus de Heer is en uw hart gelooft dat God hem uit de dood heeft opgewekt, zult u worden gered.”

Het is tot eer van God – bewerkstelligd door de goddelijke wet – dat elke tong op die dag zal belijden dat Hij is Heer. Als zij dit getuigenis geven komt dit voort uit geloof door de macht van de Heilige Geest. In feite is het ondenkbaar dat iemand de volle macht en majesteit van God wil of kan weerstaan als hij hiermee geconfronteerd wordt. Er zijn vele opwekkingen geweest op aarde waarbij mensen op de grond vielen en hun zonden beleden vanwege de ondoorgrondelijke werking van de Heilige Geest. Hoeveel te meer zal dit gebeuren bij het Oordeel van de Grote Witte Troon?

Toen ik nog jong was hoorde ik vaak de uitspraak dat ‘er geen tweede kans is’. Op zich klopt dit want God laat niets bij geval (kans) gebeuren. Maar zelfs de wet geeft mensen een tweede kans op rechtvaardiging. Het Paasfeest is een viering van het Kruis en het Lam van God dat stierf voor de zonden van de wereld. Wij vieren Pasen vandaag de dag, niet door bloed te smeren op ons huis, maar door het bloed van het ware Lam toe te passen op ons hart en geest (ons ‘huis’). Hierdoor worden we ‘gerechtvaardigd door geloof’.

Maar in Numeri 9:9–11 openbaarde God aan Mozes dat als iemand Pasen niet kon vieren in de eerste maand, hij dit moest vieren in de tweede maand. Dit profeteert van een tweede mogelijkheid op rechtvaardiging.

“‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer iemand van u of van uw nakomelingen onrein is doordat hij met een lijk in aanraking is geweest of wanneer iemand een verre reis maakt, en hij wil toch ter ere van de HEER het pesachoffer bereiden, 11 dan moet hij dat doen in de tweede maand, op de veertiende dag, in de avondschemer. Hij moet er ongedesemd brood en bittere kruiden bij eten.”

De toepassing voor ons zit ‘m hierin: iemand die in aanraking is geweest met de dood (‘een dood lichaam, een lijk’) refereert uiteindelijk aan ons eigen sterfelijke lichaam, het ‘lichaam dezes doods’ (Rom. 7:24, SV). Gelovigen zijn zij die van de dood zijn overgegaan naar het leven (1 Joh. 3:14) en zij zijn rein door het Woord dat tot hen gesproken is (Joh. 15:3, SV). Ongelovigen zijn nog steeds onrein omdat ze nog in aanraking zijn met een dood lichaam. Toch zullen ook zij later, volgens de wet van Mozes, een tweede mogelijkheid krijgen, waaruit blijkt dat God een genadig God is.

Ten tweede, als iemand op een lange reis is (van God af), net zoals de verloren zoon in Lukas 15, zal ook hij een tweede mogelijkheid krijgen op Pasen te vieren. Deze voorzieningen zijn ingesteld tot voordeel van de meerderheid van de mensheid, voor hen die nog dood zijn in hun zonden en met hun hart ver van God verwijderd zijn.

Als God een belofte maakt moeten we dat heel goed bestuderen. Zijn belofte in Jesaja 45 is niet gebaseerd op voorwaarden. Het is simpelweg een verklaring van wat God doet vanwege Zijn eigen wil. Qua aard is het vergelijkbaar met Zijn belofte in Num. 14:21 waar Hij beloofd:

“Doch zekerlijk, zo waarachtig als Ik leef, zo zal de ganse aarde met de heerlijkheid des HEEREN vervuld worden!” (Statenvertaling)

Een dergelijke belofte is niet gebaseerd op de wil van de mens, noch de wil van het vlees, maar enkel op de wil van God (Joh. 1:13). Dit betekent echter niet dat Hij iemand dwingt tot rechtvaardiging, in plaats daarvan geeft Hij iedereen de wil en het verlangen om gerechtvaardigd te worden. Sommigen zullen gerechtvaardigd worden in hun leven; de meeste zullen echter gerechtvaardigd worden bij de Grote Witte Troon. Zij die Hem eerder zullen aannemen zullen overeenkomstig worden beloond. Zij die Hem later zullen aannemen zullen ‘echter worden gered, maar door het vuur heen’ (1 Kor. 3:15).

Dit brengt ons bij de andere twee zinnen van het lied dat we eerder citeerden, gebaseerd op 1 Tim. 4:10,

“Hiervoor zwoegen en strijden wij, omdat wij onze hoop gevestigd hebben op de levende God, die de redder is van alle mensen, bovenal (in het bijzonder) van de gelovigen.”

Er staat dus NIET zoiets: “God een Redder is van alle mensen – oeps! Ik bedoel alle gelovigen.” Het woord dat er moet staan is ‘in het bijzonder’ (Willibrordvertaling ’95). De Concordantie van Strong zegt dat het woord (#3122) ‘de meeste (in de hoogste graad) of in het bijzonder’ betekent.

Paulus gebruikt deze term nog een keer in Fil. 4:22, zeggende: “Al de heiligen groeten u, en meest die van het huis des keizers zijn” (Statenvertaling). In andere woorden, u krijgt in het bijzonder de groet van hen die in dienst zijn van de keizer, maar alle heiligen groeten u.

Op dezelfde manier is Hij de Redder van alle mensen, in het bijzonder van de gelovigen. Er is een bijzondere redding voor de gelovigen, maar Hij zal iedereen redden. En daarom gaat het lied zo verder: “The greatest treasure remains for those who gladly choose You now!”; “Toch heeft U het beste aan hem beloofd die nu in U gelooft!” De overwinnaars zullen opstaan bij de eerste opstanding om met Hem te regeren. Gelovigen zullen worden beloond en ongelovigen zullen worden geoordeeld bij de Witte Troon. Maar iedereen zal uiteindelijk gered worden.

HOOFDSTUK 5

Adam vs. Jezus Christus

De meest omvangrijke leer van Paulus over de opstanding kunnen we vinden in 1 Kor.15. De eerste 21 verzen bewijzen de leer van opstanding die strookt met zijn vroegere opleiding tot Farizeeër. Het belangrijkste verschil is dat hij de opstanding bewijst door Jezus’ opstanding – iets wat geen Farizeeër durfde te doen. Hun confessionele tegenstanders, de Sadduceeën, ontkende het idee van opstanding. Zij waren beïnvloed door de Griekse opvatting dat materie slecht was en dat het doel van de mensheid was om af te komen van dit ‘slechte’ lichaam. Zij onderwezen dat de dood ons bevrijdde van ons sterfelijke lichaam waardoor we, als we waardig genoeg waren, naar de hemel konden gaan met een geestelijk lichaam. Als we toch onwaardig zouden zijn zouden we reïncarneren in een vleselijk lichaam waardoor we nog een mogelijkheid hadden om volmaaktheid te bereiken door morele evolutie.

In 1 Kor. 15:22 en 23 tilt Paulus, nadat hij met de opstanding van Jezus had bewezen dat wij ook zullen opstaan, zijn leer naar een hoger niveau waarin hij het bereik van de opstanding behandeld:

“Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Maar ieder in zijn eigen rangorde.” (NBG ’51)

Hier vergelijkt Paulus Adam met Christus – twee verschillende mensen. Adam zondigde; Christus niet. De zonde van Adam bracht de dood over ons allemaal en onderwierp de hele schepping aan zinloosheid; de rechtvaardiging van Christus bracht het leven over ons allemaal en verloste de hele schepping.

De vergelijking is dat in feite dat de daad van beide mannen het tegenovergestelde effect had op de schepping. Toch betekent het woordje ‘evenals’ dat iets hetzelfde is in deze verklaring. Adam en Christus zijn niet hetzelfde; zonde en rechtvaardigheid zijn niet hetzelfde; dood en leven zijn elkaars tegenpolen. Het enige waarin ze gelijk zijn is dat ‘ALLEN’ worden beïnvloed door deze mannen.

Zoals de zonde van Adam de dood bracht over ALLE mensen en de schepping aan zinloosheid heeft onderworpen (Rom. 8:20), zo bracht de rechtvaardigheid van Christus ALLE mensen het leven en bevrijdde hij de hele schepping. ‘De schepping was niet uit eigen wil aan zinloosheid onderworpen’, dit betekent afgezien van haar eigen wil of keuze of beslissing. Ze was aangetast door de zonde van Adam, en dus niet door haar eigen zonde.

Dit valt onder de Wet van Leiderschap of Autoriteit (Gezag). De beslissingen van iemand met gezag hebben invloed op degenen onder hem, zowel ten goede als ten kwade. Dus zegt Rom. 5:12,

“Daarom, gelijk door één mens de zonde in de wereld ingekomen is, en door de zonde de dood; en alzo de dood tot alle mensen doorgegaan is, IN WELKEN (eph ho) allen gezondigd hebben” (Statenvertaling).

Paulus legt in Romeinen 5 uit dat de zonde van Adam ons allemaal wordt toegerekend. Dit betekent dat wij allemaal verantwoordelijk werden gehouden voor de zonde van Adam, alsof wij die zonde hadden begaan. Wij waren juridisch schuldig en daarom ontvingen wij allemaal de straf op de zonde van Adam. De straf was de dood, oftewel sterfelijkheid. Sterfelijk geworden zijnde, werden we moreel zwak of ziek, hierdoor zijn wij gaan zondigen. Wij ontvingen de dood – in welken (waardoor) allen gezondigd hebben.

De meeste vertalingen die zijn overgenomen van de Latijnse Vulgaat van Hieronymus zeggen ‘omdat allen gezondigd hebben’ (NBG ’51) of ‘want ieder mens heeft gezondigd’ (NBV), alsof we sterfelijk werden omdat wij gezondigd hadden. Dat klopt niet. We zondigen omdat we sterfelijk zijn, niet andersom. We worden sterfelijk geboren voordat we de mogelijkheid hebben om zelf te zondigen.

We zijn sterfelijk vanwege de zonde van Adam, niet vanwege onze eigen zonde. De vertalers hebben Paulus verkeerd begrepen omdat ze dachten dat Paulus een fout had gemaakt. Ze dachten dat hij zijn verklaring in Rom. 6:23 tegensprak: “Het loon van de zonde is de dood.” Zij begrepen niet dat het loon van Adams zonde de eerste dood (sterfelijkheid) was dat tot alle mensen doorgegaan is; en dat het loon van onze eigen zonden de tweede dood is – het oordeel van de wet bij de Grote Witte Troon.

Hoe kan het dan dat de vertalers de apostel Paulus verkeerd begrepen (en het ook oneens met hem waren)? Dit begon zo’n 1600 jaar geleden. Toen Hieronymus de Latijnse Vulgaat vertaalde rond 400 n.Chr. veranderde hij de laatste zin van Rom. 5:12: “omdat allen gezondigd hebben” in plaats van “waardoor allen gezondigd hebben.”

Het Bijbelse Commentaar op Hieronymus geeft op pagina 307 toe dat deze vertaling een serieus probleem veroorzaakte door Paulus in tegenspraak te laten zijn met zichzelf in hetzelfde vers:

“De moeilijkheid die vaak gevonden wordt is dat het lijkt dat Paulus in 5:12c–d iets heel anders zegt dan in 12:a–b. Aan het begin van het vers worden zonde en dood toegeschreven aan Adam; maar nu lijkt de dood te wijten aan de daden van de mens.”

Hieronymus’ gebrek aan inzicht werd hierdoor ook doorgegeven aan de meeste moderne vertalers. Slechts een paar beseften dat Paulus hier over twee soorten van dood sprak: de eerste als gevolg van de zonde van Adam, en de tweede als gevolg van onze eigen zonden.

Het punt is dat de overtreding van Adam ongedaan werd gemaakt door Christus wiens rechtvaardigheid en rechtvaardige daad aan het kruis het leven gaf aan de hele schepping. Beide daden werden gedaan buiten onszelf, niet vanwege onze wil. Daarom, zoals we deelden in het gevolg van Adams zonde voordat onze wil werd gevormd, delen wij ook in de redding die Christus rechtvaardige daad tot stand bracht, dat ook gedaan is buiten onze eigen wil. Zoals Adams zonde resulteerde in sterfelijkheid voor iedereen, zo ook resulteert Christus’ rechtvaardige daad de gift van het leven voor iedereen aan het einde.

De enige waarschuwing dat 1 Kor. 15:23 ons geeft is dit: “Maar ieder in zijn eigen rangorde.” Niet iedereen zal de onsterfelijkheid tegelijkertijd verkrijgen. Jezus stelde het FEIT van universele verzoening vast, maar de TIMING wordt bepaald door onze wil en daden. De overwinnaars zullen het aionian leven verkrijgen (‘het leven in Het Tijdperk’) bij de eerste opstanding (Op. 20:4–6) zodat zij met Hem kunnen regeren gedurende het duizendjarige Loofhuttentijdperk.

De rest van de gelovigen zullen het leven (onsterfelijkheid) verkrijgen als de duizend jaar voorbij zijn. Dit is het moment van de algemene opstanding waarbij IEDEREEN die nog in hun graf verblijven “Zijn stem zullen horen en uit hun graf zullen komen” (Joh. 5:28, 29). Dit omvat zowel de ongelovigen als de rest van de gelovigen die de eerste opstanding hebben gemist.

Degenen die Christus hebben afgewezen in hun leven op aarde zullen samen met de grote meerderheid van de mensheid die nooit de mogelijkheid hebben gehad om Hem te horen in hun leven Hem belijden als Heer bij de Grote Witte Troon. Daar zullen zij worden geoordeeld naar hun werken (Op. 20:13). Omdat alle zonde wordt aangerekend als schuld zal de grote Rechter de ‘schuld’ van een ieder bepalen naarmate hun zonden op basis van hun niveau van kennis (Luk. 12:48) en hen dan veroordelen om ‘verkocht’ te worden volgens de wet in Ex. 22:3. De koper zal een overwinnaar zijn, iemand met het karakter van Jezus Christus, die gezag en verantwoordelijkheid gegeven wordt om hem rechtvaardigheid te leren door eigen voorbeeld en zo nodig door geweld. Dit oordeel zal duren tot het Jubeljaar van de Schepping.

Deze manier van Bijbelse slavernij (het zijn van een slaaf) is hoe de wet de schuldigen veroordeeld. Alle oordelen van de wet staan bekend als ‘vuur’. Deze totaliteit van oordelen wordt de ‘vuurpoel’ genoemd (Op. 20:14).

Niemand zal worden gemarteld, want marteling is geen oordeel binnen de Bijbelse wet, noch is het één van de vruchten van de Geest, noch is het overeenkomstig met het karakter van God dat geopenbaard is in Christus. Sommigen zullen 40 slagen met een zweep ontvangen, volgens de wet die Jezus aanhaalt in Zijn gelijkenis in Lukas 12:48, maar Jezus noemt dit een ‘vuur’ in vers 49.

Alle zondaren zijn schuldig volgens de wet en zullen worden ‘verkocht’ aan het lichaam van Christus, zodoende komen zij onder het gezag als ‘dienaren’ of ‘slaven’. Maar omdat zij volmaakt de liefde van Christus zullen manifesteren zullen zij iedereen met de liefde van God behandelen en zullen ze worden belast met de verantwoordelijkheid om hen te onderwijzen in de wegen van God. Daarom zegt Jesaja 26:9,

“… Wanneer u een oordeel over de wereld velt, zullen de mensen op aarde gerechtigheid leren.”

Het vuur is het Woord van God, waar de ‘vurige wet’ bij inbegrepen is (Deut. 33:2). Het is de openbaring van het rechtvaardige karakter van God Zelf, want Hij openbaarde Zich aan Israël als zijnde vuur. Hij is een ‘verterend vuur’ (Deut. 4:24). Als Hij komt in de doop van vuur heeft dit als doel om ‘het vlees’ te verteren om onze sterfelijke lichamen levend te maken (Rom. 8:11).

Het vuur representeert ook de glorie van God, dat de hele aarde zal bedekken zoals het water de zee bedekt. Het water bedekt voor 100 procent de zee; zo zal ook Zijn glorie 100 procent van de aarde bedekken.

De schepping zelf verkeerd vandaag de dag in barensweeën onder de overheersing van de zonde, en het ziet reikhalzend uit naar de openbaring van Gods kinderen (Rom. 8:19). Niet alleen de mensheid, maar alles in de schepping zal beïnvloed worden door de rechtvaardige daad van Jezus Christus. Zoals Adam heerschappij was gegeven over alle dingen en leiderschap over iedereen, zo is ook Christus, de Laatste Adam, het leiderschap gegeven over iedereen.

Toen Adam zondigde werden hij en zijn vrouw en kinderen verkocht om de schuld te betalen die hij niet kon betalen. In feite is zijn gehele landgoed verkocht om deze schuld te betalen en nog steeds was dit onvoldoende om de schuld te betalen. Jezus sprak hierover in een gelijkenis in Mat. 18:25,

“Omdat hij niets kon terugbetalen, gaf zijn heer bevel dat de man samen met zijn vrouw en kinderen EN ALLES WAT HIJ BEZAT verkocht moest worden, zodat de schuld kon worden ingelost.”

Jezus kwam als de laatste Adam om de vloek ongedaan te maken en om de volledige schuld af te betalen die Adam niet kon betalen. Hierdoor verloste Hij niet alleen Adam, maar ook zijn vrouw en kinderen (afstammelingen) en het gehele landgoed (de schepping). Alles dat verloren was in Adam is verlost in Christus. Vandaar dat 1 Joh. 2:2 zegt,

“Hij is het die verzoening (bedekking) brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld.”

Stel dat je voor dat u een winkel vol met handelswaar zou opkopen. Als de tijd daar is dat u de sleutel ontvangt zou u dan tevreden zijn als u naar binnen zou lopen en tot de ontdekking kwam dat er nog maar een paar artikelen in de schappen stonden? Natuurlijk niet. Als u de hele winkel opkocht zou u niet rusten tot u alles zou krijgen waar u recht op had. Jezus betaalde voor de zonden van de hele wereld met Zijn bloed, dat veel meer waard is dat heel de schepping bij elkaar. Hij zal niet tevreden zijn totdat Hij alles ontvangt wat Hij gekocht heeft.

In Matteüs 13:44 vertelt Jezus een korte gelijkenis om ons te leren hoe omvangrijk Zijn werk op het kruis is:

“Het is met het koninkrijk van de hemel als met een schat die verborgen lag in een akker. Iemand vond hem en verborg hem opnieuw, en in zijn vreugde besloot hij alles te verkopen wat hij had en die akker te kopen.”

In vers 38 zei Jezus dat “de akker de wereld is.” We weten uit Exodus 19:5 dat Israël Gods kostbaar bezit (eigendom) is. Jezus Zelf is de ‘man’ in de gelijkenis, die zoekt en de verloren schapen van het Huis van Israël vind (Ezechiël 34:11). Als iemand op een schat stuit dat begraven is in een akker behoort de schat rechtmatig toe aan degene die de akker bezit. Vanwege deze reden kon de man in de gelijkenis simpelweg niet de schat claimen zonder eerst de akker te kopen. Als hij dit wel zou doen zou dit diefstal zijn.

Dus Jezus vond Israël en om dat ‘kostbare bezit’ te verkrijgen heeft Hij de akker – DE WERELD – gekocht. Dus of iemand de schat interpreteert als Israël de natie of de christenen, beiden vertegenwoordigen een deel van de mensheid verborgen in de wereld

Ongeacht wat onze kijk hierop is, één ding is zeker: Jezus kocht de hele wereld om zodoende de schat te verkrijgen. Over alle dingen voerde Adam heerschappij (Gen. 1:26–28). Psalm 8:7 herhaalt dit: “Gij hebt alles onder zijn voeten gezet” (SV). Adam heeft alles verloren, maar de Laatste Adam heeft alles verlost. Dus het Nieuwe Testament past dit toe op Christus in Heb. 2:6 – 8, onder wiens voeten alle dingen nu rechtmatig zijn gezet. In feite is Psalm 8:6 het meest geciteerde Schriftgedeelte in het Nieuwe Testament. Vanwege deze reden moet het gezien worden als één van de belangrijkste begrippen om te bestuderen.

HOOFDSTUK 6

Alle Dingen Onder Zijn Voeten

Toen God alle dingen schiep noemde Hij het ‘goed’ in elke stadia van schepping en vervolgens aan het einde ‘zeer goed’ (Gen 1:31). Zonde was niet ingebouwd binnen de schepping maar werd een latere invasie, om het zo maar te zeggen. Maar naarmate de tijd verstreek begon men de denken dat het kwaad inherent is aan de schepping en dat materie zelf slecht is.

Al snel bouwden ze theologieën op dit misverstand waarbij goed en slecht, licht en duisternis, geest en materie, voor eeuwig elkaars tegenpolen waren. Over de val van de mens werd gezegd dat dit een kwestie was waarbij licht vermengd werd met duisternis en goed met slecht. Dus het logische doel van de geschiedenis was deze twee tegenovergestelde ‘koninkrijken’ te scheiden binnen hun respectievelijke gebieden.

Deze dualistische theologie veronderstelde dat goed en slecht eeuwige koninkrijken waren die voor altijd samen zouden bestaan. Het uiteindelijke doel was om de mensheid te verdelen in de hemel en de hel en dat al het kwaad en duisternis voor altijd zou bestaan als een donkere vlek binnen Gods schepping.

Tot aan de vijfde eeuw n.Chr. had de Kerk zich overvloedig verzadigd met deze onbijbelse theologie en begon zij deze leer te adopteren als haar officiële en eigen leer, met als gevolg dat degenen die hier tegenin gingen vervolgd werden. Dit was één van de grootste tragedies in de gehele geschiedenis van het christelijke gedachtegoed.

Zoals ik het zie is de zonde tijdelijk. Omdat het een begin had zal het ook een einde kennen. Het hele idee van ‘herstel’ verondersteld dat de geschiedenis een proces is waarin God ons de gevolgen van de zonde laat zien voordat uiteindelijk alle dingen worden hersteld onder Zijn voeten, net zoals dit in het begin was. Door dit proces zullen we meer toenemen in volwassenheid dan dat we waren bij ons naïeve begin. In Genesis 1:26 lezen we,

“En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt” (Statenvertaling).

Hier wordt het heersersmandaat gegeven aan de mens en vanaf dit punt begon de mens autoriteit te voeren onder Gods soevereiniteit. Door de zonde werd de mens schuldenaar in de ogen van de wet en daarom werd hij ‘verkocht’ in slavernij als ‘slaaf van de zonde’ (Rom. 6:17). Samen met hem werd ook zijn vrouw, kinderen (afstammelingen) en zijn gehele landgoed, dat de aarde was, verkocht.

Technisch gezien werd hij aan de aarde zelf verkocht, waardoor hij legaal een aards mens werd met een vleselijke geest. Hierom zegt Gen. 3:17: “zo zij het aardrijk om uwentwil vervloekt” (SV). Vers 19 zegt: “In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert” (SV). In de goddelijke wet (Ex 22:1–4) moest een dief ‘verkocht worden voor een bedrag ter waarde van het gestolene’ als hij de vereiste vergoeding niet kon betalen. Degene die de dief kocht kocht in wezen de arbeidskracht van hem voor een bepaalde tijd, hierom moest de koper de vergoeding betalen aan het slachtoffer die de dief, door zijn daad, schuldig was aan het slachtoffer.

Het feit dat Adam nodig was als arbeidskracht voor de aarde tot zijn dood – en zelfs daarna claimde de aarde hem – laat zien dat de aarde de legale verlosser was in dit geval. De aarde was natuurlijk niet in staat om te voldoen aan de verplichting om de schuld te betalen voor Adams zonde. Hierdoor kwam ook de aarde zelf onder de ‘vloek’ te staan. Vervloekte Tijd bestaat altijd uit termen van 414 jaar cycli. In dit geval kwam de vloed over de aarde (vanwege het niet vergoeden van de schuld) na 4 x 414 jaar. Een studie naar de genealogieën in Genesis 5 bewijst dat de vloed plaats vond na 1656 jaar na Adam, oftewel 4 x 414 jaar.

Deze wet openbaart ook het principe van verlossing, want degene die een schuldenaar kocht (samen met zijn schuld nota) stond bekend als een verlosser. Jezus was natuurlijk de grote Verlosser, die betaalde voor de zonde van Adam en voor de zonde van heel de wereld (1 Joh. 2:2). Wat de aarde niet kon, kon Jezus wel. Paulus verkondigt dit in Romeinen 6 waar hij gelovigen herinnert aan het feit dat volgens de wet van lossing zij vrij waren om te stoppen met zondigen, omdat zij waren vrijgekocht met een prijs.

Nu moesten zij een nieuwe Meester dienen, in plaats van te blijven in de zonde. De wet van lossing maakt dit duidelijk in Lev. 25:53 waar het het volgende zegt over de verloste schuldenaar:

“Als een dagloner zal hij van jaar tot jaar bij hem (d.i. de verlosser) zijn” (SV).

De wet van lossing zet de schuldenaar niet vrij, maar geeft hem enkel een nieuwe meester. In andere woorden, omdat Jezus ons verloste moeten we nu Hem dienen en hebben we niet het recht om te blijven zondigen zodat de genade zal toenemen. Wij zijn alleen maar verlost van het dictaat (of wetten) van de Zonde, die hier wordt geponeerd als onze vorige meester.

Terugkomend op ons oorspronkelijke onderwerp verloor Adam zijn autoriteit over de aarde door de zonde, waardoor de aarde autoriteit kreeg over hem. De wet van lossing in Lev. 25:49 creëerde voor de schuldenaar een voorziening om voor zijn eigen vrijheid te betalen, namelijk: “wanneer hij weer over voldoende middelen beschikt, zich zelf vrijkopen (lossen).” In de uiterste zin kon natuurlijk geen mens zichzelf verlossen van de slavernij van de zonde. Het was een onbetaalbare schuld. Om deze reden werd de hele wereld onderworpen aan de wet – oftewel, de straf op de wet, dat de mens tot slavernij verordende aan de aarde.

Jezus kwam als onze naaste bloedverwant met het recht op lossing, Hij kwam zowel uit het zaad van Abraham als uit vlees en bloed dat duidt op verwantschap met Adam (Heb. 2:14). De prijs voor verlossing was Zijn leven, Zijn bloed aan het kruis, dat weliswaar veel meer waard was dan de schuld dat de gehele mensheid ooit aan zonde had bedreven.

Toch was Hij bereid om deze prijs te betalen om de mensheid en Zijn schepping te verlossen. Gebaseerd op de wet van lossing kwam vervolgens de gehele schepping in Zijn dienst te staan, want Hij kocht en verkreeg het goddelijke recht op het heerserschap dat Adam had verloren. Daarom lezen we in Heb. 2:7–9,

“Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, 8 alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen. Want bij dit: alle dingen [hem] onderworpen, heeft Hij niets uitgezonderd, dat hem niet onderworpen zou zijn. DOCH THANS zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn; 9 maar wij zien Jezus, die voor een korte tijd beneden de engelen gesteld was vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor een ieder de dood zou smaken, met heerlijkheid en eer gekroond” (NBG ’51).

De eerste helft is een citaat uit Psalm 8:4–6, dat op zijn beurt weer refereert aan Adams Heersersmandaat over de aarde. Het boek Hebreeën past dit op Jezus Zelf toe vertellende dat het al van de schepping (panta) is onderworpen aan Hem. Het ‘al’ wordt verder gedefinieerd tot ons voordeel zodat wij dit niet kunnen misvatten: “Want bij dit: alle dingen [hem] onderworpen, heeft Hij NIETS uitgezonderd, dat hem NIET onderworpen zou zijn.”

In onze huidige tijd zien we DOCH THANS niet dat alle dingen aan Hem onderworpen zijn (vs. 8). Nog steeds heerst er veel zonde en strijd op aarde. Dit betekent echter niet dat Hij hen nog niet gekocht heeft. Het betekent niet dat zij verloren zullen zijn bij het einde, want dit zou erop duiden dat in de eerste plaats eigenlijk niet alle dingen onderworpen zijn aan Hem. Maar het FEIT van universele verzoening is al reeds verkregen aan het kruis. Het is alleen een kwestie van tijd voordat dit openbaar wordt op aarde. Nogmaals citeert Paulus in Ef. 1:21–23 Psalm 8 waar hij praat over het bereik van de heerschappij van Christus,

“… hoog boven alle hemelse vorsten en heersers, alle machten en krachten en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze wereld maar ook in de toekomstige. 22 Hij heeft alles (alle dingen, ‘panta’) aan Zijn voeten gelegd en Hem als Hoofd over alles aangesteld, voor de Kerk, 23 die Zijn lichaam is, de volheid van Hem die alles in allen vervult.”

In 1 Kor. 15:22–28 legt Paulus het concept van het Herstel van Alle Dingen tot in elk detail uit. Als eerste behandeld hij de te bewijzen stelling in vers 22,

“Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden.”

Vervolgens toont hij aan dat niet iedereen tegelijk ‘levend gemaakt wordt‘. Vers 23 zegt:

“Maar ieder in zijn eigen rangorde.”

We hebben eerder gezien dat het woord ‘rangorde’ komt van het Griekse woord tagma, dat ‘eenheid’ betekent.

Paulus vervolgt zijn uitleg met dat aan het einde Christus ‘moet heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder Zijn voeten gelegd heeft’ (vs. 25). De tekst ‘onder Zijn voeten’ betekent dat Hij hen moet onderwerpen, waardoor zij Zijn dienaren worden. Tot slot openbaart Paulus het einde van dit onderwerp, nadat de gehele mensheid onderworpen is aan Christus en Zijn Koninkrijk. Vers 26 en 27 zeggen,

“De laatste vijand, die onttroond wordt, is de dood, 27 want alles heeft Hij aan zijn voeten onderworpen.”

Het is belangrijk om te begrijpen dat de dood de LAATSTE, en niet de eerste, vijand is die moet worden onttroond (teniet gedaan). De meest moderne eschatologie is gebaseerd op het idee dat Christus spoedig zal komen, waarbij alle heiligen uit de dood zullen opstaan en dus de dood teniet gedaan wordt.

Er zijn echter ook enkelingen die dichter bij de waarheid komen door te zeggen dat Christus zal regeren in het Duizendjarig Rijk tot de Grote Witte Troon, waarbij de dood teniet zal worden gedaan vanwege de algemene opstanding. Met andere woorden zeggen zij dat alle dingen aan Hem onderworpen zullen zijn aan het einde van het Duizendjarig Rijk.

Het probleem met deze opvatting is een ‘tweede dood’ dat zal bestaan na het Oordeel van de Grote Witte Troon (Op. 20:14) waarbij alle ongelovigen onderworpen zullen worden aan de ‘vuurpoel’. Helaas geeft Paulus geen onderscheid weer tussen deze tweede soorten dood in zijn verklaring dat de dood zal worden teniet gedaan. Dit laat enige twijfel toe over welke dood dan teniet gedaan wordt. Maar als we het opvatten als de dood in algemene zin moet het wel refereren aan de tweede dood – en niet de eerste dood (sterfelijkheid).

De vraag wordt alleen beantwoord als we de onttroning van de dood koppelen aan de onderwerping van alle dingen onder Zijn voeten in vers 27:

“… want er staat: ‘Hij heeft alles aan zijn voeten gelegd.’ Wanneer er ‘alles’ staat, is dat natuurlijk uitgezonderd degene (God de Vader) die alles aan hem onderwerpt. 28 En op het moment dat alles aan hem onderworpen is, zal de Zoon zichzelf onderwerpen aan hem die alles aan hem onderworpen heeft, opdat God over alles en allen zal regeren.”

Deze verzen laten ons, samen met Heb. 2:6–8 en Ef. 1:21–23, zien dat er GEEN UITZONDERINGEN zijn (naast God de Vader) binnen het bereik van Zijn heerschappij over de mensheid en de schepping. Kol. 1:16–20 bekrachtigt dit met de woorden,

“Want door Hem zijn alle dingen (ta panta, ‘het al’) geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen... 20 En dat Hij, door Hem vrede gemaakt hebbende door het bloed Zijns kruises, door Hem, zeg ik, alle dingen (ta panta) verzoenen zou tot Zichzelven, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen die in de hemelen zijn” (Statenvertaling).

Met andere woorden, God schiep ‘het al’ en verzoende vervolgens ‘het al’ tot Zichzelf door het kruis. Mensen maken vaak bezwaar tegen het idee dat ‘het al’ ook werkelijk alles betekent. Ze opperen dan: “Je moet het in de context zien.” Oké, vooruit, laten we ‘het al’ dan hier in de context bekijken. De context definieert ‘het al’ als datgene dat God heeft geschapen in de hemel en op aarde, zienlijk (zichtbaar) en onzienlijk (onzichtbaar), tronen en heerschappijen inbegrepen. Zeg mij alstublieft welk onderdeel van de schepping Paulus hier overslaat. Er is ernstige verblinding voor nodig om de duidelijke woorden van de apostel Paulus niet voor waar aan te nemen.

Zie in hoeveel manieren het Herstel van Alle Dingen onderwezen wordt in de Schrift.

Ten eerste is er een wet van het Jubeljaar, waarbij alle schulden (zonden) aan het einde van de oordeelstijd geannuleerd worden.

Ten tweede is er Gods eed in Num. 14:21 om de hele aarde met Zijn heerlijkheid te vervullen.

Ten derde zegt Jezus dat als Hij ‘van de aarde verhoogd’ (gekruisigd) wordt, Hij ALLEN tot Zich zou trekken (letterlijk, ‘slepen’).

Ten vierde citeert Paulus Jesaja in Phil. 2:10 en 11 dat ‘elke knie’ zich zal buigen en ‘elke tong’ zal belijden dat Jezus Christus is Heer.

Ten vijfde citeert Paulus meerdere keren Psalm 8 om aan te tonen dat ‘het al’ aan het einde onderworpen zal worden aan Christus.

De enige reden waarom mensen Paulus’ onderwijzingen beledigend vinden komt omdat ze eigenlijk helemaal niet willen dat alle zondaren gered worden. Zij geven hun geld aan de Kerk ten bate van de ‘te redde zielen’ die ze nog nooit ontmoet hebben, maar zij willen niet dat bepaalde mensen gered worden omdat zij vinden dat zij een eeuwige straf ‘verdiend’ hebben.

Het komt op drie primaire bezwaren neer. Als eerste wordt er gezegd dat sommige mensen zulke grote zondaren zijn dat hun schuld aan de wet de waarde van het bloed van Christus overstijgt. Hiermee wordt gezegd dat het bloed van Christus niet voldoet aan de zonde van de hele wereld. Het tweede bezwaar zegt dat Christus betaald heeft voor de zonde van de hele wereld, maar dat het meeste ontoereikend was, wat vervolgens te wijten is aan de wil van de mens. Dit was het scenario dat door Mozes werd gepresenteerd in Numeri 14. Het antwoord van God hierop was dat de hele wereld vervuld zou worden met Zijn heerlijkheid en niet alleen het volk Israël.

Het derde bezwaar zegt dat God de wereld niet genoeg liefheeft om werkelijk heel de schepping vrij te kopen met Zijn bloed. Hier is de opvatting van beperkte verzoening op gebaseerd. Hiermee wordt gezegd dat God slechts enkelen heeft verkoren om gered te worden en vervolgens met Zijn soevereine wil heeft besloten om alle anderen te verstoten (verdoemen). Maar Jezus zegt juist in Johannes 3:16: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad.”

Degenen die niet willen dat de hele mensheid gered wordt zijn zij die nog niet in de geest van Christus delen. Degenen die wrok koesteren in hun hart jegens anderen die hen vroeger misbruikt of onrecht aangedaan hebben zijn zij die de liefde van Christus niet kennen.

Maar degenen die kennis hebben genomen van de God van de Bijbel en van de liefde van Christus waarmee ze tot inzicht zijn gekomen zijn degenen die God traint om zowel nu als in de toekomende Eeuw (Tijdperk) met Hem te regeren.

HOOFDSTUK 7

De Wetten van Verlossing

Toen ik als kind opgroeide als zoon van een zendelingsechtpaar in de Filippijnen zongen we veelal over Christus onze Verlosser. Mijn moeder, die Zweeds is, leerde ons het oude Zweedse lied: “Thanks to God for my Redeemer.” Ik herinner mij ook Fred Ruhl, Roy Thomas en Roy’s vader die met hun machtige stemmen de oude hymne zingen, die in 1876 geschreven is door Philip Bliss met de naam: “I Will Sing of My Redeemer.”

Sing, oh sing, of my Redeemer,

With His blood, He purchased me.

On the cross, He sealed my pardon,

Paid the debt, and made me free.

De Nederlandse versie staat bekend als Opwekking 226 en gaat als volgt,

Zing, o zing van mijn Verlosser.

Met zijn bloed kocht Hij ook mij:

Aan het kruis schonk Hij genade,

droeg mijn schuld en ik was vrij.

Misschien werd er aangenomen dat wij de betekenis van een verlosser wisten, maar ik kan mij geen enkele preek of Bijbelstudie herinneren waarin ons werd uitgelegd wat nu een verlosser eigenlijk was. Daarom ontdekte ik dit pas decennia later in de wet van Mozes en kon ik het, naast op mijzelf, toepassen op de hele schepping.

U kunt van alles kopen, maar u kunt alleen datgene verlossen dat eerst van u was. In mijn beginjaren was ik onderwezen dat ik in zonde was ontvangen en geboren en dus vanaf mijn begin ‘verloren’ was. Hierdoor geloofde ik dat Jezus mij niet echt kon ‘bezitten’ totdat ik een gelovige werd en mijzelf aan Hem gaf. Het kwam in me op dat Jezus mij misschien wel gekocht had, maar dat Hij niet echt mijn Verlosser was. Of de Bijbel klopte niet of mijn Bijbelse begrip klopte niet.

De Bijbel won dit geschil. Ja, Hij is weldegelijk mijn Verlosser, omdat ik een deel van de schepping ben, waar Hij bezit op heeft volgens het recht van scheppen. In andere woorden, het beeld is groter dan alleen de individuele basis. Toen Adam ‘verkocht’ werd in slavernij werden ook zijn kinderen verkocht samen met zijn hele landgoed (‘de schepping’). Dus Jezus kwam om datgene te verlossen dat Hij bezat, maar dat later is verkocht volgens de goddelijke wet. En ik was een deel van datgene dat Hij bezat in het begin.

De Bijbel begint met: “In het begin schiep God de hemel en de aarde”. Dit vers stelt Gods eigendomsrecht vast, samen met andere rechten die samengaan met het eigendomsrecht. Hij bezit dit vanwege de scheppingsdaad. Zo gaat ook een ander lied: “This is My Father's world.” Toch werd alles verkocht in de Kosmische Onderpandwinkel om zo de zonde van Adam te betalen. En zelfs toen was de schepping zelf, tezamen met al haar rijkdom en natuurlijke bronnen, niet in staat om de kleinste zonde te betalen.

Daarom gingen we een tijd van slavernij tegemoet, zoals de wet eist. Als iemand de schuld voor de zonde niet kon terugbetalen moet hij ‘verkocht worden voor het bedrag ter waarde van het gestolene’ (Ex.22:2). Als de schuldenaar werd gekocht door een niet-bloedverwant, die waarschijnlijk geen liefde had voor de schuldenaar, zou de opkoper dit alleen doen met het oog op zijn eigen rijkdom en niet voor de welvaart van de slaaf-schuldenaar. Maar als uitweg in een dergelijke situatie was een naaste bloedverwant het recht op lossing gegeven (Lev. 25:47–49), zolang hij maar genoeg geld had om de schuld te betalen. Lev. 25:48 zegt,

“Nadat hij zich zal verkocht hebben, zal er lossing voor hem zijn; een van zijn broeders zal hem lossen” (Statenvertaling).

Dus een vriend kan dan wel het geld hebben om de schuldenaar te lossen, maar hij heeft niet het recht op lossing. De meester van de slaaf is niet verplicht om zijn slaaf te verkopen aan een niet-bloedverwant – ongeacht de prijs. Het recht van een meester om het losgeld te weigeren overruled het recht van een vriend om hem vrij te kopen. Maar als een bloedverwant zich aandient met het vereiste geld om het overgebleven gedeelte van de schuldnota af te betalen heeft de meester van de slaaf geen keus. De lossing door een bloedverwant staat boven het verlangen van de meester om de slaaf zelf houden.

Dit is een enorm belangrijke wet als we dit op Jezus toepassen, want Hij is de Verlosser van de Schepping. Om deze reden is Jezus gekomen als een mens van vlees en bloed.

Hebreeën 2:11 zegt: “Daarom schaamt hij zich er niet voor hen zijn broeders en zusters te noemen.”

De verzen 14 en 15 zeggen,

“Omdat die kinderen mensen zijn van vlees en bloed, is de Zoon een mens geworden als zij om door zijn dood definitief af te rekenen met de heerser over de dood, de duivel, 15 en zo allen te bevrijden die slaaf waren van hun levenslange angst voor de dood.”

Vers 16 zegt vervolgens dat Hij specifiek kwam als een afstammeling van Abraham. Hij kwam dus als naaste bloedverwant op twee niveaus: ten eerste als vlees en bloed om Zich zodoende te kwalificeren als Bloedverwant Verlosser van Adam, en ten tweede als een afstammeling van Abraham om zodoende Israël te verlossen.

Ons voornaamste onderwerp is het feit dat Hij kwam als een vlees en bloed ‘Zoon des Mensen’ om zodoende zijn recht op lossing veilig te stellen als naaste bloedverwant van Adam. De wet zegt dat Hij het juridische recht had om de hele mensheid vanaf Adam te verlossen, samen met het hele landgoed dat Adam verloren had.

De gevolgen hiervan zijn enorm. Stel u voor dat u een heel landgoed, met de inhoud inbegrepen, zou willen verlossen. Als u vervolgens het land zou claimen en er dan achter zou komen dat er maar weinig van het land over is, zou u dan tevreden zijn? Natuurlijk niet! Jezus heeft alles verlost wat Hij geschapen heeft voordat het verkocht werd aan de Kosmische Onderpandwinkel. Hij had de middelen om dit te doen, want zelfs de schepping was niet in staat om te betalen voor de zonde van Adam, maar Zijn leven en bloed zouden zeker genoeg zijn om alle begane zonden vanaf Adam tot het einde van de wereld te betalen. Zijn bloed is zelf meer waard dan dat.

Jezus had dus de MIDDELEN om heel de schepping te verlossen, en als onze naaste Bloedverwant had Hij ook het juridische RECHT op verlossing. De enige vraag die dan overblijft is deze: WILDE Jezus eigenlijk wel de hele schepping verlossen of, zoals het Calvinisme leert, is hij tevreden met een paar dingen die Hij gekocht heeft met Zijn bloed?

Dit is werkelijk een vraag betreffende het bereik van de liefde van God. Houdt Hij van alles dat Hij gemaakt heeft? Wil Hij het echt hebben? Of heeft Hij bij het begin bepaald om slechts een klein gedeelte te verlossen en de rest voor altijd te laten branden?

Hoe vaak heb ik de volgende leer wel niet gehoord: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft”?? Toch wordt deze leer vaak gecombineerd door de leer dat God wel iedereen zou willen redden, maar dat Zijn handen gebonden zijn, omdat ‘Hij een rechtvaardige God is’??

Met andere woorden, Hij zou graag iedereen willen redden, maar de wet verhinderd Hem dit te doen. “Hij is een barmhartige (liefdevolle) God, maar ook een rechtvaardige God,” zeggen ze dan. Zijn rechtvaardigheid laat Hem niet de hele schepping redding. Na een studie over de wet kan ik hier niet mee instemmen. De wet staat aan de kant van Jezus!

De wet van verlossing geeft Hem het recht als Bloedverwant–Verlosser om alles te claimen wat Hij gekocht heeft. Er is hier niets onrechtvaardig aan.

Degenen die het anders leren hebben nooit de wet van verlossing bestudeerd. Het enige vereiste is dat hij genoeg geld moet hebben om de schuld nota te kunnen betalen. Dus wat is het probleem? Er zijn geen juridische beperkingen.

Er is echter één ding dat de wet NIET voorschrijft. Het zegt niet dat een mens zijn bloedverwant ONMIDDELLIJK moet vrijkopen. Er is geen termijn verbonden aan deze wet. De wet vertelt ons alleen dat als hij NIET verlost wordt in die jaren hij vrij zal komen in het Jubeljaar. Lev. 25:54 zegt,

“Maar indien hij op deze wijze niet gelost wordt, dan komt hij in het jubeljaar vrij, hij met zijn kinderen” (NBG ’51).

De tijd van slavernij is de tijd van potentiele verlossing. Maar deze jaren van verlossing eindigen daar waar de wetten van verlossing worden opgeslokt door de wet van het Jubeljaar. Volgens de wet van het Jubeljaar komen alle schuldenaren vrij van hun slavernij aan het einde van elke 49-jaarscyclus. Lev. 25:8–10 vertelt ons over dit Jubeljaar:

“Na verloop van zeven sabbatsjaren, na zeven maal zeven jaar, wanneer er negenenveertig jaren verstreken zijn… 10 Elk vijftigste jaar zal voor jullie een heilig jaar zijn, waarin kwijtschelding wordt afgekondigd voor alle inwoners van het land. Dit is het jubeljaar, waarin ieder naar zijn eigen grond en zijn eigen familie kan terugkeren.”

Aan het einde van zeven sabbatsjaren werd het Jubeljaar uit geroepen en werden alle resterende schulden geannuleerd, dit alles enkel en alleen uit genade. Dit verhinderde eeuwigdurende schulden en een nooit eindigde straf op de zonde. Dit is de Wet van Genade in de Schrift.

Het feit is dat wanneer we omgaan met de uitwerking van dit Plan in het echte leven de meeste mensen op aarde niet instemmen met verlossing, hetzij vanwege onwetendheid van Zijn voorziening of vanwege het verwerpen van deze voorziening en zichzelf proberen te verlossen.

God zal deze verlossing niet opdringen, ondanks Zijn liefde. Maar Hij weet dat aan het einde, nadat de tijd van verlossing zijn beloop heeft gehad en nadat alle zonde is geoordeeld gedurende die tijd, Hij een beroep zal doen op zijn voortreffelijke heerschappij over heel de schepping volgens de wet van het Jubeljaar.

Alles dat van Hem was in het begin zal hersteld worden aan Hem. Dit staat geschreven in de wet van het Jubeljaar, want “indien hij op deze wijze niet gelost wordt, dan komt hij in het Jubeljaar vrij.”

HOOFDSTUK 8

Het Verbond met de Vier Dieren

De Bijbel focust zich voornamelijk op de geschiedenis van het Geboorterecht, dat oorspronkelijk bestond uit het Heersersmandaat – het recht om de aarde te regeren dat was doorgegeven van Adam tot opvolgende generaties. Dit Heersersmandaat eindigde met Jezus Christus, onder wiens voeten alle dingen onderworpen zijn.

Vanwege deze reden verhaalt de Bijbel voornamelijk over de geschiedenis van Israël en Juda, andere volken worden enkel aangehaald als zij met hen in contact komen. Dit betekent echter niet dat God niet om andere volken geeft. Aan Adam was een universele heerschappij gegeven en niet alleen maar een kleine tuin ergens in het Midden Oosten. Zo is ook dezelfde heerschappij gegeven aan Jezus Christus, de Koning over alles. Jesaja 54:5 zegt dat de Verlosser van Israël ‘de God van de hele ganse aarde is’.

De Bijbel spreekt over vijf specifieke verbonden om het grote plan, om alle dingen onder de voeten van Jezus te zetten, vast te stellen. Het woord van God zal altijd in vervulling gaan en God heeft vele ‘beloften’, en ook ‘geloften’, gegeven. Maar de eerste keer dat het woord ‘verbond’ in de Bijbel genoemd wordt is bij Noach in Genesis 9:9 en 10,

“Hierbij sluit ik een verbond met jullie en met je nakomelingen, 10 en met alle levende wezens die bij jullie zijn: vogels, vee en wilde dieren, met alles wat uit de ark is gekomen, alle dieren op aarde.”

Dit verbond is niet alleen met Noach en zijn zonen (de mensen) opgesteld, maar ook met de vogels, het vee en de wilde dieren. Zij zullen allemaal behoorlijk letterlijk profiteren van dit verbond. Maar wat nog belangrijker is is dat deze vier categorieën van levende wezens de hele aarde vertegenwoordigen. Het bereik van dit verbond is uitgelegd in vers 15, namelijk ‘tussen alle levende ziel van alle vlees’ (SV). Vers 16 zegt dat het verbond opgesteld is ‘tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees, dat op de aarde is’ (SV).

De voortdurende herhaling van dit tussen de verzen 9 en 17 is om ons het universele bereik van dit verbond duidelijk te maken. Door deze herhalingen ga je je bijna afvragen of God wist dat de mensen hier overheen zouden lezen.

Al de vier specifiek benoemde categorieën hadden allemaal één hoofd, of één leider. Noach en zijn nakomelingen staan voor de MENS in het algemeen; de koning van de vogels is de ADELAAR; de koning van het vee is de OS; en de koning van de wilde dieren is de LEEUW. Deze wezens verschijnen hierna als vertegenwoordigers van de schepping rond de troon van God in Op. 4:7,

“Het eerste wezen zag eruit als een leeuw en het tweede als een jonge stier; het derde had een gezicht als een mens en het vierde leek een vliegende adelaar.”

In vroegere tijden kwam dit ook tot uitdrukking in de vaandels (Num. 2:2) van de vier leidende stammen van Israël rondom de tabernakel van Mozes in de woestijn. Aan de Oostzijde bevond zich Juda, de leeuw (Gen. 49:9; Num. 2:3). Aan de Westzijde Efraïm, de os (Deut. 33:17; Num. 2:18); aan de Zuidzijde Ruben, de mens (Gen.49:3; Num. 2:10); en aan de Noordzijde Dan, de vliegende adelaar die een slang wegdroeg (Gen.49:17; Num. 2:25).

De volgorde van de opstelling van het kampement rond de tabernakel onder Mozes had de bedoeling om op aarde de grote hemelse tempel weer te geven dat geopenbaard is in Op. 4:7. En ook was het een openbaring van het goddelijke verbond met heel de schepping dat gegeven is in Genesis 9.

Dit is ook hetzelfde visioen dat Ezechiël ontving in zijn eerste hoofdstuk. De profeet keek naar het Noorden (Ez. 1:4) en zag een visioen van de troon van God met de vier levende wezens die hetzelfde opgesteld stonden als de stammen van Israël rond de troon. Vers 10 zegt,

“Hun gezichten leken van voren op het gezicht van een mens (Ruben) en van rechts op de muil van een leeuw (Juda aan de Oostzijde vanaf het Noorden gezien), van links op de kop van een stier (Efraïm aan de Westzijde) en van achteren op de bek van een adelaar (Dan).”

We hebben dus drie verschillende getuigen – Mozes, Ezechiël en Johannes – die ons vertellen dat de vier levende wezens in het verbond met Noach vertegenwoordigd zijn rondom de troon van God.

Hoewel de Israëlieten zo hun opstelling beschrijven vertegenwoordigen zij zodoende in wezen de hele aarde. Wat God alleen met het volk Israël deed was een voorafschuw van een veel groter goddelijk plan.

Het verbond met Noach is het eerste verbond in de Bijbel en stelt het bereik van Gods plan voor de hele aarde vast. Het is het verbond van het Herstel van Alle Dingen, want het is het verbond met alle levende ziel van alle vlees. Als we dus bij het einde aankomen ziet Johannes een enorm visioen van deze verzoening in Openbaringen 5.

In de verzen 8–12 ziet hij de overwinnaars (zij die ‘zullen heersen als koning op aarde’) die overeenstemmen met God, zeggende met grote stem in vers 12,

“Het Lam, Dat geslacht is, is waardig te ontvangen de kracht, en rijkdom, en wijsheid, en sterkte, en eer, en heerlijkheid, en dankzegging” (Statenvertaling).

Maar dan ziet Johannes in de verzen 13 en 14 een groter gezelschap van mensen,

“En alle schepsel, dat in den hemel is, en op de aarde, en onder de aarde, en die in de zee zijn, en alles, wat in dezelve is, hoorde ik zeggen: Hem, Die op den troon zit, en het Lam, zij de dankzegging, en de eer, en de heerlijkheid, en de kracht in alle eeuwigheid. 14 En de vier dieren zeiden: Amen. En de vier en twintig ouderlingen vielen neder, en aanbaden Dengene, Die leeft in alle eeuwigheid” (Statenvertaling).

In de Expositors Bijbel, Vol. 6, pag. 854, gepubliceerd door Eerdman’s Publishing Co., legt ds. William Milligan, D.D. dit als volgt uit:

“Wat een sublieme voorstelling wordt ons hier voorgesteld! Het gehele universum, vanaf de verste ster tot de dingen die ons om ons heen en onder onze voeten zijn, is één – één in gevoel, in emotie, in uitdrukking, één in hart en stem. Er wordt niets over het kwaad gezegd, noch gedacht. Het ligt in de handen van God, die Zijn soevereine doelen zal uitwerken en behalen op Zijn eigen tijd en manier. Wij hoeven alleen maar te luisteren naar de universele harmonie en te zien dat dit leidt naar overeenkomstige lofprijzing (vs. 14).”

De verloste schepping wordt nogmaals speciaal vermeld. In hoofdstuk iv, vers 8 en 10, zongen ze het volgende; nu keren we terug naar hen zodat zij het kunnen afronden. Heel de schepping, inclusief de mens, roept: “Amen.” Het hart van de verheerlijkte Kerk is te vervuld om te praten. Ze kan enkel neerknielen en lofprijzen.”

Volgens het Commentaar op de Gehele Bijbel, pagina 567 (Zondervan, geen datum),

“Als in hoofdstuk 4:11 de vierentwintig ouderlingen getuigen van Gods waardigheid om heerlijkheid ontvangen, waardoor Hij alle dingen geschapen heeft, bekrachtigen de vier levende wezens dit door hun ‘Amen’ waarmee zij de gehele schepping toeschrijven aan de heerlijkheid van Hem.”

Dit is een verbazingwekkende bekentenis van Bijbeluitleggers die door de heldere taal van Johannes gedwongen worden om te zeggen dat heel de schepping op een dag in overeenstemming zal zijn met God en Hem zullen verheerlijken – niet vanuit de diepten van de hel, maar vanuit de heerlijkheid van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.

Dit is hetzelfde dat Paulus bedoelde in Phil. 2:10 en 11 waar hij zei dat elke knie zich zal buigen en elke tong zal belijden ‘tot eer (heerlijkheid) van God de Vader’. Er is geen heerlijkheid te vinden in het dwingen van iedereen om de waarheid te getuigen. De heerlijkheid zit in het feit dat heel de schepping in OVEREENSTEMMING zal komen met een volmondig ‘AMEN’! Het goddelijke plan wordt in wezen niet vervuld totdat de vier dieren AMEN zeggen op de heerlijkheid van God.

Alle andere verbonden na Noach borduren verder op dit eerste verbond en voegen allemaal details aan het goddelijke plan toe. Het verbond met Abraham stelt de mensen vast DOOR WIE dit goddelijke plan tot uitvoer wordt gebracht. Dit is het zaad (nageslacht) van Abraham, eerst fysiek en vervolgens geestelijk. Dit nageslacht zijn de afgezanten van Christus die het woord van verzoening aan de rest van de wereld overbrengt.

Het verbond met Mozes stelt later de standaard voor rechtvaardigheid vast, waaraan iedereen zal voldoen. De Tien Geboden van het Oude Verbond veranderen in de Tien Beloften van het Nieuwe Verbond. Het zijn de beloften dat we niet zullen moorden, stelen of begeren. In het Nieuwe Verbond neemt God Zelf de verantwoordelijkheid om iedereen tot volmaaktheid te brengen. De wet – met hierbij het wezen (de geest) en de intentie inbegrepen – is profetisch voor hoe onze aard zal zijn op die dag.

Het verbond met David stelt de troon vast – oftewel, het stelt vast wie dit Koninkrijk zal REGEREN. De hoogste heerschappij is natuurlijk gegeven aan Jezus Christus, die het Heersersmandaat heeft ontvangen, dat de roeping was van het huis van Juda en speciaal van David.

Uiteindelijk is het Nieuwe Verbond bekrachtigd door het bloed van Christus op het kruis om zo alle vorige verbonden mogelijk te maken en om de hele schepping te verlossen. Zonder het kruis zouden alle eerdere verbonden falen. Maar Kol. 1:16–20 zegt,

“... in hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door hem en voor hem geschapen… 20 en door hem en voor hem alles met zich willen verzoenen, alles op aarde en alles in de hemel, door vrede te brengen met zijn bloed aan het kruis.”

De context van deze grote verzoening vertelt ons dat de zinsnede ‘alles’ (alle dingen) betekent: alles dat geschapen is, zowel in de hemel als op aarde. Alles is VOOR HEM geschapen en omdat Hij alles verloste wat verloren was in Adam zullen alle dingen voor zeker aan Hem gegeven worden aan het einde. Dit is het verbazingwekkende plan van God voor de aarde.

HOOFDSTUK 9

Profetieën van David

Koning David was zowel profeet als koning. Als koning had hij vele jaren om het goddelijke plan voor andere volken dan zijn eigen volk te overzien. En hoewel hij onder het Oude Verbond leefde had hij het perspectief van het Nieuwe Verbond en kon daar ook over profeteren. Hieronder staat wat David had te zeggen over de andere volken in het algemeen, Psalm 66:4 zegt,

“Laat heel de aarde voor u buigen en zingen, uw naam bezingen.’ Sela”

Psalm 67 zegt,

“2 God zij ons genadig en zegene ons, Hij doe zijn aanschijn bij ons lichten; sela 3 opdat men op aarde uw weg kenne, onder alle volken (goyim) uw heil. 4 Dat de volken U loven, o God; dat de volken altegader U loven. 5 Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat Gij de volken in rechtmatigheid richt, en de natiën op de aarde leidt. sela 6 Dat de volken U loven, o God, dat de volken altegader U loven. 7 De aarde gaf haar gewas, God, onze God, zegent ons; 8 God zegent ons, opdat alle einden der aarde Hem vrezen” (NBG ’51).

Merk op dat in vers 5 de volken (natiën) zich zullen ‘verheugen en jubelen’ wanneer God de mensen oordeelt. De meeste mensen denken dat Gods oordeel de volken zal veroordelen tot grote angst en gehuil. Vers 8 laat zien dat de aanmaning van God ‘ons’ (d.i. Israël) zegent ‘opdat alle einden der aarde Hem vrezen’. Zonder twijfel dacht Petrus hieraan toen hij het volgende predikte in Handelingen 3:25 en 26,

“U bent de erfgenamen van de profeten; met uw voorouders heeft God zijn verbond gesloten toen hij tegen Abraham zei: “In jouw nageslacht zullen alle volken op aarde gezegend worden.” 26 God heeft zijn dienaar allereerst voor u laten opstaan en hem naar u gezonden om ieder van u die zich afkeert van zijn slechte daden te zegenen.’”

Met andere woorden, God zegent ‘ons’ door ons af te keren van onze slechte daden, zodat wij een getuigenis en het evangelie hebben waardoor wij andere volken kunnen zegenen. Zonder Gods ‘zegen’ zijn wij de oorzaak dat de volken God zullen lasteren en Hem verwerpen (Jesaja 52:5; Rom. 2:24). Psalm 72:11 zegt,

“Laten alle koningen zich neerwerpen voor hem, alle volken hem dienstbaar zijn.”

Dit klinkt door in Openbaringen 15:3 en 4, het Lied van Mozes,

“… Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God, rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij Koning der heiligen! 4 Wie zou U NIET vrezen, Heere, en Uw Naam niet verheerlijken? Want Gij zijt alleen heilig; want alle volken zullen komen, en voor U aanbidden; want Uw oordelen zijn openbaar geworden” (Statenvertaling).

De vraag in vers 4 is retorisch, want het is ondenkbaar dat iemand op die dag de Heere niet zal vrezen en Zijn Naam niet zal verheerlijken. Het is slechts een kwestie van tijd voordat de heerlijkheid van God wordt geopenbaard aan de gehele mensheid.

Psalm 78:71 spreekt van ‘Israël als Zijn erfenis’. Maar Psalm 82:8 zegt,

“Sta op, o God! oordeel het aardrijk, want Gij bezit (beërft) alle natiën” (Statenvertaling).

Alle natiën zijn Gods erfenis – niet slechts Israël en Juda. En gelijkerwijze zal God de natiën laten delen in de erfenis van de rechtvaardigen, want we lezen in Psalm 2:8,

“Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting” (Statenvertaling).

In het Nieuwe Testament kunnen we opmaken dat dit niet geschonken wordt aan de afstammelingen van de Israëlieten, volgens hun genealogieën, maar aan hen die geloven in Jezus Christus die waardig bevonden worden om deze natiën te regeren in rechtvaardigheid. Jezus zegt in Mat. 5:5: “Zalig zijn de zachtmoedigen (nederigen); want zij zullen het aardrijk beërven” (SV).

Hierdoor stelt Hij de kwalificaties voor het leiderschap vast op basis van karakter en niet op basis van genealogie. Hier citeerde Jezus David in Psalm 37:11.

We zien dus dat David begreep dat alle natiën aan God behoren en Zijn erfenis vormen. Hij heeft niet de intentie om Zijn erfenis te vernietigen, maar Hij wil het juist vreugde schenken door het rechtvaardige oordeel.