Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
Het geestelijke leven
Het Koninkrijk van God
    Aard vh Koninkrijk ...
    Begin van het Koni...
    De koninklijke mens
    Gods wil ih Koninkrijk
    Het Koninkrijk be...
    Het Koninkrijk ed wet
    Koninkrijk der he...
    Koninkrijk en de w...
    Koninkrijk Gods gr...
    Koninkrijk Gods zien
    Koninkrijk komt ni...
    Koninkrijk van God
    Nieuw denken ih Ko...
    Sleutels van het K...
Israel en Juda
Overig

De wet
en het Koninkrijk Gods

"Een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste;
het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven"
(Ez.36:26)

"Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven,
Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn"
(Jer.31:33)

Overgenomen van: Verborgen Manna

HOE HET KONINKRIJK GODS KOMT

Toen men Jezus vroeg naar het wanneer van het Koninkrijk Gods, antwoordde Hij alleen, hoe het niet zou komen. Hij zei: "Niet zo, dat het te berekenen is (Grieks: niet met oogwaarneming), niet hier of daar, niet door kracht of door geweld, want het is niet van deze wereld" (Luc.17:20-21a, Joh.18:36).

Waarom legde Hij zo de nadruk op het hoe niet? Omdat van nature ieder mens het namelijk wel met oogwaarneming zoekt, wel hier of daar in de wereld (in Israël, in de kerk of als een opname). De natuurlijke mens wil er wel wat voor kunnen doen en wendt wel menselijke kracht aan om Zijn koninkrijk op aarde te realiseren, net zoals men destijds probeerde "Jezus met geweld mee te voeren om Hem koning over Israël te maken" (Joh.6:15). Pas door de Geest der waarheid leren we zien, dat het komt in geest en in waarheid. We beginnen dan te beseffen, dat het "in de wereld is, maar niet van de wereld" (Joh.17:13-19, 18:36).

Maar wie wist dat, toen Hij op aarde was? Wie zag, dat Jezus, een man uit Nazareth, de Messias was? Dat waren maar een paar trouwe volgelingen (Luc.10:21-24). Iedereen zag wel wat Hij deed, maar niet wie Hij was (Joh.10:37-38, 15:24). Ze hadden geen ogen om te zien, dat Hij de grote Koning was van het Koninkrijk der hemelen.

Duidelijk zei Hij waar het Koninkrijk van God moest worden gezocht. "Het Koninkrijk Gods is in u" (Grieks: entos=binnenin, de versterkte vorm van en=in, Luc.17:21b). Door de Geest van wijsheid en verstand mogen ook wij dat gaan zien en ons erover verwonderen, dat koningschap Gods niet alleen in Hem, maar ook in onze akker verborgen ligt als een schat (Mat.13:44). En als wij voor het verkrijgen ervan alles over hebben, zullen we vinden (Mat.6:33, 7:7-8, Luc.12:32). Jezus wordt Koning der koningen! (Op.5:10, 19:16). Hij is Koning en ieder ander, die ook uit Woord en Geest geboren wordt én overwint, wordt ook koning (Joh.1:13, 3:3-5, Op.3:21, 21:7). En ook dat koningschap kan niet verborgen blijven: het zal geopenbaard worden (Rom.8:19).

Wanneer, hoe en waar? In Jezus kwam het Koninkrijk Gods tot ontplooiing in de eerste dertig jaar van Zijn leven om het daarna in Israël te openbaren. Dat was aan het begin van de "eeuw" (aion) van de genade (Joh.1:17b). Sindsdien komt koningschap Gods tot ontplooiing in allen, die het Lam volgen waar Hij ook heen gaat. Hun koningschap zal ook tot openbaring komen, maar dan voor de hele schepping (Rom.8:19). Dat is aan de voleinding van de eeuw der genade, als Hij komt "om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen en met verbazing aanschouwd te worden in allen, die tot geloof gekomen zijn" (2Thes.1:10). Dan breekt de "eeuw" (aion) van het Koninkrijk aan , de "eeuw" van de opstanding (Luc.18:30, 20:35-36). Dan komt het Koninkrijk van gerechtigheid, liefde en vrede ook op aarde tot volheid ....!

BASILEIA

De tweede inleidende opmerking voor deze bijbelstudie betreft het Griekse woord basileia. Het betekent niet alleen koninkrijk, maar volgens Strong's Concordance in de eerste plaats koningschap, koninklijke macht en waardigheid. We hebben de termen al eerder door elkaar gebruikt.

Basileia: koninkrijk of koningschap. Ieder die Jezus gelovig aanvaardt, is in Zijn Koninkrijk, als onderdaan. Dat geldt voor iedereen, die tot Hem komt, voor fatsoenlijke zondaars, maar ook voor moordenaars, hoeren en tollenaars (Luc.23:43, Mat.21:31).

Van al die gelovigen komt wie met Hem overwint tot koningschap met Hem (Op.3:21, 5:10). Hij "stelde er twaalf aan (=het getal van uitverkiezing tot koningschap), om bij Hem te zijn en om macht te hebben" (Mar.3:14-16). Hij leerde hun bidden: "Onze Vader, uw naam worde (in ons leven) geheiligd, laat uw basileia (koningschap) komen en uw wil geschieden ook (in ons) op aarde. Geef ons heden ...." (Mat.6:9-13, Luc.11:1-4). En later zou Hij hun zeggen: "Wees niet bevreesd, jullie kleine kudde! Want het heeft jullie Vader behaagd jullie het basileia te geven" (Luc.12:32). Wie het Lam volgt en met Hem overwint, wordt gemaakt tot koning (Op.5:10).

Het verschil tussen koninkrijk en koningschap zien we al in het volk, dat God naar het beloofde land bracht. Hij riep Zijn volk uit Egypte om het land te bewonen. Hij riep Zijn zoon uit Egypte om er ook op te klimmen tot leiderschap (Ex.4:22-23, Mat.2:15, Ob.1:21). Zonen beërven niet alleen het land (=Koninkrijk), maar ook Zijn heilige berg (=koningschap, Jes.57:13b, berg=macht).

Op die berg (=Sion=de kracht van Gods Geest) zag Johannes er "144.000" staan (Ps.48:2, Op.14:1-5), allemaal met de naam van het Lam en de naam van de Vader op hun voorhoofd (Op.14:1b). Allemaal hebben ze de gezindheid (phroneo=denkwijze) van Christus. Ze zij aan Hem gelijkvormig geworden , om met Hem als koningen alle mensen te kunnen hoeden met Zijn liefde en wijsheid (1Joh.3:2, 2Tim.2:12a, Op.20:6).

Die beklimming van Sion en de daarmee verbonden loskoping van de aarde is geen sinecure. Want wie het Lam volgt, waar Hij ook heen gaat, "reinigt zich, gelijk Hij rein is" (1Joh.3:3). Koninklijke eerstelingen voor God en voor het Lam worden namelijk losgekocht van alles van beneden (Op.14:3-5). Op die weg omhoog groeit men tot "mannelijke rijpheid, tot de maat van de wasdom van de volheid van Christus", van geloof tot deugd, van deugd tot kennis, door kennis tot zelfbeheersing, door zelfbeheersing tot volharding, door volharding tot godsvrucht, door godsvrucht tot broederliefde en door broederliefde tot agape, tot liefde jegens allen (Ef.4:13, 2Pet.1:5-7). Wie dat kent en zijn roeping en uitverkiezing (tot koningschap) bevestigt, zal "rijkelijk worden verleend de toegang tot het eeuwige Koninkrijk (koningschap) van onze Heer en Heiland, Jezus Christus" (2Pet.1:8-11).

OUD EN NIEUW

De bijbel spreekt van een oud verbond en een nieuw verbond (Jer.31:31-34, 2Cor.3:1-18). Het oude verbond bevat afbeeldingen, net als een fotoboek (Heb.9:23a). In het nieuwe verbond zijn de hemelse goederen (Heb. 9:23b). Dat zijn de geestelijke realiteiten zelf (Heb.10:1).

Eén duidelijk voorbeeld? Als we oud denken, gaat al onze aandacht uit naar het aardse Jeruzalem en de te bouwen tempel dáár. Als we nieuw denken gaat het ons om "de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" en laten wij ons als levende stenen invoegen in een geestelijke tempel ((Heb.12:22-231Pet.2:5). Oud ligt op het natuurlijke, zichtbare, aardse vlak en is tijdelijk en veranderlijk. Nieuw is in geest en waarheid, blijvend en onvergankelijk (Heb.8:13).

Zo verhouden zich ook de wetten van het oude verbond tot de wetten van het nieuwe verbond. De oude wet geldt "beneden", de nieuwe wet geldt "boven" (vgl.Joh.8:23). Toen Jezus op aarde leefde, werd in Israël de wet van het oude verbond gehouden. Die wet bestond uit opgelegde regels, die men strikt in het zichtbare moest naleven. Maar Jezus kende behalve de wet van Mozes ook een nieuwe wet, in Zijn binnenste (Ps.40:9). Hij sprak die uit in de Bergrede (Mat.5:17-48). En Hij gaf Zijn discipelen een nieuw gebod: lief te hebben (Joh.13:34).

De oude wet was geschreven op aards materiaal. De nieuwe wet van de Geest staat niet op steen of op papier om van buitenaf te werken. God legt de nieuwe wet om lief te hebben in ons hart. Die wet werkt van binnenuit en vervult alle oude wetten (Mat.5:17). Ze doet ons de Vader liefhebben boven alles en onze naaste als onszelf (Luc.10:27). Ze leert ons elkaar als broeders lief te hebben, zoals Jezus de Zijnen liefhad (Joh.15:12). We gaan zelfs liefde voor alle mensen ervaren, tot onze vijanden toe (2Pet.1:7, Mat.5:44). Jacobus noemt dat de koninklijke wet, die alle oude wetten overstijgt( Jac.2:8).

Paulus, die "aan de voeten van Gamaliël was opgeleid met nauwgezette inachtneming van de wet van de vaderen", werd door God "bekwaam gemaakt om dienaar te zijn van de nieuwe wet van de Geest" (Hand.22:3, 2Cor.3:6). Hij diende in de nieuwe staat van de Geest (Rom.7:6b). Hij leerde de gelovigen de dingen die boven zijn te bedenken (Col.3:1-2). En om door de heilige Geest in nieuwheid te leven met de nieuwe wet in hun binnenste (Rom.6:4, Gal.5:2-6).

Johannes zag in Openbaring dat nieuwe komen als de hemelse stad van de grote Koning (Op.21:1, 1:22). Niets heeft er licht nodig van een aardse lamp, of van zon of maan, van wetten op steen of op papier. God verlicht haar met Zijn heerlijkheid en wezen door de Lamp, het Lam (Op.21:23, 22:5). Die glorieuze "stad" zal ook de aarde gaan vervullen (Dan.2:44). Zijn hemels Koninkrijk komt op aarde. Sinds de uitstorting van Gods Geest is de hemel namelijk open en is deze nieuwe stad aan het neerdalen uit de hemel van God (Op.21:2,10). Door Zijn Geest is het nieuwe Jeruzalem nu al om en in ons en zijn wij in haar.

Want dat heeft Jezus beloofd. Wie geboren wordt uit Woord en Geest zal het Koninkrijk Gods zien en het binnengaan (Joh.3:3-5). Als een Nathanaël en een Johannes zal hij de hemel open zien (Joh.1:52, Op.19:11). Hij ziet uit Sion de (nieuwe) wet komen en het Woord van de Heer uit Jeruzalem (Micha 4:2). Dat levende Woord komt steeds rijker wonen in zijn hart , om daarin de volmaakte wet van liefde en vrijheid te griffen (Col.3:15-17, Jac.1:25, Gal.4:26). Zo worden we verlicht door Gods heerlijkheid en tot koning gemaakt om natiën te hoeden (Op.22:5) tot eer van God, de Vader.

OUDE WETTEN

Toen Israël "het uitschreeuwde over de slavernij in Egypte, dacht God aan Zijn verbond met Abraham, Izaäk en Jakob" (Ex.2:23). Hij zei: "Ik zal u verlossen, u als volk aannemen, u tot een God zijn en u brengen naar het beloofde land" (Ex.6:5-8). Bij dat verbond hoorde de wet, die Hij door Mozes gaf (Ex.19:5, Ex.20). "U zult Mijn verordeningen in acht nemen; de mens die ze doet, zal leven" (Lev.18:5). In het "oude" verbond beloofde God om Israël te bevrijden van Egypte en het te brengen naar een beter land. Het enige wat Israël moest beloven was God te gehoorzamen. Deden ze dat, dan kon het rekenen op Zijn zegen (Ex.23:13-37). In het "nieuwe" verbond belooft God Zijn "volk" te verlossen van "Egypte" (het vlees) via de "nieuwe" weg van Jezus om het te brengen in het hemelse "beloofde land" (Hebr.10:20). Dat "nieuwe" land is het Koninkrijk der hemelen.

Omdat het Koninkrijk Gods niet van deze wereld is en niet komt door inspanning, kan het ook niet komen door het naleven van opgelegde wetten, geboden en verboden (Gal.4:1-9, Col.2:20). Doen hoort bij de "oude" orde, geloof bij de "nieuwe" (Gal.3:14). De tien geboden en de wet van Mozes golden voor een natuurlijk volk en daarbij ging het om doen (Gal.3:12). In het Koninkrijk Gods gaat het om geloof (Gal.3:11). Men komt nooit tot geestelijk koningschap via het doen van een wet (Gal.3:10).

Ordenende wetten zijn heel nuttig en onmisbaar in de wereld (Gr.: kosmos=ordening). Ze zijn er op allerlei niveaus: internationale wetten, de grondwet en de krijgstucht, strafwetten en verkeerswetten, verenigingsstatuten en kerkelijke reglementen, gezins- en schoolregels, spelregels, enz., enz., enz. Allemaal zijn ze onmisbaar om alles in deze wereld ordelijk te laten verlopen. Het nieuwe testament noemt ze dan ook stocheia (=grondprincipes, eerste beginselen). In de NBG-vertaling is dat een beetje vreemd vertaald, als wereldgeesten (Gal.4:3,9).

Mensen als Henoch (=ingewijde) en Noach (=rust) lieten zich niet leiden door deze zogenaamde wereldgeesten. Ze wandelden met God (Gen. 5:22, 6:9). Ook Job, de hoofdfiguur in het oudste boek van de bijbel, was zo "oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad", dat God trots op hem was (Job 1:1,8). Abraham werd door geloof gerechtvaardigd, door Hem geleid en Zijn vriend genoemd (Jac.2:23). Ze leefden lang voordat de wet werd gegeven.

Maar het volk, dat met machtige hand uit Egypte was geleid, was heel anders. Nauwelijks drie dagen na de triomfantelijke doortocht door de Schelfzee begon het al op Mozes te mopperen (Ex.15:22-24). Ruim een maand later was het weer zo, maar dan tegen Mozes én Aäron (16:2). Steeds weer weigerde men het Woord van God, dat tot Mozes kwam, te aanvaarden (16:28). Telkens begon men zó met hem te twisten, dat hij vreesde voor zijn leven (17:2-4). Steeds weer was er het verwijt: "Waren we maar door de hand van de Heer in Egypte gestorven, toen we bij de vleespotten zaten en brood aten; want jullie hebben ons in deze woestijn gebracht om de hele gemeente van honger te laten omkomen" (16:3). Dat verwijt trof in wezen niet Mozes en Aäron, maar de Heer (16:8b).

Vanwege die hardheid van hun hart had men als volk dan ook wetten nodig, op steen. Hun egocentrische verlangens en rebellie vroeg om regelgeving voor wettelozen en tuchtelozen, goddelozen en zondaars, voor onverlaten en onheiligen (1Tim.1:9). Voor het geestelijk onmondige volk moest iedere overtreding helder gemaakt worden, zoals een schoolmeester regels stelt in een klas om er orde te kunnen houden (Gal.3:19, 24 en 25). Echt levend maken konden die bepalingen niet en gerechtigheid brachten ze niet voort (Gal.3:21). Het Koninkrijk Gods dat bestaat in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door de heilige Geest (Rom.14:17), kan alleen maar komen door de nieuwe wet van geloof, niet door de oude wet van Mozes (Rom.3:27, 14:17, Gal.3:11)

Ordenende wet- en regelgeving is dus nodig voor een volk, dat niet gehoorzaamt. Ze gelden ook voor onmondige mensen, voor afkerige kinderen of voor kinderen zonder inzicht (Jer.3:14,22, 22). Dat geldt collectief, maar ook individueel: elk ongehoorzaam of geestelijk onvolwassen kind van God heeft regels nodig en blijft steken in het "oude". Neem nu de gemeenten waar Paulus kwam. Waar wanorde ontstond door gebrek aan inzicht en gezond verstand, probeerde hij er de orde te herstellen door "oude" regelgeving. Hij kon daarbij geen beroep doen op de wet van Mozes, omdat hij te maken had met gelovigen uit de heidenen, die deze wet als tuchtmeester niet kenden (1Cor.9:21).

Dat was heel erg nodig in de gemeente in Corinthe. Daar kon Paulus "niet spreken als tot geestelijke mensen, maar slechts als tot vleselijke, nog onmondigen in Christus" (1Cor.3:1). Ze waren nog lang niet nieuw en hadden dus allerlei regels nodig. Wat was er een tweedracht! (1Cor.3:1-9). Er kwamen zonden voor, die zelfs bij heidenen niet voorkwamen (1Cor.5:1). Ook voor het bijeenkomen als groep moest hij tal van regels geven, omdat hun samenkomsten niet tot zegen waren, maar tot schade (1Cor.11:17). Ze moesten onder de wet gesteld worden, in dit geval onder "de wet van Paulus".

Gemeenten begonnen doorgaans wel goed, nieuw, met Gods Geest. De Galaten bijvoorbeeld hadden de Geest in geloof ontvangen (3:2-3). Maar wat gebeurde daar? Ze vervielen tot oud, wettisch, vleselijk doen (3:3b,5, 10-14). Zij bleken zo ongeestelijk en onmondig , dat zij hun heil gingen zoeken in het houden van de wet van Mozes(4:3). Zo wendden ze zich wéér tot zwakke, armelijke stocheia en maakten zich daaraan opnieuw dienstbaar (4:9). "O, niet-begrijpende Galaten, wie heeft jullie toch behekst!", riep Paulus toen uit (3:1). "Want de wet van Mozes geldt slechts voor Israël tot Johannes de Doper! (Luc.16:16). Zo worden jullie nooit waarlijk vrij (4:1, 5:13), nooit geestelijk volwassen (4:2-3), nooit zoon die gaat erven (3:23-26, 4:6-7), nooit koning. Jullie zijn teruggegaan van geloven naar doen, van "nieuw" naar "oud"! Houdt toch stand en laat je niet weer dat slavenjuk van moeten en doen opleggen!" (5:1).

Deze waarheden gelden uiteraard ook nu. Wie in een aardse structuur functioneert, hoort zich aan haar regels te houden. Zo hoort het in deze kosmos. Elke ordening in de wereld, elk land en elke vereniging heeft wetten en regels, waar de leden zich aan te houden hebben. Dat geldt ook voor kerkelijke structuren. Roomse gelovigen moeten zich houden aan wat de kerk bepaalt, protestanten aan wat de synode, dominee en kerkeraad zegt. In evangelische kringen blijkt vaak de wil van de voorganger of de broederraad wet te zijn. En dat is goed in aardse structuren met sociale functies, waarvan de leden óf nog niet uit Woord en Geest geboren zijn, eigenzinnig, ongehoorzaam, óf nog geestelijk onvolwassen.

Het Koninkrijk der hemelen is echter niet van deze wereld (Joh.18:36). Daar zijn geen oude ordenende wetten en regels nodig. Daar geldt de hogere wetten van de Geest. En bij ieder, die zich steeds weer opnieuw richt op het "oude", op de tien geboden en de wet van Mozes, op leerregels van Paulus, van kerkvaders of van wie dan ook, blijft er wat het nieuwe betreft nog een bedekking over zijn hart liggen (2Cor.3:14-15).

Nogmaals: zijn oude wetten dan verkeerd? Absoluut niet! Wie niet tot het nieuwe van het Koninkrijk der hemelen wil of kan komen, is eraan gebonden. Maar als Jezus ons leven wordt, we gedoopt worden met Zijn Geest en we eerst Zijn Koninkrijk zoeken, ontvangen we er iets beters bij: een nieuw hart, waarin Gods Geest zal maken, dat we naar Zijn inzettingen wandelen en Zijn verordeningen onderhouden (Ez.36:26-27). "Want de (oude) wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus (in ons) gekomen" (Joh.1:17). Het oude geldt totdat we uit geloof leren leven (Gal.3:24). Oude wetten blijven dus altijd gelden (Mat.5:18, Luc.16:17). Maar in Christus worden ze overstegen, vervuld.

Dáár wijzen goede herders als Johannes de Doper op (Luc.16:16). Ze wijzen van zich af op het Lam Gods, op de Doper met de heilige Geest, die de nieuwe ordening van het Koninkrijk der hemelen doet komen (Mat.3:11-12, Joh.1:29-37). Daar maakt Jezus door Zijn Geest de schapen nieuw (Titus 3:5), vrij (2Cor.3:17), werkelijk vrij (Joh.8:36, Gal.5:1). Dat houdt in: vrij van al dat oude doen, vrij van "je moet dit en je moet dat, je mag dit niet en je mag dat wel" (Gal.5:18). Ze worden ook vrij van de bedekking van het oude (2Cor.3:14b): ze gaan geestelijk zien! Hij wordt hun Leraar, die voortdurend in hun hart kan zeggen: "Dit is de weg, wandel daarop" (Jes.30:21). Zo zal Hij hen voortdurend leiden, hen in dorre streken verzadigen, hun gebeente krachtig maken, hen tot een besproeide hof maken, tot een bron, waarvan het water niet teleurstelt (Jes.58:11).

Goede herders wijzen schapen de nachtelijke stal dus uit. Hij stuurt ze tot de Opperherder, die licht, ruimte, vrijheid en leven in overvloed geeft (Joh.10:1-16). Ze zijn blij, als ze hun discipelen aan Hem kwijt raken (2Cor.3:16, Gal.4:26). Ze vragen Hem juist, om door Zijn Geest de volmaakte wet der vrijheid in de harten van hun schapen te schrijven (vgl.Jac.1:25). Opdat die "allemaal met een aangezicht, waarop geen bedekking (van het oude) meer is, de heerlijkheid van de Heer zullen weerspiegelen en gaan veranderen naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, door de Heer die Geest is" (2Cor.3:18). Ze maken hun schapen geestelijk mondig. Ze zijn blij te zien, dat Jezus hen kan maken tot vrije zonen, tot koninklijke priesters (Rom.8:12, Mat.17:26, Gal.4:5).

Maar de meeste herders zijn daar blind voor en doen dat niet (vgl. Mat.23). Bewust of onbewust gaat het bouwen aan "een eigen huis" of gaan eigen belangen vóór. Het lijkt soms wel, of ze de hele kudde onmondig willen houden, onder oude wetten. Ze houden volgroeide schapen tegen om de vrijheid in te gaan van die éne Herder met die éne kudde (Joh.10:16). In plaats van hen van zich af te wijzen naar Jezus, willen ze hen bij zich houden en hen blijven controleren.

Als herders huurling zijn, of dief, gaan de schapen hun helemaal niet ter harte (Joh.10:13). De schapen worden zelfs beroofd, "in kerkerholen geboeid, in gevangenissen weggeborgen en er is niemand die zegt: Geef terug!" (Joh.10:10a, Jes.42:22-23). Die "herders weiden zichzelf en zoeken niet naar Gods schapen" (Ez.34:2-6). En daarom hebben de "naar gerechtigheid dorstende schapen" het in zulke oude structuren zo zwaar te verduren (Mat.5:6). Jezus zegt: "Zalig de vervolgden om de gerechtigheid, want van hun is het Koninkrijk der hemelen" (Mat.5:10). Petrus prijst hen gelukkig, omdat de Geest der heerlijkheid op hen rust (1Pet.4:14). En zo zegt de Heer: "Ik zal hen bijeenbrengen, als een kudde in de wei. Het zal er gonzen van mensen. De doorbreker (=Jezus) trekt vóór hen op; ze breken door (=de zonen) en trekken uit door de poort, want hun Koning gaat vóór hen uit" (Micha 2:12-13).

We moeten Hem dus leren volgen. Alle oudtestamentische wetten van Mozes, de nieuwtestamentische regelgeving van Paulus, kortom: alle opgelegde regels zijn van deze wereldorde, oud. Ze hebben niets met het Koninkrijk der hemelen te maken. Jezus' schapen horen naar Zijn stem (=het tot hen komende Woord, Joh.10:3). En omdat ze die kennen, komen ze bij Hem, op Sion (Op.14:1).

DE NIEUWE WET

De oude wet van Mozes was goed en rechtvaardig, maar streng. Er stond b.v. niet alleen de doodstraf op moord (Num.35:17). Maar ook op het slaan van ouders (Ex.21:15). Ook op toverij, verleiding tot afgoderij en overspel (Ex.22:18, Deut.13:5, 22:22). Maar hoe streng ook, Israël veranderde er innerlijk niets door. Het volk bleef net zo hardnekkig en weerspannig (Deut.31:26). Het verbrak keer op keer het verbond met God, om zich tot andere goden te wenden (Deut.31:20b).

Ook in het "beloofde land" vierde de ongehoorzaamheid aan de Heer bij tijden hoogtij. Daarom konden gerichten niet uitblijven. Jaren later werd het veroverd, Jeruzalem werd verwoest en het hele volk ging in ballingschap. En juist in die tijd beloofde de Heer, dat er een nieuw verbond zou komen met een nieuwe wet: "Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven" (Jer.31:33). Op steen en op papier geschreven wetten zouden plaats maken voor in het hart gegrifte wetten.

In het hart zit namelijk het probleem. "Arglistig is het hart boven alles, ja, het is verderfelijk" (Jer.17:9). Regels en wetten van buitenaf kunnen het onmogelijk veranderen. Altijd blijft het trots en begerig. Altijd weerstaat het Gods wil, hoe goed we het ook bedoelen. En juist daarom hebben we een nieuwe geest in ons binnenste nodig en een nieuw hart (Ez.11:19a). Het hart van steen moet plaatsmaken voor een hart van vlees (Ez.11:19). Daarin kan Hij dan gaan schrijven , opdat "de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus ons kan vrijmaken" (Jer.31:33, Rom.8:2).

Naar de mate, waarmee God Zijn Geest in ons hart kan leggen en de nieuwe wet erop kan schrijven, worden ook wij veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid (2Cor.3:18). We worden steeds minder gedreven door geboden en voorschriften van buitenaf. God beloofde: "Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en Ik zal maken, dat u naarstig Mijn verordeningen onderhoudt" (Ez.36:27).

Dat begon in Handelingen. Gods Geest werd op de wachtende discipelen uitgestort en vervulde hun hart (Hand.2:1-13). Daar maakte Hij een begin met het schrijven van de wet van het nieuwe verbond in de harten van honderd twintig discipelen. En deze vernieuwing begint in ons, als ook wij ons door Hem laten dopen met de heilige Geest (vgl.Mat.3:11). Dat gebeurde toen trouwens niet alleen met de honderd twintig, die eendrachtig en volhardend in gebed waren geweest (Hand.1:14-15). Duizenden aanvaardden het Woord en ontvingen de gave van Gods Geest (Hand.2:37-47). Er werd een nieuwe gezindheid openbaar. "De menigte van wie tot geloof gekomen was, was één van hart en één van ziel" (Hand.4:32). Er was eenheid in de geest, onbaatzuchtigheid, volharding en trouw. Dat was niet het gevolg van opgelegde wetten. Gods Geest was in hen gekomen. Hij schreef de wet van het leven in Christus in hun binnenste. Ze luisterden naar de wet van het nieuwe verbond. Wat een dag! Niet alleen voor Joodse gelovigen, ook voor Samaritanen, ook voor heidenen (Hand.9:31, 10:45).

Eigenlijk zou ieder van ons zich steeds moeten afvragen: hoe ben ik bezig, oud of nieuw? Wordt mijn geloofsleven bepaald door regels van buitenaf, wetten van fatsoen of van traditie, door kerkelijke wetten, voorschriften van Paulus, kerkhervormer, voorganger, medebroeder of regels die ik mijzelf stel? Of leef ik in het nieuwe verbond door Gods inwonende Geest? Heb ik ooit pinksteren persoonlijk beleefd? Nee? Laat Jezus u dan dopen met de heilige Geest, opdat ook van u gezegd kan worden: "De wet van zijn God is in zijn hart" (Ps.37:31). En dat uzelf kunt zeggen: "Ik heb lust om Uw wil te doen, Uw wet is in mijn binnenste" (Ps.40:8). Dan zult u "het bad van de vernieuwing door de heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus" ervaren (Titus 3:5-7).

Jezus kende een verborgen omgang met de Vader. Hij had lust Zijn wil te doen. Daarom werd Hij Zoon van de Vader: Zijn oog, Zijn mond, Zijn hand en Zijn voet. En nu roept Hij mensen tot Zich om Hem daarin te volgen en discipel te worden van het Koninkrijk der hemelen. Ze zijn vaak als schriftgeleerden, die uit hun voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn halen (Mat.13:52). In alle rust mogen ze al dat bezit aan kennis uitsorteren (Mat.13:48). Zo komen ze vrij van wat oud is en gaan ze het nieuwe koesteren in hun hart.

Zo maakt Hij ons nieuw en herkennen wij in de bijbel hoe langer hoe meer, wat Hij in ons bewerkt. We gaan steeds bewuster in nieuwheid des levens wandelen (Rom.6:4). Hoe langer hoe beter zullen we beseffen, dat het ware brood, waarvan we zullen leven het woord is dat uit de mond van God komt (Joh.6:51, Mat.4:4). Dat levende Woord is het nieuwe zwaard, "het zwaard van de Geest" (Ef.6:17, Heb. 4:12). Het is het spreken van binnenuit, door Zijn Geest in en door de Zijnen.

DE KONINKLIJKE WET VERVULLEN

De nieuwe wet in ons binnenste wordt ook wel de koninklijke wet genoemd. Jacobus zegt: "Als u de koninklijke wet vervult naar het schriftwoord: u zult uw naaste liefhebben als uzelf, dan doet u goed" (Jac.2:8). Hij zegt hier, dat we de koninklijke wet vervullen, als we onze naaste liefhebben als onszelf. Wie is die naaste?

De Heer Jezus maakt dat duidelijk in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Er was namelijk een wetgeleerde, die Hem als volgt trachtte te verzoeken: "Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?" En Hij zei: "Wat staat er in de wet? Hij antwoordde: U zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht en met geheel uw verstand, en uw naaste als uzelf. En Hij zei tot hem: Je hebt goed geantwoord; doe dat en je zult leven". Maar hij wilde zich rechtvaardigen en zei: En wie is mijn naaste? (Luc.10:25-29).

We kennen allemaal de gelijkenis, die Jezus daarop vertelde. Aan het slot ervan vraagt Hij: "Wie is de naaste geweest van de man, die in handen van de rovers was gevallen?" (Luc.10:36). Het waren niet de priester en de Leviet die, net als de beroofde man, afdaalden van Jeruzalem naar Jericho (=een beeld van Babel) en geen vinger uitstaken om hem te helpen (v.30-31). Het is duidelijk, dat ze een typering zijn van de oude, afdalende weg, waarop je in handen van rovers kunt vallen en waarop je ook niet helpen kunt, zelfs al ben je priester.

Er kwam ook een Samaritaan langs die op reis was, naar Jeruzalem (v.32). Toen hij de halfdood geslagen man zag liggen, werd hij met ontferming bewogen (v.33). Hij verbond zijn wonden, gaf olie en wijn, bracht hem naar een herberg, verzorgde hem en ging pas verder, nadat hij had betaald voor het algehele herstel van de man (v.34-35). "Wie was de naaste van de man, die in handen van de rovers was gevallen?" vroeg Jezus (v.36). Het antwoord was: hij, die had geholpen: de Samaritaan (v.37).

De naaste, die je moet liefhebben als jezelf is je Helper, die de koninklijke weg gaat, op naar Jeruzalem. Met iedere berooide, bestolen en geslagen afdaler is Hij met ontferming bewogen. Hij verzorgt je wonden met olie en wijn en betaalt voor je algehele herstel. Die naaste is de Christus, de Helper! Hem moeten we leren liefhebben als onszelf! Want wat is Hij goed! "Hij schraagt allen die vallen en richt alle gebogenen op" (Ps.145:14). Hij brengt je ergens onder om op te knappen (in een herberg=een gemeente) om daarna terug te kunnen keren naar het Jeruzalem, maar dan het hemelse, het nieuwe.

En wie dát Jeruzalem ziet en het licht (=de waarheid) van Gods heerlijkheid, wordt gemaakt tot koning, om (hier op aarde) ook de koninklijke weg te gaan en de koninklijke wet te vervullen: Hem lief te hebben als jezelf. Hij is dan je leven (Col.3:4). Je leeft voor Hem en niet langer voor jezelf. Je raakt met Hem verkleefd (Ps.63:8). In alles zie je eerst op Hem, "opdat de Koning der ere inga" (Ps.24:9-10). Voortdurend is er dan dit loflied in je hart: "Hosanna, gezegend Hij, die komt in de naam van de Heer" (Ps.118:26, Joh.12:13).

Want de ure komt én is nu om Hem als Koning te ontvangen. We mogen Hem leren zien (=kennen), zoals Hij is: Helper (Gr. parakletos=helper, maar vertaald als trooster), levendmakende Geest (1Cor.15:45), Koning, Opstanding, Leven (Joh.11:25). Wie Hem zo persoonlijk leert kennen, heeft deel aan de eerste opstanding. En wat is dát een voorrecht, om Jezus nu te kennen én de kracht van Zijn opstanding (Fil.3:10).

Ja, "zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding (=de opstanding vanuit de levend-doden om ons heen, nu). Zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen" (Op.20:6). Ook zij worden barmhartige helpers.

SLAAF UIT LIEFDE

Een prachtig beeld van het liefhebben van de Naaste als jezelf vinden we in Exodus 21. Elke Hebreeuwse slaaf kreeg na zes jaar dienen zijn vrijheid terug (v.2). Zes jaar lang was hij onderworpen geweest aan de wetten van zijn heer. Al die tijd was hij onmondig geweest, slaafs. Zes jaar duidt op het dienen in het vlees, onder "oude" wetten.

"Maar als de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man weggaan, dan zal zijn heer hem bij God brengen. Hij zal hem bij de deur of de deurpost brengen en zijn oor met een priem doorboren en hij zal hem voor altijd dienen" (v.5-6).

Zo'n slaaf heeft zijn heer lief als zichzelf. Hij besluit als vrij man toch bij hem te blijven en hem te dienen, al de dagen van zijn leven. Hij heeft "zes jaar lang" de gehele wet in acht genomen. En nu geeft hij alles op, om altijd te mogen blijven in het huis van de Heer.

Het kan op uw situatie duiden. De Heer heeft u, zondeslaaf, gekocht en betaald (Ex.21:2a, 1Cor.6:20). U hebt "zes jaar" gediend onder wet- en regelgeving. Nu is het "het zevende jaar" aangebroken. U wordt vrijgemaakt "door de wet van de Geest in Christus Jezus, vrij van de wet van de zonde en van de dood" (Rom.8:2). Dan zou u als vrij mens mogen gaan (Ex.21:2). U kunt ook dat éne willen: uw leven lang bij Hem blijven in Zijn Huis (Ps.23:6, 27:4). En zeggen: "Dierbare Heiland, Mijn Verlosser, Ik ben de Uwe, goddelijk Lam" (Joh.de Heer-lied 43).

Na zo'n besluit word je in de geest gebracht bij God. Je wordt met het oor vastgepriemd aan de Deur (=Jezus, Joh.10:7). Je blijft alles doen, wat Hij zegt, niet omdat het moet, maar uit liefde tot Hem en tot zegen van anderen. En wat is het loon groot! Hij neemt zulke slaven aan als zonen in Zijn huis (Ef.1:5)! Ze roepen uit: Abba, Vader (Gal.4:6).

Van hen is Jezus de grootste. Hij diende dertig jaar lang onder de oude wet en de Vader opende Hem het oor. Hij was niet weerspannig (Jes.50:5). Hij had de Vader lief én Zijn bruid én de kinderen die Hem gegeven waren (Ex.21:5). Daarom kon de Geest van God op Hem neerdalen om op Hem te blijven (Joh.1:33). Blijvend zou Hij alleen door God geleid te worden. "U hebt Mij geopende oren gegeven: Zie, Ik kom; in de boekrol is over Mij geschreven; Ik heb lust om Uw wil te doen, Mijn God, Uw wet is in Mijn binnenste" (Ps.40:7-9). Hij legde Zijn leven neer uit liefde voor de Vader en de Zijnen, als dé Eersteling.

Zo gaat het met elke tot zoonschap geroepen gelovige. Door de nieuwe wet in zijn binnenste wordt hij niet langer gedreven door verboden en regels van buitenaf. Door de Geest van God gaat Hij in hem willen en werken (Ez.36:27, Fil.2:13). Ook hij doet van harte Zijn wil (Ps.40:8). Allen die dat doen, veranderen naar Zijn beeld en krijgen deel aan Zijn natuur (2Pet.1:4). Ze worden gemaakt tot zonen, koningen, priesters, tot eerstelingen onder Zijn schepselen (Jac.1:18). Eerstelingen! Ze zijn de eerste vruchten van de volle oogst, die spoedig helemaal rijp zal zijn!

ALLES WORDT NIEUW

De hele schepping wacht op het openbaar worden van deze eerstelingen (Rom.8:19). De dag is nabij, dat door hen alle volken worden gericht en alles in de hemelen en op de aarde wordt gebracht tot "de vrijheid van de heerlijkheid van Gods kinderen" (Rom.8:21, Ef.1:10). Wat gaan zij daarvoor doen? Niets ouds! Ze geven geen wetten. Ze doen niets in het vlees, maar zijn. Ze zijn de poorten van Jeruzalem, de ware Vredestad (Op.21:24-26). Ze sluiten niemand uit, maar door wat ze zijn nodigen ze voortdurend uit om binnen te komen (Op.21:25). En ze staan in het nieuwe paradijs aan beide zijden van de rivier des levens als bomen en hun bladeren zijn tot genezing der volken (Op.22:1-2).

In de loop van de eeuwen zijn er voorproefjes geweest van deze geweldige climax. Het begon op de pinksterdag. Toen kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het hele huis, waar ze waren (Hand.2:1-2). Petrus zei toen: "Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël" (Hand.2:16). En toen de mensen vroegen: "Wat moeten we nu doen?", legde hij heel eenvoudig uit, hoe zij konden worden behouden. En ze stroomden toe en werden nieuw, met duizenden tegelijk (Hand.2:41-47, 4:32-37).

Hetzelfde gebeurde in tal van opwekkingen. De bekendste is wel die in Wales van 1904 tot 1905. Alles kwam er onder het beslag van Gods Geest. Predikers konden vaak niets zeggen, door de heiligheid van God die overal merkbaar was en die een heilzaam effect had op ontelbare mensen. Op enkele plaatsen bleef Gods heerlijkheid langer dan twee jaar aanwezig.

Zo iets, maar dan wereldwijd en blijvend, staat ons te wachten, als God Zijn Geest uitstort op al wat leeft (Joël 2:28). Dan worden "met Abrahams nageslacht alle volken van de aarde gezegend" (Gen.22:18). Helaas durven maar weinigen dat te geloven. En velen nemen af van het profetische Woord door te stellen, dat Gods belofte aan Abraham alleen geldt voor Israël en voor christenen. Nee, iedereen gaat geloven en zal God loven met reine lippen (Rom.14:11, Zef.3:9). Er komt een volle oogst.

Want wat zegt de Geest door David? "De Heer zegene ons. Hij doe Zijn aanschijn over ons lichten, opdat men op aarde uw weg kenne en alle volken uw heil (=heling, genezing). Dat de natiën zich verheugen en jubelen, omdat U de volken in rechtmatigheid richt en de natiën op de aarde leidt" (Ps.67:1-4). Dat "alle koningen zich voor Hem neerbuigen, alle volken Hem dienen!" (Ps.72:11).

Er is nog geen enkele natie die de Heer dient. Wereldleiders en koningen buigen zich nog niet voor Hem neer. Hun harten zijn nog niet veranderd. Zij hebben allemaal nog hun oude wetten. Maar God zal alle volken bezitten (Ps.82:8). "Alle volken zullen komen en zich voor U neerbuigen, o Heer, en Uw naam eren; want U bent groot en doet wonderen, U alleen" (Ps.86:9-10).

Wat een geweldig wonder zal de God des hemels doen! De Steenrots, die zonder toedoen van een mensenhand losraakte, zal al het oude verbrijzelen en de hele aarde vullen met een nieuw koninkrijk, dat in eeuwigheid niet te gronde zal gaan (Dan.2:34-35,44). Dat rijk is het Koninkrijk Gods, dat bestaat in rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door Zijn Geest (Rom.14:17). Het kan nu al komen in onze harten ......!