|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
Het Koninkrijk Gods "De Heer zal uw uitgang en uw ingang "Sinds de dagen van Johannes de Doper tot nu toe Overgenomen van: Verborgen Manna HET BELOOFDE LAND Voor ons ligt het beloofde land niet in het Midden Oosten. Het ligt in de hemelen. Het is het Koninkrijk van God. Hij zei: "Ik zal het u geven om het in bezit te nemen" (Lev.20:24, letterlijk: om het te grijpen). Het is Zijn rijk, met een hemelse stad die in talloze liederen wordt bezongen. Daarbij denkt men meestal aan later, aan de stad met straten van goud, muren van diamant en paarlen poorten, waar men hoopt te komen als men overlijdt. Maar moeten we ons van die denkwijze niet bekeren en er anders over leren denken? (bekeren = Grieks: metanoia = anders denken, Mar.1:15). Het Koninkrijk van God is toch hier nabij gekomen (Mat.3:2). "Vader, Uw Koninkrijk kome en Uw wil geschiede ook op de aarde" (Mat.6:10). Het is immers "aan het neerdalen als een heilige stad uit de hemel van God" (Op.21:2). Wie daar iets van ziet en er meer van wil ervaren, mag het grijpen. Hij moet wel "reuzen verslaan en versterkte steden innemen" (Num.13:28). Geen echte reuzen natuurlijk en aardse steden. Het gaat om geestelijke realiteiten in ons zelf. Het Koninkrijk Gods is in u (Gr.: entos=binnenin, Luc.17:21). Dáár zitten reusachtige tegenstanders in het "vlees dat ingaat tegen de Geest" (Mat.15:18-19, Gal.5:17). Ja, "de Heer zal onze uitgang en onze ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid" (Ps.121:8). Hij leidt ons nu uit de "Egyptische slavernij" van het vleselijke en het zielse naar ons beloofde land: de onnaspeurlijke rijkdom van Christus (Ef.3:8). We gaan het binnen, als we Hem aandoen en het ego kruisigen (Gal.2:20, Rom.13:14). We mogen er (=in Hem) groeien, "totdat we allen de eenheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon bereiken, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom van de volheid van Christus" (Ef.4:13). ABRAHAM EN HET BELOOFDE LAND Abraham mocht in de geest een stad zien die door God was ontworpen en gebouwd (Heb.11:10). Voor die "stad" liet hij alles achter, zonder te weten waar hij komen zou (Gen.12:1-6, Heb.11:8). Hij ging op zoek naar het sieraad onder alle landen, naar de stad van God, het hemelse Jeruzalem (Ez.20:6, Op.21 en 22). Wat een land! Het bestaat uit louter waarheid, rechtvaardigheid, vrede en blijdschap door Gods Geest (Rom.14:17). Wat een stad! Met een muur van "144 el hoog, mensenmaat, die engelenmaat is". Dat is "de maat van de volle wasdom in Christus" (Op.21:17, Ef.4:13). Maar toen Abraham in het aardse Kanaän kwam, ervoer hij, dat dit het land niet kon zijn wat God hem in de geest had getoond (Heb.11:9a). Waar was de stad die Hij had ontworpen en gebouwd? Abraham bleef er dan ook in tenten wonen. Hij bouwde er geen huis. Hij wilde mobiel blijven, om verder te kunnen trekken naar dat betere land dat hij had gezien (Heb.11:16). Hij ging begrijpen, net als trouwens alle ware kinderen van Abraham, op aarde vreemdeling en bijwoner te zijn, zolang het Koninkrijk Gods er nog niet ten volle is neergedaald (Gal.3:7, Heb.11:13). Toen hij stierf, had hij de belofte van binnengaan niet verkregen (Heb.11:13a). Hij had alleen de weg gevonden naar een natuurlijk land en het ware beloofde land alleen vanuit de verte mogen zien (Heb.11:13-16). Zijn leven is echter een prachtig voorbeeld, hoe de juiste geloofshouding moet zijn om "thuis te komen" als "medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods" (Ef.2:19). Net als hij "moeten ook wij de belijdenis van wat we hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij die beloofd heeft, is getrouw” (Hebr.10:23). Want zeker is zeker: wij kunnen de "heilige stad" van het ware beloofde land in de geest wél binnengaan, door de "nieuwe" en levende weg: Jezus (Joh.14:6, Heb.10:20, 12:2). ISRAËL EN HET BELOOFDE LAND Later ging er een heel volk, Israël, op weg naar het beloofde land. Die reis was ook een voorbeeld. Alles wat hun overkwam is opgetekend ter waarschuwing voor ons, om ook geen "lust tot het kwade te hebben zoals zij" (1Cor.10:6,11). Wij gaan namelijk een identieke weg als Israël, maar dan een geestelijke. Zij verlangden naar verlossing uit Egypte, wij zuchten om te worden verlost van de slavernij van het "vlees" (Rom.7:24). God beloofde "hen te brengen naar een goed en wijd land" (Ex.3:7-8). En Hij stuurde daarvoor een herder uit Midian om hen uit te leiden: Mozes. "Wij hebben op Jezus onze hoop gevestigd, dat Hij ons zou verlossen" en ons met een woonplaats uit de hemel zou overkleden (2Cor.1:10, 5:2). Mozes leidde Israël uit naar het zichtbare Kanaän. Jezus leidt uit naar de grazige weiden van het Koninkrijk der hemelen (Joh.10:1-18). Het ontbrak Israël op die reis aan niets. "Ze waren allen onder de wolk, gingen allen door de Rode Zee, aten allen hetzelfde geestelijke voedsel en dronken allen dezelfde geestelijke drank uit een geestelijke rots die met hen meeging: die Rots was de Christus" (Cor.10:1-4). Op identieke wijze zou het ook ons aan niets hoeven te ontbreken (Ps.23:1). Wist u, dat God op voorhand het beloofde land al aan Israël had gegeven? "Aan u heb Ik het land gegeven om het in bezit te nemen" (Hebr.: te grijpen, Num.33:53, Lev.14:34). Men hoefde er alleen nog maar naar toe te gaan en het te grijpen. Maar wie geloofde dat? Honderdduizenden werden uit Egypte geleid. Van hen zouden er slechts twee het beloofde land binnengaan: Jozua en Kaleb. Alle anderen "konden niet ingaan wegens ongeloof" (Heb.3:19). Het land Egypte waren ze wel uit, maar Egypte zat nog in hun hart (Hand.7:39). Ze bleven allemaal steken in het stof van de woestijn. Toen later de nieuwe generatie Kanaän binnenging, werd dat niet hun land, maar het land van de Heer (Lev.25:23a). Het werd een heenwijzing naar een hemels land, het Koninkrijk van God. Net als Abraham bleef ook Israël vreemdeling en bijwoner op aarde (Lev.25:23b). Want Heer is Geest (2Cor.3:17-18). En waar de Heer is, dáár is het ware beloofde land (Ez.48:35). ZIEN EN BINNENGAAN Zien is kennen, begrijpen. Binnengaan is ervaren. Jezus zegt: "Als iemand niet van boven geboren wordt, kan hij het Koninkrijk van God niet zien en binnengaan (Joh.3:3-5). Alleen wie uit God geboren wordt als geestelijke mens, kan Zijn koningschap leren kennen en ervaren (Joh.1:13). De oude mens blijft van deze wereldorde (Joh.15:19). Hij blijft interpreteren in tijdelijke termen en plakt het etiket Koninkrijk Gods op een tijdperk, of op een plaats of land, op een kerk of organisatie. Maar het Koninkrijk der hemelen is niet van deze wereld (Joh.18:36). Het komt niet hier of daar tot stand op een menselijke manier. Een natuurlijk mens kan het niet eens zien (Luc.17:20-21). De nieuwe mens leert dus kennen, wat de oude mens nooit zal zien: geestelijke realiteiten. Hij vindt de nieuwe, levende Weg, waarop hij door de Geest kan worden geleid naar het Koninkrijk van God (Heb.10:20, 12:22). Wat hij leert is als doorschijnend glas. Zijn binnengaan is als op een Weg van zuiver goud (Op.21:18, 21). Wie daar iets van ervaart, heeft het veel minder zwaar om de wereld en wat van deze wereldorde is niet lief te hebben (1Joh.2:15). Hij zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is (Col.3:1-2). Hij doet met vreugde Gods wil (Ps.40:8). Hij wordt ook "blind als de volmaakte knecht van de Heer en doof als de bode die Hij zendt" (Jes.42:19). Hij wordt blind voor aardse wegen en doof voor elk geluid van beneden. De Vader wekt hem op en geeft hem een hemelse plaats in Christus Jezus (Ef.2:6). Daar verandert hij stap voor stap van heerlijkheid tot heerlijkheid (2Cor.3:18). Hij is nog wel in de wereld, maar hij is tevens burger van het Koninkrijk der hemelen geworden (Fil.3:20). Daar maakt God hem Zijn gedachten en wegen bekend, elk waarom en elk waartoe van Zijn plan (vgl. Ps.25:4, 103:7). Want "wat geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bereid voor wie Hem liefhebben" (1Cor.2:9). WIE WORDT UIT- EN INGELEID? God zei destijds: "Ik heb terdege gezien de ellende van Mijn volk, dat in Egypte is. Ik ken hun smarten. Daarom zal Ik hen uit de macht van de Egyptenaren redden" (Ex.3:7-8). Daarom leidde Hij Zijn volk uit. Bij de uittocht uit Egypte ging het niet om redding en vergeving van zonden, maar om de bevrijding van slavernij en onderdrukking van Zijn eigen volk. Hij wilde dat Zijn kinderen niet farao, maar Hem zouden dienen. Mozes moest farao aanzeggen: "Israël is Mijn eerstgeboren zoon. Laat hem gaan, opdat hij Mij gaat dienen" (Ex.4:22-23, Hos.11:1, Mat.2:15). De Heer heeft nu ook een volk, dat uit de slavernij van het vleselijk-zielse wordt geleid en dat tot zoonschap en koningschap wordt gebracht. Ze worden verwekt en geboren van bovenaf en gaan door een nieuw wordingsproces uit Woord en Geest (Joh.3:3-5). Kent u dat wordingsproces? Dan bent ook u op reis uit Egypte. Dan worden "de ogen van uw hart verlicht, zodat u gaat weten, hoe rijk de heerlijkheid is van Zijn erfenis bij de heiligen" (Ef.1:18). "Uw ogen gaan de Koning in Zijn schoonheid zien in een wijd uitgestrekt land" (Jes.33:17). Ja, "zij zullen de liefelijkheid van de Heer aanschouwen in Zijn huis" (Ps.27:4b). U wordt wedergeboren tot een levende hoop op heerlijkheid nu (1Pet.1:3). Die hoop is Christus in u (Col.1:27). Hij doet u opstaan vanuit de levend-doden om u heen (Fil.3:11, 1Tim.5:6). U mag zien, binnengaan en groeien als een hemels, nieuw mens in Christus (2Cor.5:17, Gal.6:15, Tit.3:5). En dit alles om Hem te dienen, al de dagen van uw leven, tot in lengte van dagen (Deut.10:8, Ps. 27:4, 23:6). ONZE UITGANG EN INGANG Op een lange "woestijnreis" is er wel volharding nodig om te blijven geloven, dat "het beloofde land" nabij is gekomen. God had het Israël nadrukkelijk beloofd, maar al aan het begin van de reis geloofde men er helemaal niet meer in (Num.11:5, 13:32-14:4). Behalve Mozes bleven er uiteindelijk maar twee mannen over met visie, Jozua en Kaleb (Num.14:24). Ze zouden ervoor gestenigd zijn, als God hen niet in bescherming had genomen (Ex.17:14, Num.14:6-10). Ook wij worden opgeroepen om uit te gaan en in te gaan. De Heer zal ook ónze uitgang en ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid (Ps.121:8). Ook nu wordt er weinig geloof gevonden voor het binnengaan van het Koninkrijk der hemelen op aarde (vgl. Luc.18:8). Hoe kan dat nou, nu het vlees met zijn hartstochten kruisigen en niet langer voldoen aan de begeerte van het vlees en het gevoel van de ziel? Nu wandelen door de Geest? (Gal.5:16, 24, Rom.8:14). Koning worden? Ja, dat kan wel, als we stap voor stap het Lam volgen waar Hij ook heengaat (Op.14:4). Dan komen we waar Hij is: op Sion, midden in de troon (Op.7:17, 14:1-4). Elke gehoorzame stap in geloof is de basis voor een volgende. Doen we niet consequent wat we van Hem horen, dan kan Zijn koningschap niet (in ons) op aarde komen. Dat laatste ondervond zelfs Mozes. Eerst gehoorzaamde hij wél, toen hij de Rots die met Israël meeging sloeg voor water voor het volk (dat is een beeld van Jezus’ lijden, Ex.17:6). Later moest hij, opdat de Rots opnieuw water zou geven, tot Hem spreken. Maar de getergde Mozes sprak tot het rebelse, weerspannige volk en sloeg wéér op de Rots. Ten aanschouwen van het volk liet hij de Almachtige niet volkomen Koning zijn (Num.20:2-12). Hij kon het beloofde land dan ook niet ingaan, maar het alleen maar zien, zij het van héél dichtbij vanaf een berg in Moab (Num.27:2-4, Deut.34:1-4). Daarna stierf hij, honderd twintig jaar oud, hoewel "zijn oog niet was verduisterd en zijn kracht niet was geweken" (Deut.34:7). Mozes zou tijdens zijn leven op aarde niet de berg Gods in Kanaän bestijgen. God begroef hem in een dal, in Moab (Deut.34:6, vgl. Ps.16:8-11). Als wij ook zó handelen, niet volkomen gehoorzaam aan wat Hij zegt, komen ook wij niet te staan bij de Koning op Sion (Joh.1:17, Op.14:1). Bent u het mikpunt van onterechte kritiek en geneigd steeds tegen de weerspannigen te spreken (vaak in slapeloze nachten) om uw gelijk te bewijzen? Wees hen geen bestraffer (Ez.3:26)! Spreek tot de Rots! Vraag Hem om water voor het weerspannige volk. Zo volgen we het Lam en horen we Hem zeggen: "Wees niet bevreesd, want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk (=koningschap) te geven" (Luc.12:32). "Wees niet bang, kleine kudde van getrouwen, die de gave van het eeuwige leven al kennen en overvloed uit Mijn hand ontvangen. Vrees niet, door mensen veracht groepje, dat zich laat leiden door de heilige Geest. Want de Vader wil jullie nóg meer geven, dan je al hebt: Zijn koningschap, Zijn goddelijke beheersing!". Dat koningschap heeft niets te maken met aardse grootheid en status, want het is niet van deze wereld (Joh.18:36). Het wordt gegeven aan wie het Lam volgt met een volkomen toegewijd hart. Zo’n volgeling laat Hij eerst in een schaapskooi overnachten om hem daarna in het licht uit te leiden langs vaak nog geestelijk stoffige wegen. Ze worden uitgeleid naar de ruime, frisse weiden van het Koninkrijk der hemelen, waar het gras nog niet door andere schapen is platgetreden (Ps.23, Joh.10:1-5, Ez.34). Op die weg geeft Jezus leven in overvloed (Joh.10:10). Want wie eerst Zijn Koninkrijk zoekt en Zijn gerechtigheid zal het aan niets ontbreken (Ps.23:1, Mat.6:33). Zoek het dus eerst! Geef het prioriteit. Dan geeft God ons het goede (Mat.7:11). Wat dat is? Het is Zijn Geest (Luc.11:13). En door de Geest der waarheid geeft Hij ons sleutels (=geestelijke inzichten) om het Koninkrijk der hemelen te openen en binnen te gaan (Mat.16:19). Hij vraagt ons de hand aan de ploeg te slaan en vooruit te zien en altijd de stem van het Lam te volgen. Want wie ziet op wat achter hem ligt, is ongeschikt voor het Koninkrijk Gods (Luc.9:62). Wie de hand aan de ploeg heeft geslagen, ziet altijd op Jezus die hem voorgaat. Bij Hem scheurt het voorhangsel en proeven we "het goede woord Gods en de krachten van de toekomende eeuw" (Heb.6:5). Want "telkens, als we ons tot Hem keren, valt het voorhangsel weg, zien wij Zijn heerlijkheid en veranderen we naar Zijn beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid" (2Cor.3:16-18). Hij is de nieuwe en levende weg (Heb.10:20). Op die koninklijke weg moet je ook rekenen op wanbegrip en miskenning. Het bewandelen ervan bewerkt scheiding, vaak van familie en zeker van vrienden uit de religieuze wereld. Jezus zegt: "Meen niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde, maar het zwaard" (Mat.10:34). "Wie anderen liefheeft boven Mij, en wie zijn kruis niet opneemt en achter Mij gaat, is Mij niet waardig" (Mat.10:37-38). Dat doet je soms erg eenzaam voelen. Het kan je zo aanvliegen, dat je je afvraagt, waarom het nu zo moet. Maar als je innerlijk weet, dat je met Hem levend bent gemaakt en dat Hij alles doet meewerken ten goede , blijf je bereid om met Hem Zijn smaad te dragen, zelfs buiten de legerplaats, helemaal alleen (Col.2:13, Rom.8:28, Heb.13:13). Door zulke Jobservaringen maakt God de Zijnen steeds vrijer en zuiverder. Hij snoeit ermee al het vleselijke en het zielse weg. "Elke rank aan Mij die vrucht draagt, snoeit Hij (kathairo=reinigen), opdat hij meer vrucht zal gaan dragen" (Joh.15:2). Zo reinigt Zijn Woord ons (Joh.15:3). En door steeds meer geestelijke vrucht, meer "liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid en zelfbeheersing", worden wij steeds meer aan Hem gelijk (Gal.5:22). Zo behaagt het God Zijn Zoon in ons te openbaren (Gal.1:16). Zo verleent Hij ons al op aarde "toegang tot Zijn hemels basileia, tot Zijn hemels Koninkrijk, Zijn koningschap, Zijn goddelijke beheersing" (2Pet.1:11). WAT KAN ONS BINNENGAAN BELEMMEREN? ... vleselijkheid ... "Het is duidelijk, wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke" (Gal.5:19-20). Israël gaf zich er in de woestijn steeds aan over en kon daarom het beloofde land niet binnengaan. En ook voor ons geldt, dat "wie dergelijke dingen bedrijven, het Koninkrijk Gods niet zullen beërven" (Gal.5:19-22). Dan blijven ook wij steken in de woestijn, met magerheid aan onze ziel (Ps.106:15, St.Vert.). ... ongeloof ... Israël kon het beloofde land niet in bezit nemen door ongeloof (Heb.3:19). De meeste verspieders van het land kwamen terug met zeer gemengde gevoelens. Ze hadden een uitzonderlijk goed land gezien, maar wat was het volk dat er woonde sterk! En wat waren de steden groot! (Num.13:27-28). Ze zeiden: "We zullen tegen dat volk niet kunnen optrekken, want het is sterker dan wij" (Num.13:31). En het duurde maar even, of ze "verspreidden onder de Israëlieten ook een kwaad gerucht omtrent het land dat ze verspied hadden" (Num.13:32). Omdat het volk dat geloofde, ging het terug de woestijn in, voor achtendertig jaar! (Deut.2:14). Ook wij moeten "op onze hoede zijn, dat we niet achter blijven, omdat de belofte nóg steeds bestaat om tot Zijn rust in te gaan" (Heb.4:1-2). Natuurlijk wordt er ook nu geprobeerd om ons ingaan te verhinderen. Er zijn legio bedenkingen. Groeien tot de volheid van Christus (Ef.4:13, Rom.8:14)? Met Hem als koning regeren in Gods Koninkrijk der hemelen op aarde (2Tim.2:12, Op.20:6, Mat.6:10)? Allemaal veel te hoog gegrepen .......!" Wie dan let op wat hij hoort en ziet, wordt geintimideerd! Hij begint zich zwak te voelen, te oud of te jong. Of ongeschikt, omdat je partner het anders ziet, of omdat de kinderen de Heer niet volgen. De geest van ongeloof, lafheid en angst doet ons dan geloven, dat koningschap Gods op aarde onhaalbaar is. Maar wie uit God geboren is, heeft een geest van kracht (2Tim.1:7, Num.13:30). Hij "heeft de geest van zoonschap ontvangen" (Rom.8:15). Dat is een nieuwe, vaste geest (Ez.36:26). "Elk bedenksel brengt hij als krijgsgevangene onder gehoorzaamheid aan Christus" (2Cor.10:5). Hij overwint al het denken van de wereldse orde. Hoe? Door het geloof! (1Joh.5:4). Wie overwint, gaat binnen. Hem geeft Jezus "te eten van de boom des levens, die in het paradijs is" (Op.2:7). En dat niet alleen! Hij zegt ook: "Ik zal u geven met Mij te zitten op Mijn troon. Je zult Mij een zoon zijn" (Op.3:21, 21:7). Ja, wie gelooft en overwint wordt zoon, koning. ... ongehoorzaamheid ... We zien in het boek Jozua, dat ook bij het binnengaan van het beloofde Koninkrijk van God er heel wat hindernissen zijn, die we met geloof, visie en gehoorzaamheid moeten nemen. Het moet in ons een brandend verlangen zijn de "Jordaan" over te steken (Joz.3 en 4). En om opnieuw besneden te worden, maar nu "door het afleggen van het vlees in de besnijdenis van Christus" (Joz.5, Col.2:11). "Jericho" moet vallen (vgl. Joz.6 met Op.18). En daarna moet de zonde van Achan volledig worden uitgeroeid (=ik-gericht Babylonisch aanzien, Joz.7). En als we ons erfdeel hebben gegrepen, zullen we alert moeten blijven, opdat er niets van wordt geroofd, iets wat we in het boek Richteren steeds zien gebeuren (Joz.10 e.v., Richt.1). Als "Filistijnen" ons belagen, is het standhouden geblazen en ons erfdeel als een Samgar verdedigen (Richt.3:31). Want God had Joshua beloofd: "Elke plaats die uw voetzool betreden zal, geef Ik u, niemand zal voor u standhouden al de dagen van uw leven: Ik zal met u zijn, Ik zal u niet begeven en u niet verlaten" (Joz.1:3-5). "Laat daarom ons oog alleen gericht zijn op Jeshua, Jezus, de leidsman en voleinder van ons geloof" en geloven, dat "we in alles door Hem meer dan overwinnaar zijn" (Heb.12:2, Rom.8:37). ... rijkdom ... Ook Jezus noemt een paar zaken, die ons binnengaan ernstig kunnen belemmeren. Hij zegt bijvoorbeeld: "Verzamel geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen, maar verzamel schatten in de hemel" (Mat.6:19-20). Want "hoe moeilijk zullen zij die geld hebben het Koninkrijk Gods binnengaan" (Mar.10:23). Er staat, dat "Zijn discipelen zeer verbaasd waren over die woorden" (Mar.10:25). Jezus gebruikt het woord thesaurizo: rijkdommen opslaan, verzamelen en bewaren. Hij spreekt zich niet uit tegen aards bezit en geld, maar maakt duidelijk, dat de ware rijkdom van het Koninkrijk der hemelen aards bezit ver te boven gaat. Hij dringt erop aan om vooral hemelse rijkdom in jezelf op te slaan. "Waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn" (Mat.6:21). "Zoekt eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid" (Mat.6:33). Want het is uitermate moeilijk om het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan, als je gefocust bent op het vergaren van aardse rijkdom. "Niemand kan twee heren dienen, hij kan er maar één liefhebben en zich aan één heer hechten. Je kunt niet God dienen en Mammon" (Gr.: dienen= douleuo=slaaf zijn van, dienst doen bij, Mat.6:24). Eens vond het volgende gesprek plaats tussen Jezus en een rijke jongeman: ‘Meester, wat moet ik doen om het eeuwige leven te beërven?" (Luc.18:18). "Als je het leven wilt binnengaan, onderhoud dan de geboden" (Mat.19:17). "Dat alles heb ik gedaan, dus waarin schiet ik nog te kort?" (Mat.19:20). "Als je volmaakt wilt zijn, ga dan je bezit verkopen en geef het aan de armen. Dan zul je een schat in de hemel hebben. Kom dan hier en volg Mij" (Mat.19:21). Deze serieuze, rijke man had ongetwijfeld eeuwig leven. Maar Jezus bood hem méér aan: om Hem nu te volgen, nu het leven van het Koninkrijk Gods te grijpen en binnen te gaan (vgl.1Tim.6:12). Maar Hij ging bedroefd weg, want hij bezat veel (Mat.19:22). Aardse rijkdom betekent dus niets in het Koninkrijk van God. Ook niet iemands rijkdom aan geleerdheid en wetenschappelijke kennis, schat aan ervaring en mensenkennis, status, grote verdienste in kerk- of zendingswerk, of het hebben gebouwd van een imposante kerk met een prachtige liturgie. Het Koninkrijk Gods is het domein van de Geest. Als wij vertrouwen op wat we in de wereld bezitten of hebben gedaan, dan zegt Jezus tot ons: "Je zegt: ‘Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek’ en je weet niet, dat jij de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte bent. Daarom raad Ik je aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat je echt rijk mag worden" (Op.3:17-19). Ook Paulus zegt, dat "wie rijk willen zijn, in verzoeking en begeerten vallen die de mens kunnen doen wegzinken. Ontvlucht deze dingen en jaag naar gerechtigheid, godsvrucht, geloof, liefde, volharding en zachtzinnigheid. Strijd de goede strijd van het geloof en grijp (nu) het eeuwige leven, waartoe u geroepen bent" (1Tim.6:3-12). Grijp het leven van het Koninkrijk en blijf wandelen, de Heer waardig, die u roept tot Zijn Koninkrijk (koningschap) en heerlijkheid (Col.1:13, 1Thes.2:12). ... het evangelie tot commercie maken ... Een grote belemmering om het koningschap van God binnen te gaan is het evangelie tot koopwaar maken (vgl. Joh.2:13-25). Onnodig wordt er geld gevraagd voor spreekbeurten, adviezen, conferenties en cursussen, voor boeken en tapes, voor de kerk en haar gebouwen, voor zending en evangelisatie. Dat is zakelijk, niet koninklijk. Zo gaat het in de wereld, maar niet in het Koninkrijk van God (Joh.18:36). Zo houdt men eigen werk in stand. Of, als we werk doen dat God heeft opgedragen, dan geloven we niet echt dat Hij koninklijk kan voorzien. Paulus ging de koninklijke weg. Hij verlangde van niemand geld of kleding, maar voorzag zelf in wat hij nodig had door te werken met zijn handen (Hand.18:3, 20:33-34). Hij nam niets voor zichzelf, opdat niemand kon zeggen: "Ik heb hem rijk gemaakt" (Gen.14:23). Hij bracht het evangelie van het Koninkrijk, waarvan Jezus zei: "Om niet heb je het ontvangen, geef het om niet" (Mat.10:8). God zorgt voor het werk, dat Hij opdraagt aan Zijn dienstknechten. Paulus wist, dat als hij meer nodig zou hebben, dan hij zelf verdienen kon, "Zijn God in alle behoeften naar Zijn rijkdom heerlijk zou voorzien" (Fil.4:19). En zou Hij dat nu niet meer doen? Maar wie houdt zich nog aan deze principes? Voorgangers, evangelisten en zendelingen moeten toch ook leven en hebben toch recht op salaris! Om goed te functioneren heeft een gemeente toch een betaalde voorganger en een eigen gebouw nodig! Ja, dat is allemaal waar voor de wereldse ordening, maar niet voor het Koninkrijk der hemelen. Herders naar Gods hart weiden Zijn schapen in Zijn Gemeente (Ez.34:1-19)Mat.18:20). Ze dienen in Zijn Huis. Ze zoeken eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en voor al het andere wat nodig is zorgt de Almachtige op Zijn wijze (Ps.23:1, Mat.6:33). ... uiterlijke religie ... Ook godsdienstbeleving, waar het draait om traditie en uiterlijke vormen blokkeert het verkrijgen van goddelijk koningschap. Neem de schriftgeleerden in Jezus’ dagen. Ze hielden zich voortdurend bezig met uiterlijkheden om in het oog te lopen bij de mensen en ze bleven mede daarom geestelijk blind (Mat.23). Wat waren ze zelfingenomen en hoogmoedig! Jezus vermaande hen als volgt: "Voorwaar, Ik zeg u: tollenaars en hoeren gaan u voor in het Koninkrijk Gods. Want Johannes heeft u de weg van de gerechtigheid gewezen en u hebt hem niet geloofd. De tollenaars en de hoeren hebben Johannes wel geloofd, maar hoewel u dat zag, hebt u later geen berouw gekregen en ook in hem geloofd" (Mat.21:31-32). "Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u sluit het Koninkrijk der hemelen toe voor de mensen. U gaat er zelf niet binnen en die trachten binnen te gaan, laat u niet toe daarin te komen" (Mat.23:13). Ze hadden dus liever wetten dan leven, liever kennis van goed en kwaad dan te eten van de Boom des Levens. Ze hielden de schapen liever vast in hun donkere schaapskooi, dan ze het licht in te sturen achter de Goede Herder aan. Ze gingen zelf het Koninkrijk Gods niet binnen en, dat is erger, ze waren een ernstige belemmering voor velen, die wel trachtten binnen te gaan. GEWELDENAARS GRIJPEN ERNAAR Er is, behalve geloof, ook kracht en moed nodig om het "beloofde land" binnen te gaan. God zei tot drie keer toe tot Jozua: "Wees sterk en moedig" (Joz.1:6,9,18). "Maak je gereed om het land in bezit te nemen en sidder niet, want de Heer is met je, overal waar je gaat" (Joz.1:1-18). Onder leiding van Jozua moest ieder zijn eigen erfdeel in bezit nemen, grijpen (Lev.20:24). Bij de uittocht uit Egypte had God alles gedaan. Nu was het volk aan de beurt: het moest het land in bezit nemen, haar bewoners verdrijven en hun altaren afbreken (Richt.2:3). Slechts twee stammen maakten daar ernst mee. Er staat: "Juda trok op met zijn broer Simeon en zij versloegen de Kanaänieten" (Richt.1:17). Van de andere stammen wordt vermeld, dat zij de opdracht maar gedeeltelijk uitvoerden. Ze verdreven de Kanaänieten niet (Richt.1:21-36). Een voorbeeld van groot geloof en gehoorzaamheid is de Judeeër Kaleb. Nog op zijn oude dag nam hij Hebron, dat hem als erfdeel was beloofd, in bezit (Joz.14:13-14, Richt.1:20). Hij bleef volkomen trouw aan de Heer (Joz.14:14). Samen met andere getrouwen zoals Othniël (=leeuw van God) wordt hij genoemd in 1 Kronieken 4. Ze deden wat ze Jozua hadden beloofd: "Al wat u ons bevolen hebt, zullen we doen en overal, waarheen u ons zendt, zullen we gaan" (Joz.1:16). In datzelfde hoofdstuk wordt ook Jabez genoemd, die werd beschouwd als "de aanzienlijkste onder zijn broeders" (1Kron.4:9). Hij veroverde niet alleen zijn erfdeel, maar verlangde zelfs nog meer. Hij bad: "Heer, wil mij toch overvloedig zegenen en mijn gebied vergroten". Hij vroeg, of hij er mocht uitbreiden, groeien. En de Heer schonk wat hij gevraagd had (1Kron.4:10). Nu wij! Net als de Israëlieten toen hebben ook wij best wel eens beloofd: "Al wat u ons bevolen hebt, zullen we doen en overal waar u ons zendt, zullen we gaan" (Joz.1:16). Houden wij ons aan die gelofte zoals de Judeeërs en de Simeonieten? Verlangen wij méér, als Jabez? Bidden wij om groei in de Geest van het zoonschap om te komen tot volledige verlossing? (vgl. Rom.8:23). Helaas zijn het er ook nu maar weinigen, die ernst maken met de verovering van hun eigen erfdeel. Het zijn de ware Juda’s (jadoh=loven, danken), die "God voortdurend een lofoffer brengen" en "Hem tot een volk zijn, een lof en een sieraad" (Heb.13:15, Jer.13:11). Ze danken Hem onder alles (Ef.5:20, 1Thes.5:18). Het zijn de ware Simeons(samoa=horen), "die horen, wat de Geest tot de gemeenten zegt" (Op.2:7). Ze gehoorzamen. Die "twee" strijden "de goede strijd van het geloof en grijpen het eeuwige leven, waartoe ze geroepen zijn" (1Tim.6:12). Ze grijpen tijdens hun leven hun erfdeel in het beloofde land. Als je als Jabez bent, "is er in de hemelen een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis weggelegd, die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die gereed ligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd" (1Pet.1:4-51). Die zaligheid is koningschap, zoonschap Gods (Rom.8:19). Een Jabez is dus niet alleen tevreden met het zien en verkennen van het Koninkrijk. Hij wil er wonen en er zó toenemen, dat Gods koningschap ten volle kan baan breken. "Uw koninkrijk kome, Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, alzo ook in mijn leven. Heer, wil mijn gebied in dit land vergroten. Als het U behaagt, openbaar dan de Zoon ten volle in mij" (Gal.1:15-16). Zou zo’n gebed de Heer niet welgevallig zijn? Jezus zei, dat "sinds Johannes de Doper het evangelie wordt gepredikt van het Koninkrijk Gods en ieder dringt zich erin" (Grieks: biazo, gebruikt kracht, Luc.16:16). "Het Koninkrijk der hemelen breekt baan met geweld (biazo=kracht gebruikend) en geweldenaars (biastes =sterke mannen) grijpen het" (Mat.11:12). Hij zegt, dat het kracht kost om het binnen te gaan (Luc.16:16). Het komt als er kracht wordt gebruikt: sterke "mannen" grijpen het (Mat.11:12). Dat zijn de goede strijders als de Judeeërs en de Simeonieten van toen. Het zijn zij, die het Lam volgen met de gerichtheid van een Jozua, Kaleb of een Jabez. Want er moet zware tegenstand overwonnen worden. Die tegenstand is niet in de hemel bij God, want bij Hem is enkel licht en heerlijkheid. Nee, het conflict ligt hier op aarde. Daarom zei Jezus: "Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde" (Mat.6:10). En waar vinden we de grootste tegenstand op aarde? In ons zelf. "Want uit het hart komen boze overleggingen, moord, echtbreuk, enz." (Mat.15:19). Dáár moet het Koninkrijk Gods gegrepen worden (Luc.17:20-21). Het vleselijke in ons moet aangepakt worden, met haar boze overleggingen en onreinheid, met haar reuzen zoals ik-gerichtheid, hoogmoed, eigenliefde, zelfbehagen, zelfverheerlijking, zelfzucht en eigenwilligheid. Het moet dagelijks worden gekruisigd om Gods wil te leren doen en om Zijn koningschap in ons te zien komen (Gal.5:24, Mat.11:12). Nogmaals: het Koninkrijk Gods zien en binnengaan kan niet zonder van boven geboren te zijn (Joh.3:5). Johannes is er helder over in zijn eerste brief: "Ieder, die uit God geboren is, zondigt niet" (1Joh.3:9, 5:18). De eerste betekenis van het Griekse woord, dat hier is gebruikt voor zondigen (hamartano), is: zonder aandeel zijn, het doel missen. Johannes zegt dus, dat wie uit Woord en Geest geboren is en volhardend gelooft, zijn aandeel verwerft en zijn doel bereikt! Hij gaat het Koninkrijk Gods binnen! "Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld (kosmos=wereldorde van beneden) en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof" (1Joh.5:4). Door geloof kunnen we koningschap dus nu innerlijk grijpen, hier op aarde. Maar dan moeten we wel geloven als een Abraham (Heb.11:8-10, 13-14). Hij dacht nooit terug aan wat hij verlaten had (Heb.11:15). Hij verlangde alleen naar wat hij had gezien (Heb.11:16). "Hij geloofde God. Dat werd hem tot gerechtigheid gerekend en daarom werd hij een vriend van God genoemd" (Rom.4:3,9, Gal.3:6, Jac.2:23). We moeten ook goed strijden, zoals Jozua, Kaleb en Jabez dat deden. Zij keken in de woestijn verlangend uit naar hun erfdeel in het beloofde land. Ze zouden het grijpen en er standhouden. Het verkrijgen van koningschap Gods vraagt dus toewijding, innerlijke rust en inzet, heiliging, volharding, kracht. Niet menselijke, wereldse of kerkelijke kracht, want die is zwak. Ingaan kan alleen in de kracht van de heilige Geest. "Sterk daarom de slappe handen en verstevig de knikkende knieën. Zeg tot de versaagde van hart: Wees sterk, vrees niet; uw God komt om u te verlossen" (Jes.35:3-4, Heb.12:12). Je overwint door Zijn Geest met "wapens die niet vleselijk zijn" (2Cor.10:4). Dat zijn de krachtige wapens van de gerechtigheid, wapens van het licht (Rom.13:12, 2Cor.6:7, Ef.6:10). Daarmee pak je het ego met haar duistere neigingen en slechte gewoonten bij de keel en zegt: "Jij regeert niet langer hier. Ik ben van de Heer. Hij regeert in mij! De aarde en haar volheid, de wereld en die daarop wonen is van de Heer. Alles in mij zal voor Hem buigen" (Ps.24:1, Jes.45:23, Rom.14:11). Zo nemen we ons erfdeel met geestelijk geweld en kracht, met het levende, krachtige en scherpe zwaard van de Geest in de hand, dat ziel en geest scheidt (Ef.6:17, Heb.4:12). Er komt ons niets aanwaaien. Om het Koninkrijk der hemelen binnen te gaan, moeten we vragen, zoeken, kloppen, de enge poort vinden en de smalle weg bewandelen, de berg Sion beklimmen, "de goede strijd van het gelóóf strijden en het eeuwige leven grijpen" (Mat.7:7-14, 28, Op.14:1, 1Tim.6:12). Wie de innerlijke rust niet kent om die goede strijd aan te gaan, zal goddelijke beheersing in zich niet zien. Wie van Jezus niet leert Gods wil te doen, zal het niet ervaren. Willen en doen moeten samengaan. Niet bidden: "God, ik wil u danken", maar "Dank u, Vader!". Niet steeds maar zeggen: "Heer, ik wil u volgen", maar "Ik volg het Lam waar de weg ook heengaat!". Zeg nooit wat u wilt, maar doe, wat Hij wil! "Heer, hier ben Ik om Uw wil te doen" (Heb.10:9). Zo handelden Jozua, Kaleb en Jabez. Zo leefde ook Jezus. Dat is ook de houding van wie het Lam volgt, ook al kost het hem alles. Paulus dringt er bij de gelovigen dan ook op aan, standvastig "te blijven bij het geloof, omdat we door veel thlipsis (=samenpersing, druk) het Koninkrijk Gods moeten binnengaan" (Hand.14:22). Moeten in de zin van: het kan nu eenmaal niet anders. Het ego moet minder worden, om koningschap in ons te doen groeien (Joh.3:30). Het ik moet van de troon, opdat God er Koning kan zijn. Het doen van de wil van het vlees moet plaats maken voor het doen van de wil van de Vader (vgl. Joh.4:34, 5:30, 6:38, 7:17). Wie dat niet wil, zal koningschap Gods niet in zich kunnen gaan ervaren, al heeft hij nog zó veel gedaan. Want "velen zullen zeggen: Here, Here, hebben wij niet in Uw naam geprofeteerd en in Uw naam boze geesten uitgedreven en in Uw naam vele krachten gedaan? En dan zal Hij hun openlijk zeggen: Ik heb jullie nooit gekend (ginoosko=leren kennen door eenheid, gemeenschap), jullie werkers van wetteloosheid" (anomia=zonder wet, Mat.7:22-23). Koning Jezus kent en gaat vertrouwelijk om met wie "edele daden bedenkt en staat voor wat edel is" (Jes.32:8). Dat zijn zij, "die ook de dingen bedenken, die boven zijn, waar Christus is op de troon, aan de rechterhand van God" (Col.3:1-2). Hij is op de troon als Koning van koningen (Op.17:14). We zien Hem op de berg Sion samen met wie ook de naam van de Vader op hun voorhoofd hebben (=in hun denken, Op.14:1). De Heer raakt echter met niemand vertrouwd, die aardsgezind bezig blijft en zijn eigen wil blijft doen. "Die stelt zich op een weg die niet goed is" (Ps.36:4). Hij is een werker zonder wet, omdat Hij Gods nieuwe wet van liefde niet toelaat in zijn binnenste (Ps.40:8). Hij is wel gered en als Jezus hem gedoopt heeft met de heilige Geest, dan functioneren alle geestesgaven misschien wel door hem heen. Dat is alles genade. Dat krijg je. Maar voor het binnengaan van het Koninkrijk Gods moet je hemels leren denken (Mat.3:2). Dan moet je alles geven (Luc.18:22). En innerlijk overwinnen (Op.3:21). "Onze Vader die in de hemelen zijt, |
|||||||||||||||||