Printable version  Printable version
Beeldspraak
    Babylon uitgaan
    Babylon, een gehe...
    De komst des Heren
    De Morgenster
    Gedenk de sabbatdag
    Geroepen uit Egypte
    Gezindheid van Chr...
    Hand a/d ploeg slaan
    Het getal van het ...
    Het hemelse Jeruza...
    Jezus' wondertekenen
    Licht uit schaduwen
    Oud en nieuw
    Van dood tot leven
    Van Pascha tot Lo ...
Commentaren
Getallensymboliek
Woordenlijst

Geroepen
uit Egypte

"Laat Mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene" (Ex.4:23)

Overgenomen van: Verborgen Manna

UW UITGANG EN UW INGANG

In de bijbel lezen we, dat God Zijn volk uitleidt uit Egypte en uit Babel. De bijbelstudie "Gaat uit van haar, Mijn volk" elders op deze site gaat over de betekenis van Babel. Het symboliseert godsdienstbeleving op menselijk initiatief en in menselijke kracht. God roept Zijn volk op om die "stad" te verlaten en op te trekken naar de hemelse, waarvan Hij de bouwmeester is (Hebr.11:9-10).

Maar wat betekent het, dat God Zijn zoon uit Egypte roept? (Ex.4:22-23, Hos.11:1, Mat.2:15). Het is dit: Hij verlost Zijn kinderen uit elke vorm van "Egyptische slavernij" (=vleselijkheid) opdat zij Hem zouden dienen in geest en waarheid. Wie op die uittocht de "wolk" blijft volgen, zal "het land, dat vloeit van melk en honing" binnengaan. Dit is de weg van zoonschap.

Psalm 121 zegt, dat de Heer Zijn volk op deze weg van "uitgaan" en "ingaan" bewaart (vers 8). Dat geldt eerst individueel, dan samen. Eerst Mozes, dan het volk. Eerst de Goede Herder, dan de Zijnen die Zijn stem horen (Joh.10:1-21). Die weg van uitgaan en ingaan is ons voorgeleefd door Jezus (1Pet.2:21-23). Hij kwam als mens ter wereld, in een lichaam dat "farao" zou kunnen knechten. Maar Hij was in alles zó op de Vader gericht, dat Hij uit "Egypte" kon worden geroepen en aan het eind van die weg tot Zoon van God kon worden aangenomen (Mat.3:17). Hij was toen dertig jaar oud (30=geestelijk volwassen). Zo werd Hij de Weg (Joh.14:6). Want wie Zijn stem hoort en Hem volgt, wordt net als Hij ook "uit Egypte" geroepen (Op.14:1-5). Jezus' leven was geen eenmalig solo-gebeuren. Hij was de eerste van eerstelingen voor God, ja, zelfs de eerstgeborene van de hele schepping" (Col.1:15, 15:23, Jac.1:18).

Natuurlijk, Zijn offer was als Lam Gods voor de zonde van de wereld ééns en voor altijd. Maar op Zijn leven rust geen copyright. Zijn leven tot Zijn dertigste (=Zijn "uit-Egypte-geroepen-worden") was een teken, een voorbeeld (Jes.7:14, Rom.15:5, 1Petr.2:21). Het is na te volgen in de kracht en onder de tucht van de Heilige Geest. "Allen, die door de Geest Gods (uit- en in-)geleid worden, zijn zonen Gods" (Rom.8:14). Zij behoren Hem toe, omdat zij "het vlees met zijn hartstochten en begeerten kruisigen" (Gal.5:24). Ook zij "wandelen door de Geest en voldoen niet aan het begeren van het vlees" (Gal.5:16).

"Het is duidelijk wat de werken van het vlees zijn: hoererij, onreinheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, veten, twist, afgunst, uitbarstingen van toorn, zelfzucht, tweedracht, partijschappen, nijd, dronkenschap, brasserijen en dergelijke" (Gal.5:19-20). "Wie dergelijke dingen doen, zullen 'Kanaän' niet beërven" (Gal.5:19-22). Zij blijven achter in "Egypte" of dragen het in hun hart mee op de "reis". Ze blijven dan door vleselijke lust bevangen steken in de "woestijn", met "magerheid aan hun zielen" (Ps.106:15, St.Vert.).

Jezus trok radicaal uit "Egypte". Vanuit "dorre aarde schoot Hij op" als "de Opstanding en het Leven" (Jes.53:2a, Joh.11:25). Hij stond op vanuit de levend-doden om Hem heen (1Cor.15:12). Hij leerde als mens om van boven te zijn (Joh.8:23, 11:25). En dát "nieuwe" Leven geeft Hij aan iedereen die Zijn stem hoort en Hem volgt (Joh.10:27-28). Hij wordt ook "uit Egypte geroepen". Hij herkent "Egypte" in zichzelf en laat zich uitleiden. Hij wordt "gekocht uit de mensen als eersteling voor God en voor het Lam" (Op.14:4). Hij wordt mede opgewekt vanuit de doden, omdat hij steeds "bij Christus is, in Zijn parousia" (=tegenwoordigheid, 1Cor.15:23 letterlijk).

Eertijds was Mozes de verlosser die Israël uit Egypte uitleidde (Ex.13:3). Voor ons is het Jezus, de Goede Herder. En nu roept God een "Zoon" uit, die bestaat uit "veel broeders" (Ob.21, Rom.8:29). De hele schepping ziet naar hen uit (Rom.8:19,22, Op.14:3). Alles wacht op hun openbaring. Het zijn de zonen Gods van de eindtijd, die zich niet meer laten leiden door aardse, vleselijke, menselijke gedachten, maar die zich geheel door Gods Geest laten leiden (Rom.8:14).

HET GETAL NEGENTIEN

Als men vraagt naar de betekenis van "Egypte", is het antwoord meestal: de wereld. Toch is dat maar gedeeltelijk waar. Paulus noemt het de begeerte van het vlees, die ingaat tegen de Geest (Gal.5:17). God roept Zijn zonen niet op om de wereld te verlaten, maar om in de wereld te wandelen door de Geest en niet te voldoen aan het ik-gerichte en aardsgezinde begeren van het vlees (Gal.5:16).

Dit wordt bevestigd door het gebruik van het getal negentien. Alle getallen in de bijbel hebben een betekenis. Zes duidt bijvoorbeeld op de mens, zeven op goddelijke volmaaktheid, acht op nieuw leven. Het getal negentien duidt op het aardse, het vleselijke, het ongeestelijke.

Het Grieks kent geen aparte symbolen voor getallen zoals wij. In plaats daarvan worden de letters gebruikt, die elk een getallenwaarde hebben. Als men de letters van een Grieks woord optelt, krijgt men van dat woord de getalswaarde die vaak de betekenis ervan bevestigt. Het getal 19 is een opmerkelijke factor in bijvoorbeeld de Griekse woorden, die het volgende betekenen:

de aarde: 19 (1x19)
het vlees: 361 (19x19)
Egypte: 1064 (7x8x19)
vijandschap jegens God : 1064 (7x8x19)
het beest : 247 (13x19)

EEN NIEUW BEGIN VOOR GODS VOLK IN EGYPTE

Wat was de situatie van Gods volk in Egypte? Wij lezen, dat het daar werd onderdrukt, toen er "een nieuwe koning kwam, die Jozef niet gekend had" (Ex.1:8). Die stelde opzichters aan, die hun het leven bitter maakten door harde slavenarbeid met leem en tichelstenen, die bestemd waren voor de bouw van Egyptische steden (Ex.1:11-13).

In veel opzichten zit het volk van God nu ook in zo'n situatie. "De koning, die Jozef niet kent" onderdrukt het ook en gunt het ook geen vrijheid. Het wordt ook gedwongen te bouwen "met leem en tichelstenen" (vgl. de bouw van Babel, Gen.11:3-4). Dit bouwen van "steden voor farao" vormt een schril contrast met wat Abraham deed: de stad zoeken waarvan God de ontwerper en bouwmeester is (Hebr.11:10).

Toen Mozes tot Israël werd gezonden stond het aan een nieuw begin (Ex.12:1). God zou Zijn kinderen brengen naar een beter land (Ex.3:8). Het zou de slavendrijvers achter zich laten en zich niet langer voeden met Egyptisch voedsel (Num.11:5). Tijdens de reis zou Hij dagelijks voedsel uit de hemel geven en water uit de Rots (Ex.16, 1Cor.10:4). De wolk der heerlijkheid zou hen leiden van de éne plaats naar de andere (Ex.13:21-22). Hij had gezegd: "Ik heb terdege gezien de ellende van Mijn volk dat in Egypte is. Ik heb het gejammer over hun drijvers gehoord. Daarom ben Ik neergedaald om hen te redden" (Ex.3:7-8). Hij zou Israël verlossen uit Egypte als Zijn eerstgeboren Zoon, opdat het Hem zou dienen (Ex.4:22-23).

Ook nu zendt God "Mozessen", die de "farao" aanzeggen: "Laat Mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene" (Ex.4:23). Ze leiden Gods volk uit "Egypte", om Hem te dienen in geest en waarheid. Zo komt iedere gelovige aan een nieuw begin te staan, als hij wordt opgeroepen het "paaslam" (=Jezus) te eten, Zijn bloed te drinken en "Egypte" te verlaten. Alles van "Egypte" kan dan plaats maken voor een leven met het Lam, om "in dienst te komen van de gerechtigheid" (Rom.6:18). Vanaf het moment, dat wij op die weg geleid worden, begint onze opwekking (vgl. Joh.6:27-59). Dan begint het nieuwe leven "in Christus" (Ef.2:5).

Mozes' eerste opdracht was: "Vergader de oudsten van Israël en zeg tot hen: De God van Abraham is mij verschenen en heeft gezegd: Ik heb acht geslagen op wat u in Egypte wordt aangedaan. Ik zal u uit de ellende van Egypte brengen naar een land vloeiende van melk en honig" (Ex.3:16-17). Mozes kreeg drie tekenen mee, voor het geval ze hem niet zouden geloven (Ex.4:1-9).

Ook in deze tijd ziet God de ellende van Zijn volk in de "Egyptische" regionen. Ook nu ziet Hij wat de oudsten van het volk in "Egypte" wordt aangedaan. Hij wil hen bijeenroepen. Hier of daar, ergens in een conferentiecentrum? Op voorgangersdagen? Samen op weg met kerkfusies? In allereerste instantie moeten de oudsten vergaderd willen worden aan de voeten van de goede Herder. Hoe vaak zijn ze daartoe niet opgeroepen in geschriften, maar vooral in profetieën!

Hoe reageerden de Israëlitische opzichters eigenlijk? Waren ze blij met het optreden van Mozes? Ontvingen ze hem met open armen? Want volgens de Egyptische slavendrijvers sprak Mozes alleen maar leugentaal (Ex.5:9).

Die leugens bleken ze te geloven. Ze zeiden tot Mozes en Aäron: "De Heer zie op u en oordele, omdat u ons bij farao en zijn knechten in een kwade reuk gebracht hebt, waarmee u hun een zwaard in handen hebt gegeven om ons te doden" (Ex.5:21). Ze hadden het moeilijk met de taakverzwaring na Mozes' eerste optreden (Ex.5:10-11,14-16).

Ook nu zijn veel geestelijke leiders zó beïnvloed door "Egyptisch" denken, dat de druk moet worden opgevoerd, opdat ook zij gaan begrijpen, net als "de Israëlitische opzichters, hoe erg het met hen gesteld" is (Ex.5:19). Ze krijgen het ook steeds drukker met het "verzamelen van stoppels en stro" en met het van de grond krijgen van "bakstenen" "steden" voor "farao" (Ex.5:12). Ze blijven druk bezig met het beleggen van vergaderingen, met het steeds maar aan de gang houden van de traditionele samenkomsten en met de financiën om hun plannen te realiseren.

Dat geeft de meesten zo veel voldoening, dat ook nu de vraag zich opdringt: willen de "oudsten van het volk" wel uit "Egypte"? Willen ze wel vrij worden van de banden van het vlees en zich laten vergaderen in geest en waarheid? Willen ze wel luisteren naar de stem van "Mozes"? Of zijn ze als blinden, die blinden leiden en daardoor, zonder het te beseffen, de kudde misleiden? (Mat.15:14).

Het is bijna niet te geloven, wat God destijds zei van Juda en Jeruzalem: "De wachters zijn blind, ze hebben geen kennis, ze zijn als stomme honden die niet kunnen blaffen; dromend liggen ze neer, ze hebben de sluimering lief. En deze honden zijn vraatzuchtig en kennen geen verzadiging; ze zijn herders die niet weten acht te geven, ze wenden zich allemaal naar hun eigen weg, ieder naar zijn gewin, niemand uitgezonderd" (Jes.1:1, 56:10,11). Er werd niet naar Gods profeten geluisterd.

Hetzelfde gold in Jezus' dagen. Met het oog op de geestelijke leiders vertelde Hij de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters, die de zoon van de eigenaar "grepen, doodden en hem buiten de wijngaard wierpen" (Marc.12:8). Ze waren eerstgenodigden, maar legden de uitnodiging om op de bruiloft te komen naast zich neer. En Gods boodschappers? Ze werden mishandeld of vermoord (Mat.22:6). Dit wekte zó de toorn van de Koning op, dat Hij Zijn legers uitzond" om hen tot de orde te roepen (Mat.22:7).

Ook nu spreekt de Heer duidelijke taal. Maar ook nu schijnen velen te lijden aan geestelijke doofheid. Zelfs veel van hen, wiens mond de Heer gebruikt om boodschappen door te geven, begrijpen vaak zelf niet wat zij uitspreken. Of ze zijn eenvoudigweg ongehoorzaam: "Zij zeggen het wel, maar ze doen zelf niet wat ze zeggen" (Mat.23:3). Ja, wie bedenkt nog "de dingen, die boven zijn en niet die op de aarde zijn"? (Col.3:2). Wie beijvert zich voor het hemelse Huis van God? (Ps.69:10). Wie "laat zich gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel, om een heilig priesterschap te vormen"? (1Pet.2:4-9).

Allereerst de "voor-gangers". Zij moeten als eersten "hervormd worden door de vernieuwing van hun denken" en "erkennen wat de wil van God is, wat goed is, welgevallig, volkomen" (Rom.12:2). Betekent dat, dat ieder maar moet blijven draven voor zijn eigen huis? (Hag.1:9). Dat wij méér begaan moeten zijn met het wel en wee van ons eigen kerkje, terwijl de éne, heilige, algemene, christelijke Kerk wordt verwaarloosd? Betekent dat, dat herders de leden van hun gemeente steeds maar weer moeten blijven nalopen, terwijl ze Gods schapen verstrooien? (Jer.23:1). Hoe lang moet het nog duren, voordat wij de Gemeente als heilige stad verwachten te zien neerdalen van God, getooid als een voor haar man versierde bruid (Op.21:2)? Alle vleselijke ideeën moeten op het altaar. Er moet gevast worden van de begeerte om kerkje te spelen. Roep de oudsten bijeen!

Wie "uit Egypte" wordt geroepen en ernaar streeft al zijn bronnen in het hemelse Jeruzalem te hebben, laat zich niet opnieuw bijeenroepen als "oudste" van één of andere organisatie, federatie, of beweging. Het is tijd, om "als één man bijeen te komen voor de Waterpoort" (Neh.8:1-3). Dáár moeten we samen naar het Woord van God horen (Neh.8:4). Jezus zegt: "Indien iemand dorst heeft, laat hij bij Mij komen" (Joh.7:37). "Kom tot Mij en leer van Mij" (Mat.11:28). Het is nu de tijd, dat waarachtige aanbidders de Vader niet langer dienen op "Egyptische" wijze, maar in geest en in waarheid (vgl. Joh.4:20-24).

Wie zich niet bekeren (bekering=Gr: metanoia=anders denken) zullen later inzien, dat zij als dwaze maagden waren (Mat.25:10-13). "Van het ogenblik af dat de Heer des huizes is opgestaan en de deur gesloten heeft, zullen ze beginnen buiten te staan en aan de deur kloppen. Ze zullen zeggen: Heer, doe ons open" (Luc.13:25). De Heer doet alleen open, als je "lamp" "brandt" en je "reserve-olie" hebt in je "vat". Alleen dan is de deur open om eersteling te zijn voor God én voor het Lam (Op.14:1-5).

MACHTEN VAN EGYPTE

Er zijn tal van "Egyptische" machten, die gelovigen, kerken en gemeenten kunnen overheersen. We noemen de opvallendste.

De eerste is die van egoïsme. Paulus waarschuwde al, dat er voor de gemeente "in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, liefdeloos, trouweloos, lasteraars, onmatig, onhandelbaar, afkerig van het goede, verraderlijk, roekeloos, opgeblazen, met meer liefde voor genot dan voor God, die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben" (2Tim.3:1-5). Alles wat ze doen, "moet allemaal doorgaan voor wijsheid, maar het is zelfbedachte godsdienst, zonder enige waarde, en het dient slechts tot bevrediging van het vlees" (Col.2:23).

De tweede is hoogmoed. Menige gemeente denkt, dat zij de beste is die er bestaat. Ze heeft de ander niet nodig; de ander eerder haar. Waar hoogmoed is, kan Gods Geest niet meer werken. Het gevolg hiervan is, dat de mens centraal komt de staan. Het geloof in de Heer wordt verdrongen door geloof in natuurlijke gaven, in eigen structuren en bedieningen. Traditie gaat de koers bepalen (vgl.Mat.15:3,6). Er ontstaat geestelijke armoede (Op.3:17).

Ten derde is er discriminatie. Overal waar de Schrift op natuurlijke wijze wordt geïnterpreteerd loopt een bepaalde groep de kans belangrijker te worden geacht dan een andere. Dat overkomt bijvoorbeeld veel christinnen, die geestelijk wel degelijk "mannelijk" (=gevend) zijn. Mannen en vrouwen, worden opgeroepen tot het bereiken van "de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef.4:13). Dit moet er gebeuren: in wie het Lam wil volgen moet een innerlijke harmonie komen tussen vrouwelijk-zijn (="zaad"ontvangend) en mannelijk-zijn (="Woord"gevend). Wie dat kent, wordt zoon, die maagdelijk is (Op.14:4). Dan is mannelijk-vrouwelijk volkomen in balans. Dan zal er "goud uit je stromen" (Zach.4:12). Naar zulke mannen en vrouwen moet er geluisterd worden. Niet naar dames en heren, in wie het zielse blijft overheersen. Die moeten ("vrouwen" zijnde) stil zijn in de gemeente (1Cor.14:34). Luister naar de "zoon" in welke natuurlijk gedaante Hij Zich ook openbaart!

Verder noemen wij nog geestelijk terrorisme. Wanneer herders proberen hun schapen weg te houden van wat ze, al of niet terecht, houden voor valse leer, ontstaat er controle, onderdrukking. Die herders leiden hun schapen dan niet meer de vrijheid in, waar "het zal worden één kudde, één herder" (Joh.10:16). In plaats van volgroeide schapen van zich af te wijzen om de Goede Herder te gaan te volgen waar Hij ook heengaat, willen ze hen coûte que coûte blijven controleren. Eigenlijk gaan "de schapen hen niet ter harte" (Joh.10:13). Bewust of onbewust gaat het bouwen aan "een eigen huis" vóór alles. Waar echte liefde jegens de schapen ontbreekt als de band der volmaaktheid en de vrede van Christus, tot welke wij tot één lichaam geroepen zijn, niet regeert in de harten van de herders, wordt de kudde veelal samengehouden door een geest van onderdrukking (vgl.Col.3:14-15).

Vaak is men zich van geen kwaad bewust. Men is trots op de mooie liturgische diensten of op de gezegende samenkomsten vol lofprijzing, lering en profetie. Men zegt: "Is de Heer niet in ons midden? Ons zal geen kwaad overkomen!" (Micha 3:11). Zo worden Gods zegeningen gebruikt als dekmantel voor een "Egyptische" handelwijze. Luister maar eens naar Gods lammeren. Dan hoor je van tranen, die in het verborgene vergoten worden en van het juk waaronder ze in stilte zuchten. Spreken ze, dan worden ze met uitstoting bedreigd. En worden ze uitgestoten, dan wordt soms gesuggereerd, dat de Heer hen heeft verworpen.

De Heer zegt tot zulke "bestuurders van de stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte" (Jes.1:10, Op.11:8): "Het bijeenroepen van de samenkomsten kan Ik niet langer verdragen: het is onrecht met feestelijke vergadering" (Jes.1:13). En van het volk staat er: "Het is beroofd en uitgeplunderd; men heeft hen allen in kerkerholen geboeid, in gevangenissen zijn ze weggeborgen; ze werden ten roof en er was geen redder, tot plundering en er was niemand die zei: Geef terug! Wie onder u neemt dit ter ore, schenkt er aandacht aan en luistert in het vervolg?" (Jes.42:22-23). "De rechtvaardige komt om en er is niemand, die het zich aantrekt en de vromen worden weggerukt" (Jes.57:1). "Het recht wordt teruggedrongen en de gerechtigheid blijft verre staan, want de waarheid struikelt op het plein en oprechtheid vindt geen ingang. Zo ontbreekt de waarheid en wie wijkt van het kwade, wordt het slachtoffer van uitbuiting" (Jes.59:14-15).

Het klinkt ongelooflijk, maar toch is het waar: onrecht zit in "Egyptische" religie ingebouwd. Alles draait er om de leiders. Zij vragen de meeste aandacht. Zij slorpen de meeste energie en financiën op. Zelf zijn ze weinig produktief: schapen worden niet door herders voortgebracht, maar door andere schapen. Jezus verwierf Zijn nageslacht, doordat Hij Zich als een lam naar de slachtbank liet leiden (Jes.53:7,10,11). Een herder die geen lam is als Jezus, weidt zichzelf.

De Heer zegt: "Wee de herders van Israël, die zichzelf weiden. Moeten ze niet de schapen weiden? Het vet eet u op, met de wol kleedt u zich, maar de schapen weidt u niet, het zwakke versterkt u niet, het zieke geneest u niet, het gewonde verbindt u niet, het afgedwaalde haalt u niet terug, het verlorene zoekt u niet, maar u heerst over hen met hardheid en geweldenarij. Ze raken verstrooid omdat er geen herder is, en worden tot voedsel voor al het gedierte van het veld. Zo raken ze verstrooid en dwalen rond op alle bergen. Er is niemand die naar ze vraagt of ze zoekt" (Ez.34:2-6).

Het zijn dus de naar de gerechtigheid dorstende schapen, die het "in Egypte" doorgaans zwaar te verduren hebben. Jezus zegt in Matthéüs 5:10: "Zalig wie vanwege de gerechtigheid vervolgd worden, want voor hen is het Koninkrijk der hemelen". "Gelukkig zijn jullie, wanneer ze je omwille van Mij uitschelden, vervolgen en van allerlei kwaad betichten" (Mat.5:11). Petrus prijst hen gelukkig, omdat "de Geest der heerlijkheid" (=de shekinah-wolk) op hen rust (1Pet.4:14).

Dit lijden komt door "schijn-apostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus" en "als dienaren van de gerechtigheid" (2Cor.11:13, 15). Door hen kan de tegenstander hen efficiënt treffen, omdat ze als oudste of voorganger doorgaans het volle vertrouwen van de kudde hebben en dat vertrouwen in Gods naam blijven opeisen. Het tragische is, dat deze arbeiders vaak niet beseffen, dat ze in dienst staan van "farao". Ze merken niet, dat ze functioneren in een "Egyptisch" systeem. Ze leggen de schuld van alle problemen bij de schapen, terwijl ze zelf het probleem van de schapen zijn.

Daarom zegt de Heer: "Zie, Ik zàl die herders! Ik eis Mijn schapen van hen terug en Ik zal een eind maken aan dat schapenweiden van hen. De herders zullen niet langer zichzelf weiden. Ik zal Mijn schapen uit hun mond redden, zodat die hen niet meer tot voedsel dienen. Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en naar hen omzien. In een goede weide zal Ik ze weiden, en op de hoge bergen van Israël zal hun weideplaats zijn. Daar zullen ze zich legeren op een goede weideplaats en zullen ze in een vette weide grazen. Ik Zelf zal ze doen neerliggen; de verlorene zal Ik zoeken en de afgedwaalde terughalen; de gewonde zal ik verbinden en de zieke versterken, maar de vette en krachtige zal Ik verdelgen. Ik zal ze weiden zoals het hoort" (Ez.34:10-16). "Ik zal hen bijeenbrengen, als een kudde in het midden van de wei. Het zal er gonzen van mensen. Hij die een bres slaat gaat voorop en ze breken uit, trekken door de poort en gaan daardoor naar buiten. Hun Koning gaat voor hen uit, de Heer gaat aan het hoofd" (Micha 2:12-13).

EGYPTE OF KANAAN?

Ook al bouwt men in "Egyptisch" christendom met gelovige mensen, het bouwwerk dat men daarmee optrekt is eerder een dode piramide dan een levend bouwwerk dat "het huis van de Vader" kan worden (Ef.2:21).

Hij wil, dat wij samen Zijn huis zijn in de Geest, als "huisgenoten van God" (Ef.2:19). Hij wil, dat aan Christus "de groei van het lichaam wordt ontleend en dat het zichzelf opbouwt in liefde" (Ef.4:16). Zo zouden in Zijn gezin "de leden gelijkelijk voor elkaar moeten zorgen" (1Cor.12:25).

Maar helaas! In afwijking van deze bijbelse blauwdruk, hebben bijna alle gemeenten meer de kenmerken van een organisatie dan van een geestelijk organisme. Zij functioneren naar het model van de instituten van de wereld. Zij komen vandaag de dag meestal "van de grond" door het oprichten van een stichting. Ook zendingswerk wordt zo georganiseerd. Iemand vroeg mij voor een bepaalde functie in een nieuw op te richten zendingswerk. Toen ik hem vroeg of hij de wil van de Heer had gezocht, was het antwoord: "Je maakt gewoon een stichting, meer heb je niet nodig". Zo ontstaan menselijke constructies op een "Egyptisch" fundament.

In gemeenten waar zo'n fundament ligt kunnen kinderen van God niet worden opgevoed tot geestelijke volwassenheid. Er wordt dan immers niet gebouwd "op het fundament van de apostelen en profeten met Christus Jezus Zelf als hoeksteen. In Hem wordt elk bouwwerk tot een tempel, heilig in de Heer. In Christus worden we gebouwd tot een woonplaats van God in de Geest" (Ef.2:20-22).

Men hoort vaak zeggen, dat de Heer uitsluitend in en door gemeenten wil werken. Als dat waar is en men bekeert zich niet van alle "Egyptische" methoden, dan blijft men bezig met "stro en leem". Dan wordt niet Gods Huis, maar worden er "steden voor "farao" gebouwd. Dan worden gemeenten tot verdrinkplaatsen voor al wat geestelijk is: alle nieuwgeboren "jongens" worden verdronken in het "water" (=woord) van de "Nijl" (Ex.1:22). Farao tracht, net als Herodes (=landbouwer), "de Zoon" om te brengen (Mat.2:16-18). Hij tracht zodoende alle geestelijke krachten voor opwekking uit zijn gebied te bannen. Alles moet blijven zoals het was.

Wanneer we de huidige gemeenteopzet vergelijken met een gezin, dan zien we duidelijk dat er iets niet klopt. Er is geen kind, dat erover denkt zijn leven lang in het gezin te blijven waarin het geboren is. Zodra het volwassen is en op eigen benen kan staan, gaat het zijn eigen weg in het leven. Maar bijna overal heerst de opvatting dat men moet blijven, waar men tot bekering is gekomen.

Daaruit blijkt dat men ervan uitgaat, dat geestelijke kinderen nooit volwassen kunnen worden, maar altijd onmondig en afhankelijk blijven. Wie speent zijn geestelijke kinderen? Wie dwingt hen, om vaste spijze te eten? Wie wijst hen van zich af naar Jezus, zoals Johannes de Doper dat deed? (Joh.1:29-30,35-37). Waar voedt men op tot volwassenheid? Kennelijk zijn deze vragen niet nieuw, want de Hebreeënbriefschrijver zei al: "Hoewel jullie naar de tijd gerekend leraars hoorden te zijn, hebben jullie weer nodig, dat men jullie de eerste beginselen van de uitspraken van God leert. Jullie hebben nog melk nodig, geen vast voedsel" (Hebr.5:12).

Er moet dus groei zijn, groei die ontleend wordt aan Christus (Ef.4:16). Ieder kind, dat uit z'n kleren groeit, krijgt grotere kleren. Via tal van scholen komt ieder gezond mens uiteindelijk op eigen benen te staan. Als kinderen volwassen worden, vliegen ze uit. Al die kleine kleren, ons wonen in het ouderlijk huis, de scholen die wij doorlopen moesten, waren goed voor een bepaalde periode. Er moet dus ook progressie zijn in onze geestelijke ontwikkeling, om uiteindelijk te eindigen in het "zien" neerdalen van het ware Jeruzalem uit de hemel van God" (Op.21:2). "Uw koninkrijk kome....."

Maar we bouwen de Gemeente toch hakkend en bikkend "beneden" "in de groeve"! (1Kon.6:7). Nee. Het werk met "hamer en beitel" in kerken, gemeenten, groepen, bewegingen, op conferenties, seminars en bijbelscholen is in het gunstigste geval het "pasklaar maken van stenen ". Gemeenten functioneren als "steengroeven", "EHBO-posten", als "gezinnen" of "scholen", "schaapskooien", "herbergen" (als in Luc.10:34).

Het doel is echter het vrije leven in het nieuwe Jeruzalem. Dat is wat de bijbel bedoelt met in geest en waarheid. Als wij van de Heer een zalving ontvangen die op ons kan blijven, zal Hij ons leren over alle dingen, zodat wij het niet nodig hebben, dat een ander ons leert (1Joh.2:27). Als God Zijn wet in ons binnenste kan schrijven, hoeven wij niet langer tot elkaar te zeggen: Ken de Heer. Dan kennen we Hem allemaal, van de kleinste tot de grootste (Jer.31:33-34). O, wisten we maar, dat de enige wet die "in Christus" geldt de volmaakte wet van de vrijheid is (Jac.1:25; 2:12). Wie door Jezus wordt vrijgemaakt, is werkelijk vrij (Joh.8:36). Dan woont hij in de vrije stad, in het hemelse Jeruzalem (Gal.4:26). Het Lam is er de lamp, de heerlijkheid Gods het licht (Op.21:23). Daar is ieder vrij onder Zijn heerschappij. Maar helaas hebben de meesten van ons zich opnieuw een slavenjuk laten opleggen (vgl.Gal.5:1). Ditmaal is het van zogenaamd christelijke signatuur: een kerkelijk juk.

"Farao" wil de vrijheid, die wij in Christus kunnen hebben, aan banden leggen door "Egyptisch" denken. Hij wil, dat er onder dwang gewerkt wordt met "stro en leem". Hij wil ons bezig zien met het controleren van de kudde. Hij wil, dat mensen absoluut gezag krijgen. Maar dan zendt God "Mozes" met de boodschap: "Ik ben de Heer, Ik zal u onder de dwangarbeid van de Egyptenaren uitleiden, u redden van hun slavernij en u verlossen door een uitgestrekte arm van zware gerichten. Ik zal u tot Mijn volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn" (Ex.6:5-6).

GOD MEER GEHOORZAMEN DAN MENSEN

In "Gods volk wordt uitgeleid" schrijft mevrouw F.Muysoms over gehoorzaamheid het volgende:

"Gehoorzaamheid aan leidinggevenden in gemeenten wordt in de praktijk vaak hoger gesteld dan gehoorzaamheid aan de Heer.

Aan de basis van deze dwaling ligt een opvatting van leiderschap, die niet geïnspireerd is aan de Schrift, maar aan de geest van deze wereld. Jezus zegt: "Jullie weten dat de regeerders van volkeren heerschappij over hen voeren en de rijksgroten oefenen macht uit over hen. Zo is het onder jullie niet. Wie groot wil worden, zal dienaar moeten zijn, en wie onder jullie de eerste wil zijn, zal slaaf moeten zijn. Laat je ook geen leidslieden noemen, want één is uw Leidsman, de Christus" (Mat.20:25-27; 23:10).

Bij de uitbreiding van de vroege gemeente bleek leiderschap om praktische redenen noodzakelijk te zijn. En er was regelgeving nodig voor de tot geloof gekomen heidenen, die nooit met de wet van God te maken gehad hadden. Dat lezen we herhaaldelijk in de brieven van Paulus. Dit regelgevende leiderschap is door vleselijk denken absoluut gemaakt, tot een instrument van onderdrukking. En dat alles in de naam van de Heer.

Men beroept zich hierbij op één tekst, die men heeft losgemaakt van de context: "Gehoorzaam uw voorgangers en onderwerp u" (Hebr.13:17). Het ontgaat de meesten, dat het hier gaat om voorgangers
die waken over de zielen. De schrijver van de brief raadt de lezers aan, op het einde van hun wandel te letten en (alleen) hun geloof na te volgen (Hebr.13:7).

De oudsten aan wie volgens Paulus een dubbel eerbewijs toekomt, zijn zij, die
goede leiding geven (1Tim.5:17). Petrus maakt duidelijk, wat hieronder moet worden verstaan: "Hoedt de kudde Gods die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, niet uit schandelijke winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over wat u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden van de kudde" (1Petr.4:1-4).

Het is dezelfde Petrus die verklaart, dat men God méér moet gehoorzamen dan mensen (Hand.5:29). Wie absolute gehoorzaamheid aan gemeenteleiding eist, maakt inbreuk op de rechten van God en die van de mensen. Het leidt tot afgoderij en tot slavernij. Waar de gemeentestructuur is gebaseerd op het gezagsprincipe, waaraan men goddelijk recht toekent, maakt men de gemeente en haar leiders tot een afgod. Alle rechtmatige gehoorzaamheid heeft tot doel, ons op te voeden tot
de bevrijdende gehoorzaamheid aan de Vader, de Zoon en de Heilige Geest en moet steeds daarnaar verwijzen. Om die gehoorzaamheid gaat het uiteindelijk: pas in de volledige, liefdevolle overgave aan Jezus en de Vader, kan de mens volheid ontvangen en wordt hij waarlijk vrij.

Waar de leiding van de gemeente zich heeft opgeworpen als een nieuwe middelaar tussen God en de mensen, doet zij Jezus' middelaarschap te niet. Zij vormt dan een blokkade tussen de mensen en hun enige Middelaar. In zekere zin zijn wij echter wel geroepen om middelaars te zijn tussen God en de wereld, maar dan in Christus; zoals Jezus, die Zijn leven gaf voor de wereld.

Allen zijn wij ook geroepen tot het zoonschap Gods. Jezus heeft zich volledig ontledigd, opdat wij zijn volheid zouden ontvangen. De bedieningen, die Jezus aan de ware gemeente heeft gegeven, hebben slechts tot doel, "om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het Lichaam van Christus, totdat wij allen de éénheid van het geloof en van de volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben, de mannelijke rijpheid, de maat van de wasdom der volheid van Christus" (Ef.4:11-13).

Helaas is het harnas waarin veel gemeenten zijn gestoken een beletsel om tot dit doel te komen. De bedieningen zijn tot onderdrukkingen geworden en voor de zonen Gods is er geen ruimte binnen de gemeenten. De uitoefening van het zoonschap botst aan tegen de structuren. Zonen Gods kunnen slechts aan de wereld geopenbaard worden, als ze "de baarmoeder" verlaten"

(Einde citaat).

ORGANISATIE OF ORGANISME?

In een artikel over gemeentestructuur (in "Reveil", april 1985) schrijft Martinus Sterkhout, dat het feit dat slechts enkelen de touwtjes in handen hebben, sterk overeenkomt met wat in de maatschappij als dictatuur wordt veroordeeld. Hier volgen enkele citaten uit het artikel:

"Omdat men vaak meent, dat de eerste christengemeente een strak-hiërarchische structuur had, moet dat ook nu zo nauwkeurig mogelijk worden nagebootst. Zo krijgt bijna elke gemeente een raad van enkele ouderlingen en, als men dat kan betalen, een "full-time" voorganger. Dezen bepalen het beleid, de theologie en beheren de financiën. De overige leden worden opgeroepen hen als van God gegeven herders te aanvaarden.

Het met goddelijk gezag beklede leiderschap heeft bijna alles voor het zeggen. De leiders, die het beheer en de leer bepalen, kunnen niet werkelijk worden bekritiseerd: hun leiderschap heeft een goddelijk aureool. Tenslotte kunnen de leiders ook nog pleiten op het feit, dat "God hun duidelijk heeft gemaakt", dat alles moet blijven bij het oude. En dan zwijgt toch iedere christen eerbiedig?

Toch blijken er velen hun mond open te doen. Daarom ontstaan er scheuringen, omdat de structuur onwerkzaam is; er wordt aan degenen die niet tot de selecte groep van leiders behoren, veel te weinig ruimte geboden om hun door God gegeven talenten te ontplooien.

Gemeenten met een dergelijke structuur zijn dringend aan verandering toe. Paulus heeft nooit voor een "eeuwige, onveranderlijke, volmaakte, goddelijke" structuur gekozen. Hij paste het principe van contextualisatie toe. Dat wil zeggen: hij organiseerde de nieuwe bekeerlingen op een manier, die zoveel mogelijk overeenkwam met wat in die tijd bekend en aanvaardbaar was.

Beseft moet worden, dat een structuur principieel niet eeuwig volmaakt kan zijn. Een structuur is immers een manier om zaken te organiseren, en als de zaken die gestructureerd moeten worden, veranderen, moet de structuur meeveranderen. Een structuur is pas dan goed, als men niet of nauwelijks merkt met een structuur van doen te hebben. Als men de organisatievorm als een knellende band gaat ervaren, is er iets mis.

De structuur van de gemeente moet zeker leiderschap impliceren. Dat leiderschap moet echter niet zo absoluut zijn, dat daarmee impliciet wordt gezegd, dat de overigen onmondige christenen zijn. Alle leden van de gemeente zijn gelijkwaardig en zijn door Christus geroepen om al hun gaven en talenten in de gemeente en daarbuiten te ontplooien, al zijn anderen misschien in absolute zin "beter" in bepaalde dingen.

De structuur die voor een gemeente goed is, moet in de eerste plaats passen bij de concrete situatie in die gemeente, met de mensen die daarbij horen. De leden moeten zich er thuis voelen. Er dient duidelijk een vorm van herderschap te zijn, maar zo, dat de structuur mogelijkheid biedt om de herders te corrigeren en zo nodig bij te sturen.

De enige vraag, die Christus ons eenmaal - en nu reeds - stelt is, of wij God en onze naaste werkelijk liefhebben. Niet of wij denken, dat onze gemeente een volmaakte structuur heeft. Gemeenten moeten volmaakt zijn in liefde. Liefde en harmonie zijn kenmerk van Christus en van Zijn gemeente, terwijl de structuur de vorm is, die voor de zaken waar het werkelijk op aan komt - het liefhebben - de wijze van uiting bepaalt. Als een structuur daar niet toe in staat is, als liefde en harmonie er niet door worden gestimuleerd, en de mensen de structuur als knellend ervaren, is het hoog tijd, die structuur te veranderen. Die moet dan geleidelijk worden aangepast aan de nieuwe situatie.

Als toch wordt vastgehouden aan zo'n vorm, kan niets anders gebeuren dan dat die vorm stuk gaat. Het stukgaan van een structuur wordt in de maatschappij
revolutie genoemd. In de gemeente heet het scheuring.

O ja, er kan toch nog iets anders gebeuren. De structuur kan blijven knellen, zodat mensen zich gaan aanpassen. Dan vindt geen revolutie of scheuring plaats. Dàn vindt geestelijke moord plaats. Dan is de gemeente tot een sekte geworden, tot een groep, waar de mensen alleen mogen ja-knikken en volgen.

De structuur van de gemeente is als de kleding van een kind. Wat een schande, als ouders niet op tijd grotere kleren voor hun kind kopen! Zijn liefde zal in elk geval spoedig verkoelen. Wat is uw ideaal?"

(einde citaat)

Op deze vraag, waarmee hij het artikel besluit, is het antwoord reeds gegeven. Gemeentestructuren zijn nodig als oases in de woestijn, als leerscholen, als geestelijke gezinnen. Ze zijn nodig om te helpen en op te voeden. Maar ze moeten dienstbaar zijn aan de heilige Geest. Gemeenten naar Gods hart zijn dynamisch. Ze zoeken hun identiteit niet in zichzelf of in de traditie, maar in hun dienstbaarheid aan de Heer en Zijn plan. Ze zijn bereid hun leven te verliezen om het op een hoger vlak terug te ontvangen. En hun leiders zijn bereid om opzij te treden, als de Heer de leiding wil overnemen.

En wat is het ideaal? Het is een niet aan structuren gebonden Ekklesia, waarvan ieder die Jezus volgt deel uitmaakt. "Ik geloof in één heilige, algemene, christelijke Kerk. Ik geloof in de gemeenschap der heiligen". Dat geldt plaatselijk, landelijk en wereldwijd. Uiteindelijk zullen alle tijdelijke structuren óf vrijwillig opgaan in geest en waarheid, of ze worden "als onkruid verzameld en met vuur verbrand" (Mat.13:40). "Het einde (Gr.:telos=doel, einddoel) van alle dingen is nabijgekomen" (1Petr.4:7). "Als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben" (1Cor.13:10). Er komt een tijd waarop het oude plaats moet maken voor het nieuwe (Hebr.8:13).

Jezus kwam om "het verlorene te zoeken en te redden" (Luc.19:10). Hij kwam om "Zijn Gemeente te bouwen" op het fundament van wat de Vader door Zijn Geest openbaart (Mat.16:18)? Daarom gaf Hij Petrus niet de opdracht kerken te stichten, maar om Zijn lammeren en schapen te weiden en te hoeden (Joh.21:15-19). Niet mensen, maar de Heer Zelf bouwt de Gemeente. Dat zei Hij overduidelijk aan Petrus. Hij bouwt die niet op basis van wat mensen zeggen, maar op wat de Vader zegt (Mat.16:16-18). En als Hij nu openbaart, dat Hij zoonschap in mensen wil doen wonen, staan wij op dezelfde petra (Mat.16:18). Maar helaas: "Er zijn veel misleiders, die die komst van Jezus Christus in het vlees niet belijden" (2Joh.1:7).

Gaandeweg zijn mensen Jezus' taak gaan overnemen. Sindsdien gaat het fout. Want "als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan" (Ps.127:1). We zouden mee moeten werken als Gods medearbeiders (1Cor.3:9). Maar in plaats daarvan van zijn we ondernemers geworden, die voor God bouwen. Het resultaat is er dan ook naar, want alles brengt vrucht voort naar zijn aard. Men is in aardse, menselijke begrippen gaan denken. Men heeft de gemeente een aardse structuur toebedacht, die gaandeweg het overwicht kreeg over de geestelijke realiteit. Daarmee is de uitholling begonnen. Die werd een vlag die de lading niet meer dekt, een vorm die de inhoud overwoekert. Ze werd tot vormendienst, zelfs tot farizeïsme, tot een systeem met een eigen zelfstandigheid. Het geestelijke leven is in haar zodanig beknot, dat de kracht van het onvergankelijke leven zich in haar niet meer kan manifesteren.

Of een gemeente al dan niet een "Egyptische" structuur is (die uiteindelijk ten onder gaat, Mat.12:25), is herkenbaar aan de middelen, die zij gebruikt om haar eenheid te bewaren. De ware Gemeente van Jezus Christus gebruikt daarvoor nooit vleselijke maatregelen van wat voor aard ook. Want door één Geest zijn alle leden "tot één lichaam gedoopt" (1Cor.12:13). En in haar "wordt de éénheid van de Geest bewaard door de band van ware vrede" (Ef.4:3).

MIJN SCHAPEN HOREN NAAR MIJN STEM

Voordat de gehele schepping kan worden bevrijd, brengt Jezus eerst Zijn eigen schapen in de vrijheid en verbreekt over hen elk slavenjuk (Rom.8:21,Joh.10:3,10b). Zoals God Zijn "zoon" eertijds uit de slavernij van de farao van Egypte bevrijdde, zo bevrijdt Hij nu allen, "die Hij tevoren bestemd heeft tot gelijkvormigheid aan het beeld van Zijn Zoon (Rom.8:20). Hij leidt hen uit alle "Egyptische" macht en onderdrukking.

Jezus zegt: "Ik ben de goede herder en Ik ken de Mijne en de Mijne kennen Mij" (Joh.10:14). "Mijn schapen horen naar Mijn stem" (Joh.10:3). "Wanneer Hij Zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen Hem, omdat zij Zijn stem kennen" (Joh.10:4). "Ik ben gekomen, opdat ze leven hebben in overvloed" (Joh.10:10). "Nog andere schapen heb Ik, die niet van deze stal zijn; ook die moet Ik leiden en ze zullen naar Mijn stem horen en dan zal het één kudde met één herder worden" (Joh.10:16). Wat een plan! Het is zó geweldig, dat wij er iets meer van willen zeggen.

God is in deze "eeuw der genade" "van meet aan erop bedacht geweest een volk voor Zijn naam uit de heidenen te vergaderen" (Hand.15:14). Het zal Jezus' stem horen en gehoorzamen. Ze "volgen Hem, waar Hij ook heengaat" (Joh.10:3,Op.14:4). Als het voltallig is, wordt Jezus mét hen openbaar (Col.3:4). Zij zullen "het licht verkondigen én aan het volk (=Israël) én aan de heidenen" (Hand.26:23, St.Vert.). Ze worden een volk van "eerstelingen onder Zijn schepselen" genoemd, "eerstelingen voor God en voor het Lam" (Jac.1:18, Op.14:4). Zij dragen allen de naam (=het wezen) van het Lam en de naam van de Vader (Op.14:1b).

Het tot stand brengen van dát volk is nu Gods prioriteit. God roept wéér zonen uit "Egypte", als eerstelingen. Niet omdat zij van nature beter zijn. Maar door genade zijn ze eerder geestelijk volwassen dan de anderen. Deze geheel losgekochten van de aarde zijn Jezus' loon. Want "zeg tot de dochter Sions (=de Gemeente): zie, uw heil komt; Zijn loon is bij Hem. En men zal hen noemen: Het heilige Volk, De Verlosten van de Heer" (Jes.62:11). Deze 144.000 vormen samen één lichaam met Hem, de Bruidegom.

Daarnaast zien wij de bruidsgemeente, "de Begeerde Stad, de Niet Verlaten Stad" (Jes.62:12). Zij is als "een schare, die niemand tellen kan" (Op.7:9). Zij is "het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt uit de hemel van God, getooid als een bruid" (Op.21:2). "Zij heeft de heerlijkheid Gods en haar glans lijkt op een zeer kostbaar gesteente, als een kristalheldere diamant" (Op.21:11).

Maar Gods plan reikt véél verder dan de eerstelingen en het nieuwe Jeruzalem. Jezus maakt alle dingen nieuw (Op.21:5). Alle volken zullen wandelen bij het licht van de heerlijkheid van God (Op.21:11,24). Hij zal "bij hen wonen en ze zullen Zijn volken zijn" (meervoud! Op.21:3). Men "zal geen kwaad meer doen noch verderf stichten op Mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis van de Heer" (Jes.11:9). De hele "schepping zal van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid verlost worden tot een ongekend heerlijke vrijheid" (Rom.8:21). "In Christus zullen allen levend gemaakt worden" (1Cor.15:22). Alle volken zullen toestromen en worden genezen door de bladeren van het geboomte des levens (Jes.2:2, Op.22:2).

"Dan het einde, wanneer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij en alle macht en kracht onttroond zal hebben" (1Cor.15:23-25). Het einde! Paulus gebruikt het Griekse woord telos (=resultaat, doel; van het werkwoord tello=toewerken naar een doel). Dan is God alles in allen (1Cor.15:28). Alles in allen! "En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed" (Gen.1:31).

Gods plan is dus allereerst de "zoon" te roepen uit het "Egypte" van "farao" (Ex.4:23). Dan wordt het de bruid van Christus "gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden" (Op.19:8). Dan het doel: "dat Zijn heil reike tot het einde der aarde" (Jes.49:6).

ONTMASKEREN OM TE OVERWINNEN

Het is waar, dat de machten van "Egypte" in de hemelse gewesten bestreden moeten worden (Ef.6:12). Het is geen strijd tegen vlees en bloed. Zoals we de zonde haten, maar de zondaars liefhebben, zo moeten ook de "opzichters" in een liefdevolle houding gewezen worden op de onderdrukkende structuren.

De oudsten van Gods volk moeten met klem, maar liefdevol, tot gehoorzaamheid worden opgeroepen (Mal.2:1-9). Zij moeten inzien, dat God houdt van Zijn kinderen in "Egypte" (Hos.11:1). Hij waarschuwt hen om Zijn verbond met hen (Mal.3:4). Zijn verbond was: leven en vrede, om Hem met ontzag te eren (Mal.2:5).

Er zijn voorgangers, die deze dingen onderkennen, maar er weinig mee doen. "U hebt wel veel gezien, maar hield het niet in gedachtenis; u hebt de oren wel open gehad, maar niet gehoord" (Jes.42:20). Toch had "de Heer er een behagen in ter wille van Zijn gerechtigheid een grote, heerlijke onderwijzing te geven" (Jes.42:21).

Ja, God zendt profeten, "Mozessen". Maar zullen de oudsten hen aanvaarden? (Ex.4:1,5,8,9). Mozes vreesde destijds het ergste en zei: "Och Heer, zend toch iemand anders" (Ex.4:13). "Ze luisteren niet eens naar mij" (Ex.6:11). Maar God zei: "Ga. Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat u zeggen moet" (Ex.4:12)?

Ook nu moeten wij spreken, als Hij ons heeft onderwezen én gezonden. Dan mogen wij niet passief gaan zitten wachten, totdat God "Zich ontzet, omdat niemand tussenbeide treedt" (Jes.59:16). Er zijn "Mozessen" nodig, "uit het water getrokkenen". Maar welk soort profeten verwacht men? "Mozessen"? Of meelopers, rieten door de wind bewogen? Of mensen groot van aanzien, in weelderige kleding (Mat.11:7-8)?

Het is "farao's" voordeel, dat gelovigen geen inzicht krijgen in het geestelijke "Egypte". Daarom is hij zo verbeten op "Mozessen", die hem confronteren met de God van de "hemelstad". Zijn plannen moeten worden doorzien en ontmaskerd. De oudsten moeten zicht hebben op wat er in de hemelse gewesten gebeurt. Anders zijn zij slachtoffers van "Egyptische slavendrijvers" of werken ze zelfs als "Israëlitische opzichters" met hen samen. Gods volk "in Egypte" moet weten, dat het "steden voor farao" bouwt, met "stro en tichelstenen".

Aartsvader Abraham had een véél betere stad gezien (Hebr.11:10). Hem was een véél beter land dan "Egypte" beloofd, ja, zelfs een véél beter land dan het aardse Kanaän (Hebr.11:9). Het zou "stromen van melk en honing". Hij bleef, ook toen hij al in Kanaän was aangekomen, naar die stad en naar dát land zoeken.

PROFEET OF WOORDENKRAMERS

Een waar profeet "spreekt wat waarde heeft, zonder vermetele taal" (Jer.15:19). Van Hem zegt God: "Je zult zijn als Mijn mond" (Jer.15:19). Daarom is er weinig kans om erkend te worden. "Zij zullen tegen u strijden" (Jer.15:20).

Maar er zijn ook andere profeten. "Als er maar iemand wind naliep en leugen voorspiegelde, dan zou hij de profeet van dit volk zijn" (Micha 2:11). Spreek de mensen maar naar de mond. Zeg maar: "Vrede, vrede", terwijl er geen vrede is, en: "Des Heren tempel, des Heren tempel, des Heren tempel is dit. Wij zijn geborgen, geen onheil zal ons overkomen" (Jer.6:14; 7:5,10; 5:12). De Heer zegt dan: "Mijn volk heeft het graag zo. Maar wat gaan jullie doen, als dat ten einde loopt?" (Jer.5:31) "Laat u tuchtigen, Jeruzalem, opdat Ik Mij niet van u zal losrukken en u zal maken tot een onbewoond land!" (Jer.6:8).

Helaas! Wie naar waarheid het woord van God spreekt, moet niet rekenen op een zachtzinnige bejegening. "Profeteer niet in de naam van de Heer, want anders sterft je door onze hand" (Jer.11:21). Ze zeiden: "Laten we die boom met zijn vrucht verderven. Laten we hem uit het land der levenden uitroeien, opdat aan zijn naam niet meer gedacht zal worden!" (Jer.11:19).

Er staat van hen die zijn gezonden door de Heer: "Als zij hun getuigenis zullen voleindigd hebben, zal het beest dat uit de afgrond opkomt hun de oorlog aandoen, en het zal hen overwinnen en hen doden. En hun lijk zal liggen op de straat van de grote stad, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte, waar ook hun Heer gekruisigd werd" (Op.11:8-9). Ook nu worden profeten "gedood": voor dood gehouden. Men doet gewoon, alsof ze er niet zijn.

Wat is het gevolg van het negeren van het profetische woord? Als God spreekt en er wordt niet gehoorzaamd, ontstaat er verharding. "De Heer verhardde het hart van farao" (Ex.10:27). "Verhard uw hart niet, zoals Mijn volk in de woestijn" (Ps.95:8). "Wie zijn hart verhardt, valt in onheil" (Spr.28:14). Door ongehoorzaamheid komen "Egyptische" invloeden en werkwijzen in mensen en gemeenten. Ze worden dan schuilplaatsen "van allerlei onreine geesten en van onrein en verfoeid gevogelte", die zelfs instrumenten kunnen worden om de wereld te verbazen met misleidende tekenen en wonderen (Op18:2, 2Thes.2:9). Ook dat zien wij heden ten dage om ons heen gebeuren.

Daarom moeten wij aan Johannes' waarschuwing gehoor geven, om niet iedere geest te vertrouwen en de geesten beproeven of ze uit God zijn (1Joh.4:1). Al eerder had Jezus gewaarschuwd, dat in de laatste tijd zelfs de uitverkorenen gevaar lopen om misleid te worden (Mat.24:5,24,25). Hij zei, dat we op onze hoede moeten zijn voor valse profeten die in schapenvacht tot ons komen, maar van binnen roofgierige wolven zijn (Mat.7:15-20). Hij leerde ons op hun vruchten te letten en niet af te gaan op hun wonderen, tekenen, profetieën en duiveluitdrijvingen, omdat al deze dingen ook gedaan worden door werkers van de wetteloosheid (Mat.7:21-23).

"Daarom heet het: Ontwaak, gij die slaapt, en sta op vanuit de doden en Christus zal over u lichten. Zie nauwlettend toe, hoe u wandelt, niet als onwijzen, maar als wijzen" (Ef.5:14-15). Wie uit de sluimering wordt gewekt, zal onderkennen wie ware broeders zijn. Hij zal zich niet meer keren tegen de "Mozessen" als tegen onruststokers en oproerkraaiers, maar hij zal erkennen dat ze door God gezonden zijn.

Wordt men niet wakker, blijven de kerken en gemeenten sluimeren, blijven de oudsten de oren toestoppen om de oproep niet te horen, dan zullen ze hun weg over kromme paden vervolgen, geleid door halve waarheden naar "wateren van beneden". Dan zijn hun ogen al zó vast dichtgekleefd, dat men niet meer "verstaat, wat hun nu tot vrede dient" (Luc.19:42). Dan is men zó doof voor de stem van de Goede Herder en zó verhard, dat zware tuchtiging onvermijdelijk is.

HET OORDEEL BEGINT BIJ HET HUIS GODS

"Reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen: iedere boom die geen goede vruchten voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen" (Mat.3:10). "Elke plant, die de hemelse Vader niet geplant heeft, zal uitgetrokken worden" (Mat.15:13).

De Heer wil Zijn Gemeente tot een stralende lichtbron maken. Hij zegt: "Jullie zijn het licht van de wereld, als een stad op een berg, die niet verborgen kan blijven" (Mat.5:14). Die stad wil Hij "heiligen en reinigen om haar stralend voor Zich te plaatsen, zonder vlek of rimpel, heilig, onbesmet" (Ef.5:26,27). Zij wordt een stad met "de heerlijkheid Gods, met het licht als van zeer kostbaar steen, als van een kristalheldere diamant" (Op.21:11). Door tuchtiging en oordeel zal de Heer met haar tot dat doel komen.

Als wij het woord tuchtigen gebruiken, denken wij doorgaans aan straffen in negatieve zin. Maar tuchtigen heeft juist iets heel positiefs. Het is afgeleid van het oud-nederlandse woord tijgen, optrekken. Het Griekse woord is paideuo: opvoeden. "Wie Hij liefheeft, tuchtigt de Heer. Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt" (Hebr.12:6). Hij voedt hem op. Hij trekt hem op.

Hetzelfde geldt voor het woord oordeel. Het wordt in de bijbel in positieve zin gebruikt. Is eeuwig oordeel een eeuwigdurende verdoemenis? Nee, het is een "eeuw"-durend oordeel. Het Griekse woord voor oordeel (krisis) betekent scheiding. Oordelen is scheiding maken tussen goed en kwaad, corrigeren, louteren. "Het is nu de tijd, dat dat begint bij het huis van God" (1Petr.4:17). Dan "zal Hij zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de bleker. Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen. Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Heer in gerechtigheid offer brengen" (Mal.3:2-3). Dat is het oordeel.

Dit proces is nodig, omdat velen afvallig zijn geworden van de Heer, inclusief de "priesters" (vgl. Jes.1:2-31). In de tijd van Jezus vierde het "Egyptische" denken hoogtij onder de leiders van Israël en daarom probeerden ze het volk van Jezus af te houden (Joh.18:14). Dezelfde gezindheid kan de geestelijke leiders nu in zijn greep houden. Het maakt hen dan blind voor wat God bezig is te doen en ook zij blijken dan deel uit te maken van een systeem, dat "de profeten doodt, en stenigt, wie tot haar gezonden zijn" (Mat.23:37). Net als de leiders van het toenmalige Israël hebben velen van hen "het woord Gods van kracht beroofd ter wille van hun overlevering" (Mat.15:6). Zij bezitten "grote ijver voor God, maar zonder verstand" (Rom.10:2). Ze zijn eenvoudig "onbekend met Gods gerechtigheid en trachten hun eigen gerechtigheid te doen gelden, zonder zich aan de gerechtigheid Gods te onderwerpen" (Rom.10:3). Daarom moeten ze op pijnlijke wijze worden teruggewezen.

Dit louterende proces moet ieder ondergaan. Het beste is nu de scheidingslijn in het eigen hart te laten aanbrengen door God toe te staan alle verborgen motieven te openbaren. Laat Hem maar oordelen, scheiden, corrigeren. Zo wordt door Zijn Woord ons denken en doen gezuiverd. Dan kan ook de reiniging volgen door Jezus' bloed van al onze zonden. Zo worden wij rechtvaardig (=klaar voor het gerecht; vgl. reisvaardig: klaar voor de reis).

Wie zich niet nu al wil laten reinigen, kan nu geen deel hebben aan het lichaam van Christus. "Als Ik jullie niet was, hebben jullie geen deel aan Mij" (Joh.13:8). Het beslissende is niet, of wij wel of geen zonde hebben, want dat hebben wij allemaal (1Joh.1:8). Maar of wij oprecht zijn en ons gewillig laten reinigen. "Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming" (Spr.28:13). "Als wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid" (1Joh.1:9).

Het oordeel betreft niet alleen onszelf, maar ook onze kerken, gemeenten, ons werk. Ze zijn het werk van min of meer geheiligde kinderen Gods. De menselijke factor, waaraan zij onderhevig zijn, maakt, dat ze, net als haar leden, voortdurende reiniging en bekering nodig hebben. Waar men zich dat niet bewust is en bij voorbaat stelt, het zuivere werk van de Heilige Geest te zijn, wordt men gemakkelijk misleid, verblind en verhard. Het oordeel dat dán moet komen, is onvrijwillig, als over de Egyptenaren in Exodus.

Het doel van het oordeel over het huis Gods is, dat het Zijn Huis moet kunnen zijn, het huis van de Vader. Voor ons is het de ware plaats om Hem "in gerechtigheid offer te brengen" als "waarachtige aanbidders in geest en waarheid" (Joh.14:2-3, Mal.2:3, Joh.4:23). En wat stijgt dat ver uit boven wat wij kennen als kerken en gemeenten! Ze zijn wel nodig, maar voor een bepaalde tijd, als oase, gezin, herberg enzo. Ook voor hen geldt: "Als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben" (1Cor.13:10).

De vleselijke kerk die blijft steunen op traditie en menselijke inzichten zal echter verdwijnen (Op.17:1-19:5). God wilde haar van binnenuit hervormen, maar menig leider maneuvreerde zijn kudde in een richting, die precies tegengesteld was aan Gods opdracht. Ze wilden zich niet laten gebruiken "als levende stenen voor de bouw van een geestelijk huis" (1Pet.2:5), tot "een woonplaats voor God in de geest" (Ef.2:22).

Velen brengen op dit punt een eenzijdig evangelie. Zij zien Jezus alleen als Redder. Anderen volgen Hem als degene die wonderen kan doen. Maar volgen zij ook het Lam dat moest lijden? Of zijn ze gaan staan boven de Meester en Zijn weg? (Mat.10:24,25; Joh.15:20). Dan hebben zij de gezindheid van Christus niet en zullen ze bij het oordeel ontmaskerd worden als bedrijvers van wetteloosheid (Mat.7:22,23). Paulus onderscheidt wat dit betreft slechts twee categorieën: "Allen die in Christus Jezus godvruchtig willen leven. Anderen gaan van kwaad tot erger: zij verleiden en worden verleid" (2Tim.3:12,13). Ieder kind van God zal persoonlijk voor de keuze worden gesteld tussen een schijn van godsvrucht of de kracht ervan (2Tim.3:4). Tot in het diepste van ons wezen zullen wij door de Kenner op onze echtheid worden onderzocht. Dan zal het behoren tot een kerk of groep ons niet kunnen redden. Het zal aankomen op onze persoonlijke toewijding aan Christus!

"NIEUWE DINGEN KONDIG IK U AAN" (Jes.42:9)

De reden waarom christelijk werk tot nu toe zo weinig vrucht heeft afgeworpen, is dat "ieder draaft voor zijn eigen huis" (=gemeente). Ze doen dat, terwijl het huis van de Heer (de Gemeente) verwoest ligt (Hag.1:9). Als wij aan Zijn huis denken, heeft Hij een welgevallen aan ons (Hag.1:8). Dan zal Hij ons overvloedig beginnen te zegenen (Hag.2:20).

De oproep om het "huis van Gods te herbouwen betekent niet, dat wij een verbeterde uitgave van onze bestaande "weldoortimmerde huizen" moeten oprichten. Het betekent wel, dat wij ons door de Heer als "levende stenen moeten laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen" (1Petr.2:5). Zo richt Hij Zijn Huis op in de geest (Ps.127:1). De heerlijkheid van dat Huis zal alles uit het verleden overtreffen (Hag.2:10).

Maar eerst moet er door Hem worden uitgerukt en afgebroken om opnieuw te kunnen bouwen en planten (Jer.1:10). Elke berg moet geslecht en elk dal verhoogd worden (Jes.40:3). Elke "Egyptische" hoorn, die binnen de gemeente is opgericht, moet worden verwoest. Alle leiders, die zichzelf hebben verheven of zich hebben laten verheffen door mensen, moeten van hun voetstuk en van hun troon af. Zij moeten hun status helemaal prijsgeven. Een elitekerk kan de wereld niet winnen. Zij is het zout van de aarde niet. Zij is het licht van de wereld niet (Mat.5:13-14). God kan haar niet stellen "tot een licht der volken, opdat Zijn heil kan reiken tot het einde van de aarde" (Jes.49:6).

God wekt dus opnieuw "Mozessen" op, die zich dienend opstellen ten opzichte van alle broeders en zusters, als "aller dienaar" (Marc.9:35). Zij worden gevormd onder de tucht van de Heilige Geest. Zij laten zich "heiligen in Zijn waarheid" (Joh.17:17). Zij berekenen de prijs en zijn bereid die te betalen. Zij leren elk juk, dat niet door Jezus is opgelegd, af te leggen en zullen God meer gehoorzamen dan mensen. Zij weigeren compromissen te sluiten. Zij worden gehard door tegenstand en gelouterd door beproeving. Zij stoppen de hun toevertrouwde talenten niet "in de grond" en zijn getrouw in het kleine. Daarom worden zij gesteld over meer, niet door mensen, maar door de Heer. Toch noemen ze zich geen leider. Ze hebben één passie: de verheerlijking van de Vader en de Zoon. Het zijn uit "Egypte" geroepen zonen, die zich laten leiden door de Heilige Geest. Het zijn open kanalen, bruikbare instrumenten, om de werken te doen, die reeds van de grondlegging der wereld af gereed zijn (Hebr.4:3).

Het herstel van alle dingen in Christus werd al spoedig na Jezus' hemelvaart verwacht. Toen al riep de Heilige Geest het volk van God op om "Egypte" te verlaten en tot Zijn rust (="Kanaän") in te gaan: "Heden, indien u Zijn stem hoort, verhardt uw harten niet, zoals bij de verbittering, ten dage van de verzoeking in de woestijn" (Hebr.3:7-8). Gehoorzaam! Want de gehele schepping wacht, totdat "sommigen tot die rust zullen ingaan" (Hebr.4:6a). En omdat "zij, die het evangelie eerst ontvangen hebben, niet ingegaan zijn wegens hun ongehoorzaamheid, stelt Hij opnieuw een dag vast, heden" (Hebr.4:7). Dat is voor ons: nu, als wij Zijn stem horen.

Maar helaas zal het woord dat de Geest spreekt tot de gemeenten voor velen ook nu niet van nut zijn, omdat het wéér niet gepaard gaat met geloof en gehoorzaamheid (Hebr.4:2; 3:12,19). Zij blijven "Egyptisch" bezig, opgeslokt door het bedenken en uitwerken van eigen plannen voor kerk of groep. Slechts een rest zal de beloofde rust ingaan (Hebr.4:6a). Zij houden wel het begin van hun verzekerdheid tot het einde toe onverwrikt vast (Hebr.3:4). Zij hebben de nodige volharding om, de wil van God doende, in het heden te verkrijgen, wat beloofd is (Hebr.10:14). Destijds waren het er maar "twee", "Jozua" en "Kaleb". Alle anderen bleven door begeerte naar "Egypte" steken in "de woestijn" en kwamen daar om.

"Laten wij daarom op onze hoede zijn, dat niemand van ons, terwijl nog de belofte van tot Zijn rust in te gaan bestaat, de indruk zou wekken achter te blijven" (Hebr.4:1). Want ook aan ons is de blijde boodschap van het koninkrijk der hemelen verkondigd en ook van ons worden geloof en gehoorzaamheid verwacht om "in te gaan". "Verhardt uw harten niet" (Hebr.4:7). Laat "uw lichaam een levend, heilig en Gode welgevallig offer zijn. Wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken (Rom.12:1-2). Laat Hij u "een nieuwe naam geven, die niemand weet dan die hem ontvangt" (Op.2:17). Sta Hem toe op u te "schrijven de naam van het nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel neerdaalt" (Op.3:12). Laat u loskopen van de aarde en ga het nieuwe lied zingen (Op.14:3).

Johannes "zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbijgegaan" (Op.21:1). Hij "zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, dat aan het neerdalen was uit de hemel van God" (Op.21:2). Alles is er nieuw gemaakt, door Jezus (Op.21:5). Hij is "de opstanding en het leven" (Joh.11:25). Hij "zal uw uitgang en uw ingang bewaren van nu aan tot in eeuwigheid" (Ps.121:8).

"En de Heer zei tot Mozes: Nu je teruggaat naar Egypte, zie toe, dat je voor farao alle wonderen doet, die Ik in je macht gesteld heb. Maar Ik zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan. Dan zul je tot farao zeggen: Zo zegt de Heer: Israël is Mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg Ik u: laat Mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene" (Ex.4:21-23).

Broeders voorgangers en oudsten, leid zo veel mogelijk schapen de "schaapskooi" binnen door "de Deur". "Hoed de kudde Gods, die bij u is, niet gedwongen, maar uit vrije beweging, niet uit winzucht, maar uit bereidwilligheid, niet als heerschappij voerend over wat u ten deel gevallen is, maar als voorbeelden van de kudde" (1Petr.5:2-3).

En ontvang de door God gezonden "Mozessen" onbevooroordeeld. Geloof, wat Hij door hen spreekt: "Ik ben de Here, Ik zal u onder de dwangarbeid van de Egyptenaren uitleiden, u redden van hun slavernij en u verlossen door een uitgestrekte arm. Ik zal Mij u tot een volk aannemen en Ik zal u tot een God zijn, opdat u weet, dat Ik het ben, die u onder de dwangarbeid der Egyptenaren uitleidt" (Ex.6:6-7).

En houd vooral niemand tegen, als Hij de Zijnen tot Zich roept (vgl. Joh.1:35-38). Bind anderen niet aan u zelf, maar laat hen Jezus volgen. "Zo zegt de Heer, de Heilige Israëls: vertrouw MIJ Mijn zonen en het werk Mijner handen toe" (Jes.45:11).

En als u herkent wat er in deze bijbelstudie aan de orde is gekomen, leg dan de versleten mantel van de traditie af en laat u opnieuw bekleden "met kracht uit de hoge" (Luc.24:49). Want de Heer zal alle "Egyptische" structuren doen wankelen (Jes.3:1-15). Maar de Zijnen zal Hij "leiden en ze zullen naar Zijn stem horen en het zal worden één kudde, één herder" (Joh.10:14-16). Maar dan in geest en waarheid.