Oud en nieuw
Overgenomen van: Verborgen Manna
INLEIDING
De bijbel is verdeeld in een oud en een nieuw testament en spreekt van een oud en een nieuw verbond (Jer.31:31, 2Cor.3:14). Wat verstaat zij onder oud en nieuw? Beleven wij ons geloof oud of nieuw? Zijn wij bezig met wat hoort bij het oude verbond, of zijn wij genaderd tot het nieuwe, "tot de berg Sion met de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem" (Hebr.12:22)? Trouwens, kennen wij het verschil eigenlijk wel, opdat ook wij van oud tot nieuw kunnen gaan? Of blijven ook wij, die in de geestelijke realiteiten van het nieuwe verbond zouden moeten leven, steken in het oude, iets wat Paulus al zag gebeuren in de eerste gemeente? (Gal.3)
Voordat we ons met die vragen gaan bezighouden, zullen wij eerst lezen, wat God Zelf van het nieuwe verbond zegt. Er staat:
"Zie, de dagen komen, dat Ik met het huis van Israël en het huis van Juda een nieuw verbond sluiten zal. Niet zoals het verbond, dat Ik met hun vaderen gesloten heb ten dage dat Ik hen bij de hand nam, om hen uit het land Egypte te leiden.
Maar dit is het verbond, dat Ik met het huis van Israël sluiten zal na deze dagen:
Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Zij zullen niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren, want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste, luidt het woord des Heren" (uit Jer.31:31-34).
We zien dit gedeelte in zijn geheel terug in Hebreeën 8:8-12, wat overigens niet toevallig is, want het merendeel van die brief gaat over de geestelijke realiteiten van het nieuwe verbond.
OUD EN NIEUW
De Heer Jezus leefde in een tijd, dat de wet van het oude verbond werd gehouden. Ook Hij deed dat, terwijl Hij tevens de vervulling ervan voorleefde (Mat.5:18). Steeds sprak Hij tot Zijn discipelen over het nieuwe (b.v. Mat.9:16-17, 26:29). Hij gaf hun een nieuw gebod: "Dat jullie elkaar liefhebben, zoals Ik jullie heb liefgehad" (Joh.13:34). En tijdens het laatste avondmaal sloot Hij met hen een nieuw verbond (Luc.22:20).
Paulus was door God "bekwaam gemaakt om dienaar te zijn van een nieuw verbond, niet van de letter, maar van de Geest" (2Cor.3:6). Hij diende "in de nieuwe staat van de Geest" (Rom.7:6b). Hij schreef, dat Jezus' volgelingen in nieuwheid des levens kunnen wandelen (Rom.6:4). Want, zegt hij, "wie in Christus is, is een nieuwe schepping; het oude is voorbijgegaan, het nieuwe is gekomen" (2Cor.5:17).
In Openbaring lezen wij, dat wie overwint wordt gemaakt tot een zuil in de nieuwe tempel van God en dat Jezus op hem zal schrijven de naam van het nieuwe Jeruzalem en Zijn nieuwe naam (Op.3:12). Daar zingen de 144.000 een nieuw lied, dat niemand kan leren dan deze losgekochten van de aarde (Op.5:9, 14:3).
Wat betekent dat in de bijbel, oud en nieuw? Oud betekent zichtbaar, natuurlijk. Nieuw betekent van een hemelse orde. Johannes zag een nieuw Jeruzalem uit de hemel neerdalen van de God die geest is (Op.3:12, Joh.4:24). Hij zag een nieuwe stad, een hemelse (Op.21:1, Op.21:2). Het was de schone, verheven stad die straalt van de heerlijkheid van God (Ps.48:1-4, Mat.5:35, Op.21:11). Hij zag er een nieuwe tempel, een hemelse vol van Gods heerlijkheid, een geestelijk huis (Op.15:5, 1Pet.2:5). En dat is nu nog steeds een geestelijke realiteit, waarvan wij levende stenen mogen zijn. Want ook in onze harten heeft Hij Zijn licht doen schijnen, om ons te verlichten met de kennis van Zijn heerlijkheid (2Cor.4:6). Wij zijn Zijn nieuwe tempel, het nieuwe huis van de Vader (2Cor.6:16).
Willen wij dat, vernieuwd worden? Willen wij nieuw zijn, van boven, al tijdens ons leven? "Laten wij dan optrekken en zeggen: Kom, laten we opgaan naar de berg van de Heer, naar het huis van de God van Jakob, opdat Hij ons kan leren aangaande Zijn wegen en wij Zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en het woord van de Heer uit Jeruzalem" (Micha 4:2).
DE WET VAN HET NIEUWE VERBOND
"Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven ....." (Jer.31:33).
Eerst iets over de wet van het oude verbond. Toen Israël "het uitschreeuwde over de slavernij in Egypte, dacht God aan Zijn verbond met Abraham, Izaäk en Jakob" (Ex.2:23-24). Hij zei: "Ik zal u verlossen, u als volk aannemen en u tot een God zijn" (Ex.6:5-7). Bij dat verbond hoorde de wet, die Hij door Mozes gaf (Ex.19:5, Ex.20 e.v.). Zo sloot God een verbond met een natuurlijk volk en zei: "U moet Mijn verordeningen in acht nemen; wie ze doet, zal leven" (Lev.18:5).
Die wet was goed en rechtvaardig, maar streng. Er stond b.v. niet alleen de doodstraf op moord (Num.35:17), maar ook op het slaan van ouders (Ex.21:15), op toverij (Ex.22:18), verleiding tot afgoderij en overspel (Deut.13:5, 22:22).
Maar hoe streng Gods wet ook was, het volk veranderde er innerlijk niet door. Het bleef hardnekkig en weerspannig (Deut.31:26). God zou Zich aan Zijn verbond houden en Israël naar het land brengen dat Hij had beloofd (Deut.31:20a). Maar het volk zou het vaak verbreken en zich zelfs tot andere goden wenden (Deut.31:20b).
Daarom konden Gods gerichten niet uitblijven. Jaren later werd hun land veroverd, Jeruzalem verwoest en het volk in ballingschap gevoerd. En juist in die tijd beloofde de Heer door de profeet Jeremia, dat er een nieuw verbond zou komen: "Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven" (Jer.31:33). Op steen en papier geschreven wetten zouden plaats gaan maken voor geestelijke wetten, in het hart gegrift.
In het hart?. Ja, want dáár zit het probleem! "Arglistig is het hart boven alles, ja, het is verderfelijk", zegt Jeremia (17:9). Regels en wetten van buitenaf kunnen het onmogelijk veranderen. Altijd blijft het trots en begerig. Altijd weerstaat het Gods wil, hoe goed we ook zijn opgevoed en gedrild. En juist daarom hebben wij een nieuwe geest in ons binnenste nodig, een nieuw hart (Ez.11:19a). Het koude hart van steen moet plaatsmaken voor een warm hart van vlees waarin Hij kan schrijven (Ez.11:19, Jer.31:33). En als we dat toelaten, dan kan "de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus ons vrijmaken" (Rom.8:2).
Neem nu Paulus, "een vervolger van de gemeente, die naar de gerechtigheid van de wet onberispelijk was" (Fil.3:6). Door de ontmoeting met Jezus op de weg naar Damascus veranderde zijn leven volkomen. Abrupt kwam er een einde aan het vervolgen van de gemeente. Maar toch begonnen voor hem de problemen pas goed, toen de Heilige Geest hem ervan overtuigde, dat ook zijn hart, ook al was hij farizeeër en schriftgeleerde, arglistig was en ongeneeslijk. Ook hij had een nieuw hart nodig, waarin God de wet van het nieuwe verbond kon schrijven. Ook hij moest gaan van oud tot nieuw en ervaren, dat "de wet van de Geest van het leven in Christus Jezus vrij maakt van de wet van zonde en dood. Want wat de oude wet niet kon, omdat die zwak was door het vlees, dat kan God wel door Zijn Zoon" (Rom.8:2-3).
Als God Zijn Geest in ons hart legt en de wet van het leven in Christus erop schrijft, worden wij veranderd en niet langer gedreven door verboden en voorschriften van buitenaf (Ez.36:24-32). "Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en Ik zal maken, dat u naar Mijn inzettingen wandelt en naarstig Mijn verordeningen onderhoudt" (Ez.36:27). Door wat Hij door Zijn Geest in ons hart legt, gaan wij verlangen Zijn wil te doen (Ps.40:8). Zo verandert onze innerlijke houding en krijgen wij "deel aan de goddelijke natuur en ontkomen wij aan het verderf, dat door de begeerte in de wereld heerst" (2Pet.1:4).
Wat kan trouwens de oude, zondige aard van de mens goed gecamoufleerd worden! Door een goede opvoeding, goede vrienden en religieuze gewoonten kan alles aan de buitenkant best wel goed lijken. Maar hoe is het met ons hart? Hebben wij Gods Geest wel in ons binnenste verwelkomd? Kan Hij Zijn wil in ons hart schrijven? Want "dit is het nieuwe verbond: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven" (Jer.31:33).
Wanneer Hij dat doet? Kijk naar het schaduwbeeld, Israël. Het ontving Gods wet "in de derde maand na de uittocht uit Egypte, toen zij kwamen in de woestijn Sinaï" (Ex.19:1). Later bleven de Joden deze wetgeving op Sinaï gedenken op het "het pinksterfeest in de derde maand" (Deut.16:10, Lev.23:15-16). En uitgerekend op dat Joodse feest in de derde maand werd Gods Geest uitgestort op de wachtende discipelen en vervulde hun hart (Hand.2:1-13). Zo maakte Hij een begin met het schrijven van de wet van het nieuwe verbond in de harten van honderd twintig discipelen. En deze vernieuwing begint in ons, als ook wij door Hem gedoopt worden met de Heilige Geest (vgl.Mat.3:11).
Dat gebeurde toen niet alleen met de honderd twintig discipelen, die eendrachtig en volhardend in gebed waren geweest (Hand.1:14-15). Duizenden aanvaardden het Woord en ontvingen de gave van de Heilige Geest (Hand.2:37-47). Er werd een nieuwe gezindheid openbaar. "De menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, waren één van hart en één van ziel" (Hand.4:32). Er was eenheid in de geest, onbaatzuchtigheid, volharding en trouw. Dat was niet het gevolg van opgelegde wetten. Gods Geest was in hen gekomen. Hij schreef de wet van het leven in Christus in hun binnenste. Zij ervoeren de wet van het nieuwe verbond. Wat een dag! Niet alleen voor Joodse gelovigen, ook voor Samaritanen, ook voor heidenen (Hand.19:31, 0:45).
Eigenlijk zou ieder van ons zich steeds moeten afvragen: hoe ben ik bezig, oud of nieuw. Wordt mijn geloofsleven bepaald door regels van buitenaf, wetten van fatsoen, traditie, door kerkelijke wetten, voorschriften van Paulus, kerkhervormer, voorganger of medebroeder? Of leef ik in het nieuwe verbond? Kan Gods inwonende Geest Zijn wet in mijn hart schrijven? Is in mij ooit de derde maand aangebroken? Met andere woorden: heb ik pinksteren al persoonlijk beleefd? Nee? Laat Jezus u dan dopen met de Heilige Geest, opdat ook van u gezegd kan worden: "De wet van zijn God is in zijn hart" (Ps.37:31). En opdat u zelf kunt zeggen: "Ik heb lust om Uw wil te doen, Uw wet is in mijn binnenste" (Ps.40:8). Dan zult u "het bad van de vernieuwing door de Heilige Geest, die Hij rijkelijk over ons heeft uitgestort door Jezus Christus" ervaren (Titus 3:5-7).
Wat geldt voor de wet van de Heer (Ps.119:1), geldt ook voor Zijn getuigenissen (v.2), Zijn bevelen (v.4), Zijn inzettingen (v.5), Zijn geboden (v.6), Zijn verordeningen (v.7), Gods Woord (Ps.119:9). Zijn Woord kan oud en nieuw tot ons komen. Zoals Gods wet eerst op steen en op papier kwam en toen in het nieuwe verbond in het hart, zo komt het Woord Gods ook tot ons. Wij aanvaarden eerst de bijbel als het Woord Gods (op papier dus). Ook erkennen wij de historische Jezus van 2000 jaar geleden als het vleesgeworden Woord Gods (Joh.1:14). Pas als wij het Woord Gods in onze harten ontvangen als Zijn levendmakende Geest, gaan wij zien en nieuw leren denken. Dan worden wij vernieuwd in onze denkwijze (Rom.12:1-2). Paulus duidt ontegenzeggelijk op dat vernieuwingsproces, als hij zegt: "Het Woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat u in alle wijsheid elkander kunt leren en terechtwijzen en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen God kan danken in uw harten" (Col.3:16).
De bijbel, Jezus, het Woord Gods. Hoe verhouden zij zich eigenlijk tot elkaar? Welke rol had bij voorbeeld de schrift in het leven van Jezus die het Woord Gods wordt genoemd (Op.19:11-13)? Had Hij de schrift nodig?
Het antwoord ligt voor de hand. Toen Hij baby was, had Hij Zijn moeder nodig. Als kind had Hij Zijn ouders nodig. Om uit de wet en de profeten te horen voorlezen, had hij de synagoge nodig. En elke keer als er gesproken werd over b.v. David, als er een psalm werd gezongen of een profetie werd gelezen, herkende Hij tevens, wat de Vader ook had gesproken in Zijn hart. Zo "nam Hij toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen" en verbaasde hij al als twaalfjarig kind de schriftgeleerden met Zijn kennis en Zijn antwoorden (Luc.2:47,52).
En toen Gods Geest op de volwassen geworden Jezus was neergedaald in de vorm van een duif en Hij tot Zoon van God werd verklaard, had Hij de schrift om te leren niet meer zo nodig. Gods wet was nu in Zijn binnenste (Ps.40:9b). De band met Zijn hemelse Vader was volmaakt (Joh.17:21). Hij had niets van buiten meer nodig, om te wandelen in Gods wil (Joh.8:28). Nu was Hij het Woord Gods (Op.19:13).
Hij zou nog wel met "wat er geschreven staat" satans kromme argumenten en de starre ideeën van de wetgeleerden ontzenuwen (Mat.4:1-11,21:13, Marc.7:6). Hij zou Zijn discipelen voorhouden, "dat alles wat over Hem geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen moest vervuld worden" (Luc.24:44). Hij zou na Zijn opstanding "hun verstand openen, zodat zij de Schriften begrepen" en "hun uitleggen, wat in de schrift op Hem betrekking had" (Luc.24:27,45-47). Ja, Hij kende de schrift als geen ander en gebruikte die "om te onderwijzen, te weerleggen, te corrigeren en op te voeden in de gerechtigheid" (2Tim.3:16). Hij Zelf was het Woord en als zodanig had Hij de schrift voor Zichzelf niet echt meer nodig. Hij was volgroeid, onberispelijk, geheel nieuw, van boven (1Pet.1:19, Joh.8:23).
Ook daarin is Jezus een teken, een voorbeeld. Ook wij hebben in onze opvoeding tot gerechtigheid mensen en de bijbel nodig, totdat ook wij "de volle kennis van de Zoon van God bereikt hebben" (Ef.4:13). Ook wij mogen groeien van geestelijk kind tot geestelijk volwassene en geheel worden vernieuwd.
Waardoor wij geestelijk groeien? Door Zijn stem te gehoorzamen. Geestelijk groei komt niet door het eindeloos lezen van de schrift, zoals de schriftgeleerden dat deden. Wie niet met het levende Woord leeft en wel de bijbel bestudeert, vergaart alleen maar intellectuele kennis, die aan het eind van zijn leven wordt meegenomen in het graf. Het Woord van God groeit in ons op tot de maat van Christus als wij goede aarde zijn! Jezus was als mens goede aarde Hij kende de verborgen omgang met God. Hij deed met blijdschap Zijn wil in alles. Daarom werd Hij Zoon van de Vader, Diens oog en mond, Zijn hand en voet. En ook nu roept Hij mensen tot Zich, om Hem daarin te volgen. Zij zijn als schriftgeleerden, die discipelen worden van het Koninkrijk der hemelen en die uit hun voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn halen (Mat.13:52). Hij wil, dat zij hun bezit aan kennis in alle rust uitsorteren om erachter te komen wat oud is en wat nieuw (Mat.13:48). Dan kan Hij ons denken nieuw maken. Dan herkennen wij in de bijbel hoe langer hoe meer, wat Hij in ons legt door Zijn Geest. Zo gaan wij steeds bewuster in nieuwheid des levens wandelen (Rom.6:4). Zo zullen wij hoe langer hoe meer beseffen, dat het ware brood, waarvan wij zullen leven alle woord is, dat uit de mond van de levende God komt" (Joh.6:51, Mat.4:4). Dát Woord is het nieuwe zwaard, "het zwaard van de Geest" (Ef.6:17, Hebr.4:12).
Het Woord! Logos! Heraclitus gebruikte het woord ´t eerst rond 600 v.Chr. om de goddelijke rede aan te duiden, waardoor een veranderend heelal geordend wordt. Het woord logos is alles wat God denkt en uit. Het is elk uit Hem komende gedachte, scheppingswoord, profetie, beeld, visioen, woord van wijsheid of kennis. Het is ook Zijn spreken in de Zoon (Hebr.1:1). Het is ook het spreken van binnenuit, door Zijn Geest in en door de Zijnen.
Begrijp mij nu niet verkeerd. Het staat als een paal boven water, dat de bijbel door God is geïnspireerd. Ik probeer alleen duidelijk te maken wat de plaats is van de bijbel in het nieuwe verbond. En dit zegt Jezus Zelf: "De Schriften zijn het, die van Mij getuigen" (Joh.5:39). Oud is dus het getuigenis via de letter of via een mens (="van horen zeggen", Job 42:5a). Nieuw is het kennen door de Geest van God (="aanschouwen", Job 42:5b). Gods weg met de Zijnen is van oud tot nieuw.
GODS NIEUWE ONDERRICHT
"Zij zullen niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren
want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen ...." (Jer.31:34).
Johannes bevestigt deze woorden als volgt: "De zalving, die u van Hem ontvangen hebt, blijft op u, en het is niet nodig, dat iemand u leert. Zijn zalving leert u over alle dingen" (1Joh.2:27).
Wat voor Gods wet en Zijn Woord geldt, geldt ook voor wat wij leren. Wij kunnen van buitenaf worden geleerd, door mensen, boeken of preken. Wij kunnen ook door de Geest die in ons woont worden onderwezen. Het eerste is oud, het tweede nieuw. Als Gods Geest ons van binnenuit onderwijst, is dat geen interpretatie meer van bepaalde waarheden (=wat de mens ervan denkt), maar directe communicatie (openbaring) van de Geest der waarheid.
Zelfs Jezus zei tegen Zijn discipelen: "Het is beter voor jullie, dat Ik heenga. Want als Ik niet heenga, kan de Trooster niet tot jullie komen. Nog veel heb Ik te zeggen, maar jullie kunnen dat nu niet dragen; maar wanneer Hij komt, de Geest der waarheid, zal Hij jullie de weg wijzen tot de volle waarheid. Hij zal niet uit Zichzelf spreken, maar al wat Hij hoort, zal Hij spreken en de toekomst (=de komende dingen van Christus) zal Hij jullie aankondigen" (Joh.16:7,12-13).
Het is beter voor jullie .....! Een betere leraar dan Jezus van Nazareth kun je je niet voorstellen. Nooit had een mens zo gesproken als Hij met woorden van eeuwig leven (Joh.6:68, 7:46). Maar tóch zou het nóg beter zijn voor de discipelen, als de Heilige Geest Zelf in hun hart kon spreken. Ook wat Jezus Zijn discipelen leerde, kwam tot hen van buitenaf. Zij zouden binnenkort van binnenuit onderwezen worden door de Geest der waarheid. Dat was beter voor hen.
Toen Jezus vroeg, wie Hij was en Petrus antwoordde: "U bent de Christus, de zoon van de levende God", zei Hij: "Je bent zalig (=te benijden), Simon Barjona, want vlees en bloed heeft je dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemel is. En Ik zeg je, dat je Petrus bent en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen" (Mat.16:17-18). Hoort u het goed? Jezus bouwt Zijn gemeente niet op menselijke kennis, maar op openbaring door Zijn Vader.
Beter voor ons! Vergelijk nu Jezus' woorden eens met wat Mozes, de herder in het oude verbond, zei aan het eind van zijn leven: "Ik weet, dat jullie na mijn dood zeer verderfelijk zullen handelen en zullen afwijken van de weg, die ik jullie voorgehouden heb" (Deut.31:29). Dat is nu oud: valt de leider weg, dan stort alles in.
Let nu ook eens op de profetie van Joël, die Petrus aanhaalt op de pinksterdag: "Het zal geschieden, dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen.... dochters.... ouden.... jongelingen.... zelfs uw dienstknechten en dienstmaagden" zullen directe, persoonlijke, innerlijke openbaring van God ontvangen in profetieën, dromen, gezichten en wondertekenen (Joël 2:28-29). Dat is nieuw! Dan veroudert hoe langer hoe meer het je afhankelijk weten van menselijke leiders en predikers, omdat we een nieuwe gehechtheid hebben leren kennen: die aan de levendmakende Geest van God (1Cor.6:17).
Eigenlijk zou niemand, of het nu een voorganger, herder of leraar is, mensen blijvend aan zich of aan zijn gemeente moeten binden. Johannes de Doper wees van zich af. Hij wees zijn discipelen op Jezus en liet hen gaan (Joh.1:29-34). Zelfs Jezus vond het beter, dat Hij plaats maakte voor de Geest der waarheid. Deze zou in Zijn discipelen komen "en de weg wijzen tot de volle waarheid; want Hij zou niet uit Zichzelf spreken maar al wat Hij hoort: Hij zou hun de toekomst (dat is: de komst van Christus in hun leven) aankondigen" En: "Hij zal Mij verheerlijken, want Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen" (Joh.16:12-15).
Maar helaas! De meeste religieuze leiders voelen zich zo verantwoordelijk voor hun schaapjes, dat ze hen stevig onder controle houden. Ze voeden hen wel op, maar vinden het moeilijk hen daarna aan de hoede van de Heilige Geest toe te vertrouwen. Er staat wel: "De Heer is uw Bewaarder" (Ps.121:5). En "Mijn schapen horen naar Mijn stem. Ik ken ze en zij volgen Mij" (Joh.10:27). Maar toch vinden zij, dat ieder naar hun kerk of samenkomst moet blijven gaan. Om niet te verslappen heb je dat toch nodig!
Eerlijk is eerlijk: dat is ook zo voor onmondige en geestelijk nog onvolwassen kinderen Gods. Daarom geldt voor wie God heeft aangesteld om anderen te hoeden en op te voeden in de gerechtigheid: "Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat u in alle wijsheid elkaar kunt leren en terechtwijzen" (Col.3:16). Maar wie de Goede Herder heeft leren volgen, moet vrijgelaten kunnen worden. De Heer is hun Bewaarder.
Maar over het algemeen is er niet zo veel vertrouwen in de bewarende kracht van de Heer (vgl Ps.121:1-8). We houden het liever bij het oude. Trouwens, ook de leiders in Jezus' dagen hadden het oude al liever dan het nieuwe. Van hen zei Jezus: "Niemand, die oude wijn gedronken heeft, wil jonge, want hij zegt: De oude is voortreffelijk" (Luc.5:39).
Nu een belangrijke vraag: hebben we dan helemaal geen leraars nodig? Natuurlijk wel! Eerst oude, en dan ook de Nieuwe. "God heeft zowel apostelen als profeten gegeven, zowel evangelisten als herders en leraars" (Ef.4:11). Waarom? Om jonge gelovigen te beschermen tegen misleiding. Zij zijn nog "onmondig, op en neder, heen en weder geslingerd onder invloed van allerlei wind van leer, door het valse spel der mensen" (Ef.4:14). Zij hebben zeker nog hulp nodig van oprechte medebroeders, totdat ook zij komen tot geestelijke volwassenheid (Ef.4:13). Totdat ook zij zelf uit Hem kunnen putten en door Hem geleerd worden en zichzelf kunnen opbouwen in de liefde (Ef.4:16). Want God heeft beloofd, dat "uw leraars (andere vertaling: uw Leraar=de Heilige Geest) zich niet meer zullen verbergen, maar uw ogen zullen uw leraars zien (=kennen); en als u rechts of links zou willen gaan, zult u het woord horen: Dit is de weg, wandel daarop" (Jes.30:20-21). Niemand kan dus zo maar ineens in het nieuwe verbond beginnen. Eerst hebben wij oude leraars nodig, dan dé Leraar. Zonder het oude kan niemand gaan van oud tot nieuw.
Dat geldt dus voor iedereen. De Joden hadden de wet van Mozes, totdat zij met Christus zouden leven (Gal.3:24). De gelovigen uit de heidenen, die de wet van het oude verbond nooit hadden gekend, moesten ook gaan van oud tot nieuw en daarom gaf Paulus hun talrijke regels en aanwijzingen, om hen in het gareel te houden, totdat ook zij hun groei aan Christus zouden kunnen ontlenen. En voor moderne kerkmensen gelden kerkelijke regels en gewoonten, totdat ook zij in nieuwheid des levens kunnen gaan wandelen.
Iedereen krijgt dus te maken met een tuchtmeester, een voogd, een toezichthouder totdat .....! "Zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar van alles; hij staat onder voogdij en toezicht tot de tijd, die door zijn vader bepaald is" (Gal.4:1-2).
Geestelijk onvolwassenen zijn nog ontvankelijk voor "het valse spel van mensen, dat sluw tot dwaling verleidt" (Ef.4:14). Dat geldt zeker ook in deze tijd, waarvan Jezus zei, dat er veel valse profeten zouden opstaan (Mat.24:24). "Zij komen in schapenvacht, maar van binnen zijn zij roofgierige wolven" (Mat.7:15). Velen zouden zich laten verleiden (Mat.24:11). Ze herkennen de wolven in schaapskleding niet. Zij herkennen ook de door God gezonden apostelen, profeten, evangelisten, herders en leraars niet en zijn dan ook een gemakkelijke prooi voor valse apostelen, profeten en leraars. Ieder mens, jong of oud, die nog niet geestelijk volwassen is, blijft onderdanig aan regels van buitenaf. Eerst het oude, dan het nieuwe.
Ook kinderen van godvruchtige ouders verkeren in zo'n situatie. Ouders, die ervaren in het nieuwe verbond te leven, moeten hun kinderen wis en waarachtig door regelgeving disciplineren, totdat zij zelf de verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun keuzes. Zelfs als kinderen duidelijk aangeven, de Heer Jezus te willen volgen, dan nóg kunnen ze niet van regels worden vrijgesteld. Daar zijn ze nog niet klaar voor. Zelfs Jezus onderwierp zich aan regelgeving en was Zijn ouders onderdanig (Luc.2:51).
Herders en leraars zijn dus nodig om jong gelovigen te leiden totdat zij komen tot geestelijke volwassenheid. En hun taak is klaar, als hun leerling zelf weet te putten uit de bron van levend water en zijn weg weet te vinden tot gemeenschap met andere heiligen. Dan is ook de tijd gekomen, dat deze op zijn beurt anderen kan leren en verder helpen (vgl. Heb.5:12). Voor hemzelf geldt nu vooral: laat de zalving, die je van Hem hebt ontvangen , op je blijven ........" (1Joh.2:27).
Heb je dan met anderen niets meer te maken? Integendeel! Je weet je met oprechte gelovigen juist zeer sterk verbonden, van welke geestelijke achtergrond zij ook zijn. Het betekent wel een bevrijding van de exclusieve kliekjes geest die in de godsdienstige wereld heerst. In Christus komen we tot de inclusieve gezindheid (=denkwijze) die allen aanvaardt. Door Zijn Geest herken je, wie met kracht wordt gesterkt door Zijn Geest en in wie Christus woning heeft gemaakt (Ef.3:16-17). Je wéét met wie je bent gedoopt tot één lichaam (1Cor.12:13). Je vult elkaar aan. Je weet aan elkaar te zijn gegeven om elkaar te bevestigen en te bemoedigen op de smalle weg omhoog. Er staat: "Samen vatten wij, met alle heiligen, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is van de liefde van Christus, opdat wij vervuld worden tot alle volheid Gods" (Ef.3:18-19). Dat is wat men noemt gemeenschap der heiligen, maar dan nieuw, in geest en waarheid. Ja, ook onze gemeenschapsbeleving wordt door Jezus nieuw gemaakt.
HET VOLK VAN HET NIEUWE VERBOND
"Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn...." (Jer.31:33).
In Jeremia 31:31-34 staan deze woorden tussen de twee eerder behandelde beloften: "Ik zal Mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven, Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Dan zullen zij niet meer een ieder zijn naaste en een ieder zijn broeder leren, want zij allen zullen Mij kennen, van de kleinste tot de grootste onder hen".
Eerst iets over Gods oude volk, dan iets over het nieuwe. In het oude verbond koos God Israël als volk voor Zijn naam uit alle andere volkeren der aarde. Uitgaand van die verkiezing is Israël tot op de dag van vandaag Gods uitverkoren volk naar de natuurlijke orde. Om bij het natuurlijke Israël te horen, moet je uit een moeder van dat volk geboren zijn.
Israël is door de eeuwen heen een bijzonder volk geweest. De Almachtige leidde het met grote kracht uit Egypte. Paulus zegt: "Onze vaderen waren allen onder de wolk, gingen allen door de zee heen, lieten zich allen in Mozes dopen in de wolk en in de zee, aten allen hetzelfde geestelijke voedsel en dronken allen dezelfde geestelijke drank, want zij dronken uit een geestelijke rots, die met hen meeging, en die rots was de Christus" (1Cor.10:1-4). "En toch heeft God in het merendeel van hen geen welgevallen gehad, want zij werden neergeveld in de woestijn" (1Cor.10:5). En, zegt Paulus, dat alles is ons ten voorbeeld geschied (1Cor.10:6).
Ja, alles wat het volk van het oude verbond overkwam (en nog overkomt) is een voorbeeld voor het volk van het nieuwe verbond. Zoals Mozes Israël destijds uit Egypte leidde, zo leidt de goede Herder nu het volk van het nieuwe verbond uit de macht van "Egypte" (=het vlees), om de Vader te dienen in "de woestijn" en om uiteindelijk in het hemelse Jeruzalem te worden gesteld "tot een licht der volken, opdat Zijn heil reike tot het einde der aarde" (Jes.49:6, Op.21:24).
Israël is Gods volk in de oude orde. Het is een natuurlijk volk, in een aards land, met een aardse hoofdstad, met van buitenaf opgelegde wetten, met rabbijnen als leraars. Het had vroeger een zichtbare, aardse tempel, waarvan velen nu wensen, dat deze weer zal worden herbouwd en waarin de priesterdienst, de offerdienst, de feesttijden van de Heer, ja, alles weer zal worden ingesteld zoals het eens was. De bijbel zegt echter nadrukkelijk, dat het natuurlijke eerst komt, dan het geestelijke (1Cor.15:46). Eerst het oude volk, dan het nieuwe, waarin Jood en niet-Jood in eenheid samenwonen in een hemels heiligdom. Velen zijn dus de mening toegedaan, dat Jezus het oude zal herstellen. Maar Hij Zelf zegt: "Zie, Ik maak alle dingen nieuw" (Op.21:5).
Nog zo'n universele denkfout is, dat alleen Israël een oud volk zou zijn. Maar alles wat gestoeld is op natuurlijk denken, geleid wordt door regels van buitenaf en waar mensen onderwijzen, is oud. Het hoeft niet verkeerd te zijn, maar het is niet nieuw. Dat geldt ook voor kerken, gemeenten en groeperingen. Net zoals Israël God diende in de tempel in Jeruzalem en in plaatselijke synagogen, zo gebeurt dat ook nu nog op die "oude" wijze in gebouwen, waarin de Vader niet woont (Hand.17:24).
Nu moeten we niet denken, dat dit alleen opgaat voor bepaalde kerken. Nee, dat gebeurt in mindere of meerdere mate overal, waar groepen worden gevormd en waar mensen zich opwerpen als leiders. En als zij daar niet door de Heer voor zijn aangewezen, zijn zulke herders doorgaans uit op hun eigen belang of dat van hun kudde. Zij leiden hun schapen niet de vrijheid in, waar "het zal worden één kudde, één herder" (Joh.10:16). In plaats van volgroeide schapen daarop te wijzen, willen zij hen liever blijven controleren. De schapen hebben hun schaapskooi (=hun kerk) juist nodig, vinden zij. Eigenlijk gaan "de schapen hen niet ter harte" (Joh.10:13). Bewust of onbewust gaat het bouwen aan een eigen huis vóór alles (Hag.1:9).
In die "huizen" wordt er wel veel over God gepraat, maar wordt tevens het levende Woord Gods van kracht beroofd ter wille van de traditie en het eigen belang (Mat.15:6). Ontegenzeggelijk wordt er veel goeds gedaan: kinderwerk, jeugdwerk, catechisatie, evangelisatie, exegese. Daarnaast zijn voorgangers vaak zó bezig met het steeds maar aan de gang houden van de traditionele samenkomsten, met allerlei problemen, met zó veel oude futiliteiten, dat de vraag zich opdringt, of ook nu zij niet als blinden zijn, die blinden leiden en daardoor, zonder het te beseffen, de kudde misleiden (Mat.15:14).
Ook uit hen kiest God voor Zich een nieuw volk. In het nieuwe verbond vergadert Hij Zich niet een volk voor Zijn naam uit het natuurlijke Israël alleen, maar ook uit de heidenen (Hand.15:14). Dat nieuwe volk wordt "van boven verwekt", uit "water en Geest geboren" (Joh.3:3,5), "uit God geboren" (Joh.1:13). Het levende Woord (=het zaad) blijft in hen (1Joh.3:9). Het overwint de wereld in hen (1Joh.5:4). De Vader vergadert hen allen tot waar Hij is, in geest en waarheid. Hij legt Zijn wet in hun binnenste en schrijft die in hun hart. Hij is hun God. Zij zijn Zijn volk. En samen vormen zij het huis van de Vader. Zij allen kennen Hem, van de grootste tot de kleinste onder hen (Jer.31:34).
Zijn dit nu mensen met grote natuurlijke capaciteiten en talenten? Sommigen wel, anderen niet. Paulus zegt o.a. tegen de Corinthiërs: "Kijk maar eens naar uzelf, broeders. Onder u die door God geroepen werden, zijn, menselijk gesproken, niet veel grote denkers, niet veel invloedrijke en vooraanstaande personen. Nee, God heeft juist wat voor de wereld dwaas is, uitgekozen om hen die zichzelf zo wijs vinden, terecht te wijzen. Hij heeft de zwakken van de wereld uitgekozen om de sterken te beschamen" (1Cor.1:26-27, Het Boek). Het volk van het nieuwe verbond heeft geestelijke kennis, geestelijke talenten, geestelijke vaardigheden, die doorgaans verborgen zijn voor de natuurlijke mens en zijn verstand.
Het is een voorrecht om door geboorte te mogen horen tot het eerste volk van God, Israël. Het is ook een voorrecht te worden opgevoed in een christelijk gezin, dat trouw naar de kerk of samenkomst gaat. Maar het is een nog groter voorrecht om deel te gaan uitmaken van Gods volk in geest en waarheid, van Zijn nieuwe volk. "Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn". Dat is een nieuw volk voor Zijn naam, uit Israël en uit de heidenen, waarin Jezus alles nieuw maakt (Op.21:5)! Haar land is niet aards, in het Midden Oosten of zo, maar in geest en waarheid. Dat land is het betere vaderland, het hemelse", het nieuwe (Heb.11:15).
Weet u, dat toen Abraham uiteindelijk in Kanaän kwam, hij ervoer, dat hij nóg niet was "in het land der belofte, maar in een vreemd land" (Heb.11:9a)? Daarom bouwde hij er geen huis voor zichzelf en geen stad voor de velen, die bij hem waren. Zij bleven er in tenten wonen. Dat deden ook Izaäk en Jakob, die medeërfgenamen waren van dezelfde belofte, die God hem had gedaan (Heb.11:9b). Die belofte ging over een hemelse stad, een nieuw Jeruzalem, een stad die God had ontworpen, een stad die Hij bouwt (Heb.11:10,16, Op.3:12).
Aan allen tot wie Hij kan spreken, zoals Hij dat tot Abraham deed, toont de Heer het nieuwe en geeft Hij de belofte het te beërven. Zij gaan zien, dat alles wat mensen van de grond hebben gekregen tijdelijk is. Het ging Abraham om wat God hem had getoond in geestelijke sferen: de nieuwe (=eeuwige, geestelijke) realiteiten van het hemelse Jeruzalem. Hij had de stad Gods van het nieuwe verbond gezien.
De bijbel beschrijft dit nieuwe paradijs zeer gedetailleerd. Toen Johannes in de geest werd weggevoerd "op een grote en hoge berg", zag hij de heilige stad van God neerdalen uit de hemel (Op.21:10). Hoe moest hij onder woorden brengen, wat hij zag? Hoe beschrijf je een geestelijke realiteit, die de heerlijkheid Gods uitstraalt (Op.21:11)? Alles gaat er elk menselijk voorstellingsvermogen te boven. De uitstraling van de stad leek op zeer kostbaar gesteente, als kristalheldere diamant" (Op.21:11). Zij had fundamenten versierd met edelstenen (Op.21:19). "Iedere poort was één parel" (Op.21:21). Ook "haar muur was diamant en de stad zuiver goud, als zuiver glas" (Op.21:18).
Johannes zag er personen als bomen. In het midden van dit nieuwe paradijs stond de boom des levens, de Heer Jezus, waarvan wie overwint zal gegeven worden te eten (Op.2:7,22:2a). Tevens zijn er de Zijnen, "het geboomte des levens aan weerszijden van de rivier, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende". Het zijn "terebinten (eiken) van gerechtigheid, geplant door de Heer als teken van Zijn luister" (Jes.61:3, NBV).
Er stroomt een rivier van "water des levens, helder als kristal, die ontspringt uit de troon van God en van het Lam" (Op.22:1). Dat is het levendmakende water, waarvan Jezus zegt: "Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven" (Joh.4:14). Hij zegt ook: "Als iemand dorst heeft, laat hem dan tot Mij komen om te drinken! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest" (Joh.7:37-39). Als dat gebeurt, stroomt door ons de levensrivier, die uit de troon van God en van het Lam ontspringt. En het heerlijke is, dat die rivier blijft stromen, totdat de hele schepping van de dienstbaarheid aan de vergankelijkheid zal bevrijd worden tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods (Rom.8:21). Ja, overal waar de beek komt, zal alles leven (Ez.47:6-9). Jeruzalem! Wat een stad!
Het licht daar is de waarheid "als kristalheldere diamant" (Op.21:11). Het is er gaan schijnen "tot de volle dag" (Spr.4:18, Op.21:22-25). Niets meer is er verduisterd door natuurlijk denken naar de letter van de Schrift, maar ieder ziet "van aangezicht tot aangezicht" (1Cor.13:12). Alle schaduwen zijn geweken voor het licht van de Almachtige, dat ieder mens verlicht" (Joh.1:9). Alle opvattingen over God en Zijn heerlijkheid zijn verzwolgen door "het aanschouwen van de liefelijkheid van de Heer in Zijn tempel" (Ps.27:4).
Ook aan Job (=de tot zoonschap geroepene) toonde God al deze nieuwe realiteiten: hij ging aanschouwen (Job 42:5). De Heer antwoordde hem en sprak over hemel, zee, aarde, licht en duisternis (38:1,4-21). Hij mocht de winden, wolken en sterren zien in geest en waarheid (38:22-38). Hij ging allerlei creaturen kennen, ieder naar zijn aard (39:1-33): de leeuwin, de raaf, de gems en de hinde, de wilde ezel (=Ezau, Gen.16:12), de ontembare woudossen (de geweldenaars, Deut.33:17, Jes.34:7), de struis (=het liefdeloze Babel) en het paard (=het overmoedige vlees), de valk en de gier (39:37-38), ja zelfs Behemoth (=groot dier, 40:10-19) en Leviathan (watermonster, 40:20-41:25), de gigantische grootmachten, die wij tegenkomen in het laatste bijbelboek. Job ging zien, kennen, begrijpen (Job 42:3b). Hij ging van oud naar nieuw.
PERSOONLIJK VAN OUD TOT NIEUW
Net als Abraham, de stamvader van de Israëlieten en de "vader van alle onbesneden gelovigen" (Rom.4:11) begint iedere naar waarheid zoekende gelovige in het oude. Abraham trok uit Ur der Chaldeeën, kwam in Kanaän, maar bleef verlangend uitzien naar het koninkrijk der hemelen (Hebr.11:9-10). Ieder begint in het natuurlijke (1Cor.15:46, 2Cor.4:18, Hebr.10:1a). Eerst het oude, dan het nieuwe, dat de Heer Jezus ons wil ontsluiten door Zijn Geest.
Ook bij ons lagen in het begin nog heel wat aspecten van ons geestelijk bevattingsvermogen op het natuurlijke vlak. Ik zag de bijbel als boek als hét heilig Woord van God. Het ritueel met brood en wijn was voor mij de maaltijd van de Heer. De kerk waar ik lid van was, was de Gemeente, de predikanten de leraars uit Efeziërs 4:11. Gods uitverkoren volk was Israël, de heilige stad was Jeruzalem in het Midden Oosten. Natuurlijk wist ik wel, dat het in de bijbel gaat om hogere waarheden, maar ik herkende die maar heel beperkt en paste daarom de bijbel toe op tal van aardse situaties, totdat er een wegbereider, een Elia, mij wees op het koninkrijk der hemelen en mij opriep om de hemelse Koning te volgen, die tot mij zou willen spreken door Zijn Geest.
Jezus zou nieuw maken (Op.21:5). Hij zou de vervulling geven van de oude schaduwbeelden en onze ogen openen voor geestelijke, eeuwige realiteiten (1Cor.15:46, 2Cor.4:18, Hebr.10:1a). We zouden komen tot het nieuwe, tot het koninkrijk der hemelen met eeuwige waarheden en geestelijke realiteiten in Christus (Hebr.10:1b, Col.2:16-17, Joh.1:17). Toen we daar iets van gingen zien, leerden we steeds consequenter de schrift toe te passen op geestelijke realiteiten, dus niet meer op aardse schaduwbeelden alleen.
De Heer Jezus had dat ook gedaan, als eerste, en daardoor kwam Hij regelmatig in conflict met de Joodse schriftgeleerden. Hij dacht in geest en waarheid, de schriftgeleerden in aardse termen. In Hem waren eeuwige, geestelijke, waarachtige realiteiten vlees en bloed geworden; de schriftgeleerden leefden met de wet van Mozes, waarin deze realiteiten alleen maar als schaduwbeelden werden beschreven (Hebr.10:1).
Het is net als met iemands foto en de persoon zelf. Een foto is maar een afbeelding. De persoon zelf is veel belangrijker. Als hij of zij er is, is de foto nog wel interessant, maar niet het belangrijkste meer. Zo verhoudt het oude verbond zich tot het nieuwe. Het oude is goed en volmaakt in het afschaduwen van de werkelijkheid die zou komen. Het oude verbond is een perfecte fotoalbum. Het nieuwe verbond is beter. Daar krijgen we te maken met blijvende realiteiten. En naarmate wij in het nieuwe verbond leren leven, verliezen de dingen van het oude hoe langer hoe meer hun glans. Velen hebben ervaren, dat, "als God spreekt van een nieuw verbond, Hij daarmee het eerste voor verouderd verklaart. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning" (Hebr.8:13).
Herhaaldelijk lezen wij in de evangeliën: "Zij begrepen niet wat Hij zei" (b.v. Joh.10:6). Dit kwam niet, omdat Jezus niet goed onder woorden kon brengen, wat Hij bedoelde. Het kwam, omdat Hij sprak over het nieuwe. Hij was van boven, de toehoorders die Hem niet begrepen, van beneden (Joh.8:23). Met Zijn geest was Hij in het rijk van hemelse, geestelijke realiteiten, terwijl zij in termen van tijdelijke schaduwen dachten. Hij was van God die Geest is. Zij waren nog natuurlijk en waren vleselijk ingesteld. Jezus bracht bevrijding van zonde en satan. Zij verlangden een natuurlijke bevrijding van de Romeinse onderdrukking. Hun (natuurlijke) ogen konden de pracht waarderen van de tempel, die van steen was gemaakt (Mat.4:1). Jezus' (geestelijke) ogen waren meer geïnteresseerd in Gods ware Huis, dat bestaat uit levende stenen.
Wie Jezus volgt, zal net als Hij leren denken. Hij leert de dingen te bedenken die boven zijn en schatten in de hemel te verzamelen (Col.3:2, Mat.6:20). Hij leert zijn kruis op te nemen. Jezus zegt: "Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op" (Mat.16:24). Het kruis spreekt van dood aan het natuurlijke. Daarom is het kruis een aanstoot voor hen die naar het vlees leven, maar een heerlijke bevrijding voor wie God zoekt in geest en waarheid. Als wij Hem volgen, leidt Hij ons uit, van oud tot nieuw.
DE VERNIEUWING VAN ONS DENKEN
In Jeremia 31:31-34 hebben we gezien, dat God met het nieuwe verbond Zijn nieuwe wet in onze harten wil schrijven, ons wil leren door Zijn Geest en ons aanneemt als Zijn volk. Verandert er nog meer?
Er is oneindig veel meer als ons denken wordt vernieuwd! Door de heilige Geest worden wij "hervormd door de vernieuwing van ons denken en dan mogen we gaan zien, wat God eigenlijk wil" (Rom.12:2). Zo komt in ons "de gezindheid die ook in Christus Jezus was" (Fil.2:5). Wat bedoelt Paulus daarmee? Wat is de gezindheid die in Christus is?
Het Griekse woord voor gezindheid is phroneo en betekent denkwijze. Christus betekent gezalfde. Wij moeten ons dus de wijze van denken van de Geest eigen maken en niet langer alles van de bijbel op een menselijke wijze interpreteren en toepassen op aardse situaties. Alleen als wij die denkwijze aanvaarden, kan Hij in ons alles nieuw maken. Hij verzegelt Zijn knechten aan hun voorhoofd (=in hun denken), om in hen een begin te maken met "het bad der vernieuwing door de Heilige Geest"( vgl.Op.7:3, Titus 3:5).
Als wij eenmaal iets van het nieuwe van het koninkrijk der hemelen gaan zien, toont de Heilige Geest ons hoe langer hoe meer. We gaan ook zien, hoe consequent de bijbel is, soms zó eenvoudig, dat je je verbaasd afvraagt, waarom je dat niet eerder kon zien. Van oud tot nieuw. Van een zichtbare wet van buitenaf, op steen of op papier, tot een wet in je diepste wezen. Van het leren van menselijke leraars tot het leren van de Geest van God in je binnenste. Van kerkelijk volk van God tot ware kinderen van Abraham in geest en waarheid. Van een sabbat van 24 uur tot de eeuwige rust die God geeft (vgl.Hebr.4:1-13).
Er zijn enkele basisbegrippen, die alle gelovigen zonder slag of stoot aanvaarden als nieuw. Het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt is voor iedereen de Heer Jezus, niet meer een oudtestamentisch offerdier. Waarom denken wij niet consequent op die wijze verder en zoeken we niet in alle oudtestamentische begrippen meteen geestelijke realiteiten? Waarom houden de meesten van ons zich zo vast aan natuurlijke zaken? Het antwoord is eenvoudig: we zijn nog niet voldoende hervormd door de vernieuwing van ons denken (Rom.12:1-2).
DE OVERGANG
Wie het eens is met wat er tot op heden gesteld is, zal zich misschien toch wel afvragen, hoe dit in de praktijk moet. Hoe onderscheiden we het oude van het nieuwe? Wanneer krijg je deel aan het nieuwe? Wanneer valt het oude weg?
Doorgaans denkt men, dat het is of.....of. Om een enkel voor de hand liggend voorbeeld te gebruiken: of je gelooft, dat het begrip Israël de Joodse staat is, of je gelooft, dat het de Gemeente is. Maar het is en.....en. Israël is Gods (natuurlijke) volk. Alle ware gelovigen samen zijn ook Gods volk, maar dan nieuw. Het is en.....en. Het oude verbond, dat God middels Mozes met Israël sloot, was goed. Het nieuwe verbond in Jezus' bloed is ook goed. God sluit geen slechte verbonden.
Het nieuwe verbond, waarvan Jezus de middelaar is, is alleen beter, verhevener (Hebr.8:6). God had namelijk iets beters met ons voor (Hebr.11:40). Voor ons gelden betere beloften (Hebr.8:6). Hij belooft ons geen aards land, maar Hij geeft een "verlangen naar een beter, dat is een hemels vaderland" (Hebr.11:16). Hij toont ons niet een aardse, "maar een grotere en meer volmaakte tabernakel, niet met handen gemaakt, dat is, niet van deze schepping" (Hebr.9:11). Zo belooft Hij ons talloze geestelijke realiteiten. En "voor hen, die daarnaar verlangen, schaamt God Zich niet hun God te heten" (Hebr.11:16). Voor hen geldt: "Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn" (Jer.31:33).
Hoe geweldig is Gods plan met de mens. Betere beloften, terwijl het beste nog moet komen! Want na een goed verbond in het natuurlijke met een aards volk en met een aards Jeruzalem, na een beter verbond in geest en waarheid met een geestelijk volk dat woont in een beter vaderland met een hemels Jeruzalem, zal er "een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God Zelf zal bij hen zijn" (Op.21:3).
Jesaja had dat al mogen profeteren: Over Sion (=het ware Jeruzalem) zou de Heer opgaan en Zijn heerlijkheid zou over haar gezien worden (Jes.60:2). "Volken zouden opgaan naar haar licht" (Jes.60:3). Volken zouden wandelen in haar licht (Op.21:11,24). De Heer heeft haar gesteld tot een verbond voor het volk en tot een licht der natiën (Jes.42:6). Want "het is Hem te gering, dat u Mij tot een knecht zou zijn om de stammen van Jakob weder op te richten en de bewaarden van Israël terug te brengen; Ik stel u tot een licht der volken, opdat Mijn heil reike tot het einde der aarde" (Jes.49:6, vgl Hand.13:47).
Wie het verschil is gaan zien tussen oud en nieuw, zal ontdekken, dat het nieuwe steeds belangrijker en het oude hoe langer hoe minder wordt. De nadruk komt hoe langer hoe meer te liggen op hemelse realiteiten. Wij ervaren steeds meer nieuwheid des levens, al naar gelang wij het leven in Christus beter leren kennen. Als wij, "ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toegroeien, die het hoofd is, Christus" (Ef.4:15), maakt Hij in ons zelfs alles nieuw. Dan verliest het oude voor ons hoe langer hoe meer zijn bekoring en verdwijnt het geleidelijk uit ons denken.
In nieuwheid des levens wandelen is een levensstijl, waarvan Jezus zegt, dat de tijd daarvoor nu is aangebroken (Joh.4:23-24). Deze nieuwheid van leven overstijgt rituelen, tijd en plaats van aanbidding (Joh.4:20-24). Het is leven in de geest. Het betreft hemelse, geestelijke, eeuwige waarheden. Deze zullen toenemen, het oude zal minder worden, net "zoals wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben en het beeld van de hemelse zullen dragen" (1Cor.15:49). Het is een groeiproces, een stap voor stap binnengaan van het Koninkrijk Gods (vgl.Joh.3:5). Alleen als wij iets meer van het hemelse zien en ontvangen, wordt de beleving van het oude minder belangrijk. "Als Hij tot ons spreekt van een nieuw verbond, verklaart Hij het eerste voor verouderd. En wat veroudert en verjaart, is niet ver van verdwijning" (Heb.8:13).
Vaak wordt geprobeerd het nieuwe leven van het Koninkrijk der hemelen in te passen in bestaande godsdienstige structuren, waar het oude (=menselijk verstand en regelgeving) overheerst. Jezus heeft er voor gewaarschuwd, dat dit niet kan. "Niemand doet jonge wijn in oude zakken; anders zal de wijn de zakken doen barsten en de wijn gaat verloren met de zakken. Maar jonge wijn doet men in nieuwe zakken" (Marc.2:22). We kunnen alleen maar vooruit. Want "niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods" (Luc.9:62). Wie omziet of blijft staan, brengt uiteindelijk vroeg of laat een menselijke namaak voort, Babel, waarin wordt gewerkt in eigen kracht en op eigen initiatief.
Tenslotte nog dit: de Heer Jezus kende het oude verbond als geen ander en leefde bovendien in geest en in waarheid. Hij vernieuwde al het oude. Veel van Zijn eerste discipelen volgden Hem hierin na. Zij wandelden ook in nieuwheid des levens en werden daarom heftig vervolgd. De brief aan de Hebreeën is geschreven met de bedoeling, om hen aan te moedigen om zo te blijven wandelen en niet terug te keren naar het oude. Daarom zegt de schrijver onder andere: "Jullie zijn niet gekomen tot de tastbare berg en het brandende vuur, maar tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, en tot tienduizendtallen engelen, en tot een feestelijke en plechtige vergadering van eerstgeborenen in de hemelen, en tot God, de Rechter over allen, en tot de geesten van de rechtvaardigen die de voleinding bereikt hebben, en tot Jezus, de middelaar van een nieuw verbond. Ziet er dan op toe, dat u Hem die spreekt, niet afwijst!" (Hebr.12:18-24).
Ook wij mogen de Heer Jezus aanvaarden als middelaar van een nieuw verbond. Laten ook wij er op toezien, dat wij Hem die in onze harten wil spreken, niet afwijzen, opdat Hij ook in ons alle dingen nieuw kan maken.