PSALM 10 (SEPTUAGINTA) = PSALM 11 (HSV)

SODOM, LOT EN ABRAHAM

(GEN. 12-14)

Overgenomen van: Berea Studies

1 Een psalm van David.

Ik heb tot de HEERE de toevlucht genomen.

Hoe kunt u dan zeggen tegen mijn ziel:

Vlucht weg naar uw bergen, als een vogel!

2 Want zie, de goddelozen spannen de boog,

zij leggen hun pijlen op de pees

om in het donker te schieten op de oprechten van hart.

3 Voorzeker, de fundamenten worden omvergehaald!

Wat kan de rechtvaardige dan doen?

4 De HEERE is in Zijn heilig paleis,

de troon van de HEERE staat in de hemel;

Zijn ogen doorzien,

Zijn blikken beproeven de mensenkinderen.

5 De HEERE beproeft de rechtvaardige,

maar Zijn ziel haat de goddeloze en wie geweld liefheeft.

6 Hij zal op de goddelozen valstrikken, vuur en zwavel doen regenen.

Een verschroeiende stormwind zal het deel van hun beker zijn.

7 Want de HEERE is rechtvaardig,

Hij heeft rechtvaardige daden lief.

De oprechten zullen Zijn aangezicht aanschouwen.

Voor den opperzangmeester, op de Scheminîth.

Omdat de Psalmen 9 en 10 twee helften zijn van een en dezelfde Psalm is Psalm 11, zoals de Septuaginta aantoont, in onze Bijbel in wezen de tiende Psalm. Dus Psalm 11 openbaart in wezen de betekenis van het getal 10.

Tien is het getal dat de tijd van oordeel portretteert, waarbij de mens of een beloning ontvangt, of onder het goddelijke oordeel komt. De wet moet hoe dan ook vervuld worden en de goddelijke orde moet hersteld worden. Daarom richt deze Psalm zich op het goddelijke oordeel over Sodom en Gomorra.

Psalm 11 heeft als aanhef: “Een Psalm van David.” (Onthoudt dat dit in wezen de tiende Psalm is.) Als zodanig herdenkt het hoe God hem in zijn leven heeft beschermd. Het toont aan hoe God hem een schuilplaats bood, terwijl het oordeel van God op de goddeloze neerdaalde.

Psalm 11 kijkt eveneens terug naar de dag dat God ten tijde van Abraham Sodom en Gomorra verwoestte. In Genesis 13 had Abraham (toentertijd nog bekend onder de naam Abram) zijn neef Lot de keus gegeven waar hij zich wilde vestigen – of in de vruchtbare vlakte van Sodom, of in het schaarse bergland. Ondanks dat de steden van die vlakte goddeloos waren, koos Lot voor Sodom (Gen. 13:11), waardoor het schaarse bergland voor Abraham overbleef.

Lot was een rechtvaardig man (2 Pet. 2:7), maar misschien niet zo wijs. Voor haar verwoesting met “zwavel en vuur” (Gen. 19:24), bevrijdde de engelen van God Lot en zijn gezin uit Sodom. Psalm 11 kijkt dus terug op de bevrijding van Lot. Vers 1 zegt:

“Ik heb tot de HEERE de toevlucht genomen. Hoe kunt u dan zeggen tegen mijn ziel: Vlucht weg naar uw bergen, als een vogel!”

Het feit is dat de engelen tegen Lot vertelde dat hij naar de bergen moest vluchten. Gen. 19:17 zegt:

“En het gebeurde, toen zij hen buiten de stad gebracht hadden, dat Hij zei: Vlucht voor uw leven, kijk niet achter u en blijf nergens op heel deze vlakte staan; vlucht naar het bergland, anders wordt u weggevaagd.”

Het oordeel zou spoedig over die goddeloze steden in de vallei komen. Hun morale fundament was zo uitgehold tot het punt waar homoseksuele relaties als normaal werden beschouwd (Gen. 19:5; Judas 7). Lot was in Sodom een rechter, want de engelen vonden hem terwijl hij “in de poort van Sodom zat” (Gen. 19:1). Dit was publiekelijk terrein waar de rechters de geschillen van de burgers berechtte (Deut. 21:19; 22:15, 24; 25:7).

Het zou wel een enorm moeilijke taak zijn geweest om in zo’n corrupte stad een rechter te zijn, maar blijkbaar was Lot de enige burger die niet omgekocht kon worden. Lot deed in dergelijke omstandigheden het beste naar vermogen, maar luister naar zijn gejammer in de woorden van Psalm 11:3:

“Voorzeker, de fundamenten worden omvergehaald! Wat kan de rechtvaardige dan doen?”

Psalm 11:4, 5 gaan verder:

“De HEERE is in Zijn heilig paleis, de troon van de HEERE staat in de hemel; Zijn ogen doorzien, Zijn blikken beproeven de mensenkinderen. 5 De HEERE beproeft de rechtvaardige, maar Zijn ziel haat de goddeloze en wie geweld liefheeft.”

Dit is zowel een verwijzing naar Genesis 18, waar God de rechtvaardige (Abraham) beproefde, als naar Genesis 19, waar God de goddeloze stad Sodom beproefde. Als eerste kwam God naar Abraham om zijn hart te beproeven. Dit was het werkelijke doel van de goddelijke bezoeking op weg naar Sodom. Abraham bemiddelde voor Sodom vanuit een oprechte liefde voor de mensheid, terwijl zij goddeloos was. Toen de engelen ten slotte in Sodom aankwamen werden zowel Lot als de Sodomieten beproefd.

Lot vertegenwoordigt de vleselijk gelovigen – zij die in God geloven, maar daarnaast ook nog het materialisme en de welvaart van het wereldsysteem liefhebben. Dus was Lot, ondanks zijn rechtvaardigheid, onwillig om Sodom te verlaten. Hij had er ten slotte voor gekozen om daar te gaan wonen, in plaats van in het schaarse bergland waar Abraham leefde. Hij was veel te veel gesteld op de leer van welvaart. Lot is vandaag de dag een beeld van de kerk van Laodicea, dat de illusie van welvaart, gebaseerd op monetaire rijkdom, heeft (Op. 3:17). Toch zijn zij vanuit goddelijk oogpunt met armoede getroffen, want zij hebben maar weinig kennis van de rijkdom van het Woord. Psalm 11:6 zegt vervolgens:

“Hij zal op de goddelozen valstrikken, vuur en zwavel doen regenen. Een verschroeiende stormwind zal het deel van hun beker zijn.”

Dit is een verwijzing naar Genesis 19:24-28, waar staat:

“Toen liet de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen. Het kwam van de HEERE uit de hemel. 25 Hij keerde deze steden en heel de vlakte ondersteboven, met alle inwoners van de steden en het gewas op het land… 27 En Abraham stond 's morgens vroeg op en ging naar de plaats waar hij voor het aangezicht van de HEERE had gestaan. 28 Hij keek uit over Sodom en Gomorra en over heel het gebied van de vlakte. En zie, hij zag dat er rook van dat land opsteeg, zoals de rook van een oven.”

God verwoestte de steden van Sodom en Gomorra hoofdzakelijk volgens het oordeel van de wet die gevonden kan worden in Lev. 18:22-24:

“U mag niet slapen met een mannelijk persoon, zoals u met een vrouw slaapt. Dat is een gruwel…24 U mag uzelf niet verontreinigen met al die dingen, want de heidenvolken die Ik vóór u uit ga verdrijven, hebben zich met al die dingen verontreinigd.”

In dit oordeel spaarde God Lot, hoewel hij later tijdens de beproeving wel zijn vrouw verloor. Lot vertegenwoordigd de vleselijk-denkende christen die “rechtvaardigheid” door geloof is toegerekend, maar die “echter zal behouden worden, maar wel zo: als door vuur heen” (1 Kor. 3:15). Net zoals het meeste van Lot zijn bezittingen en rijkdom door het vuur werd verbrand, zo zullen ook de werken van hout, hooi of stro verbranden (1 Kor. 3:13).

Alle rijkdom die Lot in Sodom had vergaard ging uiteindelijk verloren. Hij werd zo depressief dat hij begon te drinken. Zijn twee dochters, die dachten dat de wereld door vuur verteerd was, besloten om de aarde her te bevolken. Maar sinds hun vader de enige overgebleven man was (zoals zij dachten), maakten ze gebruik van hem toen hij dronken van wijn was. De twee dochters van Lot werden dus de moeders van Moab en Ammon, die beiden door incest verwekt waren (Gen. 19:36).

Lot is dus een Bijbels beeld van de vleselijk gelovige en hoe hij bij de algemene opstanding, aan het einde van Openbaringen 20, zal opstaan. Het werk van deze gelovigen zal door het vuur beproefd worden, maar omdat zij geloven in het offer van Christus voor de zonde zullen zij op dat moment het eeuwige leven ontvangen (Joh. 5:58, 59). Voor een verdere studie over de twee opstandingen verwijs ik u naar “The Purpose of Resurrection”. Psalm 11:7 concludeert:

“Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft rechtvaardige daden lief. De oprechten zullen Zijn aangezicht [paniymi, “Zijn aangezicht” of “Zijn aanwezigheid”] aanschouwen.”

Het Hebreeuwse woord paniym is het meervoud van panah, dat “aangezicht of aanwezigheid” betekent. De “i” (yod) aan het einde van het woord zorgt ervoor dat we het lezen als “Zijn aangezicht”.

De profetische betekenis van dit woord paniym wordt bepaald door het verhaal van Mozes in Exodus 34, waar Mozes de berg afkomt en zijn gezicht de heerlijkheid van God weerspiegelt. Dit was de achtste bergbeklimming van Mozes geweest, waardoor het de achtste dag van het Loofhuttenfeest vertegenwoordigd, waarbij de volheid van de Geest zal worden uitgeschonken (Joh. 7:37-39). In dat verhaal was het volk echter te bang om Mozes in het gezicht te kijken, waardoor hij gedwongen was om de heerlijkheid van God te versluieren.

Wanneer de Psalmist dus zegt dat “de oprechten Zijn aangezicht zullen aanschouwen”, dan kijkt hij uit naar de dag van onze transfiguratie. Hierover geeft Paulus in 2 Kor. 3:18 uitleg:

“Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld, van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt.”

Het gezicht van Mozes was als een spiegel die de heerlijkheid van God reflecteerde. Deze verheerlijking van het lichaam is het doel van het Loofhuttenfeest en dit feest zal in ons, wanneer onze lichamen zullen transfigureren, vervuld worden, net zoals dit met Mozes en Christus gebeurde (Mat. 17:2).

Het thema van Gods aangezicht aanschouwen kan door heel de Schriften heen gevonden worden. In het Nieuwe Testament gebruikt Paulus de term prosopon voor het “aangezicht” of de “aanwezigheid” van God. Ook gebruikt hij nog een andere term, namelijk parousia, dat over het algemeen wordt vertaald als de (tweede) “komst” van Christus, maar het betekent in wezen “nabij zijn” of aanwezigheid. Paulus gebruikte de Griekse taal om de Hebreeuwse gedachte achter paniym uit te drukken.

De komst van Christus heeft dus veel te maken met de komst van de volheid van de Geest op ons, waardoor onze lichamen spiegels van Zijn heerlijkheid zullen worden. Dit is de doop van vuur, het zichtbaar worden van Gods heerlijkheid op ons. Dit is de ultieme “toevlucht” van vers 1 die God voor de rechtvaardige heeft bepaald. Het zou in contrast moeten staan met het vuur van God (de wet) waarmee God de goddeloze oordeelt.

Dit brengt ons wederom tot de betekenis van het getal tien, dat het oordeel van de wet is. Het vuur dat Sodom en Gomorra letterlijk verteerde was een symbool van de goddelijke wet en het oordeel dat uit die wet voortkomt. Vanwege deze reden werd het, toen God de wet aan Mozes gaf, “de vurige wet” genoemd (Deut. 33:2).

Jeremia 23:29 zegt: “Is niet Mijn woord zó, als het vuur?”

Uiteindelijk is de “vuurpoel” in Op. 20:14, 15 het oordeel van de wet zoals deze in de Schrift wordt gedefinieerd. Voor een volledige studie over de aard van dit vuur verwijs ik u naar mijn boek “The Jugdments of the Divine Law”.

Psalm 11 eindigt met het naschrift: “Voor den opperzangmeester, op de Scheminîth.” Er zijn twee “Scheminîth-Psalmen”, namelijk deze en Psalm 5. Zoals we al eerder in ons commentaar op Psalm 5 hebben gezegd, zegt de Concordantie van Strong dat de Scheminîth waarschijnlijk een achtsnarige lier betekent, omdat de stam van het woord “acht” of “achtste” betekent. Bullinger suggereert dat het refereert aan de erfgenamen die op “de achtste dag waren besneden”.

Beide opvattingen zijn waarschijnlijk correct. De wet van de eerstgeborene (Ex. 22:29-31) zegt ons dat zij op de achtste dag aan God getoond moesten worden. De achtsnarige lier weerspiegelde die wet. De betekenis is duidelijk: de erfgenamen van de aarde zullen de zonen van God zijn, wanneer zij op de achtste dag (van het Loofhuttenfeest) aan God getoond worden. Op die dag “zullen de oprechten Zijn aangezicht aanschouwen” (Psalm 11:7).