De Griekse woorden ‘kolasis’ en ‘kolazo’
(overgenomen van het boek ‘God straft om te redden’, van Tom van Dijk)
In de Bijbel worden verschillende woorden gebruikt voor de straf na de dood: het vuur, de buitenste duisternis, het verderf.
Twee andere woorden zijn de Griekse woorden kolasis (straf) en kolazo (straffen). Er zijn in het Nieuwe Testament vier plekken waar deze woorden voorkomen.
“De Heer weet de vromen uit de verleiding te trekken, maar de onrechtvaardigen tot de dag van het oordeel te bewaren, om gestraft te worden” (2 Petrus 2:9).
“Na [Petrus en Johannes] nogmaals bedreigd te hebben lieten [de leden van het Sanhedrin] hen vrij, omdat ze niets konden vinden hoe hen te straffen, vanwege het volk, want allen verheerlijkten God om wat er gebeurd was” (Handelingen 4:21).
“En dezen zullen weggaan in de eonische straf, maar de rechtvaardigen in het eonische leven” (Matteüs 25:46).
“Angst is niet in de liefde, maar de volmaakte liefde drijft de angst uit, want de angst houdt verband met straf, en wie angst heeft, is niet volmaakt in de liefde” (1 Johannes 4:18).
Twee van deze teksten hebben te maken met de straf na het oordeel. Er zijn verschillende Griekse woorden die met straf te maken hebben. De belangrijkste zijn kolasis en timoria, die respectievelijk
corrigerende straf en wraakstraf betekenen. De bijbehorende werkwoorden zijn kolazo en timoreo.
Overigens heeft kolazo ook nog andere betekenissen dan enkel straffen. Zo betekent het ook snoeien (bijvoorbeeld van bomen) en beteugelen, beperken, begrenzen. Allemaal woorden die met corrigeren te maken hebben.
Er is een duidelijk onderscheid tussen kolasis en timoria, niet alleen bij Griekse auteurs, maar ook bij tijdgenoten van Jezus en bij latere christelijke schrijvers.
Zo gebruikte Plato de straf als ondersteuning voor zijn theorie dat je deugden kunt leren. Plato stelt dat we iemand die slecht doet niet enkel straffen vanwege zijn slechte daden, tenzij we onredelijk wraak nemen zoals een wild beest. Iemand die redelijk straft, wreekt zich niet voor een vergrijp, want hij kan het toch niet ongedaan maken. Hij kijkt naar de toekomst en straft om te voorkomen dat die persoon en anderen die hem gestraft zien worden, in de toekomst slechte dingen zullen doen (Plato, Protagoras 324).
Ook Aristoteles geeft een duidelijk verschil tussen wraak (timoria) en straf (kolasis). Het laatste is in het belang van de gestrafte, terwijl het eerste in het belang is van degene die straft, zodat hij er genoegdoening uit krijgt (Aristoteles, Retorica 1.10.17).
Uit deze teksten blijkt duidelijk dat kolasis een straf is met het doel om van de gestrafte een beter mens te maken.
Een derde bron is Aulus Gellius, een Romeinse schrijver die leefde in de 2e eeuw van onze jaartelling. Hij schreef in zijn bundel Attische Nachten, sectie 7.14, dat de straf die de Grieken kolasis noemen het straffen met als doel correctie en verbetering is.
Een vierde bron is een kerkvader, Clemens van Alexandrië, een tijdgenoot van Aulus Gellius. In het derde boek van zijn theologische trilogie (Stromata, sectie 4.24 en sectie 7.16) schrijft hij dat de straf van God verschillende redenen heeft, onder andere dat degene die gestraft wordt beter wordt dan hij eerst was.
Hieruit blijkt dat ook eeuwen na Plato en Aristoteles deze begrippen op dezelfde manier gebruikt worden. Het ligt dus voor de hand dat kolasis een straf is om te corrigeren, een tuchtiging, een kastijding. Is er op grond van de Bijbel aanleiding om hier anders over te denken? Nee, integendeel: Paulus schrijft bijvoorbeeld een straf voor in 1 Korintiërs 5:5: “U moet die persoon aan satan uitleveren, tot verderf van zijn vlees, opdat zijn geest zal worden gered op de dag van de Heer.”
Paulus heeft met deze straf dus als doel dat de persoon in kwestie uiteindelijk zal worden gered.
De conclusie is dus dat kolasis in de Bijbel geen wraakstraf is, maar een straf met bekering als doel. Wanneer kolasis en kolazo gebruikt worden, is dit gericht op inkeer en herstel. Dit wordt nog versterkt doordat de Farizeeën wél timoria gebruikten voor de straf van God: zij geloofden namelijk in een eindeloze straf vanwege Gods toorn.
“De Heer weet de vromen uit de verleiding te trekken, maar de onrechtvaardigen tot de dag van het oordeel te bewaren, om gestraft te worden” (2 Petrus 2:9).