Exo 28:30 En gij zult in het borstschild der beslissing de Urim en de Tummim leggen; zij zullen op het hart van Aaron zijn, wanneer hij voor het aangezicht des Heren komt, en Aaron zal de beslissing voor de Israelieten voortdurend op zijn hart dragen, voor het aangezicht des Heren.
Van welk materiaal deze kostbare stenen gemaakt waren weten we niet. We hoeven het ook niet te weten. Het ware karakter en de deugden van deze stenen wordt geopenbaard in hoe ze genoemd worden en hun werking in de aanwezigheid van God. Laten we eerst de betekenis van de woorden bekijken, want het zijn Hebreeuwse woorden, die in de meeste bijbels niet vertaald zijn.
· |
URIM: "Lichten", van een woord dat vlam betekent, iets verlichtends, stralends,schijnends. |
· |
THUMMIM: "Volmaaktheden", van een woord dat voleindigen betekent, volbrengen, verwezenlijken, volmaken, vervolmaken. |
Beide woorden zijn meervoud en de objecten zijn 2 in aantal, wat het getal is van de gemeenschappelijke relatie in het lichaam van Christus: het deel en het tegendeel, het rechter gedeelte en het linker, het rechter oog en het linker, het rechteroor en het linker, enz.
In Urim and Thummim hebben we Licht – Gods Licht dat tot volheid komt, perfectie. We hebben een gemeenschappelijke uitdrukking van het Licht en de Heerlijkheid van God in volheid van zijn manifestatie. We hebben de volle openbaring van het woord, van het hart en de denkwereld van God, in een volk dat in een (ver)blijvende eenheid met Christus is gekomen en dat verborgen is in het borstschild der beslissing (oordeel).
Als Aäron voor de Allerhoogste stond met een priesterlijk hart – versierd met priesterlijke kleding en gezalfd met heilige olie – sprak God helder, nauwkeurig en precies Zijn rechtvaardige besluiten. Heel Israël wachtte, vol verwachting en toch vol vrees, buiten de Tabernakel, zich afvragend wat God tot hen te zeggen zou hebben op die grote dag.
Ze hadden de Schriften, die Mozes voor hen opgeschreven had. Ze hadden de besluiten en de verordeningen van God, de grote Wetgever – en Urim en Thummim veranderde daar niets aan.
Ze waren een volk van de Weg, op weg ergens naartoe. Ze moesten het hoofd bieden aan geweldige vijanden toen ze het beloofde land ingingen. Ze zouden onvoorziene omstandigheden tegenkomen, waarbij ze een expliciet woord van de Heer nodig zouden hebben. Het zou het geschreven woord niet tegenspreken, maar het zou enkele specifieke instructies van de de HEER ontvouwen, zodat ze de onbekende weg in konden slaan, de onverkende wegen van de HEER. En nadat ze het land waren ingegaan, zouden ze explciete instructies van de HEER nodig hebben over de manier van oorlogvoeren, over hoe ze hun vijanden moesten overwinnen en het land konden innemen.
Velen van Gods volk schijnen dit niet te begrijpen. “We hebben het Woord – wat zouden we nog meer nodig hebben?” is de houden van velen. Laten ons dit duidelijk maken: het woord van God is alles wat we nodig hebben voor een vruchtbaar leven vol goddelijkheid. Maar dat woord moet verlicht worden door de Geest wanneer we onze weg door het leven gaan. Daarnaast zullen er vele momenten komen dat we een specifiek woord nodig hebben voor een bepaald moment van beslissing of een smartelijk conflict, iets waarvoor de bijbel nooit bedoeld is. Het neemt niet weg van wat geschreven is, noch voegt het er iets aan toe.
Wij zijn een volk van de Weg, net als Israël. En net als zij hebben wij duidelijke richting en leiding nodig, en van tijd tot tijd een zeer specifiek woord vanuit het hart van God, terwijl we de onbekende weg gaan en door gebieden van conflict en beproeving gaan.
Jozua had de instructie gekregen om dag en nacht in het wetboek te mediteren voro zijn succes (Joz 1:8). Toch had ook hij onderweg directe raad van de HEER nodig; en de priester Eleazar moest “voor het aangezicht des Heren de beslissing van de Urim voor hem vragen” (Num 27:1). God zou trouw heldere en onfeilbare richting geven voor het ingaan in de strijd en het thuiskomen in overwinning. Het was geen kansspel –zoals het gooien van een paar dobbelstenen of een ‘ja of nee’ ding, het was puur, een duidelijk door God gesproken woord.
Saul zocht dit soort leiding, maar omdat zijn hart vervreemd was van God, wiegerde God hemte helpen. “… maar de Here antwoordde hem niet, noch door dromen noch door de Urim noch door de profeten.” (1 Sam 28:6). Gods URIM, Gods heldere licht, is voor hen die erin wandelen.
De stadhouder van het overblijfsel dat terugkeerde vanuit deballingschap om de tempel te herbouwen en het priesterschap te herstellen, was niet in staat om van sommige priesters in Israël uitsluitsel te geven of ze rechtmatige priesters waren uit de orde van Aäron. Hun namen konden net gevonden worden in de genealogieën. Wat nu? De stadhouder “deed aangaande hen de uitspraak, dat zij van het allerheiligste niet mochten eten, totdat een priester zou optreden met Urim en Tummim.” (Ezra 2:63).
De Schriften konden hen hierbij niet helpen. Ook konden ze deze speciale stenen niet opnieuw maken en ze dan proberen door geloof. Als God de Urim en Thummim niet zou herstellen, zouden ze volledig hulpeloos zijn om er iets aan te doen. Worden wij ook niet vele keren geconfronteerd met zulke complexe problemen?
De Urim en Thummim werden n het borstschild gelegd en deze werd vastgemaakt met een ketting van goud aan de ‘Efod’. De efod werd zodoende geïdentificeerd met het verlichtende woord van Urim en Thummim, lang nadat deze kostbare objecten uit beeld waren verdwenen.
Samuël was als een jong kind in de Tabernakel “omgord met een linnen efod” (1 Sam 2:18, 28). De efod lijkt dat specifieke kledingstuk van de priester te zijn geweest, dat zijn hoge roeping geldigheid gaf. En terwijl Samuël opgroeide werd de Urim en Thummim zo goed in zijn hart gevestigd dat God “geen van zijn woorden ter aarde liet vallen” (1 Sam 3:19). Het duidelijke woord dat God door Samuël sprak, was even geldig en waar als de boodschap van Urim en Thummim die God eerder had gegeven aan de priesters van Israël.
De linnen efod dat Samuël had gedragen als een kind in de Tabernakel groeide uit tot een kledingstuk van waarheid dat hij de rest van zijn leven heeft gedragen. “En geheel Israel van Dan tot Berseba kwam tot de erkenning, dat aan Samuel door de Here het ambt van profeet was toevertrouwd.” (1 Sam 3:20)
Toen Abjathar vluchtte voor de wraak van Saul, zorgde hij ervoor dat hij bij David kwam, terwijl hij “de efod bij zich” had (1 Sam 23:6). En hoewel David geen priester was, had hij het hart van een priester en op vele gelegenheden oefende hij priesterlijke voorrechten uit – hij ging zelfs zo ver dat hij de tent (Tabernakel) van David opzette op de berg Sion, waar hij als koning van Israël priesterlijke gemeenschap met God kon hebben, staande voor de ark des verbonds. In dit alles was hij een schitterend type en voorloper van Christus, die zou regeren als Priester op de troon.
Zodoende, als David directe expliciete instructies van de God nodig had voor zijn eigen behoud, en voor de oorlogen die hij moest voeren, had hij toegang tot ‘de efod’. God verhoorde zijn gebeden en gaf duidelijke instructies m.b.t. de wegen die hij moest inslaan. God waarschuwde hem dat Saul hem zou komen zoeken in Keilah en dat hij daarom moest vertrekken (1 Sam 23:9-13). En weer, toen de vijand het kamp van David en zijn mannen had overvallen en veel buit had meegenomen, vroeg David de Heer wat hij moest doen en de Heer gaf hem specifieke instructies.
“… Achtervolg, want stellig, gij zult inhalen en bevrijden.” (1 Sam 30:8)
Niets in de Schrift had hem deze intrcuties kunnen geven voor deze specifieke situatie, maar God gaf hem heldere, directe, onfeilbare richting en David kreeg een groete overwinning. David, hoewel officieel een koning, functioneerde ook als priester. Hoe kon het ook anders, want hij was “een man naar Gods hart”.
We hebben vele vrijwilligers voor koninklijke macht. Maar er zijn weinigen die een zachtmoedig hart hebben, nederigheid, genade, geduld, lankmoedigheid – als Gods hart. Dus, toen David de ark des verbonds terugbracht naar Jeruzalem, had het geplaatst moeten worden in het Heilige der Heiligen in de Tabernakel. Maar David plaatste het in een nieuwe tent (Tabernakel),dat hij had laten maken voor zijn nieuwe koninkrijk, een voorafstraling van de orde van Melchizedek, een koninkrijk en priesterschap van gerechtigheid en vrede.
En toen de ark terugkeerde ontdeed hij zich van zijn koninklijke kleding en kleedde zich met de priesterlijke kleding van fijn linnen en een efod. De priesterlijke bediening tot de Heer was voor hem belangrijker dan konklijke macht en autoriteit (1 Kron 15:27). Geen wonder dat de dochter van Saul, die opgegroeid was omringd met koninklijke pracht en praal en die getrouwd was met een koning, hem verachtte in haar hart – ziende hoe de koning van Israël zichzelf verlaagde tot het niveau van een nederige priester in Israël! |