123456789012345678901212345678901234567890121234567890123456789012123456

1234567890123456789012345678901234567890123456789012345678901234567890123456789012345678123456789012345678901234567890123456789012345678901234567890123456789012345678901234567812345678901234567890123456789012345678901234567890123456789012345678901234567890123456781234

Verloren gaan

Bij verloren gaan moeten wij niet denken aan de traditionele uitleg daarvan, aan een eeuwigdurende verdoemenis in de hel. Er gaat geen mens verloren voor de eeuwigheid later. Geroepen gelovigen kunnen verloren gaan voor zoonschap, nu.

Wie tot erkentenis van de waarheid is gekomen en opzettelijk zijn doel blijft missen (=zondigen), is een verloren zoon. Hij verkwist alleen maar, wat hij van de Vader heeft ontvangen en leeft "ver van het aangezicht van de Heer en van de heerlijkheid van Zijn sterkte" (2Thes.1:8-10). Hij wandelt naar het vlees, op de brede weg. Hij mijdt de smalle weg, waarop je dagelijks je kruis moet opnemen, om jezelf te verloochenen en het vlees te kruisigen (Luc.9:23). Daardoor blijven zijn (godsdienstige) werken vleselijk, verstandelijk, uiterlijk, ziels, zonder waarachtig geestelijk leven. Hij kan dan ook niet groeien tot geestelijke volwassenheid en gelijkvormigheid aan het verheerlijkte lichaam van Christus (Fil.3:18-21). Hij blijft in alles ziels, aardsgezind, aardsgericht. Hij blijft een vleselijk, aards christendom dienen. Hij beleeft niets van burger te zijn van een rijk in de hemelen (Fil.3:20-21). Kortom: hij is een verloren zoon.

Er blijft geen offer over voor wie van uitverkiezing wéét en er niets mee doet (Heb.10:26). Dan is hij voor zoonschap, geestelijke volwassenheid, lichtende ster, eersteling, koningschap, priesterschap, enz., enz., verloren. Als hij opzettelijk blijft zondigen en al zijn bezit als een verloren zoon blijft verkwisten in een vreemd land (=Babel), kan er alleen maar gebrek, verlies en oordeel volgen, om hem tot inkeer te brengen (vgl.Luc.15:14-17, Heb.10:26-27).

Er rest hem alleen het laatste onvrijwillige oordeel (Joh.5:29, Luc.15:14-16). Dat is het enige dat zijn oude mens met al zijn aardsgerichte, zielse en dode werken dan nog kan verteren (Heb.10:26-27).

In dat oordeel komt hij tot inkeer , omdat duidelijk wordt, dat maar weinig, of misschien wel helemaal géén van zijn werken in God blijken te zijn verricht (Luc.15:17-20, Op.3:21). Hij wordt wel gered, maar als door vuur heen. Hij zal God wel zien, want Hij is een liefhebbende Vader die op de uitkijk staat, net als in de gelijkenis van de verloren zoon. Maar als Deze hem ziet terugkomen, is hij leeg en naakt (Luc.15:22-23, 2Cor.5:3).