Printable version  Printable version
Alles gelooft zij
Amalek en Agag
Een nieuwe Meester
Het bewijs van de doop
Oester ed Goddelijke...
Plaats v. krusigi...
Uitvoerder van Go...
Vloek en tegengif

De oester en de goddelijke natuur

De hof van Eden, geschapen als uitdrukking van God, had drie elementen van God in zich:

– De mens

– De boom des Levens

– De boom van Kennis van Goed en Kwaad

De mens bezat de elementen van Gods leven (geest) en Zijn gelijkenis, maar nog niet het element van Gods natuur. De gelijkenis tussen de mens en God was nog oppervlakkig. Om een diepe gelijkenis te krijgen (die van volwassen zonen, de Christus), moet er een vormingsproces plaatsvinden van kind (baby/peuter/kleuter), via tiener/jongvolwassene, naar een volwassen persoon die de gezindheid van de Vader heeft overgenomen. Adam en Eva in de hof waren als kleine kinderen die in onschuld leven, in een beschermde omgeving waarin voor alles gezorgd wordt. Het enige wat ze hoeven te doen is genieten, mits ze uitkijken dat ze de straat niet oversteken... met andere woorden “Gij zult niet eten van …”

Kortom, de mens leefde in onschuld in de hof, genietend van God, genietend van de schepping en genietend van het Leven. Maar omdat de mens niet at van de boom van KvGeK bleef hij onwetend van de kennis die God wel had, laat staan dat hij er overwinning over had. Zodoende had de mens geen deel aan Gods natuur.

De boom van kennis van goed en kwaad is een beeld van de heerschappij van de ziel in de mens, over geest en lichaam. De ziel van de mens ontstond als product van de vermenging van geest en lichaam, met goed en kwaad in zich. De kennis van goed en kwaad was latent aanwezig in de mens, zoals ook bij kinderen dit pas tot uitdrukking komt wanneer ze ouder worden. Het kennis krijgen van goed en kwaad is een volgende stap in de groei richting volwassenheid, maar het is een fase van conflict, irritatie en reactie daarop.

Kennis van goed en kwaad is het kleine beetje weerstand dat nodig is om de natuur van God in de mens voort te kunnen brengen. Zoals een piepklein zandkorreltje in een oester, door de irritatie die het veroorzaakt, als gevolg heeft dat de oester een substantie produceert om de zandkorrel daarmee te isoleren, als bescherming tegen de irritatie, waardoor er een parel gevormd wordt. Zo wordt in de mens de goddelijke natuur gevormd, wanneer het goddelijke leven van de geest, door geloof het aardse element (zand, kennis van goed en kwaad) isoleert en onschadelijk maakt.

De zandkorrel is een indringer in wat God als zeer goed heeft geschapen en is het middel dat God gebruikt om de mens volmaakt te maken. Wat zeer goed was, wordt door de kennis van goed en kwaad, eerst minder, van zeer goed naar goed. Hierdoor wordt het goddelijke leven in de mens aangezet tot een tegenreactie om de verstoorde balans te herstellen. De beschermende laag die hierbij geproduceerd wordt om de zandkorrel van goed en kwaad heen, is de goddelijke natuur. De indringer wordt door verzoening onschadelijk gemaakt. Het is een overwinning zonder de indringer te elimineren.

Dit proces van deel krijgen aan de goddelijke natuur kan alleen plaatsvinden indien de mens toegang heeft tot het Leven van God. Alleen Gods leven in de geest kan de slijmlaag van overwinning over het goed en kwaad van de ziel produceren, door verzoening, vergeving, genade, liefde. De liefde overwint alles.

Het probleem van het geen toegang meer hebben tot de Boom des Levens, wordt opgelost door geloof. Geloof vlucht niet voor de vlammende zwaarden die het vlees doden, de heerschappij van de ziel, maar ziet de overwinning al in de geest, en strekt zich uit naar deze belofte van God.