De Tarwe en de Ezels van Pinksteren

door Dr. Stephen E. Jones

De bijbelteksten in dit boekje komen uit de
NBG-vertaling van 1951, tenzij anders aangegeven.

Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan

Originele titel: The Wheat and Asses of Pentecost (link)

Hoofdstuk 1 - Het Pinksterfeest

Hoofdstuk 2 - Koning Saul, de Pinkstergelovige

Hoofdstuk 3 - Simson, de verlosser die het niet kon

Hoofdstuk 4 - Issakar, de sterke ezel

Hoofdstuk 5 - Ismaël, de wilde ezel van een mens

Hoofdstuk 6 - Andere Pinksterverhalen

Hoofdstuk 1

Het Pinksterfeest

De meeste christenen hebben gehoord van Pinksteren, maar denken eraan als slechts een gebeurtenis in het Nieuwe Testament welke plaatsvond in het boek Handelingen. Hierdoor begrijpen weinig christenen de betekenis van Pinksteren, en zien niet hoe het ook in het Oude Testament een belangrijke rol heeft gespeeld. Weinigen begrijpen dat er Pinkstergelovigen waren in het Oude Testament, wiens levens en daden het karakter van Pinksteren manifesteerden. Als we de levens van deze Oudtestamentische Pinkstergelovigen bestuderen, naast die van hen in het Nieuwe Testament, krijgen we een evenwichtige kijk op het karakter van Pinksteren.

Dit is een hele belangrijke studie, want het plaatst Pinksteren in een realistischer perspectief. Zij die denken dat Pinksteren de hoeksteen van het Christendom is, zullen door deze studie de beperkingen van Pinksteren leren kennen. Zij die denken dat ze Pinksteren kunnen negeren of ontwijken, zullen de voordelen en krachten van Pinksteren leren zien.

Tarwe gebakken met zuurdesem

Het Pinksterfeest moet natuurlijk bekeken worden in de context van de andere feesten van Israël. Er waren drie feesten de belangrijkste, Pasen, Pinksteren en de acht dagen van Loofhutten.

Pasen werd gevierd op de 14de dag van de eerste maand (Abib) in de lente (Lev 23:5). Halverwege de middag doodden de mensen een lam en bereidden het voor de avondmaaltijd. Hiermee gedachten ze het eerste Paasfeest, toen Israël voorbereidingen trof om de volgende dag Egypte te verlaten onder Mozes. Jaren later was het ook deze dag dat Jezus gekruisigd werd.

De priester wachtte vervolgens tot de volgende Sabbat voordat hij de garve gerst bewoog 'op de dag na de sabbat' (Lev 23:11). Dit beweegoffer was ter herinnering aan Israëls oversteek door de Rode Zee en was ook de dag dat Jezus opstond uit de dood.

Het beweegoffer viel altijd op de dag die later bekend zou worden als zondag door de Romeinse kalender. Het was de eerste dag van het aftellen van de 50 dagen naar Pinksteren. We vinden een zorgvuldige beschrijving van dit feest in de woorden die Mozes tot Israël sprak in Lev 23:15-17.

Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt: zeven volle weken zullen het zijn; 16 tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen, vijftig dagen; dan zult gij een nieuw spijsoffer de Here brengen. 17 Uit uw woonplaatsen zult gij twee beweegbroden meebrengen; uit twee tienden efa fijn meel zullen zij bereid worden, gezuurd zullen zij gebakken worden, eerstelingen voor de Here.

Op het Pinksterfeest moest de Hogepriester de eerste vruchten van de tarweoogst aan God offeren (Exo 34:22). Hij nam een specifieke hoeveelheid tarwe en bakte twee broden met zuurdesem (gist). Dit kleine detail is de opstap om het karakter van Pinksteren te begrijpen, en in het bijzonder de beperkingen ervan in onze eigen levens.

Zet dit af tegen het Paasfeest, dat gehouden werd als de eerste dag van de ongezuurde broden, waarbij alle Israëlieten voor een week het zuurdesem uit hun huizen verwijderden. Op de zondag na het Paasfeest werd het gerstbeweegoffer aangeboden aan God zonder zuurdesem. Dit geeft aan dat hen, die gerechtvaardigd worden door geloof in het bloed van het lam, gerechtigheid wordt toegerekend, want de gerechtigheid van Christus maakt hen wettelijk volmaakt.

Maar zeven weken later, op het Pinksterfeest, moest het Pinksteroffer zuurdesem bevatten om ons een heel belangrijke waarheid te laten zien over de Pinksterzalving, welke in het Nieuwe Testament de doop met de Heilige Geest genoemd wordt. Het vertelt ons dat heiliging een proces is waarin we nog steeds ‘gezuurd’ zijn. In ons werkelijke leven zijn we namelijk nog steeds onvolmaakt, ook al wordt ons gerechtigheid toegerekend door het bloed van het Lam.

Zuurdesem werd in het bijzonder verboden in alle offers. Lev 2:11 zegt,

Geen spijsoffer, dat gij de Here brengt, zal gezuurd bereid worden, want van zuurdeeg noch honig zult gij iets als een vuuroffer voor de Here in rook doen opgaan.

De enige reden dat het gezuurde offer van Pinksteren aan God geofferd kon worden, was omdat het al gebakken was in het vuur om de werking van het zuurdesem te stoppen. Evenzo, om de ervaring van onze gezuurde offers acceptabel te maken voor God, moeten we onze lichamen tot levende offers voor God stellen (Rom 12:1). Als we het vuur van God ontwijken zijn we onacceptabel voor God als Pinksteroffers.

Het onderpand van de Geest

Toen de Pinksterdag aanbrak in Handelingen 2, werd de Heilige Geest uitgestort op de 120 discipelen in de bovenkamer. Zo’n fantastische gebeurtenis was in de geschiedenis nog nooit voorgekomen. Ze waren er ongetwijfeld door overwelmd. Als iemand hen er die dag naar gevraagd zou hebben, hadden ze kunnen denken dat ze die dag de volmaaktheid waren binnengegaan. Maar dit gebeurde niet. Enige jaren later, nadat ze tijd hadden gehad om het karakter van Pinksteren te overdenken en om te zien hoe het in de praktijk in hun eigen leven had uitgewerkt, zei Paulus dat ze slechts een belofte hadden ontvangen, dat is een onderpand van de Geest. Eph 1:13-14 zegt,

In Hem zijt ook gij, nadat gij het woord der waarheid, het evangelie uwer behoudenis, hebt gehoord; in Hem zijt gij, toen gij gelovig werdt, ook verzegeld met de Heilige Geest der belofte, 14 die een onderpand is van onze erfenis, tot verlossing van het volk, dat Hij Zich verworven heeft, tot lof zijner heerlijkheid.

Pinksteren heeft ons slechts een belofte van onze erfenis gegeven TOT de volle “verlossing van Gods eigen bezit.” Rom 8:23 vertelt ons dat dit refereert naar de “verlossing van ons lichaam.” Dit komt of door de opstanding van de doden of door de transformatie van hen die zijn en blijven tot Zijn komst. Paulus vertelt de Corinthiërs hetzelfde in 2Cor 1:22,

…die ook zijn zegel op ons gedrukt en de Geest tot onderpand in onze harten gegeven heeft.

En weer vertelt hij hen in 2Cor 5:5

God is het, die ons juist daartoe bereid heeft en die ons de Geest tot onderpand gegeven heeft.

Door deze verklaringen moet het duidelijk zijn dat we volheid van de Geest niet ontvangen hebben, maar alleen een deel. Het zou duidelijk moeten zijn dat we meer mogen verwachten, een laatste uitstorting van de Geest welke ons inderdaad in de volmaaktheid binnenbrengt. We moeten begrijpen dat de huidige Pinksterzalving nog steeds gezuurd is, dat heiliging een doorgaand proces van groei in een christen is. Om deze reden vond Paulus het nodig om te bidden dat de gelovigen van Efeze, voorbij Pinksteren, binnen zouden gaan in Loofhutten. Zijn bekende gebed in Eph 3:14-19 besluit hij met de woorden, “opdat gij vervuld wordt tot alle volheid [pleroma] Gods.

Zuurdesem is een symbool van Zonde

Zuurdesem is een bijbels symbool voor zonde. Daarom moest Pasen onderhouden worden zonder zuurdesem. Het schilderde Jezus af als het volmaakte offer, het Lam van God zonder vlek of rimpel, die voor de zonden van de wereld moest sterven. En omdat zijn volmaaktheid toegerekend wordt aan de gelovige, ziet God ons als deel van Zijn lichaam.

Zoals we eerder zagen in Lev 2:11, mocht geen bloedoffer of spijsoffer met zuurdesem aan God gebracht worden. Waarom? Omdat offers aan God volmaaktheid moesten weergeven, en zuurdesem was een symbool van zonde. Hoewel, de uitzondering was het Pinksteroffer, waarbij de instructie gegeven werd dat het brood met zuurdesem gebakken moest worden. In Pinksteren is het antitype niet Christus, maar de kerk.

Toen Israël in zonde leefde gebruikte de profeet Amos een beetje sarcasme toen hij hen zei om zuurdesem in hun gave te offeren, omdat dit typisch was voor hun zondige toestand (Amos 4:5).

Dit symbool is ook doorgedrongen in onze tijd van het Nieuwe Testament. Jezus zei dat we moesten uitkijken voor het zuurdesem van de Farizeeën (Mat 16:6) en het zuurdesem van Herodes (Mar 8:15). Toen Paulus het Paasfeest besprak met de Corinthiërs, gaf hij hen een uitbrander in 1Cor 5:6-8,

Uw roem deugt niet. Weet gij niet, dat een weinig zuurdeeg het gehele deeg zuur maakt? 7 Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd. Want ook ons paaslam is geslacht: Christus. 8 Laten wij derhalve feest vieren, niet met oud zuurdeeg, noch met zuurdeeg van slechtheid en boosheid, maar met het ongezuurde brood van reinheid en waarheid.

Dit het geval zijnde, moet het vreemd hebben geleken voor Mozes en Aäron dat God van hen vroeg om Pinksteren met zuurdesem te vieren. Als de religie hun eigen uitvinding zou zijn geweest, zouden ze des te meer zuurdesem verbannen hebben op het Pinksterfeest. Maar ze volgden een openbaring van God, wiens wijsheid en kennis alle begrip te boven gaat. Alleen God zelf kon de vervulling van Pinksteren hebben voorzien, welke bijna 1500 jaar later plaatsvond.

God vertelde de Hogepriester om zuurdesem bij Pinksteren te gebruiken, precies zo dat wij weten dat we niet volmaakt kunnen worden onder de zalving van Pinksteren. Pinksteren was zo’n overweldigende ervaring voor de mensen dat ze dit gemakkelijk verkeerd konden interpreteren als zijnde de volheid. Ze hadden gemakkelijk in het misverstand terecht kunnen komen dat ze erdoor vervolmaakt konden worden. Daarom nam God de moeite om voor ons in de wet te profeteren dat Pinksteren zijn beperkingen had in het vermogen om ons te vervolmaken.

Hoofdstuk 2

Koning Saul, de Pinkstergelovige

Saul werd tot koning over Israël gekroond op de Pinksterdag. Daarom noemen wij hem een Pinkstergelovige. Saul is waarschijnlijk de belangrijkste illustratie in het Oude Testament die het karakter van Pinksteren laat zien. In zijn regeerperiode van 40 jaar zien we de ‘regering’ van de kerk gedurende 40 jubeljaren (een periode van 1960 jaren) van 33 AD tot 1993.

Net als dat koning Saul gekroond werd op de Pinksterdag en geroepen werd door God om het Huis van Israël te regeren, zo werd ook de kerk gekroond op de Pinksterdag in Handelingen 2. De kerk werd ook geroepen om te regeren als Saul. Het was het begin van de monarchie op een Nieuwtestamentische manier en de discipelen werden de wereld in gestuurd om alle natiën te bekeren en te dopen. Ze werden gezonden om alle dingen onder Zijn voeten te brengen, om zodoende de hele schepping onder Zijn rechtsbevoegdheid te plaatsen.

Helaas is dit niet gebeurd. Wat zo sterk begon in de eerste hoofdstukken van Handelingen ebde al snel weg, doordat het zuurdesem van Pinksteren zich verspreidde door heel het deeg. Zodoende heeft de kerk laten zien in de afgelopen 40 jubeljaren, dat het de vervulling is van het Oudtestamentische verhaal van koning Saul, de Pinkstergelovige. Het huis van Saul was bestemd om slechts tijdelijk over Israël te regeren, want hij was een Benjaminiet en de koningen van Israël moesten komen uit de stam van Juda (Gen 49:10). Hieraan gelijk was de Nieuwtestamentische Pinksterkerk bestemd om slechts 40 jubeljaren te regeren, tot de tijd van de overwinnaars, die zullen regeren door de zalving van het Loofhuttenfeest.

Het volk wees Gods heerschappij af

Het verhaal van Saul begint met dat het volk Israël een koning eiste in 1 Samuël 8. Het volk was ongeduldig geworden en wilde niet langer dat God hen direct regeerde. 1Sam 8:7 zegt,

De Here zeide tot Samuel: Luister naar het volk, in alles wat zij tot u zeggen, want niet u hebben zij verworpen, maar Mij hebben zij verworpen, dat Ik geen koning over hen zou zijn.

De Israëlieten vonden dat ze goede redenen hadden om ontevreden te zijn met de regering van God over hen. Ze waren in hun korte 396-jarig bestaan sinds de oversteek van de Jordaan, al door zes belangrijke bezettingen gegaan. Ze waren 111 van die jaren bezet gebied geweest. In feite, slechts drie jaar voor de kroning van Saul had God hen eindelijk bevrijd van een lange 58 jaar-durende bezetting door de Ammonieten en Filistijnen. De Ammonieten hadden hen 18 jaar onderdrukt en de Filistijnen nog eens 40 jaar. De meeste mensen konden niet eens herinneren dat ze ooit vrij waren geweest.

Ze waren ontevreden met Gods regering, omdat Hij te strict met ze was. Hij eiste meer van ze dan hun vlees aankon. Waarom? Iedere keer dat ze toegaven aan een klein beetje afgoderij, bracht God hen weer in gevangenschap! Ten laatste vroeg menselijke wijsheid erom dat ze een koning nodig hadden die menselijker was, een die hun zwakheden begreep en zou toegeven aan hun afgoderij en rebellie.

In deze context van de geschiedenis vroeg het volk aan Samuël om een koning. God willigde hun verzoek in, maar waarschuwde dat hun koning inderdaad precies zoals hen zou zijn. Hij zou een manifestatie van hun eigen hart zijn. Hij zou verdorven zijn door macht en zou de mensen gebruiken in zijn eigen voordeel (zie 1Sam 8:11-18).

Hoe Saul tot koning werd gekroond op de Pinksterdag

In 1 Samuël 9 begint de profeet te vertellen hoe Saul koning werd. Sauls vader was een paar ezelinnen kwijtgeraakt en zond zijn zoon om ze te vinden. Hij kon ze niet vinden, waarop hij besloot om naar Samuël te gaan, in de hoop dat hij tot God kon bidden om uit te vinden wat er met ze gebeurd was.

Ondertussen had God Samuël verteld dat Hij de man zou sturen die koning over Israël zou worden. Saul arriveerde op de juiste tijd, en zodoende werd hij gekroond tot koning over Israël.

Wat betreft de timing van zijn kroning, ons wordt verteld dat Saul drie dagen gezocht had naar zijn vaders ezelinnen voordat hij naar Samuël ging (1Sam 9:20). Samuël besteedde de rest van de dag met praten met Saul over zijn koningschap over Israël. Ik vind het interessant dat “Samuël sprak met Saul op het dak” (1Sam 9:25). Dit was een gewoonte natuurlijk, vooral in de koelte van de avond. Maar het is een voorafschaduwing van de bovenkamer in Handeling 1:13 (Act 1:13), waar de discipelen samenkwamen na Jezus’ hemelvaart.

De volgende dag zalfde Samuël Saul (1Sam 10:1) en gaf hem drie tekenen waardoor hij zou weten dat hij wekelijk geroepen was tot koning over Israël. Hij vertelde Saul ook om naar Gilgal te gaan en daar zeven dagen te wachten terwijl Samuël brandoffers en vredeoffers aan God bracht. Uiteindelijk kwam de dag van de kroning. Er waren inmiddels tien volle dagen voorbij gegaan sinds dat Sauls vader hem had gezonden om te zoeken naar de ezelinnen. Hij had drie dagen gezocht en nog eens zeven dagen gewacht. Het was nu de Pinksterdag.

In Samuëls toespraak (1Samuël 12), zei hij in de verzen 17 en 18 (1Sam 12:17-18),

Is het nu niet de tijd van de tarweoogst? Ik zal tot de Here roepen, dat Hij donderslagen en regen geve. Weet dan en ziet, dat het kwaad groot is, dat gij in de ogen des Heren gedaan hebt door voor u een koning te vragen. 18 Toen riep Samuel tot de Here, en de Here gaf op die dag donderslagen en regen, zodat het gehele volk zeer bevreesd werd voor de Here en voor Samuel

De dag van de tarweoogst is de Pinksterdag. Hoe weten we dat? Omdat het een voorschrift van de wet was. Niemand mocht oogsten of eten van een nieuwe graanoogst voordat ze eerst de eerstelingen aan God hadden gepresenteerd. Lev 23:14 zegt,

Tot op die dag zult gij geen brood, geen geroosterd of vers koren eten, totdat gij de offergave van uw God gebracht hebt: het is een altoosdurende inzetting voor uw geslachten, in al uw woonplaatsen.

De Hebreeuwse terminologie was afgeleid van deze wet. De dag van de gersteoogst, genoemd in 2Sam 21:9, was de dag van het beweegoffer dat enkele dagen na het Paasfeest plaatsvond. De dag van de tarweoogst was de Pinksterdag. Dit waren de dagen dat de Hogepriester de eerste vruchten van de nieuwe oogst tot God bracht. Alleen daarna konden de mensen teruggaan naar huis en de oogst voor henzelf binnenhalen. Zodoende was de dag van de gerstoogst de dag van het beweegoffer, en de dag van de tarweoogst was het Wekenfeest (Shavuot), welke later bekend werd onder de Griekse naam Pinksteren.

Zo zien we dat Saul tot koning gekroond werd op de Pinksterdag, de dag van de tarweoogst. Hij moest tien volle dagen wachten (3+7) voor zijn kroning. Vele jaren later moesten de discipelen in de bovenkamer ook tien dagen wachten op de Pinksterdag. Handelingen 1:3 (Act 1:3) vertelt ons dat Jezus op de 40ste dag opgevaren was, nadat Hij de discipelen had onderwezen gedurende deze 40 dagen na de dag van de opstanding (de dag van de gerstoogst). Voor zijn hemelvaart zei Hij hen te wachten in Jeruzalem totdat ze de bekrachtiging hadden ontvangen om de Grote Opdracht uit te voeren (Luk 24:49). De Geest werd tien dagen later uitgestort op de Pinksterdag, de dag van de tarweoogst (Act 2:1).

Ik doe de suggestie dat de verhaal van Saul ons ook openbaart dat de tien dagen opgebroken werd in 3+7 dagen. Net als dat Saul de eerste drie dagen naar de ezelinnen van zijn vader zocht, hadden de discipelen waarschijnlijk drie dagen nodig om zich te vergaderen in de bovenkamer. Dit wordt duidelijk uit het feit dat Saul Samuël ontmoette op het dak van het huis na het verstrijken van die drie dagen.

De laatste zeven dagen werden zodoende gebruikt om in harmonie te komen, Grieks: homothumadon, wat betekent ‘eendrachtelijk’ (Act 2:1). Met andere woorden, zij brachten die dagen geestelijke vredeoffers aan de Heer, net als Samuël dat had zeven dagen lang had gedaan voorafgaand aan de kroning van Saul.

Pinksteren was een Oordeelsdag

Tijdens Sauls kroning bad Samuël dat God donder en regen zou zenden op de Pinksterdag, zodat het volk zou begrijpen dat ze er verkeerd aan gedaan hadden met het vragen om een koning. Hoe vreemd! In Palestina is regen zeldzaam op de Pinksterdag. Het is zelfs zo dat iedere boer weet dat je graan niet kan oogsten als het nat is. Daarom zou regen op dit moment gezien worden als een oordeel van God. En God zond donder en regen, zoals we lezen in 1Sam 12:18-19,

Toen riep Samuel tot de Here, en de Here gaf op die dag donderslagen en regen, zodat het gehele volk zeer bevreesd werd voor de Here en voor Samuel, 19 en het gehele volk zeide tot Samuel: Bid voor uw knechten tot de Here, uw God, opdat wij niet sterven, want aan al onze zonden hebben wij nog kwaad toegevoegd door voor ons een koning te vragen.

Spreuken 26:1 vertelt ons hoe ongebruikelijk regen was ten tijde van Pinksteren:

Evenmin als sneeuw in de zomer, en regen in de (tarwe)oogsttijd, past eer bij een dwaas.

Met andere woorden, sommige dingen waren zeldzaam, niet alleen in bijbelse tijden, maar ook in onze wereld:

1.

Sneeuw in de zomer

2.

Regen op de Pinksterdag

3.

Eer bij een dwaas

Dus bracht God regen buiten het seizoen ten tijde van Pinksteren, om ons een aanbetaling te doen van de regens binnen het seizoen. De uitstorting van de Geest was een gedeeltelijke regen van de Heilige Geest, genoemd de doop met de Geest, en dat BUITEN het juiste seizoen. Als gevolg hiervan, zoals regen buiten het seizoen slecht is, komt een uitstorting van de Geest met Pinksteren met oordeel, door het vragen om een aardse koning.

Daarom zei Samuël dat de regen bij Sauls kroning was om hen te laten zien dat ze er slecht aan gedaan hadden. Zo is ook het doel van de doop met de Heilige Geest (Pinksteren) om een reinigingsproces te beginnen van de slechtheid in onze innerlijke mens. Dit is waarom het ook ‘de doop met vuur’ genoemd wordt. Vuur maakt puur en is ook reinigend. Deze uitstorting van de Geest is niet het goede nieuws van volmaaktheid, maar het tamelijk onheilspellende nieuws van purificatie door vuur.

In deze context zien we dat het primaire probleem is dat mensen een mens willen om over hen te regeren in plaats van God.

Saul werd alleen geroepen om koning te zijn omdat de mensen God hadden verworpen om over hen te regeren. Zo is ook het Pinkstertijdperk gedomineerd door de heerschappij van mensen in de kerk, die in rebellie waren tegenover God – zoals koning Saul al voorafschaduwde in zijn regering over Israël. Niet dat Saul besluiten uitvaardigde om het aanbidden van God in Israël te verbieden, maar veeleer dat hij goddelijke autoriteit nam, welke hem niet toekwam. Dit wordt heel duidelijk gemaakt in 1 Samuël 13, toen Saul het brandoffer zelf bracht, in plaats van te wachten op Samuël. Vanwege deze bepaalde overtreding zei God in 1Sam 13:13-14,

Samuel zeide tot Saul: Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. 14 Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had.

God zei door de profeet dat God zocht naar een man naar Zijn eigen hart om Israël te regeren. Hij zoekt nog steeds naar zulke mensen. Dit zijn degenen die uiteindelijk zullen regeren en alle mensen op aarde zullen oordelen, want “zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, die duizend jaren” (Rev 20:6). Dit zijn degenen die in de volheid van de Geest komen door het Loofhuttenfeest te vervullen. Zij worden gerepresenteerd door koning David, die Saul verving en een man was naar Gods hart.

Sauls tijdelijke roeping om te regeren

Saul was werkelijk geroepen door God, maar dit was niet naar Gods ‘volmaakte wil’. Het volk had Gods volmaakte wil van een Theocratie verworpen, waarin God het volk rechtstreeks regeert. Toen het volk eenmaal Gods directe heerschappij afgewezen had, trad er een secundaire wil van God in werking. Deze secundaire wil was dat Saul geroepen werd door God om koning over Israël te zijn.

Met andere woorden, Saul was echt geroepen op te regeren, maar niet op hetzelfde niveau als waar David later toe geroepen werd. Je zou kunnen zeggen dat Saul tijdelijk werd geroepen, want God wist dat hij zou falen. God wist dat hij uiteindelijk Saul zou verwerpen van het hebben van een dynastie die voort zou duren. Hierin is Saul een beeld van de kerk in het Pinkstertijdperk.

De implicatie hiervan is duidelijk: De kerk is ook gediskwalificeerd voor heerschappij in het Koninkrijk van God. Die eer is voorbehouden aan de overwinnaars, het gerst-gezelschap, wat uitgebeeld wordt in het leven van David (zie het boek ‘De gerstoverwinnaars’).

De kerk heeft 40 jubeljaren gekregen om autoriteit op aarde uit te oefenen, net als Saul 40 jaar had gekregen. Hun tijd was voltooid in 1993. Vanaf dat moment begon God op een andere manier te bewegen om het huis van David, de overwinnaars, te brengen op de plaats van heerschappij. Maar net als er een overgangsperiode was van zeven jaar en zes maanden van Saul naar David (2Sam 5:5), zo is er ook een periode geweest in het overgaan van de autoriteit van Pinksteren naar Loofhutten.

De drie tekenen die aan Saul gegeven werden

Samuël gaf Saul drie tekenen waardoor hij zeker zou weten dat hij waarlijk geroepen was om Israël te regeren. We lezen erover in 1Sam 10:2-7. Het eerste teken is dit in vers 2:

Wanneer gij heden van mij zijt heengegaan, zult gij twee mannen ontmoeten bij het graf van Rachel, in het gebied van Benjamin, te Selsach. Die zullen tot u zeggen: De ezelinnen die gij zijt gaan zoeken, zijn terecht; en zie, uw vader denkt niet meer aan het geval met de ezelinnen, maar over u is hij bezorgd en hij zegt: Wat kan ik voor mijn zoon doen?

Alle tekenen hebben een betekenis. Ze worden niet alleen gegeven als bevestiging; er is altijd ook een diepere betekenis. Als we zien dat dit tekenen van Pinksteren zijn, dan hebben we de sleutel tot het begrijpen van hun betekenis.

Het eerste teken vond plaats bij het graf van Rachel, en dit brengt een zeer interessante profetie naar voren. Mat 2:16-18 citeert Jer 31:15, zeggende:

Toen Herodes zag, dat hij door de wijzen misleid was, ontstak hij in hevige toorn en zond bevel om in Betlehem en het gehele gebied daarvan al de jongens van twee jaar oud en daar beneden om te brengen, in overeenstemming met de tijd, die hij bij de wijzen had uitgevorst. 17 Toen werd vervuld het woord, gesproken door de profeet Jeremia, toen hij zeide: 18 Een stem is te Rama gehoord, geween en veel geklaag: Rachel, wenend om haar kinderen, weigert zich te laten troosten, omdat zij niet meer zijn.

Het Boek des Oprechten geeft ons de achtergrond van deze profetie (dit oude boek, Jasher, werd in 1613 herontdekt in een kantoor van een rabbi in Venetië, Italië). Toen Jozef als slaaf werd verkocht en op weg was naar Egypte, passeerde de karavaan het graf van Rachel. Rachel was Jozefs moeder, en hij wierp zichzelf op haar graf en huilde. We lezen in Jasher 42:37-40,

37 Jozef hoorde een stem die tot hem sprak van onder de grond, die hem met bitterheid des harten antwoordde, en met een wenende en biddende stem, in deze woorden: 38 Mijn zoon, mijn zoon Jozef, ik heb het geluid gehoord van uw geween en het geluid van uw gejammer, ik heb uw tranen gezien, ik weet van uw kwellingen, mijn zoon, en het smart mij voor u, en overvloedige smart is toegevoegd aan mijn smart. 39 Daarom nu mijn zoon, Jozef mijn zoon, hoop op de Heer, en verwacht Hem en vrees niet, want de Heer is met u, Hij zal u bevrijden van alle kwellingen. 40 Sta op mijn zoon, trek op naar Egypte met uw meesters, en vrees niet, want de Heer is met u, mijn zoon. En zij sprak verder in deze woorden tot Jozef en zweeg toen.

Dit is het verhaal van Jozef toen hij op weg was naar Egypte. God bracht hem daar om hem te trainen voor heerschappij, door hem te leren om een trouwe slaaf te zijn en een zich verheugende veroordeelde. Het is de stem van verdriet, maar ook de stem van hoop.

En dat Saul dus het eerste teken ontving bij het graf van Rachel is uitermate betekenisvol. De twee mannen vertelden hem dat zijn vader nu bezorgd was om Saul. Met andere woorden, Saul was de eerste na Jozef, die de stem van verdriet om de kinderen hoorde. Rachels graf was dichtbij Ramah, vertelt Mattheüs ons. Ramah was ook Samuëls geboortestad. Het was op die plek dat Samuël huilde voor Saul (1Sam 15:34-35), want hij hield van Saul als een zoon.

Mattheüs vertelt ons dat koning Herodes op dezelfde wijze deze profetie vervulde toen hij de kinderen van Bethlehem doodde ten tijde dat Jezus naar Egypte gebracht werd. De stem van verdriet begon met Herodes’ moord op de kinderen; het werd verlengt met Joodse vervolging van de vroege kerk; het werd verder verlengt met de vervolging door Rome; en uiteindelijk liep het door tot in de donkere middeleeuwen, toen de kerk de overwinnaars vervolgde en vermoordde.

Het Pinkstertijdperk is werkelijk een tijdperk van veel verdriet geweest. Op geen enkel moment gedurende de 40 jubeljaren van 33 AD tot 1993 AD, kunnen we zeggen dat de heiligen regeerden met Christus. In plaats daarvan zijn de ware Pinkstergelovigen in het vuur geworpen, opdat het zuurdesem uit hen gebakken mocht worden. De valse Pinkstergelovigen, die gebloeid hebben gedurende het afgelopen tijdperk, zijn ongebakken gebleven en nog vol zuurdesem. Het is een tijdperk van Sauls heerschappij geweest en van vervolging van David. We naderen nu het eind van dit tijdperk van verdriet, wanneer God het verandert in gejuich.

Als we dit allemaal samenbrengen zien we dat het Pinkstertijdperk een eeuw van training was. Het was niet bedoeld als een glorieus tijdperk van overwinning, maar als een trainingsveld en een beproevingsoven. Het moest een tijdperk van verdrukking zijn, maar het was nodig in het grote plan van God, om Zijn David-gezelschap te onderwijzen hoe geen tiran te zijn. Alle christenen zijn in training voor heerschappij, maar slechts een paar zullen die hoge prijs van de roeping van God grijpen. De rest zal verbitterd van verdriet zijn, zonder toe te laten dat het jubeljaarprincipe van vergeving hen mag verteren. In hun bitterheid zijn hun harten verhard als die van Saul en ze worden zelf de verdrukkers van Gods volk.

Saul en David representeren twee verschillende types van christenen in dat tijdperk. Saul representeert hen die verdrukken, en David representeert hen die verdrukt worden, maar overwinnen. Zoals Rachel huilde om haar zoon Jozef, toen hij zijn verdrukking in Egypte begon, zo bracht God ook Saul naar haar graf aan het begin van Israëls gebondenheid. Het was een onheilspellend teken, maar profetisch over het Pinkstertijdperk dat komen zou.

Het tweede teken wordt gegeven in 1Sam 10:3-4,

Als gij dan verder trekt en bij de terebint van Tabor komt, zullen u daar drie mannen ontmoeten op weg naar God in Betel; een van hen draagt drie bokjes, een ander drie broden en de derde een kruik wijn. 4 Zij zullen u begroeten en u twee broden geven, die gij van hen zult aannemen.

Deze drie mannen waren klaarblijkelijk op weg naar Bethel om het Pinksterfeest te vieren, wat slechts nog een week verwijderd was. Vergeet niet dat David nog niet geboren was en dat hij degene was die de stad Jeruzalem veroverd heeft. Daarom waren deze mannen niet op weg naar Jeruzalem om het feest te vieren. Ze konden ook niet op weg zijn naar Silo, wat de oorspronkelijke plek was van de ark. Silo was vernietigd toen de ark drie en een half jaar daarvoor meegenomen was door de Filistijnen.

Klaarblijkelijk was er een priesterlijk centrum opgezet in Bethel, tenminste tijdelijk. Dit was de plaats waar Jakob zijn droom/visioen had gehad van het opstijgen en neerdalen van de engelen, en waar hij de steen gezalfd had (zie Gen 28). Op Jakobs reis naar Haran en terug, zetten zijn belangrijkste stopplaatsen het patroon neer van Israëls feestdagen. Hoewel het te lang is om het hier uit te kunnen leggen, kunnen we zeggen dat Jakobs stop bij Bethel het Pinksterfeest als betekenis had. Voor een volledigere studie van Jakobs reis door de woestijn en hoe deze uitgedrukt worden in de feestdagen, verwijs ik naar hoofdstuk 4 van het boek ‘De wetten van de tweede komst.’

De drie mannen die op weg waren naar Bethel droegen wijn voor het drankoffer van Pinksteren (Lev 23:18) en een jong van de geiten voor elk van hen, waarschijnlijk voor het Pinksteroffer (Lev 23:19). Het is ook betekenisvol dat ze drie broden droegen en Saul er twee van gaven. Bedenk dat op het Pinksterfeest de Hogepriester twee broden, die gebakken waren met zuurdesem, moest offeren aan God. De drie mannen waren waarschijnlijk op weg naar Bethel met de eerste vruchten van de tarwe, gebakken met zuurdesem. Ze gaven profetisch twee broden aan Saul om hem te identificeren als een Pinkstergelovige.

Het derde teken is verreweg de duidelijkste in 1Sam 10:5-7:

Daarna zult gij te Gibea Gods komen, waar de bezetting der Filistijnen ligt. Zodra gij daar de stad ingaat, zult gij een schare profeten tegenkomen, die van de hoogte afdalen, voor hen uit harpen, tamboerijnen, fluiten en citers; zelf zullen zij in geestvervoering zijn. 6 Dan zal de Geest des Heren u aangrijpen; gij zult met hen in geestvervoering geraken en tot een ander mens worden. 7 Wanneer deze tekenen aan u geschieden, doe dan wat uw hand vindt, want God is met u.

Vanzelfsprekend vonden deze drie tekenen plaats terwijl Saul op weg was van Samuëls huis in Ramah naar Gilgal.

Terwijl hij zich omkeerde om van Samuel weg te gaan, schonk God hem een ander hart. En al de genoemde tekenen geschiedden op die dag. 10 Toen zij daar te Gibea kwamen, zie, een schare profeten trad hem tegemoet; de Geest Gods greep hem aan en hij geraakte onder hen in geestvervoering. 11 En allen die hem van vroeger kenden, zagen hoe hij met de profeten profeteerde; en men zeide tot elkander: Wat is toch de zoon van Kis overkomen? Is Saul ook onder de profeten?

Deze passage definieert ‘profeteren’ niet voor ons, dus dat zullen wij hier ook niet proberen te doen. We weten niet hoe deze profeten profeteerden. Is dit een referentie naar hun zingen in de Geest, of het zingen van geestelijke liederen? De tekst is daar niet helder over. Maar een ding is heel duidelijk: dit is waarlijk een teken van Pinksteren. Het feit dat Saul een week later tot koning werd gekroond, maakt het overduidelijk dat dit de manier is dat God het bedoeld heeft voor ons om deze tekenen te interpreteren.

Is Saul ook onder de profeten?

Dit werd een spreuk in Israël (1Sam 10:12). Waarom? Wat betekende het? Terwijl de tijd verder ging en het duidelijk werd dat Saul naast een profeet ook een verdrukker was van degenen onder hem, begon men dit gezegde te gebruiken als een spreuk.

Deze schijnbare ongerijmdheid is het hele punt van de spreuk. Hoe kon een man als Saul profeteren? Hoe kon de Geest van God op zo’n imperfect vat komen? Zou de Geest van God niet alleen op rechtvaardige mannen komen? Maar nee, de Geest werd uitgestort op Saul, een onrechtvaardig mens. Het volk wilde geregeerd worden door een mens voordat de tijd kwam voor de regering van David de overwinnaar. Daarom kregen ze Saul, die GEEN overwinnaar was, maar slechts een Pinkstergelovige.

Dus wanneer een Israëliet een tegenstelling tegenkwam die hij niet begreep, een ongerijmdheid van het leven, citeerde hij de spreuk ‘Is Saul ook onder de profeten?’

Dit heeft betekenis voor ons vandaag, want zij die bewegen in het Pinksterrijk zijn ook onvolmaakt. In deze afgelopen eeuw in het bijzonder, met de opkomst van de Pinksterbeweging in de vroege 1900’s, kunnen we allemaal hen aanwijzen die onvolmaakt zijn, maar toch claimen dat ze de Heilige Geest hebben ontvangen. In meer recentere jaren heeft de media veel televisie-evangelisten ontmaskerd, die een profetische zalving lijken te hebben maar toch tekortschieten in hun karakter m.b.t. het overwinnaarsleven. Deze ongerijmdheid is niets anders dan het verlengde van de ervaring die Saul ook had.

Deze hele situatie vertelt ons in niet mis te verstane woorden dat het rijk van Pinksteren zeer zeker ‘gezuurd’ is. Het is NIET het rijk der volmaaktheid. Het is het rijk waarin zondaren gedoopt worden met de Heilige Geest. En alleen omdat ze een geweldige ervaring hebben met de Heilige Geest betekent niet dat ze nu zonder zonde zijn.

Pinkstergelovigen moeten dit begrijpen, zodat ze de beperkingen kunnen zien van hun Pinksterzalving. Zo vaak voelen we ons verplicht om een show van perfectie op te voeren om anderen te beëvangeliseren tot in dezelfde ervaring. Maar wanneer we zien dat het nooit Gods bedoeling was om ons te perfectioneren door de middelen van Pinksteren, kunnen we de genade hebben om onvolmaaktheid toe te geven en ons te onderwerpen aan het vuur van God. We kunnen de angst laten vallen om onze gezuurde toestand toe te geven tegenover anderen. En het belangrijkste, we kunnen onze verwachtingen laten zakken tot een realistischer niveau.

Het helpt ons ook om minder oordelend te zijn naar hen in het rijk van Pinksteren, die we minder dan volmaakt achten. Hen, die misschien een echte invulling van de Heilige Geest hebben ontvangen, maar later zijn gaan lekken. Ons motief is om andere Pinkstergelovigen niet te oordelen, maar om hen een verse visie te geven van nog een uitstorting van de Geest, die binnenkort zal plaatsvinden. Deze keer zal het de vervulling van Loofhutten zijn, de volheid van Zijn Geest. We moeten onze vaten voorbereiden voor die dag.

Anderen zien onze onvolmaaktheid met een 20/20 visie, of we het zien of niet. Als we blind zijn voor onze eigen onvolmaaktheden, of gewoonweg ze weigeren toe te geven, zullen we zelden iemand anders overtuigen dat onze ervaring waar is. In het beste geval zullen ze ons zien als blinden, in het slechtste geval als leugenaars. Zij die naar posities van leiderschap en eer rijzen, zullen zich moeten afscheiden van de leken om hun illusie van perfectie vol te houden. Want als iemand hen werkelijk leert kennen, zullen ze er achter komen dat ook deze mensen nog steeds mensen zijn.

Mannen als Saul, die oprijzen naar een positie van macht, zelfs door een legitieme roeping van God, komen tot de conclusie dat ze de vrees voor God moeten opleggen aan hun onderdanen, om hun eigen positie vast te kunnen houden. Ze moeten regeren door angst, machtsvertoon en een zekere mate van misleiding, om niet verdreven te worden van hun positie door andere ambitieuze mannen van God. De focus van hun roeping begint daarom te verschuiven, weg van het trainen van mensen tot geestelijke volwassenheid. Hun belangrijkste richting wordt er een van overleven en zelfhandhaving. De organisatie wordt meer een meester dan een dienstknecht.

Dit is grotendeels wat de verschillende denominaties in het christendom hebben gedaan, terwijl ze het pad van koning Saul volgen. Om politieke controle te houden hebben ze kerkwetten geschreven waarin mensen naar de hel verbannen worden, als ze buiten de lijntjes stappen of als ze de denominatie willen verlaten. Uitgezet of geëxcommuniceerd worden is hetzelfde als onder de genade wegvallen. Velen zijn zo gebonden door angst dat ze zelfs weigeren om een boek te lezen dat niet de speciale goedkeuring krijgt van hun bisschop, priester of pastor. Ze zijn bang dat iemand buiten hun kerk wellicht een bepaalde waarheid heeft die niet bekend is bij hun eigen leiders. Ze zijn bang dat ze misschien wel overtuigd worden door die waarheid, en dat hun leiders hen vanwege die waarheid excommuniceren en naar de hel sturen.

Om zo’n situatie te voorkomen is het makkelijker en eenvoudiger om te voldoen aan wat minimaal vereist wordt door de kerk. En dus, de Sauls in de kerk verdrukken het volk en voorkomen dat ze kunnen doorgroeien naar de volheid van Christus. Ze houden de mensen in het rijk van Pinksteren vast en zullen ze nooit het rijk van het derde feest van Israël laten najagen – het Loofhuttenfeest.

Sauls ongeduld diskwalificeert hem

Saul verzamelde een klein leger van 3o00 man toen hij nog maar twee jaar in Israël regeerde (1Sam 13:2). Er waren andere vrijwilligers, maar die stuurde hij naar huis, waarmee we deze 3000 dus kunnen identificeren als een Pinksterleger. Bedenk dat in Handelingen 2 op de Pinksterdag 3000 zielen toegevoegd werden aan de kerk (Act 2:41). Dit getal komt vaker terug in de Schriften wanneer het refereert naar een verhaal over Pinksteren.

Sauls leger verzamelde bij Gilgal. Dezelfde plaats waar Saul gekroond was, slechts twee jaar daarvoor. En opnieuw zei Samuël zeven dagen te wachten (1Sam 13:8). Dit was virtueel een herhaling van Sauls kroningsdag, behalve dat ik geloof dat het nu plaatsvond in de week van Loofhutten. Het was zijn kans om te laten zien dat hij een overwinnaar was, die in staat was om het Loofhuttenfeest te vervullen.

Het is mijn mening als Saul gewacht had op Samuël om de offers te doen, dat God het offer geaccepteerd zou hebben met vuur uit de hemel, zoals vaker gebeurde in die tijd. Maar, Saul deed het zelf en stak het offer aan met ‘vreemd vuur’ – dat is het natuurlijke vuur dat de mens gebruikt. Dit vuur had Nadab en Abihu vele jaren daarvoor gedood (Lev 10). Dit is, geloof ik, wat Saul diskwalificeerde. Dit is ook wat de kerk diskwalificeerde, want in het ongeduld om het vuur van de Heilige Geest neer te zien komen in opwekking, is het te vaak opgewekt door het vlees. 1Sam 13:8-10 zegt,

Hij wachtte zeven dagen, tot de tijd die Samuel had bepaald. Maar toen Samuel niet naar Gilgal kwam, begon het volk van hem weg te lopen; 9 daarom zeide Saul: Brengt mij het brandoffer en de vredeoffers. En hij offerde het brandoffer. 10 Nauwelijks was hij gereed met het offeren van het brandoffer, of zie, daar kwam Samuel. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten.

Menselijk gesproken is er niemand die dit Saul kwalijk kan nemen. Het leger was angstig en begon hem te verlaten. Dus deed Saul het natuurlijke vleselijke ding. Hij offerde het brandoffer zelf.

Dit verhaal is geschreven opdat we specifiek zouden weten wat de Pinksterkerk diskwalificeerde voor het regeren in Zijn koninkrijk. Het is de zonde van ongeduld. Dit manifesteert zich op een aantal manieren.

Ten eerste, zoals we al genoemd hebben, worden we ongeduldig in het wachten. We concluderen uiteindelijk dat als wij het niet doen, doet niemand het. Dus rennen we naar de lucifers en plannen opwekkingsdiensten in, zodat de Heilige Geest weet wanneer Hij moet komen. We bepalen onze eigen bestemde tijden.

Samuël zei zeven dagen te wachten tot een bestemde tijd; Saul werd geregeerd door angst voor de Filistijnen, denkende dat als hij nog langer zou wachten, de Filistijnen hem zouden overwinnen. Op gelijke wijze worden Pinkstergelovigen te vaak gedreven door een verborgen angst dat als ze het vuur van opwekking niet snel op de kerk zien vallen, het vlees (de Filistijnen) hem zullen overwinnen. Ze zijn bang dat de mensen weggaan (de kerk verlaten) als ze niet zelf de hand aan de ploeg slaan. Maar, in het zelf brengen van het offer, voert het vlees de boventoon, en juist het ding dat ze zo vrezen overkomt hen.

Ten tweede, vanwege Sauls angst en ongeduld pakte hij autoriteit die gereserveerd was voor Samuël.

Ten derde, Saul bracht vreemd vuur, een imitatie van opwekking.

De feestdagen van Israël zijn Gods bestemde tijden, waarin hij de tijdperken verdeelt naar de mate van Geest die Hij gegeven heeft. Zijn Geest was uitwendig aan Israël gegeven in het Paastijdperk. De belofte, of het onderpand van de Geest werd inwendig in het Pinkstertijdperk, beginnende in Handelingen 2. We zijn nu aan het eind van die eeuw en zijn in de overgang naar het Loofhuttentijdperk, waarin Hij spoedig de Geest in volheid over ons uit zal storten.

Dit zijn de globale bestemde tijden. Binnen ieder van deze zijn kleinere uitstortingen die opwekkingen ‘genoemd’ worden. Ze worden beheerst door het tijdperk waarin ze gebeuren en zijn beperkt tot dat tijdperk. Toch moet men de specifieke wil van God kennen en ook de bestemde tijden van die kleinere opwekkingen. Men kan een opwekking niet inplannen; men moet Zijn aangezicht zoeken om Zijn bestemde tijd te kennen, anders offeren we vreemd vuur op het altaar van onze harten en komen we onder oordeel.

Dus laten we niet als Saul zijn, die ongeduldig was en vreemd vuur offerde op het altaar van Pinksteren. Laat we liever zijn als David, die ook een altaar voor God bouwde op de bestemde tijd van Pinksteren, maar weigerde het vuur zelf aan te steken. 1 Kronieken 21:26 (1Chr 21:26) zegt,

David bouwde daar een altaar voor de Here, bracht brandoffers, en vredeoffers, en riep tot de Here, die hem antwoordde met vuur uit de hemel op het brandofferaltaar.

Dit offer kwam op het moment van de tarweoogst, want we lezen dat Ornan zijn nieuw geoogste tarwe dorste toen David de plaats kocht (1Chr 21:20). Hij gaf Ornan een vooruitbetaling van 50 sikkels zilver (2Sam 24:24) en gaf hem later het volledige bedrag van 600 sikkels goud (1Chr 21:25). De 50 sikkels zilver spreekt over Pinksteren en het onderpand van de Geest.

Davids offer verschilde van de van Saul. David riep God aan om Zijn Geest uit te storten op zijn altaar (hart). Hij weigerde Pinksteren aan te steken met vreemd vuur. Dit is een van de belangrijkste verschillen tussen het Saul-gezelschap en het David-gezelschap heden ten dage. We zouden er goed aan doen acht te slaan op de lessen die God ons heeft gegeven in het Oude Testament.

Pinksteren zal altijd gekarakteriseerd worden met zuurdesem, want dat is het goddelijke besluit dat vastgelegd is in de wet. Onze enige hoop is te gaan voorbij Pinksteren naar Loofhutten. Maar dit is een andere bestemde tijd en we moeten geduldig de wedloop blijven lopen die voor ons ligt.

Hoofdstuk 3

Simson, de verlosser die het niet kon

Weinig bijbelverhalen hebben meer tot onze verbeelding gesproken dan het verhaal van Simson. Zijn geschiedenis wordt gevonden in Richteren 13 tot 16. Hij was een man met veel kracht wanneer de Heilige Geest op hem kwam. Hij was daarentegen ook een man met grote zwakheid. Zoals we in dit hoofdstuk zullen laten zien was Simson, net als Saul, een Pinkstergelovige.

We nemen niet de tijd om de unieke omstandigheden omtrent zijn geboorte te bespreken, behalve dan te zeggen dat hij voorzeker geroepen was door God. God richtte hem op als rechter, of verlosser, in Israël gedurende 20 jaar, ergens in de 40-jarige onderdrukking door de Filistijnen. Echter Simson verloste Israël niet van de Filistijnen. In plaats daarvan zien we dat hij zich verbroederde met hen en dat hij probeerde een Filistijnse vrouw te trouwen. In dit opzicht faalde Simson in zijn roeping als een rechter in Israël. En toch, vanaf het begin zien we dat dit allemaal onderdeel was van het plan van God was.

Het bekendst van Simson is zijn gevecht waarin hij 1000 Filistijnen doodde met een ezelskaak. Het verhaal staat in Richteren 15. Dit is het hoofdstuk dat bewijst dat Simson een Oudtestamentische Pinkstergelovige is. Maar voor we dat hoofdstuk bespreken, laten we kijken naar de achtergrondinformatie welke de bijbel ons geeft.

Gods wil en plan voor Simson

Richteren 14 begint het verhaal van Simsons wapenfeiten als een jonge man. Vanaf het begin zien we dat 't een verhaal is van Simsons liefdesleven.

Jdg 14:1-4 Simson begaf zich naar Timna en zag te Timna een vrouw, een van de dochters der Filistijnen. 2 Hij keerde terug en deelde zijn vader en zijn moeder mee: Ik heb te Timna een vrouw gezien, een van de dochters der Filistijnen: nu dan, neemt haar mij tot vrouw. 3 Maar zijn vader en zijn moeder zeiden tot hem: Is er onder de dochters van uw stamgenoten en onder heel mijn volk geen vrouw, dat gij een vrouw gaat halen bij de Filistijnen, die onbesnedenen? Doch Simson zeide tot zijn vader: Neem haar voor mij, want zij bevalt mij. 4 Zijn vader en moeder wisten echter niet, dat dit zo door de Here beschikt was, dat hij een voorwendsel tegen de Filistijnen zocht. In die tijd toch heersten de Filistijnen over Israël.

Velen hebben er moeite mee om hierin Gods gedachten te volgen. Volgens de standaard van Gods wet was het zeer zeker onwettig voor Simson om een Filistijnse vrouw te trouwen. Simsons ouders hadden hierin gelijk. Hij zou geen ongelijk span moeten vormen. En toch schrijft Samuël dat Simsons ouders onwetend waren wat betreft Gods bedoeling.

Het is niet zo dat God de overtreding van Zijn wet door de vingers zag. Gods wet definieert altijd Zijn wil (Grieks: thelèma, Rom 2:18). Het is altijd de wil van God om af te zien van zonde, zoals de wet van God zonde definieert. Echter, God had een plan (Grieks: boulèma, Rom 9:19) dat verborgen was voor de meesten, inclusief Simson en zijn ouders.

Simson was geroepen als een rechter om Israël te verlossen. Dat was Gods wil (thelèma) voor zijn leven. Simson overtrad deze wil door samen te werken met de Filistijnen, in plaats van hun juk van zich af te gooien. Maar aan de andere kant heeft Simson het plan van God (boulèma) voor zijn leven wel vervuld. Het plan van God wilde dat Simson een type was van een Pinkstergelovige en nooit echt het juk van de Filistijnen zou verbreken. Daarom zou zijn leven een voorafschaduwing zijn van het type leiders en profeten dat wij zien in het Pinkstertijdperk.

Simsons ouders begrepen alleen de wil van God. Zij begrepen zijn plan niet, tenminste niet direct in het begin al. Ze wisten niet dat Simson geroepen was om een Pinkstertype te zijn. Als ze dit hadden geweten, hadden ze zich misschien gerealiseerd dat, omdat het Pinksteroffer altijd vermengd is met zuurdesem, Simson in zichzelf het gezuurde karakter van Pinksteren zou weerspiegelen.

God zocht een wettig 'voorwendsel'

In Richteren 14:4 (Jdg 14:4) lezen we dat God “een voorwendsel tegen de Filistijnen zocht” en daarom Simson gebruikte om een Filistijnse vrouw te zoeken. Dit laat ons Gods doel zien, maar het verheldert niet veel omtrent ons begrip erover.

Als we zijn verhaal lezen komen we er achter dat Simsons liefdesleven altijd eindigde in een groot conflict met de Filistijnen. Simson doodde 30 Filistijnen in Jdg 14:19. Daarna in Jdg 15:15 sloeg hij er 1000 dood. Als laatste in Jdg 16:27 doodt hij 3000 Filistijnen, maar sterft zelf in deze handeling. Al deze slachtpartijen zijn een direct gevolg van zijn liefde voor Filistijnse vrouwen.

Maar wat heeft dit allemaal met ons van doen? Hij is een type van de kerk onder de zalving van Pinksteren. Zoals Simson heeft ook de kerk iedere keer dat de Geest gegeven wordt grote kracht. Wanneer ware opwekking doorbreekt, sterft het vlees (de Filistijnen). Net als Simson is ook de kerk geroepen door de wil van God om het volk te bevrijden van de gebondenheid door het vlees, maar de kerk heeft die roeping geweld aan gedaan door zich te verbroederen met het vlees. Net als Saul hebben ze grote bouwwerken en denominaties gebouwd waarin ze hun dienstknechten stoppen en gevangen houden door angst. Maar wanneer het volk dan uitroept tot God vanwege dit misbruik, zendt God een opwekking met een openbaring van waarheid. Dit houdt een tijdje aan, totdat de mens deze opwekking weer weet te denominationaliseren, en het cirkeltje begint weer opnieuw. Zodoende zien we dat verbroedering met de Filistijnen een voorwendsel wordt voor een nieuwe uitstorting van de Geest.

Simsons liefdesleven begon met zijn poging om een Filistijnse vrouw te trouwen uit Timnah. Vandaar stapte hij over op hoererij met een prostituee in Gaza (Jdg 16:1-3). Het resulteerde in samenwonen met Delila (Jdg 16:4-20). Men kan uit deze progressie afleiden hoe het zuurdesem van Pinksteren groeide met de tijd. Dit is ook het verhaal van de kerk. Het begon met een poging om het vlees te trouwen op een wettige manier, vervolgens pleegde het hoererij met de Grote Hoer (Openbaringen 17 – Rev 17). En het eindigt in samenwonen met 'Delila', wiens naam 'smachtend' of 'verdrukking' betekent.

Ondanks dit alles heeft God een doel voor ogen. Net als Simsons ouders kunnen vele mensen het zuurdesem in de kerk zien, maar begrijpen niet het plan van God voor de kerk. Ze zien alleen dat de kerk een bepaalde fascinatie heeft voor het vlees waardoor het altijd in de problemen komt. Maar God heeft het zo bedoeld dat de kerk gezuurd is in het Pinkstertijdperk. God heeft het zo bedoeld dat zij, die onder de Pinksterzalving zijn, een liefdesaffaire hebben met het vlees, zelfs als zij God volgen. God heeft het zo bedoeld dat, wanneer het vlees een voorgeschreven niveau van verdrukking bereikt en de kerk bedreigt, God Zijn Geest uitstort in opwekking om het vlees voor een periode terug te slaan.

Het grote plan hierachter is dat God een wettig voorwendsel heeft tegen het vlees. God oordeelt de Filistijnen niet eens, tenzij Hij een wettig voorwendsel hiervoor heeft. Iedere keer dat de Filistijnen Simson bedreigden, riep hij uit tot God en God bevrijdde hem. Op het eind, toen Simson blind was en verdrukt door de Filistijnen, gunde God hem een laatste golf van kracht, waarmee hij de hele tempel van Dagon neerhaalde. Het doodde 3000 Filistijnen en hemzelf.

Simson was geen beeld van een overwinnaar. Een overwinnaar vindt de weg ten leven en overwinning, zelfs al faalt hij herhaaldelijk. Simson stierf in het huis van Dagon net als Saul stierf op het eind, overwonnen door de Filistijnen. Zo zal ook de kerk onder Pinksteren niet het leven erven in de eerste opstanding, maar 'sterven in de woestijn'. Dit betekent niet dat ze geen christenen zijn. Verre van dat. Het is eenvoudig zo door God bepaald dat de kerk als geheel van nature Pinksteren is, haar tarwe gemengd met zuurdesem. De kerk zal moeten wachten tot de tweede opstanding om zijn erfenis te ontvangen, 'samen met de ongelovigen' (Luk 12:46) in de algemene opwekking van de doden (zie 'Het doel van opstanding').

Het raadsel

In Richteren 14:5-9 (Jdg 14:5-9) vinden we Simson die een jonge leeuw doodt met zijn blote handen. Na een tijdje passeerde hij deze plek en vond een bijenzwerm in het karkas van de leeuw. Simson nam wat van de honing in het karkas en at ervan. Hij gaf zelfs zijn ouders ervan. Hij vertelde er echter niet bij dat de honing onrein was door contact met een dood lichaam.

Zoals we dadelijk zullen zien representeert deze leeuw Jezus Christus, die moest sterven om de 'honing' van de belofte voort te brengen. Het is vergelijkbaar met Kanaän, het Beloofde Land, wat het land van melk en honing genoemd werd. Het draagt ook hetzelfde thema in het verhaal van Jonathan in 1 Sam 14:27, toen hij de honing proefde en daarmee zich bevond onder Sauls vloek tot de dood.

Simson gebruikte dit incident later om een raadsel te formuleren voor de Filistijnen. Hij sloot een weddenschap af met hen voor 30 kledingstukken dat zij het raadsel niet zouden kunnen oplossen: 'Spijze ging uit van de eter, en zoetigheid van de sterke' (Jdg 14:14). De Filistijnen hadden zeven dagen om het antwoord op dit raadsel te ontdekken.

Deze zeven dagen representeren de zeven dagen van ongezuurde broden (de week na Pasen). Dit wordt duidelijk als we gaan vergelijken met de gebeurtenissen in de Richteren 15, die plaatsvonden 'na enige tijd echter, in de dagen van de tarweoogst' (Jdg 15:1) oftewel Pinksteren. Met andere woorden, het raadsel vond waarschijnlijk plaats tijdens de zeven dagen van ongezuurde broden, slechts zeven weken voor de tijd van Pinksteren. Tenminste, dit is wat het profetisch gezien betekent.

In ieder geval bevat het Paasraadsel het geheim om de echte honing te krijgen, de Paasbelofte van rechtvaardiging. Dit was niet iets wat de Filistijnen konden ontdekken, want zij representeren het vlees. Het natuurlijke denken kan de dingen van de geest niet begrijpen. Voor de vleselijken blijft zoiets altijd een raadsel of dwaasheid, in de woorden van Paulus (1Cor 1:23).

doch wij prediken een gekruisigde Christus [een dode leeuw], voor Joden een aanstoot, voor heidenen ['Grieken'] een dwaasheid.


Op de vierde dag van het feest kwamen de Filistijnen tot Simsons verloofde en bedreigden haar met de woorden (Jdg 14:15),

Haal uw man over om ons de oplossing van het raadsel mee te delen; anders zullen wij u en uw familie met vuur verbranden.

In de terminologie van het Nieuwe Testament laat dit zien hoe het vleselijke denken het raadsel van rechtvaardiging probeert op te lossen. De 'Filistijnen' eisen het geheim achter rechtvaardiging te weten op een onwettige manier. Zij willen niet dat de waarheid in liefde gesproken wordt (Eph 4:15), maar eerder in angst voor hellevuur en zwavel. Dit is inderdaad hoe deze leer zich heeft ontwikkeld in de vroege kerk. Lees de geschriften van Augustinus, 'de kampioen van eeuwige kwellingen'. Hij en anderen geloofden dat als de kerk zondaren met de grootst mogelijke straffen zouden bedreigen, dit hen door angst zou drijven tot redding en het dienen van God.

Dit is altijd de neiging van de Filistijnse gedachte. Het is ook de gedachte van een groot deel van de kerk geworden, die een sterke aantrekkingskracht voelt voor Filistijnse 'vrouwen'. Maar dit is een onwettig middel van onderwijs om de waarheid te leren. Geloof en angst zijn tegengesteld aan elkaar.

Dus de verloofde van Simson huilde en overwon. Simson vertelde haar het geheim en zij vertelde het haar Filistijnse broers. Simson verloor zodoende de weddenschap en moest zijn schuld betalen.

Jdg 14:19 En de Geest des Heren greep hem aan: hij ging naar Askelon, sloeg daar dertig mannen dood, nam hun bovenklederen en gaf die aan hen, die het raadsel hadden opgelost.

De Filistijnen werden 'gered, maar als door vuur heen' (1Cor 3:15). Ze leerden het geheim van rechtvaardiging: de honing die komt uit de leeuw van Juda. Hun beloning is dat ze bekleed zullen worden met 'bovenklederen', bekleed van boven. Ze zullen dat verheerlijkte lichaam ontvangen. Maar omdat ze het op een onwettige manier geleerd hebben – door de dreiging met vuur en zwavel – worden ze geoordeeld met hun eigen woorden.

Het schijnt dat de meeste prediking in de kerk vandaag de dag dezelfde fixatie heeft. Net als de Filistijnen gebruik maakten van angsttactieken om het raadsel van rechtvaardiging op te lossen, zo proberen veel predikers tegenwoordig ook mensen te redden d.m.v. angst voor de hel. Het is een typische Filistijnse tactiek, en het verhaal van Simson vertelt ons wat God ervan vindt. Echter, Hij spreekt in gelijkenissen, zodat de kerk het niet begrijpt.

Velen van ons werden gemotiveerd door angst toen we eerst tot Christus kwamen. Hopelijk hebben we sindsdien geleerd om Hem te zien als onze liefhebbende Vader, die Zijn kinderen disciplineert door Zijn rechtvaardige wet, in plaats van het ongehoorzame kind te martelen door de wet van de Filistijnen. Een volledigere studie over het vuur van God wordt gegeven in de eerste paar hoofdstukken van ons boek 'Het Jubeljaar van de Schepping'.

Simsons Pinksterervaring

Zoals we eerder al vermelden, handelt Richteren 15 over de tijd van de tarweoogst, oftewel Pinksteren (Jdg 15:1). Simson had inmiddels even de tijd gehad om af te koelen en hij besloot terug te gaan naar Timnah met een gift. Vandaag de dag zouden we bloemen meenemen, maar in die cultuur gaf Simson haar een jonge geit.

Toen hij aankwam ontdekte hij dat zijn verloofde al aan een ander was gegeven. Simson had weer een woedeaanval. Wetende dat hij een voorwendsel had tegen hen vanwege het verbreken van de belofte, verbrandde hij hun tarweoogst.

Jdg 15:4-6 En Simson ging heen, ving driehonderd vossen [jakhalzen], nam fakkels, bond staart aan staart en bevestigde tussen elke twee staarten een fakkel. 5 Daarna stak hij de fakkels in brand en joeg de vossen in het staande koren [i.e. tarwe] der Filistijnen; hij stak in brand zowel de garven als het staande koren en de olijfgaarden. 6 En de Filistijnen zeiden: Wie heeft dit gedaan? En men zeide: Simson, de schoonzoon van de Timniet, want deze heeft diens vrouw genomen en aan zijn metgezel gegeven. Daarna trokken de Filistijnen erheen en verbrandden haar en haar vader met vuur.

Het feit dat deze dingen gebeurden ten tijde van het Pinksterfeest geeft ze grote betekenis voor ons vandaag. De Pinksterdag wordt gekenmerkt door vuur. Het is de dag waarop God afdaalde naar de berg Sinaï met de verschijning van vuur. Het is de dag dat tongen als van vuur verschenen op de hoofden van de 120 personen in de bovenzaal.

Er wordt ook een element van oordeel afgebeeld in dit vuur. Het is het oordeel over het vlees. Het wordt uitgebeeld door de twee broden, gebakken met zuurdesem. De kerk onder Pinksteren zal ook de tweede opstanding beërven, welke geassocieerd wordt met de Poel van Vuur, want ze zullen worden 'gered, maar als door vuur heen'.

Zo zien we dat het vuur van Pinksteren beide goed en slecht nieuws in zich heeft. Het is goed nieuws voor hen die geleid worden door de Geest, slecht nieuws voor de vleselijk gezinden.

Zo ook met het verhaal van Simson. Het vuur is slecht nieuws voor de Filistijnen, want dit vuur wordt het oordeel voor hen. Als we het verhaal interpreteren met de kennis dat er een verschil bestaat tussen de overwinnaars en de kerk, krijgen we een dieper begrip van de gedachte van God.

De 300 jakhalzen, of 'vossen', herinneren ons aan de 300 overwinnaars in Gideons leger, die Gods oordeel brachten over de Midianieten (zie 'De gerstoverwinnaars', pagina's 15-19). Zij zijn degenen die 'gevangen' zijn door God en gebruikt worden het vuur van de Heilige Geest te verspreiden naar de wereld. Wanneer dezen de volheid van de Geest ontvangen ten tijde van de eerste opstanding, zullen ze alle vlees oordelen en de Geest naar alle mensen brengen.

Na het verbranden van de tarwe van de Filistijnen met Pinksteren, sloeg Simson een niet-gespecificeerd aantal Filistijnen (Jdg 15:7-8) en ging daarna naar de rots die Etam genoemd wordt. De Filistijnen stuurden vervolgens een leger naar Juda om wraak te nemen en ze sloegen hun kamp op in de vallei van Lehi ('kaakbot'). De Judahieten werden zeer bezorgd en dus kwamen 3000 naar hem toe en overtuigden hem om te komen en zich over te geven.

Jdg 15:14-15 Zodra hij te Lechi gekomen was en de Filistijnen hem met gejuich tegemoet kwamen, greep de Geest des Heren hem aan en de touwen om zijn armen werden als in het vuur verbrande vlasstengels en zijn banden smolten weg van zijn handen. 15 Daarop vond hij een nog verse ezelskaak, strekte de hand uit, greep ze en sloeg daarmee duizend man dood.

Merk op dat er 3000 Filistijnen waren in het leger en er waren 3000 Judahieten die kwamen om Simson te binden en over te leveren aan de Filistijnen. Dit getal wordt vaak geassocieerd met Pinksteren. Bij de berg Sinaï tijdens het allereerste Pinksterfeest, viel het volk in afgoderij door een gouden kalf te aanbidden, en als resultaat werden 3000 mensen onttrokken aan die kerk. In het Nieuwe Testament, op de Pinksterdag werden 3000 man toegevoegd aan de kerk. In het Oude Testament werd het fysieke zwaard gebruikt om het vlees te doden. In het Nieuwe Testament wordt het geestelijke zwaard gebruikt om het vlees te doden en om leven te brengen.

Het verhaal van Simson moet op gelijke wijze bekeken worden in de context van het Nieuw Testament. In die dagen was er een fysieke slachting van Filistijnen. Maar in het Nieuwe Testament vinden we een andere methode om het vlees te doden. Het fysieke zwaard heeft alleen de bekwaamheid om doden en te vernietigen. Het zwaard van de Geest (het Woord uit Zijn mond) heeft de bekwaamheid om het vlees op een andere manier te doden, welke constructief is en de zondaar rehabiliteert.

Zo is het vuur op de tarwe slecht nieuws in het Oude Testament, maar goed nieuws in het Nieuwe. We moeten de progressie van de geschiedenis niet uit het oog verliezen. In het Paastijdperk (het Oude Testament) was de manier om met zonde af te rekenen door dood en vernietiging, op een fysieke manier. In het Pinkstertijdperk (van 33 AD tot 1993 AD) vinden we een genadiger zwaard (van de Geest en het woord uit onze mond). Het doodt het vlees, niet het lichaam.

Het wordt uitgebeeld door het kaakbeen van een ezel. Zoals we zullen laten zien in het volgende hoofdstuk zijn ezels en tarwe de belangrijkste symbolen van Pinksteren in het Oude Testament. Wanneer Simson de Filistijnen doodt met een kaakbeen is dat een Pinksterprofetie voor het slaan van het vlees met de gave van tongen. Het is het scherpe zwaard dat uit iemands mond komt en daardoor sloegen de discipelen op de Pinksterdag 3000 zielen.

Wanneer we het Loofhuttentijdperk binnengaan zullen we voor het eerst in de geschiedenis (sinds Jezus Christus) de overwinnaars dat zwaard van de Geest zien zwaaien in absolute gerechtigheid. Het zal gebruikt worden om alle vlees onder Zijn voeten te brengen. Dat zal de bediening van de overwinnaars zijn. Alle Filistijnen zullen overwonnen worden en zullen hun Schepper dienen, hun knieën buigen voor Jezus Christus door Hem te accepteren als hun Koning en Zijn woord als hun enige wet.

De gevangenschap van Simson en zijn blindheid

Richteren 16 vertelt het verhaal van hoe Simson uiteindelijk werd overwonnen door de Filistijnen. Simson was geroepen om een Nazireeër te zijn (Jdg 13:5). Hij mocht geen wijn of druivensap drinken, noch mocht hij zijn hoofd scheren (zie ook Num 6).

De wet op het Nazireeërschap gold voor hen die zichzelf zouden 'wijden aan de Heer' (Num 6:2). Simson deed het tegenovergestelde. Hij wijdde zichzelf aan de Filistijnen in zijn herhaalde pogingen om een Filistijnse vrouw te trouwen.

Iemands haar is zijn bedekking (1Cor 11:15). Israël zou alleen bedekt moeten worden door God zelf. Omdat ze Zijn bedekking hadden geweigerd, de voorkeur gevend aan de bedekking van een mens, verwijderde God Zijn bedekking over hen. Je zou aan een menselijke bedekking kunnen denken als zijnde een pruik – een vleselijke bedekking.

Simson had zijn haar blijkbaar in zeven vlechten gevlochten (Jdg 16:19). Dit spreekt van een tijd wanneer zij in het Pinkstertijdperk bedekt zouden zijn door de Zeven Kerken. Het zou een tijdperk zijn waarbij het volk geregeerd wil worden door een mens, liever dan door God (dit wordt duidelijk uit het verhaal van Saul). En daarom zien we dat Simson zijn hoofd bedekte met zeven vlechten van zijn haar.

Zulk een vleselijke heerschappij is geen partij voor de streken en listen van Delila. Zij is ten laatste is staat om Simson te overwinnen, zoals we ook zien gebeuren in de kerk vandaag de dag. In de afgelopen 40 jubeljaren (33 AD tot 1993 AD), terwijl men sliep, zijn de Zeven Kerken van Pinksteren geschoren. In 1993 werd de laatste lok van de Laodiceakerk geschoren, het tijdperk van Pinksteren afsluitend.

Jdg 16:20-21 … maar hij wist niet, dat de Here van hem geweken was. 21 De Filistijnen grepen hem, staken hem de ogen uit, voerden hem naar Gaza en boeiden hem met twee koperen ketenen. En hij moest in de gevangenis de molen draaien.

Deze fysieke blindheid van Simson was slechts een laatste uitwerking van zijn geestelijke blindheid, die hem jarenlang had geplaagd. Ondanks dat heeft God nog steeds een ongeschonden plan. Net als Simson zal de blinde Pinksterkerk nog steeds gebruikt worden door God om 'het huis te laten instorten' op de 3000 Filistijnen.

God vraagt 'Wie is er blind dan mijn knecht…' (Isa 42:19). De blinde dienstknecht is een uitermate belangrijk thema in Jesaja. God Zelf had hen verblind (Isa 44:18; Joh 12:40) opdat Hij bij wet verplicht zou zijn om hen vrij te zetten van gevangenschap. De goddelijke wet zegt in Exodus 21:26,

Wanneer iemand het oog van zijn slaaf, of het oog van zijn slavin, raakt en het vernielt, zal hij hem om zijn oog vrijlaten.

Simson deed een beroep op God omwille van zijn blindheid en God verhoorde hem, want Hij had de verantwoordelijkheid voor de blindheid van de kerk onder Pinksteren op Zich genomen. Zo zal ook de blinde kerk een beroep doen op God en Hij zal hen vrijzetten van de gevangenschap van het vlees. Dit was Gods doel met het verblinden van hen – opdat Hij hen genadig kan zijn.

Hoofdstuk 4

Issakar, de sterke ezel

Toen Jakob zijn profetische zegeningen aan zijn twaalf zonen gaf (de stammen van Israël), noemde hij Issakar 'een bonkige ezel, die tussen de stallingen ligt' (Gen 49:14). Christenen hebben zich afgevraagd of Jakob zijn vijfde zoon beledigde of op een dubbelzinnige manier een compliment gaf. In feite profeteerde hij dat Issakar een type van Pinksteren zou zijn, want, zoals we zullen ontdekken in dit hoofdstuk, de nederige ezel is een bijbels symbool van een Pinkstergelovige.

We hebben in de voorafgaande hoofdstukken al gezien dat de ezel in beide verhalen van Saul en Simson verschijnt. Saul zocht naar zijn vaders ezelinnen toen hij naar Samuël ging en tot koning over Israël gekroond werd op de Pinksterdag. Simson verbrandde de tarwe van de Filistijnen en sloeg daarna duizend man met een ezelskaak, ook in de periode van Pinksteren.

Beide acties van Simson lopen parallel aan elkaar: het verbranden van de tarwe is als het doden van de Filistijnen met een ezelskaak.

Toen het vuur neerdaalde op de 120 discipelen op de Pinksterdag, was het de doop met vuur om het kaf van de tarwe te verbranden. Wij verstaan dit ook als een vernietiging van 'het vlees', welke eerst door vuur en daarna door de ezelskaak tot stand gebracht wordt (hiermee wordt het 'spreken in tongen' bedoeld. Merk op dat dit Gods humor is, niet de mijne).

Voordat we ingaan op het ezel-thema, moeten we een paar hoofdstukken teruggaan in Genesis naar de omstandigheden omtrent Issakars geboorte. Gen 30:14-18 voorziet in de werkelijke sleutel, welke Issakar verbindt met Pinksteren.

Toen Ruben in de dagen van de tarweoogst naar buiten ging, vond hij op het veld liefdesappelen, die hij aan zijn moeder Lea bracht. En Rachel zeide tot Lea: Geef mij toch enige van de liefdesappelen van uw zoon. 15 Maar zij zeide tot haar: Is het niet genoeg, dat gij mijn man genomen hebt? En nu ook nog de liefdesappelen van mijn zoon nemen? Rachel zeide: Daarom mag hij vannacht bij u liggen voor de liefdesappelen van uw zoon. 16 Toen Jakob des avonds uit het veld kwam, ging Lea hem tegemoet, en zeide: Kom bij mij, want ik heb u eerlijk gehuurd voor de liefdesappelen van mijn zoon. Daarom lag hij die nacht bij haar. 17 En God hoorde naar Lea, zij werd zwanger en baarde Jakob een vijfde zoon. 18 Toen zeide Lea: God heeft mij mijn loon gegeven, omdat ik mijn slavin aan mijn man gegeven heb; en zij gaf hem de naam Issakar.

Lea had Jakob al vier zonen gegeven, terwijl Rachel nog steeds kinderloos bleef en bezorgd was. Ruben was geen vier jaar oud toen hij de liefdesappelen vond in het veld en bracht ze naar zijn moeder zoals ieder kind zou doen. Liefdesappelen werden beschouwd als een semi-magische plant, die vrouwen op de een of andere manier hielp bij het bevruchten. Daarom wilde Rachel ze zo graag.

Lea, daarentegen, verachtte haar zus, omdat Jakob altijd van Rachel gehouden had. Klaarblijkelijk had Jakob al die tijd bij Rachel geslapen zonder Lea haar beurt te geven (Exo 21:10). Er werd een deal gesloten waarbij Lea Rachel haar zoons liefdesappelen gaf in ruil voor een nacht met Jakob. Dit resulteerde in het verwekken van Issakar 'in de dagen van de tarweoogst', later bekend geworden als Pinksteren.

Zodoende is Issakar een type van een Pinkstergelovige.

Issakar, de dienstknechten

Lea en Rachel beelden het verschil uit tussen de kerk en de overwinnaars (tarwe- en gerst-gezelschap). Lea was getrouwd met Jakob, maar Jakob hield van Rachel, zijn andere vrouw. In deze context zien we dat Issakar, Lea's zoon, verbonden is met de kerk, en niet met het overwinnende lichaam.

Lea gaf haar zoon de naam Issakar, want ze had feitelijk Jakob gehuurd om de nacht met haar door te brengen. Dit is de Hebreeuwse betekenis van de naam. Dus, hoewel Issakar technisch gezien een zoon was, was hij ook een uitdrukking van de gehuurde dienstknecht. Dit heeft grote implicties door de Schrift heen, specifiek in de behandeling van het rijk van Pinksteren.

Gedurende het Pinkstertijdperk (33 – 1993 AD) is de kerk in een toestand van dienstbaarheid geweest. Zoals Paulus ons ze mooi duidelijk maakt in Gal 4:1-5,

Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, al is hij ook eigenaar van alles; 2 maar hij staat onder voogdij en toezicht tot op het tijdstip, dat door zijn vader tevoren bepaald was. 3 Zo bleven ook wij, zolang wij onmondig waren, onderworpen aan de wereldgeesten. 4 Maar toen de volheid des tijds gekomen was, heeft God zijn Zoon uitgezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de wet, 5 om hen, die onder de wet waren, vrij te kopen, opdat wij het recht van zonen zouden verkrijgen.

Paulus was geboren in het Paastijdperk (van de Exodus tot de kruisiging, 1446 BC tot 33 AD). Daarom gebruikt hij het dienstknecht/zoon thema om uit te leggen hoe hij en anderen zonen waren op een dienstknecht-niveau van ontwikkeling. Dit duurde tot zij tot Christus kwam en Zijn Geest ontvingen, want op dat moment gingen ze ervaringsgewijs gezien binnen in het hogere rijk van Pinksteren. Paulus noemt dit 'het tijdstip dat tevoren door de Vader bepaald was' en 'de volheid des tijds'.

Hoewel dit zeker waar is, moeten we niet vergeten dat er nog een andere bestemde tijd komt, welke wij kennen als het Loofhuttenfeest. Net als Pasen een dienstknechtfase was die leidde tot Pinksteren, zo is ook Pinksteren een dienstknechtfase die leidt tot Loofhutten.

Drie niveaus van zoonschap

Wanneer Paulus refereert naar 'het recht tot zonen verkrijgen' (Engels: 'the adoption of sons'), komt dit van een enkel Grieks woord: huiothesia, wat 'zoonschap' betekent. Het heeft niet de betekenis van adopteren in de moderne zin, zoals wij dat kennen, wanneer iemand bijvoorbeeld een wees zou adopteren van een andere familie. Wanneer een zoon in die dagen volwassenheid bereikte, gaf zijn vader hem het 'zoonschap'. De zoon kon dat handelen in de naam van zijn vader en elk contract dat hij tekende zou wettelijk bindend zijn, alsof de vader zelf het contract had ondertekend. Met andere woorden, 'zoonschap' handelt over een positie in een familie, niet over het adopteren van weeskinderen.

We moeten dit begrijpen als we Gal 4:1 willen snappen. In bijbelse dagen waren er in feite drie ceremonies met betrekking tot zoonschap. Zoals wellicht te verwachten is, corresponderen deze met de drie feesten van Israël. De eerste ceremonie vond vlak na de geboorte van de zoon plaats. In de vroegere tijden hielden de mensen een groot feest op het tijdstip van het spenen van een zoon, zo rond het tweede jaar. Dit lijkt verruild te zijn, of tenminste opgevolgd, in latere tijden door de besnijdenisceremonie wanneer de zoon 8 dagen oud was. Hoe dan ook, het heeft te maken met het vieren van de geboorte van een zoon.

De tweede zoonschapsceremonie werd verricht als de zoon de leeftijd van dertien jaar bereikte. Dit wordt tegenwoordig in Joodse kringen de bar mitzvah genoemd. Dit was het tweede niveau van zoonschap, waarbij de vader begon om zijn zoon te onderwijzen in wijsheid en het familiebedrijf. Je zou deze bar mitzvah kunnen voorstellen als een voorproefje van huiothesia, of een onderpand/belofte van de positie van zoonschap.

De derde zoonschapsceremonie was het volle zoonschap en werd vaak voltrokken wanneer de zoon twintig jaar oud werd, mits de zoon zichzelf bewezen had als een gehoorzame dienstknecht. Deze ceremonie gaf de zoon volledige autoriteit om beslissingen te maken namens zijn vader, want hij kent de gedachte van de vader. Hij dacht als zijn vader. Zijn waarden zijn hetzelfde als die van zijn vader. Hij was idealiter een replica van zijn vader en daarom wist de vader dat hij zijn zoon kon vertrouwen om voor hem op te treden.

Als we deze ceremonies relateren tot de feestdagen van Israël, dan zien we dat Pasen is als onze geboorte als kleine kinderen van God, wanneer we gerechtvaardigd worden door geloof. In die zin zijn alle christenen per definitie zonen van God. En daarom vertelt Johannes ons dat we NU zonen van God zijn (1Joh 3:2). Maar dit betekent niet dat we volgroeide zonen zijn, of dat we huiothesia bereikt hebben, want Johannes vertelt ons ook dat het ontvangen van Jezus (eerste niveau van zoonschap) ons autoriteit geeft om zonen van God te worden (Joh 1:12).

Pinksteren is onze bar mitzvah, het tweede niveau van zoonschap als tieners. Hier begint de echte training, wanneer de vader zijn zoon begint op te leiden in zijn vak als een leerling en hem de wet onderwijst. Wij, die de Geest van God hebben ontvangen, zijn ook zo'n training binnengegaan om ons voor te bereiden voor het derde niveau, de positie van zoonschap.

Het Loofhuttenfeest geeft ons het profetisch patroon van het derde niveau van zoonschap, de huiothesia. Het wordt toevertrouwd aan hen die geleerd hebben en gegroeid zijn onder de eerste twee niveaus van zoonschap. Het wordt toevertrouwd aan hen die de gedachte hebben van de hemelse Vader, die alleen doen wat ze de Vader zien doen. Het wordt toevertrouwd aan hen die hebben geleerd om de disciplinering en regels van hun Vader te waarderen. Het wordt toevertrouwd aan hen die tot volle overeenstemming zijn gekomen met hun Vader in alle zaken, want zolang er basale meningsverschillen blijven met zijn wetten, methoden en beleid hebben deze zonen nog niet Zijn gedachte gegrepen, en begrijpen ze Hem nog niet ten volle.

Als we naar het grotere geheel kijken kunnen we zien hoe deze drie niveaus van zoonschap toegepast worden op Israël, de kerk en de overwinnaars, in het verloop van de geschiedenis. In het Paastijdperk opereerde Israël onder het eerste niveau van goddelijke autoriteit en God was met hen vanaf het begin. Toen brak de tijd aan voor God om iets nieuws te doen, want Gods volk had de geestelijke leeftijd van dertien bereikt. De Pinksterdag in het tweede hoofdstuk van Handelingen was in die zin de bar mitzvah van Zijn zonen.

In deze Pinkstereeuw is de Geest van God in ons. Ons niveau van geestelijke autoriteit naam aanzienlijk toe om het werk van herstel van de aarde tot Hem te doen, want dit is God vak, Zijn werk, waarin Hij zijn zonen onderwijst. De 'tienertijdperk'-kerk is ook door haar opstandige fase gegaan, waarin ze over het algemeen denkt dat ze alles al weet. Ze heeft het ongeduld en te grote zelfvertrouwen in haar leerstellige posities, zoals men verwachten mag van een typische tiener. De kerk weet net genoeg waarheid om zichzelf wijs te vinden en heeft net genoeg zoonschapsautoriteit om gevaarlijk te zijn.

Het grootste probleem is dat de kerk van zichzelf vindt dat ze een volwassene is en in staat om goed en kwaad van elkaar te onderscheiden zonder de regels van het huis te hoeven raadplegen (Gods wetten). Feitelijk denken sommige van deze zonen dat God te onderdrukkend is en niet echt weet wat Hij aan het doen is. Ze zijn het oneens met Hem en maken nieuwe regels die passen bij hun eigen begrip. En het duurt niet lang voordat ze denken dat hun eigen regels hun Vaders 'nieuwe wetten' zijn. Dit zijn de regels en tradities van mensen.

Onze groei in Christus wordt grotendeels uitgedrukt door onze gewilligheid om een dienstknecht te zijn, niet door ons aandringen om behandeld te worden als bevoorrechte zonen. Degenen onder onze broeders die er op staan om nu gekroond te worden, gedragen zich als verwende snotapen. Ze rennen rond 'naming it and claiming it' als kleine kinderen in een speelgoedwinkel. Hun voorspoedevangelie lijkt sprekend op honger van een tiener voor alle goede dingen van het leven – zonder ervoor te willen werken.

Maar wie is bereid om de ontberingen van de woestijn te ondergaan, om getraind en gedisciplineerd te worden als zonen? Wie is bereid de vakbekwaamheid te leren van hun Vader? Wie wil het vuur instappen? In hun onvolwassenheid zien velen zichzelf als volmaakte zonen, die niet langer zulke disciplinering en training als dienstknechten nodig hebben. Ze zien zichzelf als geestelijk volwassen en verwachten bediend te worden, in plaats van te bedienen. Hun openbaring van zoonschap is verdraaid door hun ongeduld.

We moeten nu verantwoordelijkheid leren, opdat we later autoriteit mogen ontvangen. God heeft altijd Zijn bestemde tijd, en wij hebben het nodig dat we Zijn bestemde tijd kennen zoals Hij dat geopenbaard heeft in Zijn woord.

De stam Issakar

De afstammelingen van Issakar droegen hetzelfde dienstknecht karakter als hun vader. Ze kregen een goede beoordeling in dat ze een betere kennis hadden van Gods timing dan hun broederen hadden. Dit verslag wordt gevonden in 1Chr 12:32.

Van de Issakarieten, die de juiste tijden kenden, zodat zij wisten wat Israel doen moest: tweehonderd aanvoerders van hen met al hun broeders over wie zij het bevel voerden.

Zij kenden de juiste tijden en wisten zodoende wat Israël moest doen. Dit specifieke gedeelte bespreekt de mannen van Israël die kwamen om David tot koning over geheel Israël te kronen (1Chr 12:23, 38). Het was een jubeljaar, het 59ste jubeljaar vanaf Adam (zie 'Geheimen van Tijd'). De kinderen van Issakar begrepen dit, en zodoende wisten ze dat ze op het juiste moment deden wat juist was. Met andere woorden, als Pinksteren werkelijk zijn werk in onze harten heeft gedaan, zouden we een idee moeten hebben van wanneer David gekroond zal worden tot koning over de hele aarde, want we zullen enig begrip hebben over 'de juiste tijden'.

Aan de andere kant laat de stam van Issakar ook zien dat ze slechts gedeeltelijk begrip hadden, het kenmerk van ontoereikendheid dat zo karakteristiek is voor Pinksteren. Het aantal kinderen van Issakar die David tot koning wilden kronen was slechts tweehonderd. Tweehonderd is het bijbelse getal van ontoereikendheid (zie Bullingers 'Numbers in Scripture', pagina 279). Bijvoorbeeld, in Joh 6:7 lezen we,

Filippus antwoordde Hem: Tweehonderd schellingen brood is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen.

Issakars delegatie was daarmee een numerieke uitdrukking van ontoereikendheid. We weten nu dat Pinksteren slechts een onderpand is van onze erfenis. Het niveau van geestelijke zalving onder Pinksteren is ontoereikend voor onze perfectie en om de volle erfenis te krijgen van was God voor ons heeft. Het onderpand van de Geest is voldoende om ons goede dienstknechten te maken en om de gedachte van onze Vader te leren, maar we hebben een grotere zalving nodig van Loofhutten om ons helemaal binnen te brengen in het derde niveau van zoonschap.

Daarom, toen Jakob zijn twaalf zonen zegende, zei hij over Issakar in Gen 49:14-15,

Issakar is een bonkige ezel, die tussen de stallingen ligt; 15 als hij ziet, dat de rust goed is, en dat het land liefelijk is, buigt hij zijn schouder om te torsen en leent zich tot slaafse herendienst.

In Bullingers notities over dit Schriftgedeelte lezen we: “Hij gaf de voorkeur aan het betalen van belasting aan de Kanaänieten, boven het aangaan van de strijd om ze weg te jagen.” Met andere woorden, de stam van Issakar leefde in het Beloofde Land, maar ze beërfden het niet ten volle tot de regering van David. Ze bleven als een dienstknecht, belastingbetalend aan de Kanaänieten als een gehuurde dienstknecht. Het motief is wat we vandaag de dag 'het voorspoedevangelie' noemen. Pinkstergelovigen zien dat de rustplaats goed is en het land aangenaam. Het doel wordt rijkdom, in plaats van werkelijk beërven van het Beloofde Land. Zodoende zijn ze tevreden met de slavernij aan wereldse zorgen.

Als een Pinkstergelovige is Issakar een gemengde zak. Er zijn goede dingen over hem te zeggen, maar er is ook een mate van ontoereikendheid of onvolledigheid. Hij is een les voor ons dat we goede dienstknechten moeten zijn tijdens onze geestelijke kindertijd, maar dat we moeten opgroeien tot in Christus om het volle zoonschap te beërven.

Hoe een trouwe dienstknecht te zijn onder Pinksteren

In het Pinkstertijdperk moeten we de kunst leren van goed rentmeesterschap als dienstknechten van God. Sommigen leren dit, anderen niet. Dus zijn er twee soorten dienstknechten: de trouwe en de verdrukkende. Van ons wordt verwacht dat we er naar streven om goede dienstknechten te zijn, die leren dat we onze mede-dienstknechten op een verantwoorde manier moeten behandelen. Zij die dit leren zullen beloond worden bij de eerste opstanding, terwijl zij die anderen onderdrukken zullen moeten wachten tot de algemene opstanding van de doden.

De wet van God verbied het onderdrukken van iemands dienstknecht, zelfs slaven. De belangrijkste indicator van onderdrukking was de weigering van een meester om rust te geven aan de dienstknechten op de sabbatdagen en sabbatsjaren. Exo 21:2 zegt,

Wanneer gij een Hebreeuwse slaaf koopt, zal hij zes jaar dienen, maar in het zevende jaar zal hij om niet als een vrij man weggaan.

Met andere woorden als een man zijn landerfenis had verkocht om een schuld te betalen, zou hij het waarschijnlijk niet terugkrijgen voor het Jubeljaar, wat aan het eind van iedere 49 jaar plaatsvond (tien dagen het 50ste jaar in). In zo'n geval zou hij moeten werken als iemand anders z'n dienstknecht op iemand anders z'n land. God schreef voor dat de meester de dienstknecht niet mocht onderdrukken, maar hem elk zevende jaar vrij moest laten tot het Jubeljaar.

De weigering om deze rustjaren na te leven heeft Israël veel ellende bezorgd. Uiteindelijk werden het aantal rustjaren dat ze niet hadden nageleefd, de maat van Israëls oordeel. Bijvoorbeeld, Juda ging 70 jaren in Babylonische ballingschap, omdat ze aansprakelijk waren voor 70 rustjaren en jubeljaren, die ze nooit gehouden hadden. In 2Chr 36:20-21 lezen we,

Ook voerde hij hen die aan het zwaard ontkomen waren, naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen tot slaven, totdat het koninkrijk van Perzie de heerschappij verkreeg; 21 om het woord des Heren, door Jeremia verkondigd, in vervulling te doen gaan: totdat het land zijn sabbatsjaren vergoed gekregen heeft. Al de dagen die het woest lag, heeft het gerust, om zeventig jaar vol te maken.

Hoewel Juda nooit een sabbatsjaar of jubeljaar had gehouden, gaf God hen een laatste gelegenheid zich te bekeren, net voor de Babylonische gevangenschap (Jer 34:8-16). In feite bekeerden de mensen zich eerst wel door al hun slaven vrij te laten om dat rustjaar te houden. Deze bekering was helaas maar van korte duur, want we zien dat ze alle slaven opnieuw terugbrachten in slavernij.

Jer 34:10-11 … zij hadden erin toegestemd en hadden hen laten gaan. 11 Maar later waren zij erop teruggekomen en hadden zij de slaven en slavinnen die zij vrij hadden laten gaan, teruggehaald en hen als slaven en slavinnen aan zich ondergeschikt gemaakt.

God wilde Babylonische legers terugsturen als Juda zich had bekeerd van de onderdrukking van hun dienstknechten. Maar dat deden ze niet en daarom werd Juda zelf in een zeventig jaren-durende ballingschap gezonden. Het oordeel sluit aan op de overtreding. Ze zouden nu weten hoe het voelde om verdrukt te worden door de wettelozen van Babylon.

In het Nieuwe Testament zien we dat Jezus refereert aan deze zelfde wet in Lukas 12. Hier spreekt hij over twee soorten dienstknechten: de 'trouwe, de verstandige rentmeester, die de heer over zijn bedienden zal stellen' en in contrast, de verdrukkende dienstknecht in Luk 12:45-46,

Maar als die slaaf in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft lang uit, en hij zou beginnen de slaven en slavinnen te slaan, en te eten, en te drinken en dronken te zijn, 46 dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht en op een uur, dat hij niet weet, en hij zal hem folteren [d.i. door zweepslagen] en hem in het lot der trouwelozen doen delen.

We hebben dit gedeelte al behandeld in 'Het doel van opstanding'. We lieten daar zien hoe dit verwijst naar de scheiding tussen de kerk en de overwinnaars, of de tarwe- en de gerst-gezelschappen. De trouwe dienstknechten zullen de eerste opstanding ontvangen, terwijl de verdrukkende dienstknechten nog eens duizend jaar moeten wachten om hun beloning te krijgen, gelijk met de ongelovigen in de algemene opstanding.

De vraag is praktisch gezien, hoe onderdrukt de kerk zijn leden? Waarom erft het tarwe-gezelschap niet de eerste opstanding samen met het gerst-gezelfschap? Wat doet de kerk zo vaak dat het hen diskwalificeert om ook hun erfenis te ontvangen in de eerste oogst?

Een kerk of denominatie is geneigd om gekarakteriseerd te worden door haar verlangen naar een toenemend ledental (dienstknechten). Dat is op zichzelf niet verkeerd, zolang het hun verlangen is om deze mensen in de rust te brengen. Natuurlijk wordt de wet van God niet geïmplementeerd in enig land ter wereld (de Israëlische staat beweert dit te doen, maar ze leasen hun land aan Palestijnen op de land-rustjaren en daarmee overtreden ze geest van de hele wet).

In het algemeen heeft de kerk vaak geopereerd als de drugscultuur door de mensen afhankelijk te maken van de kerk voor hun geestelijkheid of hun relatie met God. Andere kerken en denominaties zijn minder verdrukkend, mar ze hebben allemaal de neiging om ledenafhankelijk te maken, in plaats van het vrij te maken voor God. Vaak slaat de prediker de mensen in plaats van hen te voeden, en zulke predikers denken dat ze hierin de wil van God doen. Er is meer sprake van toespraken dan studie van de Schriften, meer prediking dan onderwijs, meer verhalen en anekdotes dan Schriftlezing, meer nemen dan geven.

Met andere woorden, de kerk heeft de neiging om uitdrukking te geven aan het karakter van Saul, en niet dat van David. Ze ziet zichzelf als een koning die de tijd en het geld van de mensen verdient op grond van haar roeping. Maar dat is hoe koning Saul dacht en God verwierp hem van het vestigen van een blijvende dynastie.

Waar het op neer komt is dat de kerk vaak zijn dienstknechten slaat en verdrukt zonder hen te leren hoe men binnen kan gaan in Gods rust. Als gevolg daarvan dwalen deze dienstknechten hun leven lang rond in de woestijn, net als de kinderen van Israël onder Mozes. Ze hebben geen idee van het ware Huis van God, zoals David en Salomo dat hadden, waar de ark een uiteindelijke rustplaats vond (1Kin 8:6-8).

Met andere woorden, de kerk blijft de mensen onderwijzen over de Paaservaring en zelf over Pinksteren; maar het heeft geen zicht op Loofhutten. De meesten hebben er zelfs nog nooit van gehoord. Dit gat in hun onderwijs verdrukt hun dienstknechtleden door het recht op het binnengaan in Gods rust voor hen te verstoppen. Zonder zo'n visie gaan de mensen ten onder.

We zijn nu voorbij het Pinkstertijdperk. Net als dat koning Saul, de Pinksterchristen, regeerde gedurende 40 jaar, zo heeft God ook de kerk 40 jubeljaren aan onderdrukkende leiders gegeven. Net als 'de kerk in de woestijn' (Act 7:38) 40 jaar onder Mozes in de woestijn heeft gedwaald, zo heeft de kerk in het Nieuwe Testament ook gedurende 40 jubeljaren gedwaald in zijn eigen woestijn. Dit tijdperk kwam in 1993 tot een eind, precies 40 jubeljaren nadat het Pinkstertijdperk was begonnen in het boek Handelingen.

We zitten nu in een overgangsperiode tussen Pinksteren en Loofhutten. Dit is de tijd om onze harten voor te bereiden op zoonschap. Wij zijn de generatie die de aanneming tot zonen zal zien zonder te sterven. Maar om dit te doen moeten we Pinksteren loslaten en de visie op een betere belofte vastgrijpen, een betere zalving, een 'betere opstanding' (Heb 11:35). We moeten de ontoereikendheid van Pinksteren begrijpen en toegeven in onze eigen levens, zodat we ons kunnen uitstrekken naar de volheid van de Geest onder Loofhutten.

Hoofdstuk 5

Ismaël, de wilde ezel van een mens

Ismaël werd aan Abraham en Hagar geboren, veertien jaar voordat Sara het leven gaf aan Izaäk. Het volledige verhaal over Haar en Ismaël is te vinden in Genesis 16.

Hagar, de moeder van Ismaël

Volgens het oude Boek des Oprechten, was Hagar een Egyptische prinses, de dochter van Farao. Farao gaf haar aan Sara als restitutie voor dat hij Sara in zijn harem had opgenomen, nadat Abram gezegd had dat zij zijn 'zus' was. Het bijbelse verslag vertelt ons niets over Hagar, de Egyptische, tot Sara haar aan Abraham geeft als vrouw, om een erfgenaam voort te brengen. Terwijl Genesis 16 ons we vertelt dat ze een Egyptische was, vertelt het niet hoe Sara haar verkregen had. Het Boek des Oprechten vult enige interessante details in.

Toen Hagar een kind van Abram voortbracht, verachtte ze Sara voor haar onvruchtbaarheid. Haar houding is begrijpelijk aangezien ze van geboorte een prinses was. Maar, denk niet aan Hagar als een ongelovige. In Abrams huis zal ze de wegen van God gedegen onderwezen hebben gekregen in de tien jaar dat ze nu aan Sara was gegeven.

Hagar kan beschouwd worden als een gelovige in de God van Abraham. Maar in haar geestelijke onvolwassenheid maakte ze de fout door te denken dat God haar gekozen had om de plaats van Sara in te nemen om de beloofde zoon voort te brengen. Dit is niet meer dan een natuurlijke aanname, aangezien Sara onvruchtbaar was. In dit hoofdstuk zullen we laten zien dat Hagar en Ismaël types zijn van de kerk onder de zalving van Pinksteren.

Hagar was inderdaad getrouwd met Abram, maar ze was niet geroepen om de zoon van de belofte voort te brengen. Haar verkeerde aanname is precies de visie van de kerk onder Pinksterzalving. Het wordt algemeen aangenomen door de meeste Pinkstergelovigen, dat hun positie als Gods vrouw, betekent dat ze geboorte kunnen geven aan het Mannelijke Kind, het kind van de belofte. Maar zoals het geval was met Hagar, is dit niet zo bedoeld. Alleen degenen onder de zalving van Loofhutten kunnen het Mannelijke Kind voortbrengen.

In ieder geval had Sara een flinke hekel aan de houding van Hagar en behandelde haar hardvochtig (Gen 16:6). Zij behandelde haar waarschijnlijk net zo hardvochtig als dat zij, die in de Zoonschapsboodschap zijn, de Pinksterkerk tegenwoordig behandelen. Zo zien we in het verhaal dat Hagar de woestijn in vluchtte, waar een engel haar vond. De engel profeteerde tot haar over het karakter en de toekomst van haar zoon Ismaël. Gen 16:9-12 zegt,

En de Engel des Heren zeide tot haar: Keer naar uw meesteres terug en verneder u onder haar hand ... 11 Voorts zeide de Engel des Heren tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en hem Ismael noemen, want de Here heeft naar uw ellende gehoord. 12 Hij zal een wilde ezel van een mens [pereh awdawm] zijn; zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem, en hij zal ten aanschouwen van al zijn broederen wonen.

Het eerste dat hier opvalt is dat de naam Ismaël betekent 'God zal horen'. Ingebouwd in de naam is het concept van horen. God hoorde Hagars gebed, en als antwoord stuurde God een engel om Hagar het Woord te geven, welke ze ook hoorde. God hoorde en Hagar hoorde.

Horen is de essentie van Pinksteren, zoals we al de vorige hoofdstukken hebben laten zien. Het is zelfs zo dat tijdens het eerste Pinksterfeest onder Mozes, toen Mozes het woord van het volk terugbracht naar God (Exo 19:8), God hun eed hoorde. Als gevolg daarvan sprak God rechtstreeks tot het volk in het openbaren van de Tien Geboden, en heel het volk hoorde de stem van God. Hun ervaring die dag leek sterk op die van Hagar. Deu 5:22-24 beschrijft dit.

Deze woorden heeft de Here tot uw gehele gemeente gesproken op de berg, uit het midden van het vuur, de wolk en de donkerheid, met luider stem, en Hij voegde daaraan niets toe; Hij schreef ze op twee stenen tafelen en gaf mij die. 23 Toen gij nu de stem hoordet uit het midden van de duisternis, terwijl de berg stond in een brand van vuur, naderdet gij tot mij, al de hoofden uwer stammen en uw oudsten, en gij zeidet: 24 Zie, de Here, onze God, heeft ons zijn heerlijkheid en zijn grootheid getoond, en zijn stem hebben wij gehoord uit het midden van het vuur; op deze dag hebben wij gezien, dat God spreekt met een mens, en dat deze toch in leven blijft.

Vergelijk dit met Hagars ervaring in het praten met de engel van God. Gen 16:13-14 vertelt ons dat de engel met haar sprak bij een bron, die ze toen de naam Beer-lahai-roi gaf, 'de bron van leven na zien'. Ze was verbaasd dat een interview met God, of de engel, kon overleven. Op dezelfde manier was Israël later verbaasd dat een mens kon leven nadat God met hem had gesproken.

Op dit moment in de geschiedenis realiseerde men zich blijkbaar nog niet dat het Gods plan was om naar beneden uit te reiken, naar ons op het aardse vlak, dat Hij hierheen zou komen, in plaats van dat wij daarheen zouden gaan. Ze hadden gelijk door te veronderstellen dat de volle aanwezigheid van God hen, in hun huidige vleselijke conditie, zou doden. Ze hadden daarentegen blijkbaar niet het besef dat God manieren had om Zich uit te drukken in inferieure vormen, zoals engelen. Ze hadden daar bovenop geen flauw benul van het concept dat God Zichzelf werkelijk door Zijn Geest in menselijk vlees zou uitdrukken. Deze openbaring was voor latere tijden bestemd.

Bij de vervulling van het Pinksterfeest in het boek Handelingen, kwam God opnieuw naar beneden in vuur en sprak tot iedereen in hun eigen taal uit dat goddelijke vuur (zie Deu 4:12 en Act 2:3-4).

Om terug te gaan naar ons verhaal van Hagar, het woord van de engel zorgde voor een aanpassing in Hagars houding en perspectief. Zij keerde daarop terug en onderwierp zich aan Sara met de houding van een goede en nederige dienstmaagd. Dit is een les voor hen onder de zalving van Pinksteren. Leer je te onderwerpen als getrouwe en gehoorzame dienstknechten.

De engel had ook gezegd dat Ismaël 'een wilde ezel van een mens' zou zijn. De King James versie spreekt alleen over een 'wild mens', maar de Hebreeuwse tekst zegt 'een wilde ezel van een mens'. Het Hebreeuwse woord pereh wordt iedere keer dat het in de bijbel voorkomt vertaald met 'wilde ezel'. Het woord wordt gebruikt in Job 6:5; Job 11:12; Job 24:5; Job 39:5; Psalm 104:11; Isaiah 32:14; Jeremiah 2:24; Jer 14:6 en Hosea 8:9. Iedere keer wordt het woord pereh vertaald met 'wilde ezel'.

Het woord awdawm wordt alleen Genesis 16:12 verbonden met pereh, waar het toegepast wordt op Ismaël. Awdawm betekent eenvoudig 'mens' tenzij het voorafgegaan wordt door een bepaald lidwoord. In dat geval refereert het naar Adam zelf. Zodoende zien we dat de engel Ismaël 'een wilde ezel van een mens' noemde. Het was bedoeld om zijn karakter te beschrijven, niet zijn genen.

Houd ook in gedachten dat een ezel het bijbelse symbool is voor Pinksteren. Ismaël is een Oud Testamentisch type van een Pinkstergelovige in een grote historische allegorie. Het verhaal roept ons op verder te gaan, voorbij het Ismaël-niveau van geestelijke groei. Het onderwijst ons hoe we als Izaäk moeten zijn, het Mannelijke Kind van Loofhutten.

Het karakter van de wilde ezel

Jeremia beschreef Jeruzalem als een 'wilde ezelin, gewend aan de woestijn' (Jer 2:24). Het schildert de stad als een wilde ezelin tijdens haar maand dat ze bronstig is, wanneer haar passies haar aanzetten om minnaars te zoeken onder de vreemdelingen in de woestijn.

Het noordelijke Huis van Israël wordt ook als een wilde ezel afgeschilderd. En hierom was God van haar gescheiden en had haar weggestuurd in de Assyrische ballingschap. Hosea 8:8-10 leest,

Israel is verslonden. Nu zijn zij onder de volken geworden als een voorwerp waar niemand behagen in schept, 9 omdat zij naar Assur getogen zijn. Een wilde ezel houdt zich afgezonderd, maar Efraim reikt minnegeschenken uit ['heeft minnaars gehuurd']. 10 Zelfs al zouden zij die onder de volken ontvangen ['… die huren onder de volken'], Ik zal hen nu vergaderen...

Er is geen twijfel dat Hosea hier Issakar in gedachten had, degene wiens naam gehuurd betekent. Herinner je dat Lea Jakob had 'gehuurd' om bij haar te liggen, toen ze de liefdesappelen ruilde voor een nacht met Jakob (Gen 30:18). Het Hebreeuwse woord dat door Hosea gebruikt wordt is tawnaw, wat niet hetzelfde is als de wortel van de naam Issakar, maar tawnaw betekent 'onderhandelen' en dit geeft perfect weer wat Lea en Rachel deden.

De stam Issakar was een van die stammen die weggevoerd was in de Assyrische ballingschap samen met de rest van de noordelijke stammen van Israël. Alle stammen werden als Issakar, een wilde ezel die onderhandelt met minnaars in de woestijn om hen te huren als prostituees. Met andere woorden, wanneer de profeten ons vertellen dat Israël en Jeruzalem beide als wilde ezels waren, identificeerden ze hen als geestelijke Ismaëlieten, of als geestelijke Issakars. Ze bleven steeds zich afkeren van God, hun Man, en zochten wie dan ook onder de natiën die ze als minnaars konden vinden.

Het karakter van de mensen onder de zalving van Pinksteren is alleen vastgelegd in Hosea en andere Schriftgedeelten om ons te laten weten hoe onbekwaam we zijn en hoe ontoereikend onze Pinksterzalving is om te overwinnen. Als we dit in onszelf gaan zien, dan heeft de Geest van God een waar werk in ons verricht. Want alleen als we al het vertrouwen in het vlees verliezen, kunnen we hopen op het beërven van de volle Belofte.

Wat God door Hosea zei over Israël is ook toepasbaar op de wilde ezels van het rijk van Pinksteren: 'Zelfs al zouden zij die huren onder de volken, Ik zal hen nu vergaderen…' (Hos 8:10). Hoewel we vreselijk onvolmaakt zijn, God zal ons verzamelen in Zijn omsingeling en ons terugbrengen tot Hemzelf.

We weten dat dit niet in een keer zal gebeuren. Het zal tijd kosten, want er is meer dan één bestemde tijd voor het verzamelen van de mensen. Er waren drie bestemde tijden toen God alle mannen opriep om voor Hem te verschijnen in Jeruzalem: Pasen, Pinksteren en Loofhutten. Zo zijn er ook drie bestemde tijden waarop God een collectief lichaam oproept om voor Hem te verschijnen.

We zien deze bestemde tijden ook als 'oogsten': eerst de gerstoogst, dan de tarwe en als laatste de druiveoogst. De dag nadert dat het gerst-gezelschap opgeroepen zal worden, sommigen zullen uit de dood opstaan, anderen zullen veranderen zonder te sterven. Maar er is ook hoop voor het tarwe-gezelschap (de kerk) en het duif-gezelschap (de schepping). Ook zij zullen op een dag opgeroepen worden.

Gods eerstgeboren zoon: Israël

In Genesis 16 lezen we hoe Abram Hagar, de Egyptische prinses, tot zich nam en Ismaël, de 'wilde ezel van een mens', voortbracht. Dit heeft een serie van gebeurtenissen in gang gezet die de geschiedenis hebben beïnvloed, zowel op de korte als op de lange termijn. Op de korte termijn zien we dat er een conflict ontstond tussen Ismaël en Izaäk, die 14 jaar later geboren was. Paulus vertelt ons in Gal 4:29 dat de zoon van de slaaf de zoon van de vrije vervolgde (verdrukte). Die verdrukking werd ook uitgedrukt via een lange termijn tijdscyclus in de geschiedenis, toen Israël verdrukt werd door Egypte. Dit een belangrijke allegorie die nu onze speciale aandacht krijgt.

Wat Abram deed in de korte termijn geschiedenis, heeft God herhaald in de lange termijn geschiedenis. Abram huwde Hagar, de Egyptische, om Ismaël voort te brengen, de beloofde zoon (dacht hij). Zo heeft God Egypte gehuwd om Israël voort te brengen, de beloofde zoon, die zich presenteerde als een geestelijke Ismaël.

Egypte is nooit Gods vrouw geweest in de volle betekenis van het woord. Toch was het gelijk aan de relatie van Abram met Hagar. Genesis 16:3 zegt dat Sara haar gaf aan Abram als zijn vrouw. Maar Hagar was slechts een slavin en de goddelijke wet maakt duidelijk onderscheid tussen het trouwen met een vrije vrouw en het trouwen met een slavin (zie Exodus 21:1-10, als ook het onderscheid dat Paulus maakt in Gal 4).

Zoals Hagars status als echtgenote minder was dan die van Sara, zo was ook de status van Egypte als vrouw van minderwaardige aard. Niettegenstaande was Israël het product van een relatie tussen God en Egypte. Toen God Mozes vertelde om terug te keren naar Egypte om Israël uit het slavenhuis te leiden, gaf Hij hem deze instructies in Exo 4:22-23,

Dan zult gij tot Farao zeggen: Zo zegt de Here: Israel is mijn eerstgeboren zoon; 23 daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; zoudt gij echter weigeren hem te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden.

Elke zoon moet een vader en een moeder hebben. In dit geval stelt God nadrukkelijk dat Hij Israëls Vader is. Om dit type begrijpelijk te maken, moeten we dus overwegen dat Egypte de moeder van Israël is. Mozes zou dan gezien kunnen worden als een soort verloskundige, die Egypte opdraagt om de zoon geboren te laten worden. 'Laat mijn volk gaan', zegt hij tegen Egypte, 'Baar de eerstgeboren zoon van God'.

Als de tijd arriveert om een zoon te baren, dan is er geen vrouw ter wereld die de barensweeën kan tegenhouden. Je verzetten tegen het proces, maakt de zaken alleen erger. Maar dit is precies wat Egypte deed en dit veroorzaakte dat ze 'stierf' tijdens de bevalling.

Het feit dat Egypte Israëls moeder was, wordt ook duidelijk in de daarop volgende jaren. Iedere keer dat Israël door z'n voedsel of water heen was, was hun eerste reactie om naar mama te rennen (Egypte). Of, om het anders te zeggen, het doel van hun reis door de woestijn was om heen te instrueren en te disciplineren (Deu 4:36). Iedere keer dat Israëls Vader hen disciplineerde, wilden ze terugrennen naar moeder Egypte voor troost. Dit is typisch gedrag van onvolwassen kinderen. Ze zien discipline als onderdrukkend totdat ze zelf volwassen zijn – dan begrijpen ze het en zien dat het voor hun eigen bestwil was.

De wet op de eerstgeboren ezels

Het idee dat God Egypte als slavin-vrouw nam, om Israël voort te brengen als Zijn eerstgeboren zoon, kan het best beargumenteerd worden in het licht van hoe zich de daaropvolgende gebeurtenissen afspeelden. Als we kunnen aantonen dat Israël een geestelijke Ismaëliet was, dan is het type daarmee bewezen. We hebben al uit Jer 2:24 en Hos 8:8-10 laten zien dat Israël later vergeleken werd met een wilde ezel (en zich dus gedroeg als een geestelijke Ismaëliet). We zullen nu laten zien dat Israël al vanaf het begin beschouwd werd als een type van een 'ezel'.

Toen God Israël uit Egypte bracht was Hij in het proces om Zijn eerstgeboren zoon tot Zichzelf te nemen, hem af te scheiden tot Zichzelf. Dit was ook de gewoonte bij de wet op de eerstgeborene. Deze wet werd aan Mozes gegeven op de dag van het Paasfeest, zoals beschreven in Exo 13:11-13.

Wanneer dan de Here u gebracht heeft naar het land der Kanaanieten, zoals Hij u en uw vaderen gezworen heeft, en het u gegeven heeft, 12 dan zult gij al wat het eerst uit de moederschoot voortkomt, de Here wijden; ook van elke eerste worp van het vee dat gij hebt, zullen de mannelijke dieren voor de Here zijn. 13 Maar elk eerste ezelsveulen zult gij lossen met een stuk kleinvee [een lam]; of, indien gij het niet lost, zult gij het de nek breken. Iedere menselijke eerstgeborene onder uw zonen echter zult gij lossen.

Merk op wat God hier zegt: Alle eerstgeborenen van mens en dier zijn van Hem en moeten aan Hem gegeven worden. Alleen alle eerstgeborenen van de EZELS moeten NIET rechtstreeks aan Hem gegeven worden. Deze moeten gelost worden door een lam, 'Iedere menselijke eerstgeborene onder uw zonen echter zult gij lossen'.

In essentie noemt God Israël hier dus een EZEL, die uit Egypte verlost moest worden middels het slachten van een lam. Dit is waarom het Paasfeest zo belangrijk was. Het was de dag waarop al de eerstgeborenen onder de ezels gelost werden met een lam. Als ze lammeren ware geweest zouden ze geen verlossing nodig gehad hebben. Het feit dat ze verlost moesten worden maakt hen geestelijke ezels, oftewel geestelijke Ismaëlieten.

Van hieraf aan worden Israëlieten 'schapen' genoemd. Dit is alleen gepast omdat ze inmiddels verlost waren met Pasen door een lam. Zonder die verlossing zou Psalm 100:3 moeten zeggen: 'Zijn volk zin wij, de EZELS die Hij weidt.'

Farao weigerde Israël te laten gaan om drie dagen in de woestijn het Paasfeest te vieren, zoals Mozes had verzocht in Exo 5:1-3. Farao viel – door zijn weigering – onder de straf van de wet, 'indien gij het niet lost, zult gij het de nek breken' (Exo 13:13). Farao werd aansprakelijk voor het tegenhouden van de verlossing van de ezel. Deze aansprakelijkheid doodde Farao's eerstgeboren zoon. Hij werd geëxecuteerd volgens de wet op de eerstgeborenen.

Wanneer we gerechtvaardigd worden door geloof in het bloed van het Lam (onze Paaservaring), worden we geboren in de familie van God als onvolwassen zonen. Wanneer we de Geest ontvangen (Pinksteren), stap twee in het proces van zoonschap, zijn we nog steeds slechts geestelijke tieners. In deze beide fasen van zoonschap worden we behandeld als 'minderjarigen' en als zodanigen verschillen we in niets van een dienstknecht, hoewel we eens over alles zullen regeren.

Zoals we al hebben gezien in onze studie over Issakar worden deze beide toestanden van geestelijke onvolwassenheid bijbels gezien afgebeeld door een ezel, want een ezel is een dienstknecht. We beginnen als wilde ezels, dan gaat God ons trainen en breken om nederige dienstknechten te worden. We worden geboren als ezels en verlost door het Lam, zodat wanneer God op ons neerziet, Hij alleen Jezus ziet, het Lam van God, ook al zijn we nog steeds ezels in training. Het Lam was gegeven als een vervanging voor alle geestelijke ezels.

Beer-lahai-roi: De bron van de Levende die mij ziet

Toen Hagar zwanger was van Ismaël ontwikkelde ze een verkeerde trotse houding, denkende dat haar roeping die van Sara oversteeg. Als gevolg behandelde Sara haar hardvochtig en uiteindelijk vluchtte ze. In de woestijn raakte het water op en Hagar wanhoopte voor haar leven. Toen ontmoete een engel Hagar. Genesis 16:3-14 zegt,

Toen noemde zij de naam des Heren, die tot haar gesproken had: Gij zijt een God des aanziens; want, zeide zij, heb ik hier ook omgezien naar Hem, die naar mij ziet? 14 Daarom noemt men die put: de put Lachai-roi; zie, hij is tussen Kades en Bered.

Dit was de bron waar God Hagars gebed had gehoord en waar Hagar de belofte van de engel had gehoord. Daarom moet het op een bepaalde manier Pinksteren uitdrukken, als onze interpretatie van deze types en schaduwen correct is.

We hebben eerder al genoemd dat men in vroegere tijden veronderstelde dat als iemand echt Godzou zien, ze onmiddellijk zouden sterven. Alhoewel die zienswijze technisch gezien klopt, had God een manier om Zichzelf uit te drukken zonder iedereen om Hem heen te doden. Hij stuurde engelen in vleselijke gedaante om Zijn Woord over te brengen aan de mens.

Dit was Hagars Pinksterontmoeting en zij hoorde God op dezelfde manier als dat Israël later de stem van God hoorde bij de berg Sinaï. Als resultaat noemde zijn haar zoon Ismaël, hetgeen betekent 'God hoort'. Gods stem horen en Hem zien in de essentie van Pinksteren.

De focus op zien, of visioenen/gezichten zien, wordt besproken door de profeet Joël in Joe 2:28-29. Hij laat zien dat de uitstorting van de Geest Hagars ervaring op een grotere schaal zou uitdrukken.

Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. 29 Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten.

Met andere woorden, de jonge mannen zouden 'gezichten zien'. Ook de dienstknechten zouden iets ontvangen van God. Dit beschrijft Hagar, de dienstmaagd van Sara, alsook Issakar, de gehuurde dienstknecht-ezel.

Tussen Kades en Bered

Hagars bezoek vond plaats bij de bron 'tussen Kades en Bered' (Gen 16:14). 'Kades' betekent heiligdom, een plaats of persoon die geheiligd is, heilig of apart gezet voor goddelijke dienst. 'Bered' betekent hagel. Hagel is in zichzelf een bijbels beeld voor waarheid. We lezen in Jesaja 28:17 (Isa 28:17), 'de hagel zal de leugenschuilplaats wegvagen'. Jesaja 28 is het grote Pinksterhoofdstuk van het Oude Testament en handelt over de gave van het spreken in tongen. Paulus citeert hieruit in 1Cor 14:21, waar hij spreekt over het onderwerp tongen.

Belangrijker nog is dat Jezus zei dat de Geest van God hen zou leiden tot in de volle waarheid (Joh 16:13). De weg naar waarheid leidt door de woestijn, waar de engel Hagar vond. Er is daarom een betekenis voor ons in Hagars locatie 'tussen Kades en Bered'. De ware Pinksterzalving werd verondersteld om mensen te brengen in heiliging en waarheid. En toch vinden we Hagar ergens tussen heiliging en waarheid. Met andere woorden, hier wordt duidelijk aangegeven dat Pinkstergelovigen niet werkelijk aan zullen komen op de plaats van heiliging of waarheid voordat hun water op is. Hun neiging is altijd te zoeken naar heiliging en waarheid, terwijl ze op weg zijn naar Egypte. In andere woorden, de kerk onder Pinksteren neigt om o pal de verkeerde plekken te zoeken en eindigt ergens tussen heiliging en waarheid.

Genesis 16:7 vertelt ons dat Hagar eigenlijk probeerde terug te rennen naar Egypte, haar thuisland. Het zegt dat de engel haar vond 'aan de weg naar Sur'. Sur was de muur aan de grens van Egypte. Vier eeuwen later wenste Israël, de geestelijke Ismaëliet, vaak om terug te keren naar Egypte tijdens de reis door de woestijn. Het wilde ezel-patroon was vele jaren daarvoor al door Hagar bepaald. Het verlangen naar de dingen van Egypte is karakteristiek voor de kerk in de woestijn, toen en nu.

In onze huidige manifestatie ervan vinden we ook de kerk in zijn eigen woestijn van 40 jubeljaren (33 – 1993 AD), net als Israël 40 jaar in de woestijn vertoefde onder Mozes. Het ontbreekt de kerk onder haar Pinksterzalving aan het water van de Geest om Bered te bereiken, de plaats van waarheid.

De voorbeelden van de Pinkstergelovigen in het Oude Testament in de vorige hoofdstukken laten allemaal de neiging zien van het willen terugkeren naar Egypte. Simson hield van Filistijnse vrouwen; Saul bracht Israël onder de gebondenheid van hemzelf; Issakar woonde naast de Kanaänieten. Al deze voorbeelden vestigen de betekenis van Hagars poging om naar Egypte terug te keren en van dat de engel haar vond ergens tussen heiliging en waarheid.

Dank God dat hij ons niet heeft versmaad vanwege onze vleselijkheid en zwakheid, maar in plaats daarvan heeft gekozen om naar ons uit te reiken, toen wij nog zondaren waren. Zonder deze genade zouden we allemaal klaar zijn. Het is onmogelijk dat we op onze eigen kracht zouden kunnen veranderen van ezels in lammeren.

Als we teruggaan naar hoe Hagars situatie relateert aan die van de kerk onder Pinksteren, zien we dat de engel Hagar vertelt om terug te keren en zich te onderwerpen aan de vrije vrouw. Dit is het pad dat leidt naar heiliging en waarheid. Deze weg leidt weg van Egypte. Het leidt naar de deur van Sara en Izaäk, die representeren beide, Christus en de overwinnaars (het Hoofd en Zijn lichaam).

De Pinksterkerk wordt uitgeworpen als Hagar

In de vorige hoofdstukken hebben we voorbeelden getoond van de ontoereikendheid van de Pinksterzalving en hoe het opgevolgd moet worden door de grotere zalving van Loofhutten. Om dat te doen moet men gewillig zijn het lagere rijk op te geven ten gunste van het nieuwe werk dat God aan het doen is. Het zou daarom geen verrassing moeten zijn dat we in deze grote historische allegorie zien hoe God Abraham beveelt om Hagar en Ismaël weg te sturen, de slavin met haar zoon (Gen 21:10 wordt ook geciteerd in Gal 4:30).

In bijbelse terminologie kan men niet twee erfgenamen hebben van de belofte. Het is of Ismaël of Izaäk. Zullen zij die van Pinksteren zijn de belofte erven? Zullen zij het koninkrijk van God binnenbrengen? Zullen zij het Mannelijke Kind baren? Nee, dit kan niet gebeuren, want zij blijven half Egyptisch, half vleselijk. 'vlees en bloed kunnen het Koninkrijk Gods niet beërven' (1Cor 15:50).

Zo is het met de kerk onder Pinksteren. Koning Saul stak het offer aan met vreemd vuur (1Sam 13:9) om te voorkomen dat de mensen weg zouden lopen. Vaak doet een kerk of een denominatie hetzelfde door het opzetten van hun eigen opwekkingen. Ze voelen dat ze dit moeten doen om te voorkomen dat hun leden de kerk verlaten voor een andere kerk. Saul werd gediskwalificeerd om te regeren.

Simson kon Israël niet verlossen door zijn verlangen om Filistijnse vrouwen te trouwen. Dit verlangen bracht hem uiteindelijk in blinde gebondenheid aan het vlees (Richteren 16:21 – Jdg 16:21). Simson werd gediskwalificeerd om te regeren.

Issakar gaf er de voorkeur aan om samen te leven met de Kanaänieten, om zijn erfenis over te geven aan de ongoddelijken, zoals ook de kerk vandaag de dag heeft gedaan wanneer het niet-christenen (d.i. Joden) 'uitverkorenen' noemt . Issakar werd ook gediskwalificeerd.

Al deze bijbelse types en schaduwen van Pinksteren worden tegenwoordig door de kerk vervuld en daarom heeft God ook de kerk verworpen. Dit betekent niet dat de kerk niet gered zal worden. Verre van dat. Het betekent simpelweg dat het tarwe-gezelschap gezuurd is en daardoor niet gekwalificeerd is om te regeren in het koninkrijk. Het betekent dat het tarwe-gezelschap niet de eerste opstanding zal beërven, maar zal moeten wachten op de algemene opstanding op een later tijdstip.

Om het ware Mannelijke Kind geboren te kunnen laten worden moet Ismaël eerst uitgeworpen worden. Om ware vrede te kunnen brengen op de aarde, moet de slavin eerst uitgeworpen worden. Om David te kunnen laten regeren, moet Saul sterven aan het eind van zijn regering, gedurende de bestemde 40-jubeljaren van verdrukking.

Al deze verhalen wijzen naar één sterke werkelijkheid: de kerk onder Pinksteren kan het beloofde zaad niet baren, evenals Hagar dat ook niet kon. Voor een tijd heeft God de Hagar-kerk bevolen om terug te keren naar Abrahams huis en zich te onderwerpen als en dienstknecht. Maar dezen van Hagar die het beloofde zaad vervolgen, laten zien dat ze niet weten hoe ze goede dienstknechten moeten zijn, onder leermeesters en bestuurders. Ze hebben een houdingsprobleem en worden gediskwalificeerd van zoonschap.

De kerk werd uitgeworpen op de Pinksterdag van 1993 op de verjaardag van hun 40ste jubeljaar. Sauls 40 jaren zaten er op. Het rijk van Pinksteren begon vanaf dat moment zijn autoriteit te verliezen, en God begon te bewegen om zijn overwinnaars te bekrachtigen. Net als David zullen deze overwinnaars de overhand hebben over Saul. Net als Sara zullen zij het Mannelijke Kind voortbrengen.

Wij moeten als individuen weten hoe we ons met Izaäk kunnen identificeren in plaats van Ismaël, als we deel willen krijgen aan het Mannelijke Kind-gezelschap. Laten we ons niet inbeelden dat we al in het volle zoonschap aangekomen zijn door de deugd van onze rechtvaardiging of door de deugd van onze Pinksterervaring. Laten we verdergaan naar volmaaktheid en de pijn en vreugde leren kennen van het baren van het Mannelijke Kind van Loofhutten.

De twee verbonden

In het vierde hoofdstuk van Galaten vertelt Paulus ons dat het verhaal van Hagar en Sara een historische allegorie is van het Oude en het Nieuwe Verbond. Beginnende in Gal 4:22 leven we,

Gal 4:22-26 Er staat immers geschreven, dat Abraham twee zonen had, een bij de slavin en een bij de vrije. 23 Maar die van de slavin was naar het vlees verwekt, doch die van de vrije door de belofte. 24 Dit is iets, waarin een diepere zin ligt. Want dit zijn twee bedelingen: de ene van de berg Sinai, die slaven baart, dit is Hagar. 25 Het woord Hagar betekent de berg Sinai in Arabie. Het staat op een lijn met het tegenwoordige Jeruzalem, want dat is met zijn kinderen in slavernij. 26 Maar het hemelse Jeruzalem is vrij; en dat is onze moeder.

Wat Paulus vooral bewoog was het verschil te laten zien tussen de volgelingen van Mozes en hen die Jezus Christus volgden. Zij die beweerden Mozes te volgen vertrouwden op het Oude Verbond, met zijn teken van de vleselijke besnijdenis, om gered te worden. Christenen aan de andere kant, waren van een Nieuw Verbond, waarvan het teken de besnijdenis van het hart is.

Het Oude Verbond eiste van mensen om gehoorzaam te zijn aan de wet om gered te worden (Lev 26). Aan de andere kant legt het Nieuwe Verbond alle eisen op God om ons te redden door Jezus Christus, los van de werken van mensen. De goddelijke wet heeft een functie voor Pinksteren, niet voor Pasen. Pinksteren is een gepaste viering van het geven van de wet, want het herinnerde aan de stem van God die sprak tot Israël bij de berg Sinaï.

De vroege kerk in de dagen van Paulus had een probleem met enkele individuen en groepen die een vermenging onderwezen van deze twee verbonden. Ze voelden dat de mens gered wordt door beide, wet en genade, door hun eigen wil èn door Gods wil. Met andere woorden, zij dachten dat ze gered waren door het patroon dat op Sinaï neergelegd was in Exodus 19:5-8. Dat Schrifgedeelte zegt,

Nu dan, INDIEN gij aandachtig naar Mij luistert en mijn verbond bewaart, DAN zult gij uit alle volken Mij ten eigendom zijn, want de ganse aarde behoort Mij ... 8 En het gehele volk antwoordde eenparig: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen...

Dit is het voorwaardelijke karakter van het verbond. Het is afhankelijk van de wil en de beslissingen van de mens, natuurlijk gevolgd door hun bekwaamheid om de eed van hun gehoorzaamheid gestand te doen. Leviticus 26 maakt duidelijk, als ze hun eed verbraken en ongehoorzaam waren, dat God dan niet meer verplicht was om ze te redden, maar dat Hij ze hun erfenis zou ontnemen.

Aan de andere kant vertelt Paulus ons dat het Nieuwe Verbond gebaseerd is op Abrahams patroon, welke 'door de belofte' is (Gal 3:18). Met andere woorden, het is iets dat God alleen beloofd heeft en om die reden stelt dit verbond eisen aan God alleen. Als we het verhaal lezen hoe God die belofte deed aan Abraham in Genesis 15:12, dan zien we dat God Abraham in slaap bracht en dat God Zelf tussen de beide helften van de geofferde dieren bewoog, om het verbond van de belofte te verzegelen met bloed. Daarom wordt het een onvoorwaardelijk verbond genoemd, met geen indien-clausules, die redding afhankelijk maken van de wil of van de verplichtingen van een mens.

En zodoende is Paulus' discussie over Hagar en Sara een discussie over deze twee verbonden: De ene voorwaardelijk en afhankelijk van de wil en de medewerking van de mens; de ander alleen afhankelijk van Gods bekwaamheid, om Zijn beloften om te redden, te vervullen en zodoende onvoorwaardelijk. Omdat beide verbonden gebaseerd zijn op tegengestelde voorwaarden, kan men niet tegelijkertijd onder allebei zijn.

Dit is de kracht achter Paulus' argument tegen de Joden die onderwezen dat de mensen onder beide verbonden moesten zijn om gered te kunnen worden. Paulus rekende af met het Hagar probleem van de kerk onder Pinksteren. Bedenk dat Pinksteren begon bij de berg Sinaï onder Mozes. Dat was de plaats waar het Oude Verbond tot stand kwam. Pinksteren is een feest van het vieren van het vestigen van het Oude Verbond. Het is dan ook alleen maar vanzelfsprekend als we zien dat de kerk juist onder die invloed beweegt.

Het belangrijkste feit om te zien is dat Pinksteren in Handelingen 2 gebeurde in het oude Jeruzalem, wat, zoals Paulus uitlegt, gerelateerd is aan de slavin, 'want zij is in slavernij met haar kinderen' (Gal 4:25). Paulus maakt een contrast met het nieuwe 'hemelse Jeruzalem', waarin het Loofhuttenfeest tot stand komt. Zij die onder Pinksteren blijven zijn nog in gedeeltelijke gebondenheid aan het Oude Verbond.

Het overgrote deel van de kerk in onze tijd onderwijst dat men alleen gered kan worden door een eed of 'keuze te maken' om Jezus te volgen. Zij doen een beroep op de wil van de mens, waarvan zij zeggen dat die absoluut noodzakelijk is voor redding. Zulke christenen zijn allemaal kinderen van Hagar, de slavin, werkend om de eed te vervullen om gered te kunnen worden. Wanneer ze zondigen, 'vallen ze uit de genade'. Wanneer ze zich bekeren komen ze weer in aanmerking om binnen te gaan door de poorten van parels. Ze gaan naar de kerk en worden iedere week 'gered', jaar in jaar uit, omdat iedere keer dat ze zondigen of op een of andere manier tekortschieten, denken ze dat hun zonde bewijst dat ze nog steeds niet echt gered zijn.

Dit is de gebondenheid van Hagar en haar zoon, het oude Jeruzalem. Dit is de natuur van het Oude Verbond. Dit is het natuurlijke resultaat van redding door de wil van een mens en door menselijke prestatie. Pinksteren onderwijst dat de mens opnieuw geboren moet worden door de wil van het vlees, zoals ook Ismaël door een vleselijk, natuurlijk proces verwekt was. Maar het Nieuwe Verbond van Loofhutten onderwijst dat de mens opnieuw geboren moet worden door de wil van God, zoals ook Sara in haar ouderdom bevrucht werd van een kind, toen ze al voorbij de vruchtbare jaren was, en zoals ook Maria bevrucht werd in haar jeugd zonder een man te hebben gekend. Joh 1:12-13 zegt,

Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 13 die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn.

Met andere woorden, we worden uit God geboren door Zijn wil en keuze, niet door de wil van een mens (dus ook niet onze eigen wil). Het voorbeeld is Jezus. Zij die 'Christus in u, de hoop op glorie' (Col 1:27) ontvangen, zijn op gelijke wijze zwanger door de wil van God, not door de wil van een mens. Men kan het Mannelijke Kind dus niet verwekken door de kracht van Pinksteren, welke gebaseerd is op de wil van de mens, zijn eed, zijn keuze om Christus te volgen. Het Oude Verbond kan de volmaaktheid van Loofhutten niet voortbrengen.

Het is goed om het besluit te nemen om Jezus te volgen en gehoorzaam te worden aan Zijn wet. Deze keuze is het punt waar wij getuigen zijn van wat God aan het doen is in onze levens (Rom 8:16). Het is ons antwoord op de wil en het werk van God. Het is het punt waar we ons er bewust van worden dat God ons roept. Er was een doel met het Sinaïverbond. Dat doel was om ons gehoorzaamheid en discipline te leren, niet om ons te redden. Wij worden gered door het onvoorwaardelijke verbond met Abraham, welke door Jezus geratificeerd is aan het kruis.

Hoofdstuk 6

Andere Pinksterverhalen

We hebben in deze studie geprobeerd de belangrijkste spelers in het veld van de Oudetestamentische Pinkstergelovigen te presenteren, om een groter begrip van de krachten en beperkingen van het Pinksterfeest te krijgen. We hebben ook de twee belangrijkste symbolen van Pinksteren in de bijbel gepresenteerd: tarwe en ezels. Gewapend met deze kennis kan iedereen z'n eigen woordstudies doen om verder dit onderwerp in te duiken. In dit afsluitende hoofdstuk zullen we proberen de aandacht te richten tot enkele andere Schriftgedeelten die de lezer nu in een ander licht kan zien.

David telt het volk

In 2Samuël 24 en 1Kronieken 21 vinden we het verhaal hoe David het volk telt en daarmee een plaag over Israël bracht, waardoor er 70.000 mensen stierven. Het incident vond plaats ten tijde van Pinksteren, want we lezen dat David de dorsvloer van Ornan de Jebusiet kocht, terwijl die tarwe aan het dorsen was (1Chr 21:20). Hoewel we niet in kunnen gaan op de details van dit incident in Davids leven, kunnen we het punt maken dat God Israël aan het dorsen was, terwijl Ornan tarwe aan het dorsen was. Er loopt hier een parallel welke velen hebben gemist, omdat men zich niet realiseert dat dit gebeurde ten tijde van Pinksteren.

Maar in dit incident kocht David de plaats van Salomo's Tempel, die later gewijd werd op het Loofhuttenfeest enige jaren daarna. Daarom waren de gebeurtenissen van dit Pinksterfeest het voorspel op het Loofhuttenfeest dat nog komen moest. Tijdens deze interim-periode zien we de vestiging van de Tabernakel van David met een brandofferaltaar (1Chr 21:26).

De Tabernakel van David was zodoende een brug tussen Pinksteren en Loofhutten. Toen David het altaar daar bouwde, stuurde God zijn goddelijke vuur om het offer op die stenen te accepteren en consumeren. Er is geen verslag dat God dit heeft gedaan in de vele jaren dat de ark van het verbond op andere locaties heeft gestaan. Dit is een type en schaduw – en inderdaad een profetie – dat de goddelijke aanwezigheid zou verschuiven van de ingewijde plaats, waar iemand God zou verwachten te vinden, naar een andere plaats die niet in orde lijkt te zijn.

Op dezelfde manier vind er tegenwoordig een fundamenteel conflict plaats tussen de kerk en de overwinnaars. De kerk bekritiseerd vele overwinnaars voor het verlaten van de kerk om hun eigen huisbijbelstudies op te zetten. Want het is hun mening dat God gevonden moet worden in een gevestigde kerk, denominatie of tenminste in een kerk met een gebouw dat losstaat van iemands huis. Ze zien niet dat dit patroon al gevestigd is door Davids Tabernakel. David vreesde om naar Gibeon te gaan, waar de ark was, 'want hij was bevangen door schrik voor het zwaard van de engel des Heren' (1Chr 21:30). Op dezelfde manier vrezen velen om naar een kerk te gaan, uit angst voor het zwaard dat het gerst-gezelschap dorst.

David kocht de dorsvloer van Ornan door hem onmiddellijk een aanbetaling te doen van 50 sikkels zilver (2Sam 24:24). De volle prijs van het land daarentegen kwam neer op 600 sikkels goud, en het is vastgelegd in 1Chr 21:25. Er is geen tegenspraak tussen deze twee Schriftgedeelten als we zien dat het lagere bedrag een onmiddellijke aanbetaling was. Feitelijk representeren de 50 zilverstukken het Pinksterfeest, waarbij de discipelen de aanbetaling van de Geest ontvingen op de 50ste dag. De 600 sikkels goud spreekt over de goddelijke natuur die door het Loofhuttenfeest wordt ingegeven.

Gideon dorst tarwe

In het verhaal van Gideon lezen we dat er een engel aan hem verscheen terwijl hij tarwe aan het dorsen was in een wijnpers (Jdg 6:11). Gideon zelf wordt vergeleken met de gerstkoek (of brood) wat hem identificeert als een type van een overwinnaar (Jdg 7:13). Toch was hij tarwe aan het dorsen toen God hem riep. Dit vertelt ons de gedachte van God in dit verhaal, want later zien we Gideon doornstruiken en distels kappen in de woestijn om de oudsten daarmee te slaan (dorsen) (Jdg 8:16). Dit verhaal geeft ons opnieuw een voorbeeld van het onderscheid dat God maakt tussen gerst en tarwe, als een voorbeeld van hoe het tarwe-gezelschap gedorst moet worden om het kaf ervan te verwijderen en de kiem te redden (het leven).

De ark teruggebracht op Pinksteren

Een ander heel belangrijk voorbeeld van Pinksteren wordt gevonden in 1Sam 6:13. De ark van God was buitgemaakt door de Filistijnen, die hem zeven maanden hielden voor hem terug te geven aan Israël. Ze gaven hem terug in de tijd van de tarweoogst, waardoor dit verhaal een Pinksterthema krijgt. De mensen waren blij om de ark te zien, maar ze begingen de fout de ark te openen om te zien of het nog steeds de stenen tafelen bevatte, de staf van Aäron en de pot met manna. Velen stierven die dag. De Pinksterzalving is niet toereikend om het openen van de ark te overleven.

Onkruid in de tarwe

In het Nieuwe Testament vertelde Jezus de gelijkenis van het onkruid in de tarwe (Mat 13:24-30). Dit is niet anders dan het Pinksteroffer, welke gemengd was met zuurdesem. In de gelijkenis wordt ons verteld dat het onkruid toegestaan wordt om te groeien in het tarweveld tot de oogst. Dan zal het onkruid ervan afgescheiden en verbrand worden. Hoewel er natuurlijk andere niveaus van interpretatie mogelijk zijn, kunnen we hier de symboliek zien van het Pinksteroffer, tarwe gebakken met zuurdesem. Het zuurdesem moest gebakken worden, of gedood, om het offer acceptabel te maken voor God. Dit is, geloven wij, wat Paulus bedoelde toen hij zei in 1Cor 3:15, 'hijzelf zal gered worden, maar als door vuur heen'.

Bileams ezel

De beroemdste van alle bijbelse ezels is die ene van Bileam. Het hele verhaal staat in Numeri 22-24. Bileam is de klassieke valse profeet van de bijbel – niet dat hij ooit iets heeft geprofeteerd wat niet uitkwam, maar meer omdat hij niet in overeenstemming was met God. Hij deed alles wat hij kon om een uitvlucht te vinden om in staat te zijn Israël te vervloeken, in plaats van goed over hen te profeteren. Zin motief was de liefde voor geld, de wortel van alle kwaad (1Tim 6:10).

In ieder geval zien we dat Bileam, de valse profeet, een Pinksterezel rijdt die als een van de eersten in tongen spreekt. Terwijl de Hebreeuwse 'tong' niet onbekend was voor Bileam, was het zeker een onbekende tong voor de ezel.

Ik vind het in bijzonder fascinerend (en een beetje walgelijk) om de moderne predikers en profeten van tegenwoordig te observeren, speciaal om te zien hoeveel tijd ze spenderen met het vragen om geld en hoe weinig tijd ze spenderen in het onderwijzen van het Woord. Het lijkt alsof er maar een miljard dollar per jaar circuleert in America en zovelen denken dat ze moeten wedijveren voor een eerlijk aandeel voor zichzelf. In het verleden waren velen van ons geschokt dat sommige bekende televisie-evangelisten de mensen zelfs lieten betalen voor het staan in de gebedsrij voor genezing, of er nu voor ze gebeden zou worden of niet. Maar in meer recentere maanden zijn sommigen nog verdergegaan door te suggereren, als men echt oprecht God zoekt, dat men dan tenminste $100 zal geven wanneer de collectemand voorbij komt.

Terwijl ik de vleselijke verleiding zal weerstaan om sommige van deze moderne Bileams bij naam te noemen, zal ik niet aarzelen om te wijzen op hun verband met het verhaal in het boek Numeri. Mijn enige advies voor jou, als je bereden wordt door zulke mensen, is deze weg tot oordeel te verlaten zoals ook Bileams ezel deed. Ja, dit zou de voet van Bileam wel eens kunnen verbrijzelen waardoor hij heel boos op je wordt (Num 2:25). Als hij je slaat of weg schopt van onder zijn autoriteit, in plaats van zich te bekeren tot God, beschouw jezelf als gezegend.

Als je geleid wordt om Gods Woord tot zo iemand te spreken, zoals Bileams ezel, verbaas je dan niet als hij weigert om naar je te luisteren. Als hij naar jou zou willen luisteren, had hij al eerder geluisterd naar de stem van God. Bedenk: Bileam discussieerde met de ezel. Deze Bileams zullen altijd proberen je schuldig te laten voelen, zodat ze verder kunnen gaan met het in gebondenheid houden van jou aan henzelf; maar als jouw trouw tot Jezus Christus is, en niet tot mensen, dan kan het niet verkeerd gaan.

De belegering van Samaria

Wij leven in een tijd van hongersnood van horen van het Woord (Amos 8:11). God heeft ons hiervan een aantal illustraties gegeven in het Oude Testament. Een van de prominentste wordt gevonden in 2Koningen 6:25 (2Kin 6:25), tijdens de belegering van Samaria.

En er ontstond een zware honger in Samaria; want zij belegerden het zo lang, dat een ezelskop tachtig zilverstukken kostte en een vierde maat duivemest vijf zilverstukken.

De mensen werden teruggebracht tot het eten van ezelskop en duivenmest. Met het eten van ezelskop voedden ze zich met een dode Pinksterzalving, die het Woord van God in geen enkele taal kon spreken. Met het eten van duivenmest voedden ze zich met de overblijfselen van een voorbije beweging van de Geest (duif).

Wat David beklaagde in de lofrede over koning Saul kan ook gezegd worden over de hedendaagse kerk: 'Hoe zijn de helden gevallen te midden van de strijd!' (2Sam 1:25). Zoals alle bewegingen die beginnen met een waar Woord van God, is Pinksteren nu uiteindelijk geheel doorzuurd geworden. Het betekent niet dat de tarwe geruïneerd is. Het betekent eenvoudigweg dat de tijd van Pinksteren afgelopen is, zoals door de hele Schrift heen geprofeteerd wordt. God zal het Pinksteroffer op Zijn tijd bakken. Dit is het doel van de verdrukking die nog komt. Een groot deel van de kerk denkt dat het zal ontsnappen aan de verdrukking, niet kennende het doel van Gods vuur en hoe het Pinksterbrood gebakken moet worden om het presenteerbaar voor God te zijn.

Maar ondertussen doet God een nieuw ding op aarde met het zalven van Zijn gerst-gezelschap voor goddelijke dienst. Zij zullen regeren in de komende eeuw, want zij zullen de volledige beloofde erfenis van het Loofhuttefeest ontvangen. Voor een volledige studie van Gods plan in dit laatste feest, zie het boek 'De wetten van de tweede komst'.