Printable version  Printable version
Beeldspraak
Commentaren
    De Tien Geboden
    Deut.- Toespraak 3
    Openbaring 1
    Psalmen
    Voedeselwetten
Getallensymboliek
Woordenlijst

PSALM 1

ADAM IN EDEN

(Gen. 2)

Overgenomen van: Berea Studies

1 Welzalig de man

die niet wandelt in de raad van de goddelozen,

die niet staat op de weg van de zondaars,

die niet zit op de zetel van de spotters,

2 maar die zijn vreugde vindt in de wet van de HEERE

en Zijn wet dag en nacht overdenkt.

3 Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken,

die zijn vrucht geeft op zijn tijd,

waarvan het blad niet afvalt;

al wat hij doet, zal goed gelukken.

4 Maar zo zijn de goddelozen niet:

die zijn juist als het kaf, dat de wind wegblaast.

5 Daarom blijven de goddelozen niet staande in het gericht,

de zondaars niet in de gemeenschap van de rechtvaardigen.

6 Want de HEERE kent de weg van de rechtvaardigen,

maar de weg van de goddelozen zal vergaan.

Binnen de Bijbelse numerologie betekent het getal één: eenheid of datgene wat het eerste is.

Psalm 1 beschrijft Adam die zich in Eden bevindt en daarnaast ook de rechtvaardige mens in het algemeen die door God gezegend is. In dit geval verwijst het naar Adam, die de eerste geplante “boom” in Eden was. Hij was niet alleen de eerste, maar hij vormde ook een eenheid met God. Zo was er ook eenheid en harmonie binnen heel Gods schepping, een toestand die door de zonde verloren ging, maar aan het einde van het verhaal weer opnieuw verkregen zal worden. Psalm 1:1 zegt:

“Welzalig de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen, die niet staat op de weg van de zondaars, die niet zit op de zetel van de spotters, 2 maar die zijn vreugde vindt in de wet van de HEERE en Zijn wet dag en nacht overdenkt.”

Helaas vond Adam geen vreugde in de wet van de HEERE, wiens eerste wet was om weg te blijven bij de boom van kennis van goed en kwaad. Hij wandelde daarentegen in de raad van de goddeloze – de slang – wiens raad was om kennis te vergaren door van de boom te eten (Gen. 3:1-5). Terwijl de Psalm dus terugkijkt naar Adam, kijkt het in wezen uit naar de laatste Adam, Jezus Christus. Daar waar Adam faalde, vervulde Hij de wet.

Vers 3 is een sleutelvers binnen de Psalm: “Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken.” Er luidt een gezegde dat zegt: “Je bent wat je eet.” Hier wordt de staat van een rechtvaardig mens uitgebeeld, een mens die van de levensboom eet en zodoende ook voor anderen een levensboom wordt. Deze Psalm kijkt terug naar Adam in Genesis 2 en 3 en kijkt uit naar de tijd wanneer deze gezegende staat uiteindelijk in Op. 22:1 en 2 bereikt wordt:

“En hij liet mij een zuivere rivier zien, van het water des levens, helder als kristal, die uit de troon van God en van het Lam kwam. 2 In het midden van haar straat en aan de ene en de andere zijde van de rivier bevond zich de Boom des levens, die twaalf vruchten voortbrengt – van maand tot maand geeft Hij Zijn vrucht. En de bladeren van de boom zijn tot genezing van de heidenvolken.”

Deze Psalm werd op Tishri 17 gezongen (de derde dag van het Loofhuttenfeest) op het moment van het plengoffer (drankoffer). Het grote plengoffer van God is de uitstorting van de Heilige Geest over alle vlees, zoals dit in Joël 2:28 wordt geprofeteerd. Door de kracht van de Heilige Geest – het voorschot bij Pinksteren en de volheid bij het Loofhuttenfeest – zal deze laatste gezegende toestand op aarde worden gevestigd.