PSALM 11 (SEPTUAGINTA) = PSALM 12 (HSV)
HET BEDROG VAN ABRAHAM
(GEN. 12, 20)
Overgenomen van: Berea Studies
1 Een psalm van David.
2 Breng verlossing, HEERE, want goedertieren mensen zijn er niet meer,
onder de mensenkinderen zijn er nog maar weinig trouw.
3 Valse dingen spreekt men tot elkaar,
met vleiende lippen; dubbelhartig spreekt men.
4 Laat de HEERE alle vleiende lippen afsnijden
en de tong vol grootspraak.
5 Zij zeggen: Met onze tong zullen wij de overhand hebben!
Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons?
6 Om de verwoesting van de ellendigen en het gekerm van de armen
zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE;
Ik zal in veiligheid brengen wie hij weg wil blazen.
7 De woorden van de HEERE zijn reine woorden,
als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes,
gezuiverd zevenmaal.
8 Ú, HEERE, zult hen bewaren,
U zult hen beschermen tegen dit geslacht, voor eeuwig.
9 Overal draven goddelozen rond,
wanneer de gemeensten onder de mensenkinderen verhoogd worden.
Voor de koorleider.
Elf is het getal van onvolmaaktheid, chaos of wanorde.
Omdat Psalm 9 en 10 twee helften van dezellfde Psalm zijn is Psalm 12 in wezen de 11e Psalm en openbaart het het principe van chaos na aanleiding van de zonde van Adam.
Psalm 12 richt zich op de chaos die veroorzaakt wordt door de bedrieglijke leugens van de vleselijke mens in contrast met de reine woorden van God. In deze Psalm drukt David zijn frustratie uit vanwege de leugenaars en vleiers in zijn tijd. Psalm 12:3-5 zegt:
“Valse dingen spreekt men tot elkaar, met vleiende lippen; dubbelhartig spreekt men. 4 Laat de HEERE alle vleiende lippen afsnijden en de tong vol grootspraak. 5 Zij zeggen: Met onze tong zullen wij de overhand hebben! Onze lippen zijn van ons! Wie is heer over ons?”
Psalm 12 blikt ook terug op Genesis 12, waar we het verhaal van Abrams bedrog kunnen lezen. Toen Abram in Gen. 12 naar Kanaän ging, arriveerde hij middenin een hongersnood, dus reisde hij door het land en ging hij naar Egypte. Maar hij was bang dat de Egyptenaren hem zouden doden om zo zijn vrouw Sara te verkrijgen, want zij was erg mooi. Daarom instrueerde hij haar in Gen. 12:13 om hen te bedriegen:
“Zeg toch dat je mijn zuster bent, zodat het mij omwille van jou goed zal gaan en ik omwille van jou blijf leven.”
Zijn angst zorgde voor het probleem dat hij in wezen wilde vermijden. Farao zag dat zij mooi was en nam haar op in zijn harem, denkende dat zij de “zus” van Abram was. De Psalmen – bereastudies.nl
term “zus” omvatte in die dagen een naast familielid en Sara was in feite zijn nicht. Zij was namelijk de dochter van Abrams broer Haran.
Abram kon het bedrog voor zichzelf ongetwijfeld rechtvaardigen, net zoals velen dit vandaag de dag ook kunnen. Is een man niet gerechtvaardigd te liegen om zo zijn vrouw te beschermen? Maar Abram handelde niet in geloof en zijn woorden waren niet “rein” zoals het Woord van God. Hij vertrouwde wel op God, maar zijn vertrouwen was nog niet ten volle beproefd in het vuur dat God gebruikt om het te zuiveren.
Dit alles deed zich voor voordat de naam van Abram veranderd was in Abraham en de naam van Saraï was veranderd in Sara. Het spreekt dus van gelovigen nog voor hun vervulling met de Heilige Geest (de letter hey, de adem van God). Zij waren nog in opleiding.
Vanwege de plagen die God over Farao liet komen riep hij Abram tot zich om hem over Sara te ondervragen. Gen. 12:18-20 zegt:
“Toen riep de farao Abram en zei: Wat hebt u mij aangedaan? Waarom hebt u mij niet verteld dat zij uw vrouw is? 19 Waarom hebt u gezegd: Zij is mijn zuster, zodat ik haar tot vrouw genomen heb? Nu, hier is uw vrouw; neem haar mee en ga! 20 En de farao gaf enige mannen opdracht met betrekking tot hem en zij begeleidden hem en zijn vrouw en alles wat hij had het land uit.”
Toen Abram toegaf dat zij zijn vrouw was gaf farao Sara terug aan Abram en liet hij hen deporteren. Maar Abram leerde hier blijkbaar niets van, zelfs niet toen zijn naam in Abraham veranderd was. In Gen. 20 zien we hem ditzelfde bedrog plegen, ditmaal in Gerar met de Filistijnse koning Abimelech. Gen. 20:2 zegt:
“Abraham zei van zijn vrouw Sara: Zij is mijn zuster. Toen stuurde Abimelech, de koning van Gerar, een bode en haalde Sara weg. 3 Maar God kwam in een nachtelijke droom bij Abimelech en zei tegen hem: Zie, u gaat sterven vanwege de vrouw die u genomen hebt, want zij is met een man getrouwd!”
De reine woorden van God werden dus aan de Filistijnse koning geschonken om zo de onreine woorden van Abraham omver te werpen en tegen te spreken! De ironie van de situatie is ongelofelijk, maar het is een zelfde soort situatie die we eerder met Farao zagen. Daarom zegt Psalm 12:7:
“De woorden van de HEERE zijn reine woorden, als zilver gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal. “
Wanneer de HEERE spreekt dan zijn de woorden rein. Maar wanneer de mens de woorden van God spreekt, dan is hun mogelijkheid om Zijn stem te horen vaak gecompromitteerd door de afgoden van het hart (Ezechiël 14:1-11). Slechts door tijd en ervaring wanneer God ons zuivert in de “oven” kunnen onze woorden volkomen de woorden van God, zonder enkele menging, worden. Reine woorden zijn het belangrijkste binnen de training van overwinnaars om Gods koninkrijk te kunnen regeren. Pas wanneer zij de reine woorden zonder bedrog spreken, kunnen zij de wereld in rechtvaardigheid oordelen. Vanwege deze reden richt de Psalm zich op dat thema.
Paulus zegt ons in Gal. 3:29:
“En als u van Christus bent, dan bent u Abrahams nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen.”
Zodoende zijn de principes van Psalm 12 van toepassing op een ieder die van Christus is. Net zoals Hij Abraham opleidde om de waarheid in geloof te spreken, zo traint Hij ook het zaad van Abraham. Door hun woorden zevenmaal in het vuur te zuiveren kwalificeert Hij hen om binnen Zijn Koninkrijk te regeren. Psalm 12 eindigt met het naschrift: “Voor de koorleider.”