PSALM 18 (SEPTUAGINTA) = PSALM 19 (HSV)
GOD SPREEKT TOT JAKOB IN BETHEL
(GEN. 28)
Overgenomen van: Berea Studies
1 Een psalm van David.
2 De hemel vertelt Gods eer,
het gewelf verkondigt het werk van Zijn handen.
3 De ene dag spreekt overvloedig tot de andere,
de ene nacht geeft kennis door aan de andere.
4 Geen spreken is er, geen woorden zijn er,
hun stem wordt niet gehoord.
5 Hun richtlijn gaat uit over heel de aarde,
hun boodschap tot aan het einde van de wereld.
Hij heeft daar een tent opgezet voor de zon.
6 En die is als een bruidegom, die zijn slaapkamer uitgaat;
hij is vrolijk als een held om snel het pad te lopen.
7 Aan het ene einde van de hemel is zijn opgang,
zijn omloop is tot het andere einde;
niets is verborgen voor zijn zonnegloed.
8 De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel;
de getuigenis van de HEERE is betrouwbaar, zij geeft de eenvoudige wijsheid.
9 De bevelen van de HEERE zijn recht, zij verblijden het hart;
het gebod van de HEERE is zuiver, het verlicht de ogen.
10 De vreze des HEEREN is rein, zij houdt voor eeuwig stand;
de bepalingen van de HEERE zijn waarachtig, met elkaar zijn zij rechtvaardig.
11 Zij zijn begerenswaardiger dan goud, ja, dan veel zuiver goud;
en zoeter dan honing en honingzeem uit de raat.
12 Ook wordt Uw dienaar daardoor gewaarschuwd,
in het houden ervan ligt groot loon.
13 Wie zou al zijn afdwalingen opmerken?
Reinig mij van verborgen afdwalingen.
14 Weerhoud Uw dienaar ook van hoogmoed. Laat die over mij niet heersen;
dan zal ik oprecht zijn en vrij van grote overtreding.
15 Laat de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart
welgevallig zijn voor Uw aangezicht, HEERE, mijn rots en mijn Verlosser!
Voor de koorleider.
Achttien is het getal van onderdrukking of slavernij.
De achttiende Psalm is Psalm 19. Het heeft als titel: “Een Psalm van David.” Psalm 19 vertelt over “Gods heerlijkheid” zoals deze in het verhaal van Jakobs droom bij Bethel toen hij naar Haran reisde werd geopenbaard. Onthoudt dat toen Jakob de eerste keer in Bethel aankwam, hij op de vlucht was voor zijn broer Ezau. Jakob verkeerde nog in vleselijke staat, want zijn naam was nog niet in Israël veranderd.
Toch had hij, toen hij in Bethel in slaap viel, een droom waar hij de engelen van God op zich zag neerdaalden en zij vervolgens weer opklommen. De openingszin van de Psalm, namelijk “de hemel vertelt Gods eer”, draagt de gematria van 888, dat hetzelfde is als Jezus’ naam in het Grieks. Dus Jezus is de eer van God die door de hemel wordt geopenbaard en zich in de wereld manifesteert. Vanwege dit kunnen wij zeggen dat deze droom een openbaring van Jezus Christus aan Jakob was. Dit wordt in Joh. 1:52 door Jezus Zelf bevestigd in Zijn woorden tot Nathanaël,
52 En Hij zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u allen: Van nu af zult u de hemel geopend zien en de engelen van God opklimmen en neerdalen op de Zoon des mensen.
Onbewust verkeerde Jakob in de slavernij van zijn eigen vleselijke gedachte. De hemel was nog niet op hem neergedaald met de openbaring die hij nodig had om zijn roeping te vervullen. Hij dacht dat God zijn hulp nodig had om de belofte in Gen. 25:23, namelijk dat nog voor de tweeling geboren was, was voorzegd dat “de meerdere (oudste) zal de mindere (jongste) dienen”, in vervulling te laten gaan. Toen Jakob en zijn moeder zagen dat Izak de zegen aan Ezau wilde geven raakten zij in paniek en besloten zij vervolgens om Izak te bedriegen, zodat hij de zegen aan Jakob zou geven. Jakob wist echter nog niet dat men de beloften van God niet door de kracht van het vlees of door onwettig
gedrag (in dit geval liegen) kon vervullen.
Pas toen Jakob 98 jaar oud was en vanuit Haran op weg naar huis was ging hij, door de worsteling met de engel, de soevereiniteit van God begrijpen. Vervolgens geeft God hem de naam Israël, ofwel “God regeert”.
Maar in Bethel verkeerde Jakob nog steeds in de slavernij van de vleselijke gedachte en had hij een grotere openbaring van de gedachte van God en Zijn wet nodig. Dus Psalm 19 verklaart ten eerste dat de eer (of heerlijkheid) van God de wereld in is gekomen. De laatste helft van de Psalm verklaart de gedachte van God zoals deze door de volmaakte wet is geopenbaard. In vers 8 lezen we,
8 De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel; de getuigenis van de HEERE is betrouwbaar, zij geeft de eenvoudige wijsheid.9 De bevelen van de HEERE zijn recht, zij verblijden het hart; het gebod van de HEERE is zuiver, het verlicht de ogen. 10 De vreze des HEEREN is rein, zij houdt voor eeuwig stand; de bepalingen van de HEERE zijn waarachtig, met elkaar zijn zij rechtvaardig.
De wet was het fundamentele woord dat God aan Israël ten tijde van David had gegeven. Het was hun evangelie (Heb. 4:2). God sprak en degenen met oren om te horen, waren degenen die geloof hadden. David verheugt zich in de wet als het zaad van het evangelie waardoor de hemel de eer (of heerlijkheid) van God in ons vertelt.
Om deze verheuging van het geven van de wet volledig te waarderen, moet men begrijpen dat de woestijnreis van Jakob parallel loopt aan Israëls woestijnreis onder Mozes. In hoofdstuk 4 van mijn [dr. Stephen E. Jones] boek “De wetten van de tweede komst” wordt dit onderwerp zeer uitgebreid behandeld. Ik toon daar aan dat Jakobs reis op de volgende manier een patroon voor de feestdagen bepaald:
Jakob in Berseba (Gen. 28:10) Pascha
Jakob in Bethel (Gen. 28:19) Pinksteren
Jakob in Haran (Gen. 28:10) (tussentijdse periode)
Jakob in Mahanaïm (Gen. 32:2) Feest van de Bazuinen
Jakob in Pniël (Gen. 32:31) Verzoendag of Jubeljaar
Jakob in Sukkoth (Gen. 33:17) Loofhuttenfeest
Volgens dit patroon kreeg Jakob zijn Pinskterervaring toen hij in Bethel was. Zijn droom was de openbaring van de heerlijkheid van God. Maar Pinksteren was eveneens Israëls viering van het geven wat de wet bij de berg Sinaï, toen God tot hen sprak. Dus in de laatste helft van Psalm 19 viert David de wet. Het blijkt dat dit het Pinksterfeest van Jakob was omdat Jakob een belofte aan God deed (Gen. 28:20-22). Vele jaren later deed Israël bij de berg Sinaï ook een belofte, zeggende in Ex. 19:8: “Alles wat de HEERE gesproken heeft, zullen wij doen!”
Zoals Pascha over rechtvaardiging spreekt, zo spreekt Pinksteren over het leren van gehoorzaamheid door het leren horen van Zijn stem en het geleidt worden door de Geest.
Zo zien wij dus dat Psalm 19 terugblikt op Jakobs Bethel-Pinksterervaring, waarbij het eveneens profeteert van het Pinksteren dat in Handelingen 2 zou aanbreken. In beide gevallen was het Pinksteren hetzelfde – namelijk het leren van gehoorzaamheid en het schrijven van de wet op ons hart door de kracht van de Heilige Geest. Net zoals Pascha door rechtvaardiging op basis van geloof alleen spreekt, zo spreekt Pinksteren eveneens van het vuur van de Geest waardoor Hij de rechtvaardigen gehoorzaamheid leert.
Dit is het doel van de wet – namelijk, het verschil tussen goed en fout onderwijzen aan gelovigen en onderscheid maken tussen zonde en rechtvaardigheid. Het doel van de wetgeving was hetzelfde voor zowel Jakob als zijn nakomelingen, ofwel het volk Israël. Paulus zegt: “Door de wet is immers kennis van zonde” (Rom. 3:20). Zonder de wet zouden we geen norm hebben waaraan we zouden kunnen afmeten of een daad of houding een zonde voor God is. Opnieuw zegt Paulus in Rom. 7:7,
7... Volstrekt niet! Ja, ik zou de zonde niet hebben leren kennen dan door de wet. Ik zou immers ook niet geweten hebben dat begeerte zonde was, als de wet niet zei: U zult niet begeren.
Dit doel komt in Psalm 19:12, 13,
12 Ook wordt Uw dienaar daardoor gewaarschuwd, in het houden ervan ligt groot loon. 13 Wie zou al zijn afdwalingen opmerken? Reinig mij van verborgen afdwalingen.
Het doel van de wet is het waarschuwen van ons en ons wat criteria te geven waarmee wij onze fouten kunnen onderscheiden, in het bijzonder onze verborgen zonden. Het getal 18 is uit twee Hebreeuwse letters samengesteld: ‘yod’ (hand of arbeid) en ‘chet’ (hek). Het beeldt de uitwerking van een hek of muur uit, waardoor mensen in slavernij van hun eigen werken komen, of in slavernij van de mogelijkheid om door de kracht van de vleselijke gedachte rechtvaardig te worden. Het hek duidt op een binnenkamer met “verborgen fouten”.
Sommige zonden zijn voor ons vanzelfsprekend omdat onze cultuur gebaseerd is op een meer vanzelfsprekende overtuiging van goed en fout. Toch bestaan er in de wereldse cultuur gebieden die ons geen knagend geweten bezorgen, maar God toch “zonde” noemt. Hieruit komen veel verborgen fouten voort, waar wij in wezen geen weet van hebben.
Daarom schonk God Jakob bij Bethel een pre-Pinksterervaring met als doel hem gehoorzaamheid te leren. Dit was het doel van de wet die later in de tijd van Mozes aan het volk Israël werd gegeven.
Helaas was het Oude Verbond van dergelijke aard dat het op externe stenen tafelen was geschreven. De wetten moesten daarom van buitenaf aan het volk worden opgedrongen. Dit zorgde ervoor dat het volk in slavernij van de “werken van de wet” bracht.
Aan de andere kant maakt het Nieuwe Verbond God verantwoordelijk om die wetten door de kracht van de Heilige Geest op ons hart te schrijven (Heb. 8:10). Het Nieuwe Verbond schrijft dezelfde wetten (Ex. 34:1) op ons hart die extern aan Israël onder het Oude Verbond werden opgedrongen. Dit wordt uitgebeeld in het feit dat Mozes tweemaal de wet ontving. De eerste keer brak hij de tafelen (Ex. 32:19); de tweede keer bleven de tafelen heel (Ex. 34). Dit spreekt van de twee verbonden waardoor de wet is gegeven.
Ten slotte merken we op dat Psalm 19:11 spreekt over de oordelen van God als zijnde “begerenswaardiger dan goud, ja, dan veel zuiver goud.”
Zuiver goud stamt van het Hebreeuwse woord ‘phaz’ af, dat eveneens de stam van de naam Elifaz, mijn god is zuiver God”, is.
Als wij Psalm 19 aan het verhaal van Jakob bij Bethel verbinden moeten we erbij vermelden dat Elifaz, de zoon van Ezau, Jakob zojuist had beroofd en hem platzak had achter gelaten. Vanwege deze reden moest Jakob voor Laban werken als vervanging voor de bruidschat voor zowel Lea als Rachal. Zo lijkt het net of Psalm 19 tot Jakob spreekt en hem zegt dat de wet en oordelen van God begerenswaardiger dan zuiver goud zijn – daar goud de god van Elifaz was.
We kunnen hierop doorgaan door aan te tonen dat het Hebreeuwse woord ‘phaz’ samengesteld is uit twee Hebreeuwse letters, namelijk ‘peh’ (mond of woord) en ‘zayin’ (wapen of snijden). Het zwaard van de Geest is het Woord van God. Het is het wapen van de mond en het is scherp genoeg om, samen met de overleggingen en gedachten van het hart, ziel van geest te scheiden (Heb. 4:12). Maar dergelijke woorden zijn eveneens beter dan zuiver goud, want zij zijn door het vuur van de Heilige Geest gezuiverd.
Op deze manier biedt Psalm 19:11 ons de goddelijke richting van onze prioriteiten. In plaats van het begeren van zuiver goud zouden wij naar het zuivere goud van Gods wet en oordelen moeten verlangen, waarvan Paulus zegt dat zij “ondoorgrondelijk” zijn (Rom. 11:33). God stond klaar om, wat betreft zijn hartgesteldheid, de “verborgen fout” van de vleselijke gedachte, met Jakob aan de slag te gaan.
Psalm 19 eindigt met het naschrift: “Voor de koorleider.”