PSALM 4

ABEL – DEEL 2

(GEN. 4)

Overgenomen van: Berea Studies

1 Een Psalm van David

2 Als ik roep, verhoor mij,

o God van mijn gerechtigheid!

In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt.

Wees mij genadig en luister naar mijn gebed.

3 Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken?

Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken?Sela

4 Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd;

de HEERE hoort als ik tot Hem roep.

5 Wees ontzet, maar zondig niet;

spreek in uw hart wanneer u op uw slaapplaats ligt,en wees stil. Sela

6 Breng offers van gerechtigheid

en vertrouw op de HEERE.

7 Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien?

Verhef over ons het licht van Uw aangezicht, HEERE!

8 U hebt mij meer blijdschap in het hart gegeven

dan ten tijde dat zij hun koren en hun nieuwe wijn in overvloed hadden.

9 In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen,

want U alleen, HEERE, doet mij veilig wonen.

Voor den opperzangmeester, op de Nechilôth.

Binnen de Bijbelse numerologie is vier het getal van de aarde, ofwel de door God geschapen materie.

Er waren vier grote divisies voor de mensheid die vertegenwoordigd werden door de vier levende wezens (Ez. 1:5), ofwel de vier “dieren” rondom de troon (Op. 4:6). Zij vertegenwoordigen heel de schepping.

Het vierde Bijbelboek is Numeri, wiens Hebreeuwse titel B’Midbar, “De Woestijn”, is. In symbolische zin stelt de woestijn de aardevoor. Op de Verzoendag werd de tweede bok (Christus) de woestijn in geleid door “een man die daarvoor gereed” staatom de zonde van het volk weg te nemen (Lev. 16:10, 21). Na Zijndoop op de Verzoendag werd Jezus dus door de Geest naar de woestijn geleid om door de duivel beproefd te worden. Dit gebeurde om de wet van de tweede bok te vervullen.

Aan het einde van Psalm 41 zien we dat de Psalm voor de opperzangmeester, op de Nechilôth, is. Nechilôth betekent “erfenissen”. Het heeft te maken met het beërven van de aarde (Mat. 5:5), te beginnen met onze eigen “aarde”, ons eigen “Kanaän”, ons beloofde land, d.i. het verheerlijkte lichaam. Daarom moeten de rechtvaardigen, alvorens zij de aarde beërven, op aarde getraind en gedisciplineerd worden. Dit geschiedt vaak door middel van lijden om hun geloof te testen. Daarom moest Israël in de woestijn beproefd worden (Ps. 95:8, Heb. 3:8), voordat zij het land Kanaän konden beërven.

Psalm 4 zet het gebed van de martelaren voort, wanthun stemmen klinken nog steeds. Het is de stem van een roepende in de woestijn tijdens een beproevingsperiode, zeggende:

“Als ik roep, verhoor mij, o God van mijn gerechtigheid! In de benauwdheid hebt U ruimte voor mij gemaakt. Wees mij genadig en luister naar mijn gebed. 3 Aanzienlijken, hoelang zult u mijn eer te schande maken? Hoelang zult u het lege liefhebben, de leugen zoeken? Sela”

Op aarde wordt Gods volk vaak onderdrukt, zeker wanneer zij geroepen zijn om te regeren. Zoals we al eerder vermeldden traint God Zijn regeerders altijd. Toch hopen zij op Gods belofte dat zij de aarde zullen beërven. Psalm 4:4 geeft deze hoop van de martelaren weer:

“Weet toch: de HEERE heeft Zich een gunsteling afgezonderd; de HEERE hoort als ik tot Hem roep. “

Het is een troost om te weten dat wanneer God vervolging van Zijn volk toestaat, dit niet komt omdat God vanwege de zonde boos op hen is. Het heeft als doel om hen te trainen en gebruikt de niet-overwinnaars hiervoor als “vaten des toorns” (Rom. 9:22, SV).

Koning Saul was zo’n “vat des toorns”, want hij werd geroepen om David door middel van vervolging te trainen en leerde hem om volkomen afhankelijk van God te zijn. Velen hebben moeite met het begrijpen van de wegen van God, maar het verhaal van David en Saul spreekt voor zich.

Psalm 4 eindigt met een beeld van het geloof van de rechtvaardige, waardoor hij in staat is om vredig in de woestijn te gaan slapen, wetende dat God hem beschermt. De woorden van David geven zijn eigen situatie weer, maar daarnaast portretteert het, het grotere beeld van de martelaren die vredig de slaap des doods slapen, vertrouwende op de opstanding en de beloning:

“In vrede zal ik gaan liggen en weldra slapen, want U alleen, HEERE, doet mij

veilig wonen. “

Het naschrift van Psalm 4 zegt: “Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Nechilôth”.

Nechilôth betekent “betreft erfenissen”. De meeste Bijbelvertalingen plaatsen deze verklaring als titel bij de volgende Psalm (Psalm 5). Het was echter bedoeld als naschrift van Psalm 4.

Het oude manuscript van de Psalmen bestond uit alle Psalmen die achter elkaar stonden pgetekend, zonder pauzes (spaties) ertussen. Na de Babylonische ballingschap van Juda, wisten de priesters niet waar zij de pauzes moesten plaatsen. Zodoende plaatsen zij het naschrift van Psalm 4 als titel van Psalm 5. Deze fout werd door dr. J.W. Thirtle geconstateerd (zie bijlage 64 in de Companion Bible”).

Het authentieke patroon kan gevonden worden in de liederen die opgetekend staan in Jesaja 38:9-20 en in het derde hoofdstuk van Habbakuk.

In beiden gevallen komt het adres aan de opperzangmeester aan het eindevan het lied, en niet aan het begin. Daarom hanteert de “Companion Bible” deze correctie van de Psalmen, waarmee “den opperzangmeester, op de Nechilôth” aan het einde van Psalm 4 wordt geplaatst.

Beide Psalmen van “Abel” (Psalm 3 en 4) hebben als centraal thema het conflict tussen de opstandelingen (goddelozen) en de rechtvaardigenover de erfenis. De opstandelingen slagen erin om het Koninkrijk voor een tijdje toe te eigenen, maar uiteindelijk keert David terug om het Koninkrijk van Absalom af te nemen. Zo zal Jezus ook terugkomen om het Koninkrijk van de hedendaagse toe-eigenaars af te nemen. Jezus zei dat de zachtmoedigen de aarde zullen beërven (Mat. 5:5). De gewelddadigen, die het Koninkrijk van God met geweld proberen te regeren, zullen uit hun dienst ontslagen worden (Mat. 21:43), samen met “Judas” (Hand. 1:20). Zij zullen “tandeloos” gemaakt worden en de ware erfgenamen van het Koninkrijk dienen.

--

1 De meeste Bijbelvertalingen plaatsen het naschrift van Psalm 4 aan het begin van Psalm 5, daarom vinden we het einde van Psalm 4 in Psalm 5:1.