|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Printable version |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
PSALM 5 KAÏN VERBANNEN; ABEL AANGENOMEN (GEN. 4:10) Overgenomen van: Berea Studies 1 Een Psalm van David 2 O HEERE, neem mijn redenen ter ore; versta mijn overdenking. 3 Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden. 4 Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken, en wacht houden. 5 Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren. 6 De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid. 7 Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man desbloeds en des bedrogs heeft de HEERE een gruwel. 8 Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid, in Uw vreze. 9 HEERE! Leid mij in Uw gerechtigheid, om mijner verspieders wil; richt Uw weg voor mijn aangezicht. 10 Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij. 11 Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U. 12 Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben. 13 Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen, als met een rondas. Voor den opperzangmeester, op de Neginôth, op de Scheminîth. [6:1, SV] Vijf is het getal van genade of gunst. Psalm 5 refereert aan het aangenomen offer van Abel. Het offer was namelijk een bloedoffer en op die manier een beeld van Jezus. Het spreekt van het feit dat alleen door het bloedoffer van Jezus Christus genade kan worden verleend. God nam het offer van Kaïn niet aan, maar dat van Abel wel (Gen. 4:4, 5). Kaïn bood een offer met een onrein hart aan en dit kwam tot uiting toen hij zijn broer vermoordde. Jezus zei in Mat. 5:23, 24: “Als u dan uw gave op het altaar offert en u zich daar herinnert dat uw broeder iets tegen u heeft, 24 laat uw gave daar bij het altaar achter en ga heen, verzoen u eerst met uw broeder en kom dan terug en offer uw gave.” Toen Kaïn zijn broer vermoordde werden al zijn gedachten en intenties van zijn hart aan ons allen geopenbaard. Zodoende werd hij een beeld van alle gewelddadige mensen op aarde die getracht hebben om hun autoriteit over anderen op een gewelddadige manier te vestigen. Deze Psalmen die over Abel gaan tonen het pad van de ware erfgenamen, dit in contrast met de gewelddadige toe-eigenaars. Psalm 5:5 zegt ons waarom God de goddelozen niet toestaat om binnen Zijn Koninkrijk te regeren: “Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren.” Psalm 5:10 zegt het volgende over de gevallen mens: “Want in hun mond is niets rechts, hun binnenste is enkel verderving, hun keel is een open graf, met hun tong vleien zij.” Dit gedeelte wordt in Romeinen 3:13 geciteerd als de beschrijving van de opstandige toe-eigenaars die Gods genade nodig hebben. Psalm 5:11 zegt: “Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U.” Toen Absalom in opstand kwam tegen zijn vader David, viel hij uiteindelijk volgens zijn eigen raad. 2 Sam. 17:14 zegt: “Toen zei Absalom, met alle mannen van Israël: Deraad van Husai, de Archiet, is beter dan de raad van Achitofel. De HEEREhad het echter zo beschikt om de goede raad van Achitofel te verijdelen, opdat de HEERE het kwaad over Absalom zou brengen.” Psalm 5 eindigt met de verzen 12 en 13, waarbij er het volgende over de volgelingen van David (en van Christus) wordt gezegd: “Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben. 13 Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen, als met een rondas.” Het naschrift van Psalm 5 zegt: “voor den opperzangmeester, op de Neginôth, op de Scheminîth.” Net zoals de vorige Psalm gaat het om de “Neginôth”, oftewel erfenissen – in het bijzonder over wie de erfgenamen van de aarde zijn. Maar dit naschrift voegt de zinsnede “op de Scheminîth” toe. De Concordantie van Strong zegt dat de Scheminîth waarschijnlijk een achtsnarige lier is, omdat de stam van het woord “acht” of “achtste” betekent, wat de Herziene Statenvertaling ook vermeldt (Ps. 6:1… bij snarespel, op “de Achtste”). Bullinger suggereert dat het aan de erfgenamen refereert, die “op de achtste dag besneden werden”. Beide opvattingen zijn waarschijnlijk correct. De wet van de eerstgeborene (Ex. 22:29-31) toont aan dat zij op de achtste dag aan God gepresenteerd moesten worden. De achtsnarige lier weerspiegelde die wet en kan gekoppeld worden aan “het lied van Mozes” (Ex. 15:1-18; Op. 15:3, 4). De betekenis is helder: het kijkt uit naar de dag waarbij de zonen van God de ware erfgenamen van de aarde zullen zijn, wanneer zij op de achtste dag (van het Loofhuttenfeest) aan Hem gepresenteerd worden. Zij zingen het “lied van Mozes” en het “nieuwe lied”. De achtste dag is daarom de tijd van genade in Psalm 5, dit omdat dit het nieuwe begin van een nieuwe dag in een nieuw leven is. De volheid van genade zal komen wanneer de zonen van God aan Hem op de achtste dag van het Loofhuttenfeest worden gepresenteerd. Deze presentatie van de zonen van God op de achtste dag van Loofhutten zal de laatste aanwijzing zijn dat de volgelingen van Kaïn (de opstandige toe-eigenaars) verbannen zullen worden en dat de volgelingen van Abel (de overwinnaars) bevestigd zullen worden als ware regeerders op aarde. Dit is de boodschap van Psalm 5 en van haar naschrift. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||