Zout wijst terug op de offergaven van het Oude Verbond.
Lev 2:13 En elke offergave van uw spijsoffer zult gij zouten, gij zult het zout van het verbond uws Gods aan uw spijsoffer niet laten ontbreken; bij al uw offergaven zult gij zout voegen.
Alle offers moesten gezouten worden, omdat zout de effecten van de dood stopt, het houdt berderf tegen. De dood is de eerste en de laatste vijand van God. Als zout de effecten van sterfelijkheid stopt, laat dit zien dat zout een beeld is van verzoening, want verzoening is het 'beëindigen van vijandschap', en brengt dus vrede.
Col 4:6 Uw spreken zij te allen tijde aangenaam [charis, 'genadevol'], niet zouteloos; gij moet weten, hoe gij aan ieder het juiste antwoord moet geven.
Onze manier van spreken moet te allen tijde genadevol zijn, verzoenend, om de band des vredes niet te verbreken (Efe 4:3).
Alle offers zijn afkomstig van de lagere aardse gewesten en zijn dus besmet met de dood. Ze hebben daarom een zekere vijandschap in zichzelf tegen de goddelijke natuur. Dus om het offer toch te kunnen gebruiken om het acceptabel te maken voor God (om het heilig te maken zoals God zelf heilig is), zodat het gebruikt kan worden om bijvoorbeeld verzoening te doen, moet de intrinsieke vijandschap verzoend zijn. Als we met iets aards iets willen bereiken bij God, bijvoorbeeld verzoening, rechtvaardiging, vergeving, etc., dan moet het 'gezouten' zijn.
Daarom zei Jezus ook dat wij als levende en heilige offers (Rom 12:1) zout 'in onszelf' moeten hebben (Mar 9:49-50). Het zout in onszelf is de verzoenende houding die Jezus Christus ook tentoonspreidde.
Mar 9:50 Het zout is goed; indien het zout echter zoutloos wordt, waarmede zult gij het smaak geven? Hebt zout in uzelf en houdt vrede onder elkander.
'Hebt zout in uzelf' betekent dat je probeert vrede te houden met alle mensen, voor zover het van jezelf afhangt (Rom 12:18).
Mar 9:49 Want een ieder zal met [Grieks: en, 'in'] vuur gezouten worden.
Onder het Nieuwe Verbond zijn wij de offers en als we een ‘levend, heilig, Gode welgevallig offer’ willen zijn, moeten wij gezouten worden om de vijandschap, die in ons vlees aanwezig is, te verzoenen. Niet eerder dan dat we de doop met vuur willen ondergaan kunnen we met zout gezouten worden. Het vuur is het middel, waarna we er gezouten uitkomen. Pas dan kunnen we gerekend worden tot het zout van de wereld, die vijandig staat tegenover het evangelie (en ons), maar wij niet tegenover hen. |