|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
De wetten van geestelijke oorlogvoering door Dr. Stephen E. Jones De Bijbelteksten in dit boekje komen uit de HERZIENE STATENVERTALING (HSV) tenzij anders aangegeven. Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan Originele titel: The Laws of Spiritual Warfare INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1: Volwassen worden Hoofdstuk 2: De aard van geestelijke oorlogvoering Hoofdstuk 3: De wetten van geestelijke oorlogvoering HOOFDSTUK 1 Volwassen worden “Maar dat wij, door ons in liefde aan de waarheid te houden, in alles zouden toegroeien naar Hem Die het Hoofd is, namelijk Christus.” Efeze 4:15 Het horen van Gods stem zorgt voor het geloof in ons (Rom. 10:17). Maar tot welk doel? Is geloof een einde in zich? Zal God ons, wanneer wij voor Hem verschijnen, meten volgens een geloofsmeter om zo ons geloof te bepalen en ons op basis van het aantal gehoorde woorden van God of de mate van ons geloof dat we vergaard hebben belonen? Nee, het praktische gevolg van geloof is geestelijke autoriteit en de daarbij behorende verantwoordelijkheden. Vandaar dat men op basis van hun werken geoordeeld wordt (Op. 20:12), dat hun gehoorzaamheid aan het gehoorde woord is. Wanneer iemand een woord van God ontvangt, gaat dit gepaard met de verantwoordelijkheid om gehoorzaam te zijn. Als iemand twijfelt of hij wel de autoriteit bezit om te doen wat God hem opdraagt te doen, laat hij dan mogen weten dat het woord zelf de autoriteit geeft om het te doen. Ongeacht of de persoon in kwestie nu wel of niet gehoorzaam is, is hij wel aansprakelijk jegens God. Vanwege deze reden moeten we ten eerste grondig onderzoeken of een woord wel of niet van God is. Dit kan gedaan worden door te zoeken naar een dubbele getuige, dat volgens de goddelijke wet (Deut. 19:15) alle waarheid en goddelijke openbaring bevestigt. Als we eenmaal zeker weten dat het een woord van God is, zijn wij aansprakelijk om aan Hem gehoorzaam te zijn. Vervolgens moeten wij het Vaderhart zoeken om te weten hoe we de woorden moeten vervullen op de manier zoals Jezus dit zou doen. De manier van gehoorzamen is al bijna net zo belangrijk als het gehoorzamen zelf. Zo kan iemand bijvoorbeeld een woord ontvangen om enige kritiek of berisping te uiten jegens een broeder in Christus. Een onvolwassen christen kan dan tot de broeder gaan en hem met het woord om de oren slaan. Een volwassen christen zal de broeder voorzichtig en zachtmoedig berispen, zoals Paulus in Gal. 6:1 ook voorschrijft. LIEFDE: DE MATE VAN GEESTELIJKE GROEI Als we door de geest van Christus gebruik leren maken van de autoriteit, zullen wij ook geestelijke volwassen worden. Groei wordt grotendeels gemeten aan onze liefdescapaciteit. In de Griekse taal van het Nieuwe Testament bestonden er drie of vier woorden die allemaal in het Nederlands met “liefde” vertaald zijn. Elk woord bezit echter een andere toepassing van liefde dat in ons het Nederlandse woord “liefde” niet tot uitdrukking komt. Het eerste woord ‘eros’ komt in wezen niet in het Nieuwe Testament voor. Het betekent fysieke aantrekkingskracht en is de laagste vorm van liefde – het is een egoïstische liefde die meer “ik heb je nodig”, in plaats van “ik hou van je” zegt. Een baby heeft geen mogelijkheden om zijn eisen aan de omgeving aan te passen. Een baby maalt er niet om of zijn moeder ’s nachts moe is – ja, zelfs niet of zij dood is! De baby kent alleen zijn eigen behoeften en eist dat hieraan wordt toegekomen. Het tweede woord is ‘phileo’ en betekent broederlijke liefde. Het is een grotere vorm van liefde die tot uitdrukking komt in broers en zussen binnen een gezin. Het is een juridische vorm van liefde, waarbij de mensen elkaar gelijk behandelen. Het is echter een 50/50 relatie, een op voorwaarden gebaseerde liefde die het idee van eerlijkheid bezit. Wanneer kinderen binnen een gezin opgroeien moet alles eerlijk gaan. Dat is het soort liefde die we vinden in phileo. Het derde woord is ‘agape’, de onvoorwaardelijke liefde die God ons door Jezus Christus laat zien. Deze liefde wordt het meest gekarakteriseerd door de verklaring in Rom. 5:6-10, waar de liefde (agape) van God wordt geopenbaard in het feit dat Christus voor de goddelozen stierf en Zijn vijanden met Zich heeft verzoend. Hij stierf dus niet nadat zij Hem gingen dienen en vrienden waren geworden, maar juist daar voorafgaand, toen zij nog goddeloos en vijandig waren. Hierdoor wordt de volwassen gelovige, de overwinnaar, gekarakteriseerd. Een nieuw gelovige die Pascha heeft ervaren door gerechtvaardigd te zijn door het geloof in het bloed van het Lam, wordt een christen genoemd. Maar in dat stadium van geestelijke ontwikkeling is zijn relatie met God voornamelijk zoals een baby tot zijn moeder. De baby heeft totaal geen idee hoe hij van zijn moeder moet houden. De baby heeft zijn moeder nodig. De baby reflecteert alleen op zichzelf en de moeder moet zijn behoeften tegemoetkomen. Wanneer christenen dingen van God of anderen gaan eisen, spreekt dit van onvolwassenheid. Wanneer een christen gaat groeien in geloof en gehoorzaamheid gaat leren, dan lijkt hij op een kind die de leeftijd bereikt waarin hij in staat is om gehoorzaam te zijn. Hij gaat de betekenis van “NEE” begrijpen. De Bijbelse term is: “U zult niet.” Net zoals een kind die de spullen van anderen leert te respecteren (in het bijzonder broers en zussen), moeten christenen die zich in dit stadium van geestelijke ontwikkeling bevinden eveneens de wet leren. De wet onderwijst de mens om de rechten van anderen binnen een juridische relatie te respecteren. Dit is phileo liefde. Dit is eveneens de ervaring van Pinksteren, dat het Bijbelse feest was waarbij men het verkrijgen van de wet onder aan de berg Sinaï herdacht. Wanneer een christen een bepaald niveau van geestelijke volwassenheid bereikt en hij de stem van God leert horen en gehoorzamen, gaat hij de ervaring van Israëls laatste feest in, namelijk die van Loofhutten. Dit de dimensie van agape liefde. De overwinnaars zijn zij die vergeven (Mat. 6:12 en 18:21-35). Zij koesteren geen wrok, want Lev. 19:18 zegt, “U mag geen wraak nemen of een wrok koesteren tegen uw volksgenoten, maar u moet uw naaste liefhebben als uzelf. Ik ben de HEERE.” Vanuit Deut. 32:35 hadden zij geleerd dat “aan Mij [God] komt de wraak en de vergelding toe”. In Rom. 12:19 citeert de apostel Paulus dit vers en voegt hij de verzen 20 en 21 eraan toen, “Als dan uw vijand honger heeft, geef hem te eten, als hij dorst heeft, geef hem te drinken, want door dat te doen, zult u vurige kolen op zijn hoofd hopen. 21 Word niet overwonnen door het kwade, maar overwin het kwade door het goede.” De oppervlakkige christen bevat dit principe niet. Er is echte geestelijke volwassenheid nodig om dit als levensmotto te hanteren. Elke religie kan de mens leren om van een goed mens te houden. De Joden wordt geleerd om van Mozes te houden en zelfs voor hem te sterven. En als zij dan moeten sterven dan zouden zij maar al te graag enkele vijanden van Mozes meenemen in hun dood. De moslims wordt geleerd om van Mohammed te houden, en velen zijn bereid om voor hem te sterven, want zij zijn van mening dat het een goed mens en een groot profeet was. Ook zij zouden eveneens maar al te graag enkele vijanden van Allah meenemen in hun dood. Vele christenen zijn bereid om voor Jezus te sterven, omdat ze geloven dat Hij God in het vlees en ook tenminste een goed mens was. En ook zij zouden helaas vele vijanden en andere ketters mee willen nemen in hun dood. Ten tijde van Mozes konden de magiërs van Egypte enkele wonderen van Mozes evenaren (Ex. 7:11, 22; 8:7, 18), maar er ontstond altijd een moment waar zij tekort schoten (Ex. 9:11). Dus alle religies in de wereld kunnen mensen leren om van anderen te houden, maar zij kunnen niet verder komen dan eros en phileo. Geen enkele religie kan de liefde van Christus evenaren, de liefde die agape genoemd wordt. Een dergelijke liefde is irrationeel. Hoevelen zouden sterven voor diegenen waarvan zij geloven dat zij goddeloos zijn? Hoevelen zouden sterven voor diegenen waarvan zij van mening zijn dat zij vijanden van hun God of vijanden van de stichter van hun religie zijn? Slechts degenen die de Bijbel overwinnaars noemt zouden een dergelijke daad verrichten. Voor alle anderen zou het irrationeel zijn om een dergelijke liefde te verwachten. Daarom is de God van liefde, zoals door Paulus in Romeinen 5 gedefinieerd, niet voor de oppervlakkige mens, noch voor de oppervlakkige christen. Het is gereserveerd voor hen die voorbij de ratio kunnen gaan en in de gedachte van Christus kunnen dringen. De liefde van God wordt op wiskundige wijze in de tabernakel van Mozes geopenbaard, waar wij de gouden lampenstandaard vinden die het licht van God en Zijn woord vertegenwoordigt. De lampenstandaard heeft een centrale zuil met zes armen, wat een totaal van zeven maakt. Op de lampenstandaard bevinden zich 22 amandelen, die de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet vertegenwoordigen – dat op zijn beurt weer het woord vertegenwoordigt, omdat uit letters alle woorden voortvloeien. De zeven armen en de 22 woorden vormen 22/7, een wiskundige breuk die pi (3,14) voorstelt. Pi is het belangrijkste kenmerk van een cirkel, want de omtrek van een cirkel is de diameter vermenigvuldigd door pi. Een cirkel stelt vanwege haar oneindige cyclus eeuwigheid voor. Pi zelf is de zestiende letter van het Griekse alfabet en zestien is het Bijbelse getal van liefde. Dus het “woord” dat de lampenstandaard uitbeeldt, wordt door slechts een woord samengevat: liefde. Liefde is eeuwig en is als het licht van de wereld. Pi is daarbij ook oneindig, dit omdat de breuk van 22/7 oneindig is. Het is 3,14159… en eindigt of herhaalt zich niet, zelfs niet binnen miljarden berekeningen die moderne computers ons hebben getoond. Het wordt daarom ook een irrationeel getal genoemd, omdat de liefde van God zelf voor de menselijke geest irrationeel is. De drie soorten van liefde komen eveneens overeen met de belangrijkste feesten van Israël: Pascha, Pinksteren en Loofhutten. Deze feesten stellen ons niveau van relatie met God voor en zodoende ook onze geestelijke groei. De agape liefde is dus de liefde die streeft om voorbij Pinksteren te gaan om het Loofhuttenfeest te ervaren. Het is daarom niet verrassend dat de laatste grootste dag van het Loofhuttenfeest, de achtste dag van dat feest, altijd op de 22e dag van de 7e maand viel. Wederom openbaart dit de 22/7 connectie met pi. Van tijd tot tijd zijn wij wel eens slachtoffer van slechte mensen of overheden. Het is daarom ook erg eenvoudig om haat te rechtvaardigen. Slechts weinigen zullen mild zijn met hun vijanden. Onze primaire reactie is om dergelijk kwaad en onrecht door het principe van wraak proberen te overwinnen. Christenen zullen dit uiteraard altijd vanuit “rechtvaardige verontwaardiging” doen. Een treffend voorbeeld hiervan is de Amerikaanse reactie op de verwoesting van de Twin Towers op 11 september 2001. Vele mensen eisten wraak en waren niet bereid om in plaats van wraak te nemen, het onrecht aan te pakken waardoor een dergelijke aanval op de eerste plaats werd uitgelokt. Het is gebruikelijk voor overheden – maar ook voor de kerk zelf – om een opstand neer te drukken en om alle opstanden onder de aanname dat geen enkele vijand of burger het recht heeft om in opstand te komen of met geweld mag protesteren, te verbrijzelen. Maar onrecht is de broeiplaats voor ongenoegen en door de niet gewelddadige protesten te negeren wordt het frustratiegevoel en woede onder de niet-overwinnaars aangemoedigd. President Bush kwam de wraakzuchtigen tegemoet, dit zelfs met heel veel steun vanuit de christelijke gemeenschap. Maar hij heeft nooit geprobeerd om het onderliggende probleem van onrecht die de Israëli’s over de Palestijnen met hulp van Amerika hadden gebracht op te lossen (zie ons boek “De strijd om het geboorterecht”). In plaats daarvan koos hij ervoor om kwaad met nog meer kwaad te vergelden. Het idee van het kwade door het goede naar voren te brengen zou belachelijk zijn geweest, zelf in de ogen van de meeste christenen. Maar aan de andere kant zijn veel christenen geestelijk nog niet erg volwassen. Zij zijn daarvoor veel te rationeel en te praktisch ingesteld. De irrationele overwinnaars zijn in de minderheid. Daarom wordt deze methode van het overwinnen van het kwade ook amper gehanteerd of zelfs onderwezen met enig echt begrip binnen de hedendaagse kerk. Het christendom dat de kerk uitdraagt verschilt op dit gebied zeer weinig met andere religies die de waarde van wraak onderwijzen. Dit komt hoofdzakelijk omdat de meeste christenen niet echt de gedachte van Christus kennen en dus ook niet weten hoe ze agape liefde moeten uitdragen. HET DOOR ERVARING LEREN BEGRIJPEN Geestelijke groei wordt eveneens gemeten aan het begrip dat alleen verkregen kan worden door levenservaring. Wanneer wij leren om Zijn stem te horen zal God vaak woorden spreken die wij niet begrijpen. Of misschien denken wij dat wij ze begrijpen, om er na een tijdje achter te komen dat wij ze helemaal niet begrepen. God onderwijst altijd en vanaf het begin moeten wij aannemen dat onze wegen niet Zijn wegen zijn, noch zijn Zijn gedachten onze gedachten (Jesaja 55:8). Als dit wel het geval zou zijn, zou het voor God niet nodig zijn om ons te onderwijzen, want wij zouden alles dan al weten. Daarom is ons huidige begrip – als studenten van Christus – gebrekkig of onvolwassen en is verandering of verschuiving genoodzaakt. Vanwege deze reden zegt Spr. 3:5, “Vertrouw op de HEERE met heel je hart, en steun op je eigen inzicht niet.” Begrip is belangrijk, maar het begrip moet wel volgens de gedachte van Christus zijn. Dit is het soort begrip dat komt na het volgen van de leiding van de Heilige Geest en het dagelijks horen van Zijn stem. Dit bedoelde Salomo toen hij Spr. 4:5-7 schreef, “Verwerf wijsheid, verwerf inzicht, vergeet niet een van de woorden van mijn mond en wijk er niet van af. 6 Verlaat de wijsheid niet en zij zal je bewaren, heb haar lief en zij zal je beschermen. 7 Het beginsel van wijsheid is: verwerf wijsheid, en bij alles wat je verwerft: verwerf inzicht!” Iemand hoeft niet per se iets te begrijpen voordat hij gehoorzaamt. Maar als hij eenmaal gehoorzaam is geweest geeft God op een zeker moment altijd begrip, want dat is namelijk een van de belangrijkste doelen van gehoorzamen. Telkens wanneer God spreekt en elke keer wanneer wij gehoorzamen, doen wij ervaringen op. Die ervaringen zijn ontworpen om ons begrip te schenken, of om onze perceptie te verschuiven naar een richting waarmee wij de wegen van God beter gaan begrijpen. Daarom is iemands begrip van de geest van Christus een manier waaraan we de geestelijke groei kunnen meten. HET OMVERWERPEN VAN DE AFGODEN VAN HET HART Ten derde kan geestelijke groei gemeten worden aan het aantal afgoden van het hart die in onze geest omvergeworpen zijn. Vanwege deze reden raden wij het aan om eerst ons boek “Gods stem horen” te lezen, alvorens u dit boek gaat lezen. Het eerste boek is ontworpen om ten eerste aan te tonen dat God inderdaad tot de mens spreekt en ten tweede hoe u Gods stem kunt gaan horen in uw leven. Het tweede hoofdstuk heet “Horen zonder afgoden”. De Bijbel heeft veel te zeggen over het concept van afgoderij in het hart en welk effect dit heeft op de mogelijkheid om God te horen. Wanneer men nog niet de strijd is aangegaan met de afgoden in het hart en de vleselijke manier van het opvatten en het bezien van de vijanden (of Gods vijanden), zal een dergelijk persoon waarschijnlijk uitkomen bij het uitspreken van vervloekingen, in plaats van het verlossen van hen die vervloekt zijn. Hun geestelijke conditie zal dan in plaats van beter, juist slechter worden en de wereld zal door al die pogingen en inzet geen betere plaats worden. Dit boek over geestelijke oorlogvoering is meer praktisch dan theoretisch ingesteld. Het heeft alles te maken met wat iemand heeft gehoord, in plaats van het ontwikkelen van de mogelijkheid om te horen. Er zijn mensen die het bestaan van het daadwerkelijk horen van God afdoen – terwijl, zoals Psalm 19 illustreert, iedereen op een bepaald niveau Gods stem hoort. Sommigen ontbreekt het aan vertrouwen wanneer zij Zijn stem horen. Anderen hebben juist meer vertrouwen dan dat ze zouden moeten hebben. Sommigen koesteren nog ernstige afgoden in hun hart die voor hen verborgen zijn, waardoor hun begrip wordt vertroebeld. Enkelen hebben de HEERE lang genoeg gevolgd om de wijsheid en het begrip te ontwikkelen die ervoor gezorgd heeft dat zij waardevolle activa in het Koninkrijk van de hemel zijn geworden. VOLWASSEN CHRISTENEN EN IJVERIGE CHRISTENEN Een volwassen christen is niet hetzelfde als een ijverig christen, ook wel zeloot. Een zeloot staat vaak bekend als een fanaat. Een zeloot is iemand met een gedeeltelijk begrip van een situatie en van het Woord van God, maar daarbij wel in staat om voor zijn doel te sterven of iemand om te brengen die hem belemmerd zijn doel te behalen. Het is een goede zaak om standvastig in God en de waarheid te geloven, maar zonder geestelijke volwassenheid zullen dergelijke zeloten meer kwaad dan goed doen. Zonder de mogelijkheid om mensen en situaties door de ogen van God te zien zullen geloofsbelijdenissen een veel te belangrijke plaats in gaan nemen en zal dit zich verheffen boven de mens. Zeloten offeren mensen op het altaar van hun geloofsbelijdenis. Zij rechtvaardigen verwoesting op grond van het eerst moeten uitdrijven van kwaad alvorens er iets goeds opgebouwd kan worden. Maar in de praktijk houdt de verwoesting echter nooit op en wordt het goede nooit opgebouwd. Door heel de geschiedenis heen hebben mensen oorlogen van uitroeiing gevoerd, eerst vanaf een kant waarbij een ieder binnen bereik werd gedood, en vervolgens ging de andere kant hun voorbeeld volgen. Het communisme onder Lenin en Stalin heeft de midden en bovenklasse van Rusland verwoest om de natie zodoende onder haar eigen model van socialisme op te bouwen. Miljoenen Oekraïense boeren werden voor “het grotere goed” tot stervens toe uitgehongerd. Aan het einde werd dit in hun eigen ogen altijd gerechtvaardigd. Tot welk goed heeft dit geleidt? Aan het einde van de twintigste eeuw is het communisme tot een ideologisch falen geworden. Maar het communistische experiment had alreeds miljoenen mensen vermoord en heeft voor veel lijden en onderdrukking gezorgd. De excuses kunnen haar slachtoffers nu niet opnieuw tot leven brengen. Men zou verwachten dat christenen, die de woorden van Jezus in de evangeliën kunnen lezen, in staat zouden zijn om de vleselijke manier van het kwade te overwinnen zouden ontwijken. De kerk in de vierde eeuw n.Chr. begon deze vleselijke wegen echter over te nemen binnen hun geloofsbelijdenissen. De orthodoxe geloofsbelijdenissen binnen de “heersende stroming van het christendom” werden niet bepaald door gebed of het horen van Gods stem. Vanaf de eerste concilie in 325 n.Chr. die de leer van de drie-eenheid vaststelde, tot alle latere concilies die de precieze natuur van Christus probeerde te bepalen, waren het de vleselijke methoden die de norm vormden. De achterkamerpolitiek, de dreigementen en de schandalen droegen veel meer bij aan de geloofsbelijdenissen van de kerk dan de goddelijke openbaring dit had moeten doen. De methoden waardoor de orthodoxe “waarheid” binnen de concilies van de vierde eeuw en verder werd bevestigd, heeft ervoor gezorgd dat de geloofsbelijdenissen zijn vergiftigd. Het is vergelijkbaar met een vlieg die de soep bederft. Zelfs als de feiten correct waren, is toch niets zonder de Heilige Geest waarheid. De Waarheid is een Persoon – geen opsomming van feiten of geloofsbelijdenissen. Waarheid is een openbaring en geen politiek statement. In 382 n.Chr. schreef Gregorius van Nazianze, een van de meest geëerde bisschoppen van de vroege Kerk, kort na de oecumenische concilie het volgende, “Om de waarheid te zeggen ben ik geneigd om elke vergadering van bisschoppen te vermijden, omdat ik nog nooit heb meegemaakt dat een synode tot een goed einde kwam, of het kwaad werd gemeden in plaats van vergroot. Want binnen die vergaderingen (en ik ben niet van mening dat ik mij zelf hierbij te sterk uitdruk) hebben onbeschrijfelijke gedrevenheid en ambitie de overhand, en is het makkelijker voor iemand om zichzelf als rechter te poneren om van anderen kwaad te spreken, dan te trachtten om het kwade te overwinnen. Om die reden heb ik mijzelf ook teruggetrokken en vind ik slechts in eenzaamheid rust in mijn ziel.” [uit “History of te Christian Church”, Vol. 3, pag. 347, van Philip Schaff.] Vervolgens plaatst Philip Schaff op dezelfde pagina de volgende opmerking, “Toch blijft er binnen de vele ongunstige beelden van de bisschoppen en synodes in zijn tijd genoeg over om alle illusies van hun smetteloze zuiverheid te ontkrachten … In de vijfde eeuw werd het er eerder slechter dan beter op. Bij de derde algemene concilie in Efeze in 431, stemden alle aanwezigen ermee in dat die schaamteloze intrige, de onbarmhartige lust naar veroordelen en grof geweldpleging net zo aanwezig was als in de befaamde roversconcilie van Efeze in 449 …” Hoewel deze concilies in de gemeenschappelijke zin geen openlijke oorlogsverklaringen waren, waren zij weldegelijk op dezelfde vleselijke politiek gebaseerd die men binnen de wereld kan vinden. Het toont heel duidelijk aan dat als een mens als een groot kerkleider bekend staat en goed kan onderwijzen, dit niet automatisch betekent dat hij geestelijk volwassen is. Daarom is dit boek ook geen theologie om mensen de exacte natuur van Christus te leren en de relatie tussen zijn aardse lichaam en Zijn goddelijkheid uit te leggen. Wanneer iemand van mening is dat hij in zijn vleselijke geest de exacte natuur van Jezus Christus kan verklaren, dan zou hij volwassen moeten zijn in geloof en anderen de ruimte moeten geven om met hem van mening te verschillen, zelfs als hun opvatting “verkeerd” zou zijn. HOE OM TE GAAN MET MENINGSVERSCHILLEN? Petrus en Paulus verschilden van mening. Ook Jakobus verschilde van mening met Paulus. Toch waren zij allen standvastige gelovigen en schreven zij, door goddelijke inspiratie, verschillende gedeelten van het Nieuwe Testament. Het lijkt er slechts op of ze tegengesteld zijn. Er is geestelijke volwassenheid voor nodig om van twee op het oog lijkende verschillen de waarheid van beide kanten te zien. Als wij bijvoorbeeld Romeinen 4:1-5 met Jakobus 2:21-24 vergelijken dan zullen onvolwassen gelovigen in verleiding te komen om een kant te kiezen, alsof er tussen de apostelen een religieuze oorlog heeft gewoed. Paulus citeert Gen 15:6 om aan te tonen dat het geloof van Abraham de basis van zijn rechtvaardiging was. Jakobus citeert hetzelfde vers en toont aan dat Abraham niet alleen door geloof was gerechtvaardigd, maar door een combinatie van geloof en werken. Welke apostel had nu gelijk? BEIDEN! Paulus liet de wortel van rechtvaardiging zien, dat geloof is. Jakobus liet ons zien dat het in de praktijk niet genoeg is om met de mond het geloof te omhelzen. Dit kan iedereen doen. Echt geloof is geen dood “belijden van geloof”. Iemand moet een doener van het woord zijn, in plaats van slechts een hoorder (Jakobus 1:22). Het Hebreeuwse woord ‘shama’ betekent zowel “horen” als gehoorzamen”. Als iemand zegt dat hij God heeft gehoord, maar Hem niet gehoorzaamt, dan heeft hij in wezen niets gehoord. Gehoorzaamheid is het bewijs dat iemand inderdaad heeft gehoord. Enkelen zullen Paulus lezen en hem verkeerd begrijpen. Dergelijke mensen zullen wetteloos worden, denkende dat Paulus de wet wegdoet en ‘werken’ (d.w.z. gehoorzaamheid) veracht. Maar Paulus zegt geen enkele keer dat gehoorzaamheid onbelangrijk is. Hij maakte slechts onderscheid tussen rechtvaardiging en heiliging. Paulus maakte onderscheid tussen Pascha en Pinksteren. Pascha betekent dat iemand door het geloof in het bloed van het Lam gerechtvaardigd is. Pinksteren is gehoorzaamheidstraining, dat Israël aan de voet van de berg Sinaï, de plek waar de wet gegeven werd, begon te leren. Maar de weg naar het Beloofde Land moet altijd langs Sinaï leiden, dit is namelijk het Bijbelse patroon. Beide feestdagen zijn belangrijk. Daarom heeft Paulus het bij het juiste einde wanneer hij zegt dat iemands rechtvaardiging door geloof, apart van werken, komt. Ook Jakobus heeft het bij het juiste einde door te zeggen dat iemand niet kan zeggen te geloven als hij wetteloos is, waarbij hij tracht om vanuit Egypte meteen naar het Beloofde Land te gaan zonder voorbij Sinaï te komen. Er is hier geen sprake van tegenspraak. Men moet Paulus en Jakobus beide lezen om de balans van waarheid te kunnen opmaken. Men moet, om de hele waarheid in deze zaak te weten, de verzoening van Paulus en Jakobus begrijpen. De geestelijk volwassen gelovige zal bidden om de waarheid in beide geschriften te vinden. Hij zal niet de ene aanhangen en de ander verachten. Sommige Bijbelcritici zijn niet in staat geweest om beide opvattingen te verzoenen, waardoor ze onderwijzen dat God twee onverenigbare betekenissen van rechtvaardiging heeft – de leer van rechtvaardiging door werken (voor de Joden) en de leer van vrije genade voor alle anderen. Een dergelijke leer maakt het voor een Jood onmogelijk om gerechtvaardigd te worden, want geen enkele Jood is volmaakt. Allen hebben gezondigd (Rom. 3:23), alle Joden daarbij inbegrepen. Als deze rechtvaardiging op werken is gebaseerd, dan is hij voor altijd verloren. Een dergelijke leer lijkt wetteloze christenen eveneens een schoon geweten te geven. Zij denken dat wanneer zij de vrije gave van genade die Jezus Christus biedt hebben aangenomen, zij nu vrij zijn om Gods wet met volle immuniteit te overtreden. Zij zondigen opdat de genade toe zal nemen (Rom. 6:1). Dit is slechts een voorbeeld van hoe christenen kunnen verschillen (of ten minste lijken te verschillen) in hun denken. Maar dit boek is niet bedoeld om deze verschillen op te lossen. Pas wanneer wij tot volle wasdom naar het beeld van Christus zijn gekomen, zullen wij met elkaar verschillen. De apostelen zelf verschilden van elkaar. Dit boek heeft als doel om geestelijke groei te promoten, zodat christenen wat barmhartiger zullen zijn jegens hen die met hen van mening verschillen. Het is niet nodig om de leer van onze tegenstanders te verwoesten. De wereld dient een open forum te zijn. Wanneer iemand een opvatting heeft, dan moet hij vrij zijn om deze uit te drukken en hierover met anderen in discussie kunnen gaan. In het beste geval moeten zij, wanneer zij met elkaar van mening verschillen, in staat zijn om een beroep te doen op de goddelijke rechtbank en een antwoord van God Zelf ontvangen. Onze verschillende meningen komen grotendeels voort uit het gebrek aan de mogelijkheid om Gods stem te horen. En het komt door het gebrek aan liefde waardoor wij verdeeld blijven. HOOFDSTUK 2 De aard van geestelijke oorlogvoering “Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten.” Efeze 6:12 Vaak leidt God geestelijk volwassen gelovigen tot het bedrijven van geestelijke oorlogvoering. Dit betekent niet dat een ieder die dergelijke oorlogvoering bedrijft geestelijk volwassen moet zijn, maar het betekent wel dat wie mensen ook tot de strijd brengt zelf een bepaalde mate van geestelijke groei moet bezitten. Het is noodzakelijk dat een dergelijke leider de mogelijkheid bezit om zonder tussenkomst van afgoderij in het hart Gods stem kan horen. Anders ontstaat er een slachtofferrisico die voor God simpelweg onacceptabel is. Het verhaal van de slag om Ai in Jozua 7 toont aan dat Israël de slag verliest en er 38 slachtoffers aan overhoudt, allemaal vanwege een zonde binnen het kamp (Jozua 7:1). In dit geval was het niet de schuld van Jozua, omdat een van de mannen van Juda wat goud en zilver en een kleed had meegenomen na de slag om Jericho. De omgekeerde les die we hieruit kunnen leren is deze: wanneer een slag op basis van volmaakte gehoorzaamheid na goddelijke openbaring wordt gevochten, zullen er geen slachtoffers vallen. Dit geldt voor een fysieke strijd met legers en ook binnen een geestelijke strijd tegen geestelijke machten van het kwaad. Vanwege deze reden moeten we de oorlogswetten uit Deut. 20 bestuderen, want deze passage legt de basis van geestelijke oorlogvoering neer. Toch moeten we, voordat we dit hoofdstuk gaan bestuderen, benadrukken dat oorlog voeren niet de eerste optie van God is, noch is het Zijn volmaakte wil. Hij is een God van liefde en de redenen dat Hij Israël in het Oude Testament de strijd in stuurde, kunnen niet gebruikt worden om welke hedendaagse oorlog dan ook te rechtvaardigen. De opdracht van God ten tijde van Jozua om de Kanaänieten uit te roeien wordt vaak gebruikt (misbruikt) om talloze oorlogen te rechtvaardigen, inclusief de kruisvaarders in de Middeleeuwen. Het wordt eveneens gebruikt om de Israëlische mishandeling en onderdrukking van het Palestijnse volk van de laatste 50 jaar te rechtvaardigen. De kerk heeft lang benadrukt dat Christus bij Zijn eerste komst een Vredevorst was, maar meent dat Hij bij Zijn tweede komst als een Oorlogsvorst zal komen om al Zijn vijanden uit te roeien. Op deze manier stemt de kerk overeen met de Joden wat betreft het karakter van de komende Messias. Beide geloven dat Hij met een ander karakter zal komen dan bij Zijn eerste verschijning. Maar in realiteit zal Hij als een Leeuw met het hart van een Lam komen. Het karakter van Christus is een combinatie van de Leeuw en het Lam. Hij is almachtig als de Leeuw, maar Hij gebruikt die macht met het karakter van een Lam. WAAROM VERWORP JUDA JEZUS ALS KONING De Joden verwachtte een veroverende Messias naar de ordening van Jozua, die de opdracht had gekregen om het land Kanaän te veroveren en haar inwoners aan het zwaard te rijgen. Zij wilden een Messias die de Romeinen door militaire macht, vergezelt met wonderen, zou omverwerpen. Jezus kwam echter als Vredevorst, in plaats van als veroverende krijger. Vanwege deze reden verwierpen zij Hem als Messias. In “History of the Jews”, Vol II, pag. 162 schrijft prof. H. Graetz over dit Joodse standpunt, In Jezus zagen de zeloten geen heroïsche daden, zo spoorde hij bijvoorbeeld zijn volgelingen niet aan om Rome te haten, maar pleite hij voor vrede en in zijn minachting voor de mammom vermaande hij hen om zich gewillig te onderwerpen aan de Romeinse tollenaars … Deze verrassende eigenaardigheden, die het vooringenomen idee over de Messias leken tegen te spreken, zorgde ervoor dat de verheven en geleerde klasse Hem als tegenstander ging zien en hij werd door hen dan ook niet met vriendelijkheid in Jeruzalem onthaald. Het volk keek uit naar een andere Jozua of David, ofwel een grote militaire commandant die het ijzeren koninkrijk van Rome zou omverwerpen. Er was echter een erg belangrijke waarheid die het volk niet over God wist. Zij realiseerden niet dat Jozua zelf ook GEEN militaire veroveraar zou zijn geweest als het volk onder Mozes aan God gehoorzaam was geweest. Hij haatte de Kanaänieten niet meer dan dat Jezus de Samaritanen haatte. De enige reden waarom God Israël het fysieke zwaard gaf om dat eerste “Koninkrijk van God” te vestigen, was omdat het volk het zwaard van de Geest onder aan de berg Sinaï had verworpen. Toen God bij de berg Sinaï verbaal tot het volk sprak en zij allen Zijn stem hoorden, hadden zij Zijn stem verworpen (Deut. 4:12). Zij waren bevreesd en hadden hun harten verhard voor het horen van de stem van God (Ps. 95:7-11; Heb. 3:7-11). Zij renden allen weg en vertelden Mozes dat hij maar alleen de berg op moest gaan en vervolgens terug moest keren om hen te vertellen wat God had gezegd (Ex. 20:19). Deze grote gebeurtenis, waar iedereen de mogelijkheid had om de stem van God te horen, werd later als het “wekenfeest van de eerstelingen of de tarweoogst” gevierd (Ex. 34:22). Vele jaren later werd het in de Griekse taal “Pinksteren” genoemd. Het punt is dat de Israëlieten ten tijde van Jozua Pinksteren verwierpen en zij zodoende het zwaard van de Geest weigerden. Hadden zij dit zwaard wel aangenomen, dan hadden zij Kanaän en de rest van de wereld kunnen bekeren. Zodoende werd dit zwaard de mens tot aan Handelingen 2 ontnomen. In Handelingen 2 werd Pinksteren eindelijk vervuld en werd het zwaard van de mond geopenbaard toen alle mensen de stem van God in hun eigen taal hoorden. Aan de voet van de berg Sinaï aanbad het volk het gouden kalf, met als resultaat dat de Levieten hun fysieke zwaard hanteerden om 3000 man te doden (Ex. 32:28). Wat zou er gebeurd zijn als de Levieten het zwaard van de Geest tot hun beschikking hadden gehad? Kijk maar naar Handelingen 2. De 120 discipelen in de bovenkamer waren bereid om de stem van God te horen. God gaf hen het zwaard van de Geest, dat het Woord uit de mond als een scherp zwaard is (Op. 19:15). Dit is het zwaard dat Paulus in Ef. 6:17 aanhaalt, “En neem de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord.” De discipelen namen hun geestelijke zwaarden mee uit de bovenkamer en gebruikten deze bij 3000 man in de straten onder hen. Hand. 2:41 laat ons het resultaat zien: “Zij nu die zijn woord met vreugde aannamen, werden gedoopt; en ongeveer drieduizend zielen werden er op die dag aan hen toegevoegd.” Dit is wat er aan de voet van de berg Sinaï gebeurd zou zijn, als de Levieten betere wapens hadden gebruikt. Maar hun weigering om de stem van Jezus Christus te horen, die vanuit het vuur tot hen sprak, beroofde hen om dit betere en meer effectieve wapen te gebruiken. Dit is eveneens het wapen van Christus, want in Op. 19:15 lezen we, “En uit Zijn mond kwam een scherp zwaard, opdat Hij daarmee de heidenvolken zou slaan. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren staf. En Hij treedt de wijnpersbak van de wijn van de grimmige toorn van de almachtige God.” Dit alles laat ons zien waarom Jezus niet als een veroveraar, maar als een Vredevorst kwam. Het verklaart waarom Jezus (Yashua of Jozua) niet in het beeld van de Oudtestamentische Jozua leek te passen. De reden waarom Jozua een fysiek zwaard verkreeg was NIET omdat God van bloedvergieten houdt. Het was NIET omdat God de Kanaänieten haatte. Het kwam zelfs NIET omdat de religie van Kanaän zo goddeloos was. De schuld lag bij Israël voor het weigeren om Gods stem te horen. Het enige wat ze toen nog hadden was een bot wapen dat nooit de ziel van de geest kon scheiden of de overleggingen en gedachten van het hart kon oordelen (Heb. 4:12). De Joden ten tijde van Jezus konden dit niet begrijpen. Daarom keken zij uit naar een andere Jozua met een bebloed zwaard waarmee al hun “vijanden” en onderdrukkers gedood zouden worden. Zij hadden geleerd dat men hun naaste moest lief hebben en hun vijand moest haten (Mat. 5:43). Het evangelie van het haten van de Romeinen en Samaritanen was een zeer aangenomen leer. Het haten van de vijand was volgens hun standaard een deugd, dit omdat zij de geest van God niet kenden. Zij vormden God volgens hun BEELD van Hem, volgens hun vleselijk begrip van Zijn karakter. Zelfs de discipelen werden met deze denkwijze besmet. Toen zij in Lukas 9 via Samaria naar Jeruzalem reisden, stonden de Samaritanen (hun “vijanden”) het niet toe dat zij in een bepaald dorpje zou verblijven. Vers 54 zegt, “Toen de discipelen Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt U dat wij zeggen dat er vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren, zoals ook Elia gedaan heeft?” Dit leek hen, voor het afwijzen van de Messias, een logische oplossing. Want als Elia hiertoe in staat was, dan zou het wel een morele en rechtvaardige oplossing zijn om een verontwaardigde God wiens eer was aangetast tevreden te stellen. Maar Jezus reageerde hier anders op. De verzen 55 en 56 zeggen ons, “Maar Hij keerde Zich om, bestrafte hen en zei: U beseft niet wat voor geest u hebt, 56 want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden. En zij gingen naar een ander dorp.” Elia had in het Oude Testament inderdaad vuur van de hemel geroepen, dat vervolgens drie groepen van 50 man, samen met hun aanvoerders, verteerde. Dit besloeg een totaal van 153 mannen. Dit betekende echter niet dat het juist was om het vuur van de hemel in het Nieuwe Testament te roepen. Onthoudt dat Israël, vanwege het weigeren van het zwaard van de Geest, slechts een fysiek zwaard over had om strijd mee te leveren. Maar ons is een beter zwaard geschonken. Jezus is niet gekomen om de mens met vuur te verteren, maar om een vurige doop van de Heilige Geest te brengen. Het vuur in het Oude Testament kreeg in het Nieuwe Testament een nieuwe toepassing. Dit soort vuur verteert “het vlees”, maar schenkt de mens het leven. Wat in het Oude Testament dood is, is in het Nieuwe Testament leven. De wapens in het Oude Testament waren vleselijk. Onze wapens zijn geestelijk. In 2 Kor. 10:4, 5 lezen we, “De wapens van onze strijd zijn immers niet vleselijk, maar krachtig door God, tot afbraak van bolwerken. 5 Want wij breken valse redeneringen af en elke hoogte die zich verheft tegen de kennis van God, en wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus.” De voorbeelden uit het Oude Testament moeten gezien worden als Bijbelse beelden en afschaduwingen, in plaats van letterlijke modellen voor het gedrag van een christen. De 153 mannen die door het vuur van Elia stierven vertegenwoordigen de zonen van God die later door het vuur gedoopt zouden worden. Zij zijn dezelfde als de 153 grote vissen die discipelen na de opstanding van Jezus vingen (Joh. 21:11). Na een hele nacht aan de linkerkant (dat oordeel vertegenwoordigt) van de boot gevist te hebben, draagt Jezus hen op om aan de rechterkant (genade) te vissen. Toen zij dit deden werden zij vissers van mensen. Hosea 1:10 spreekt van de “zonen van God”. De Hebreeuwse term is “beni ha elohim”. Sinds elke Hebreeuwse letter ook een getal is kan men de getallen van elke letter binnen een woord of zin optellen om zo haar numerieke waarde te berekenen. De numerieke waarde van beni ha elohim is 153. Hierdoor wordt in wezen de geestelijke betekenis van 153 geopenbaard. Dus toen Elia’s vuur de 153 mannen verteerde was dit een Oudtestamentisch beeld van de doop van vuur die neerdaalde op de zonen van God. Het was niet bedoeld om letterlijk te nemen als model voor het christelijke gedrag. Daarom berispte Jezus Zijn discipelen voor hun vleselijke denkwijze. Zij die Jezus WEL ontvingen verkregen het zwaard van het Woord en gingen uit om de wereld door de kracht van het goddelijke vuur dat op de Pinksterdag over hen heen werd gestort te veroveren. Zij die weigerden om Jezus Christus en Zijn gave van Pinksteren aan te nemen bleven denken dat het fysieke zwaard acceptabel was om tegen Gods “vijanden” te gebruiken. Zij zaten er compleet naast. Zij die de woorden van Jezus geloofden volgden een nieuw pad. Zij verkondigden het woord. Door middel van de doop “doodden” zij mensen en zij riepen over deze bekeerde mensen een Pinkstervuur van de hemel uit. Helaas ging in die tijd Pinksteren verloren en bekeerden vele zich weer tot het fysieke zwaard in hun vleselijke ijver om mensen door geweld te bekeren. WAT NU ALS JEZUS ALS MESSIAS WAS AANGENOMEN? Er is historische bewijs dat als Juda als volk Jezus als Messias had aangenomen, Rome haar zonder enig bloedvergieten onafhankelijk had verklaard. Rond het jaar 200 n.Chr. schreef de Romeins christelijke advocaat Tertullianus een brief genaamd “Apology” aan de heersers van het Romeinse Rijk, waarin hij aan hen Jezus presenteerde. Een “Apology” (verontschuldiging) was trouwens geen brief waarbij vergeving werd gevraagd voor een fout. Een “Apology” is een brief waarin voor een bepaald persoon of positie wordt gepleit. In dit geval hield Tertullianus een pleidooi waarin hij zei dat de Romeinse keizer in Jezus Christus geloofde. In hoofdstuk 21 schreef hij, “Al de dingen deed Pilatus aan Christus; die hierdoor zelf een overtuigd christen werd, hij zond een bericht over Hem tot de heersende keizer, in zijn tijd was dit Tiberius. En de keizers hadden ook in Christus geloofd als de keizers niet van belang waren voor de wereld of als de christenen keizers konden worden.” Met andere woorden, Tertullianus zegt ons dat Pilatus al een christen was toen hij keizer Tiberius informeerde over de kruisiging en opstanding van Jezus. In hoofdstuk 5 van zijn “Apology” gaat Tertullianus verder, “Vervolgens ontving Tiberius, in wiens tijd de christelijke naam ontstond, de informatie over de gebeurtenissen, die heel duidelijk de goddelijkheid van Christus naar voren brachten, uit Palestina. Hij legde de zaak aan de Senaat voor, waarin hij zijn voorkeur voor Christus naar voren bracht. Omdat de Senaat om een dergelijk voorstel niet had gevraagd, verwierp zij het voorstel, waarbij zij met wraak dreigde jegens alle beschuldigers van christenen.” Hier zien wij dat toen keizer Tiberius de brief van Pilatus over Jezus las, hij overtuigd werd dat Jezus een god moest zijn. Het was in die tijd binnen het Romeinse Rijk gebruikelijk om verschillende goden en haar religies te erkennen. Daarom stelde Tiberius aan de Senaat voor om Jezus als een van de goden van het Rijk te erkennen. De Romeinse wet stelde echter dat alleen de Senaat het recht had om een voorstel in te dienen om een nieuwe god in overweging te nemen. Omdat in dit geval Tiberius zelf het voorstel indiende, verwierp de Senaat dit voorstel. Wij weten uiteraard dat deze Romeinse verwerping een onderdeel was van het plan van God. Maar als Juda Jezus als Messias en Koning had aangenomen, is het zeker dat Pilatus Jezus onder heel andere omstandigheden had ondervraagd. Pilatus zou nog steeds een christen zijn geworden. Hij zou aan keizer Tiberius hebben geschreven, want het was zijn taak om de keizer over zulke gebeurtenissen te informeren. De keizer had dan, na aanbeveling van Pilatus, ongetwijfeld Jezus zelf willen ondervragen. Jezus zou de reis naar Rome hebben gemaakt, aan de Senaat zijn voorgesteld en ik ben van mening dat zij erg onder de indruk van Zijn wijsheid, liefde, nederigheid en wonderlijke tekenen zouden zijn geweest. Zij zouden snel hebben gerealiseerd dat Jezus niet slechts “een van de goden” zou zijn die officieel erkend moest worden. Ik ben van mening dat Rome als christelijke natie zou zijn uitgeroepen en dat de heidense volken hun valse goden zouden hebben weggedaan. Ik ben van mening dat Juda, samen met alle andere volken, vrijkwamen. Of dat alle volken waarover Rome heerste aan Jezus Christus, de Koning der koningen, werden geschonken. Wij weten uiteraard dat niets van dit tot het eigenlijke plan van God behoorde. God had een Pinkstertijdperk voorbestemd, dat als een overgang zou dienen tussen het Oudtestamentische koninkrijk (het beeld) en het uiteindelijk Koninkrijk van God (het tegenbeeld). Pinksteren zou erin falen om het Koninkrijk ten volle te openbaren, want het is voorbestemd dat het volmaakte Koninkrijk door het Loofhuttenfeest in de toekomende eeuw (of tijdperk) wordt geopenbaard. Het was eveneens noodzakelijk dat Jezus als Offer voor de zonde verraden en gedood zou worden. Daarom was Zijn eerste komst niet bedoeld om ons de volkomen openbaring van het Koninkrijk te schenken, maar om een overgangstijdperk (Pinkstertijdperk) te vestigen. Dit tijdperk dient ertoe dat de heersers van God getraind worden in het horen van Zijn stem en het gehoorzamen van Hem als trouwe slaven, opdat zij in plaats van tirannen, koningsknechten zullen worden. Eveneens leren zij, door op Jezus Christus, de Vredevorst te zien, de geest van God kennen en gaan zij inzien dat ondanks dat Hij binnen de oude orde bloedvergieten instelde, dit in wezen niet het hart van God is. Door te kijken naar “wat er gebeurd had kunnen zijn” in zowel de tijd van Jozua als in de tijd van de eerste komst van Jezus, kunnen wij zien hoe de vredevolle methode van het veroveren van de wereld door Jezus erg goed had kunnen werken, als het tenminste de bestemde tijd zou zijn geweest. Maar het was in die tijd slechts het begin van het Pinkstertijdperk. Toch is het principe ook vandaag de dag toepasbaar en toont het ons de wijze waarop Gods Koninkrijk tot alle volken in het Loofhuttentijdperk en daar voorbij zal worden verspreid. Bloedvergieten is niet het ultieme wapen van de gelovige – en zeker niet voor de overwinnaar. Op die manier zullen de overwinnaars de wereld in onze tijd onder de zalving van het Loofhuttenfeest niet overwinnen. De geopenbaarde zonen van God (Rom. 8:19) zullen de wil en het karakter van Jezus Christus in de wereld weerspiegelen. Hierdoor zal een wereldwijde “opwekking” ontvlammen, en het zal dan niet lang duren om de gehele wereld onder de voeten van Jezus Christus te brengen. Dit alles zal echter gebeuren door liefde en niet door bloedvergieten, want wij bezitten een beter zwaard. In die tijd zal er uiteraard wel bloed worden vergoten, maar dit zal worden gedaan door degenen die niet dezelfde zwaarden als wij bezitten. Het is belangrijk om in deze kwestie Gods gedachte te kennen, anders zullen we onder een Oudtestamentisch model geestelijk oorlog voeren en zullen we in dit proces bloeddorstig worden. HOE WE REIN GEESTELIJK VOEDSEL MOETEN ETEN Om op juiste wijze geestelijk oorlog te voeren, dat de potentie bezit om zowel de wereldgeschiedenis als de levens van individuen te veranderen, moet men weten hoe het woord dat God schenkt “gegeten” en verwerkt moet worden. In deze kwestie zijn de voedselwetten van Leviticus 11 cruciaal. 1. Dieren Er zijn vier basiscategorieën van voedselwetten die ons leren hoe we rein geestelijk voedsel moeten eten. Ten eerste de reine dieren in Lev. 11:3, “Alle dieren met gespleten hoeven, waarvan de hoef in tweeën gespleten is en die bovendien bij de dieren horen die herkauwen, die mag u eten.” Als u een woord van God ontvangt, is dit nog niet bevestigd als waarheid totdat u een dubbele getuige ontvangt. Zoals we kunnen lezen in Deut. 19:15, “bestaat” alle waarheid op aarde op basis van een dubbel getuige, “Eén enkele getuige mag tegen niemand opstaan met betrekking tot enige ongerechtigheid of tot enige zonde, bij elke zonde die men ook zou kunnen doen. Op de verklaring van twee getuigen of op de verklaring van drie getuigen staat de zaak vast.” In 2 Kor. 13:1 haalt Paulus dit met de volgende woorden aan, “Dit is de derde keer dat ik naar u toe kom. In de mond van twee of drie getuigen zal elke zaak vaststaan.” Als men een woord van de HEERE ontvangt moet men dit serieus nemen, maar het moet niet meteen worden bestempeld als bevestiging totdat het daadwerkelijk door een dubbele getuige wordt bevestigd. Dit is een goddelijke wet. God heeft dit zo ingesteld zodat wij te weten kunnen komen wat de waarheid is en zodat wij weten WANNEER wij hiernaar moeten handelen. In Gen. 41:32 lazen wij het verhaal van hoe Jozef de dromen van farao interpreteerde betreffende de zeven overvloedige jaren die gevolgd zouden worden door de zeven jaar van hongersnood: “Dat de farao deze droom twee keer gekregen heeft, is omdat de zaak bij God vaststaat [Heb. koon, “rechtop zetten, opzetten, vestigen”] en God Zich haast om die uit te voeren.” Hieruit zien wij dat de dubbele getuige tot farao niet alleen het woord als waarheid bevestigde, maar dat het ook de timing aangaf – God zou het spoedig gaan uitwerken. De eerste getuige alarmeert ons tot de waarheid, aannemend dat het werkelijk een woord van God is. De tweede getuige zegt ons dat de tijd aanstaande is dat het geschieden zal of dat wij ernaar moeten handelen. Net zoals de reine dieren met gespleten hoeven, bestaat het woord op een dubbele getuige. En zij die het woord door een van Zijn dienaren van God verkrijgen moeten er door de mond van de dubbele getuige naar handelen. Elke prediker die erop staat dat zijn volgelingen zijn woorden zonder een dubbele getuige (over het algemeen de Bijbel zelf) aannemen, biedt een onrein woord aan. Een ieder die een woord hoort en niet om een innerlijke getuige door de Geest bid, maakt dit woord tot een onrein ding. Ten tweede moet het dier “herkauwen”. Reine dieren grazen en later herkauwen zij hun eten in de schaduw van een boom. God schiep dergelijke dieren voor ons om zo aan ons het principe van woordmeditatie te illustreren. Dit is de betekenis van sela binnen de Psalmen. Voedsel en andere zaken werden gewogen door hen aan een schaal te hangen (de balans opmaken). Vandaar dat sela dus “ophangen of wegen” betekent. Het is een woord dat een pauze binnen de muziek van de Psalmen aanbrengt, waardoor het de mensen de tijd geeft om de betekenis van de woorden te wegen. De verkondiger van het woord moet de mensen de tijd geven om het woord te overwegen (mediteren), want zo wordt het woord een rein woord. Iemand kan naar een vergadering of conferentie gaan en vele nieuwe waarheden tot zich nemen (grazen), maar vervolgens moet diegene naar huis keren en “herkauwen”. Op deze manier wordt het woord door de wet van de dubbele getuige rein en wettelijk. 2. Vissen De volgende categorie voedsel binnen de voedsel wetten zijn de reine vissen. In Lev. 11:9 lezen we, “Dit mag u eten van al wat in het water leeft: alles wat in het water, in de zeeën en in de beken vinnen en schubben heeft, dat mag u eten.” Mosselen, oesters, garnalen en andere schaaldieren zijn niet opgenomen binnen de lijst van rein voedsel, zij zijn namelijk geschapen om het water van de zee te zuiveren. Zij voeden zich met afval en vuil om zo de zee schoon te houden. Dit is hun natuurlijke, door God gegeven taak. De vinnen van de reine vissen dienen tot richtingsbestudering. Dit leert ons dat als we rein geestelijk voedsel eten, we goddelijke besturing (d.w.z. leiding) nodig hebben. We moeten door de Heilige Geest geleid worden. Zonder deze leiding is de Bijbel slechts een nietszeggend boek. Zonder de Heilige Geest zijn we overgeleverd aan ons eigen geweten om zo de juiste handelingskoers of ons eigen geloof te bepalen. Toch is het hart van de mens niet in staat om waarheid voort te brengen, ongeacht het aantal geleerde feiten. Feiten zijn slechts dode dieren, terwijl de Waarheid een levend Persoon is. Ten tweede moeten vissen schubben bezitten om als rein te worden bestempeld. Schubben dienen ter bescherming en zijn het “schild” van de vis. Dit leert ons dat we de hele wapenrusting van God aan moeten doen om ons zo te verzekeren dat we het reine woord eten. In Ef. 6:10-17 zegt Paulus ons, “Verder, mijn broeders, word gesterkt in de Heere en in de sterkte van Zijn macht. 11 Bekleed u met de hele wapenrusting van God, opdat u stand kunt houden tegen de listige verleidingen van de duivel. 12 Want wij hebben de strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van de duisternis van dit tijdperk, tegen de geestelijke machten van het kwaad in de hemelse gewesten. 13 Neem daarom de hele wapenrusting van God aan, opdat u weerstand kunt bieden op de dag van het kwaad, en na alles gedaan te hebben, stand kunt houden. 14 Houd dan stand, uw middel omgord met de waarheid, en bekleed met het borstharnas van de gerechtigheid, 15 en de voeten geschoeid met bereidheid van het Evangelie van de vrede. 16 Neem bovenal het schild van het geloof op, waarmee u alle vurige pijlen van de boze zult kunnen uitblussen. 17 En neem de helm van de zaligheid en het zwaard van de Geest, dat is Gods Woord.” Paulus koppelt dit schild specifiek aan geestelijke oorlogvoering. Laat me, in het verlengde hiervan, aanduiden dat het doel van dit schild en deze oorlogvoering niet ingezet wordt in de gebruikelijke oorlog tegen vlees en bloed. Het zwaard is niet ontworpen om het lichaam van de mens te doden, maar om het “vlees” te doden, dit betekent: de vleselijke houding en opvattingen die niet van God zijn. De schoenen zijn “de bereidheid van het Evangelie van VREDE”, niet het Evangelie van oorlog en bloedvergieten. Zonder een volwassen agape onvoorwaardelijke liefde zal iemand deelnemen aan geestelijke oorlogvoering met als doel om de waargenomen vijanden te verwoesten, in tegenstelling tot het aannemen van de houding van Christus, die bereid was om te lijden voor het onrecht en zelfs te sterven voor diezelfde vijanden. 3. Vogels De derde categorie van rein voedsel zijn de vogels in de lucht. Hiervan lezen we in Lev. 11:13-19. Er worden voorbeelden gegeven, maar geen bijzonder principe dat een onderscheid maakt tussen rein en onreine vogels. Daarom moeten we dit door de leiding van de Geest begrijpen. Door naar deze vogels te kijken, merken we op dat het allemaal aaseters zijn. Zij eten dode dingen op de weg of in het bos, maar ook ongedierte en andere kleine dieren. God schiep hen in deze staat om ziekte te voorkomen door het land schoon te houden van rottende dieren. Het zijn eveneens vleeseters en zij voeren het bloed van hun prooi niet af voordat ze het opeten. In deze hoedanigheid leert de wet ons om niet bloeddorstig te zijn – dat is: eten wat uit zichzelf sterft, zonder dat het bloed nog afgevoerd moet worden. Lev. 17:10-15 spreekt hierover, want het leven (letterlijk, de ZIEL) is in het bloed, en vanwege deze reden werd het bloed aangeboden als een verzoening voor onze zielen. Het moest worden uitgestort op de grond, in plaats van te worden opgegeten door de mens. Uiteindelijk moest het bloed van Jezus Christus op de grond worden uitgestort als verzoening voor de zonde. Jesaja 53:12 zegt dat Hij Zijn ziel tot in de dood uitstortte. Omdat de ziel in het bloed is, stelt Zijn bloed dat op de grond werd uitgestort Zijn ziel voor. In Johannes 6:51-58 zei Jezus dat om het eeuwige leven te verkrijgen een ieder van Zijn vlees moest eten en Zijn bloed moest drinken. Voor de Joden is dit een schande, dit omdat zij Zijn bedoeling uiteraard niet zien. Hij bedoelde dat de mensen de woorden die Hij sprak moesten “eten” en van Zijn leven moesten “drinken” – dit is: zij moeten in Hem geloven en Zijn voorbeeld volgen. In sommige culturen consumeren mensen het bloed van hun vijanden of van wilde dieren, denkende dat zij hierdoor meer kracht verkrijgen of de ziel van hun vijand consumeren. Dit is zelfs volgens de Nieuwtestamentische standaard onwettig (Hand. 15:29). In Ezechiël 35:6 werd het volk van Edom of Idumea getuchtigd omdat zij bloeddorstig waren: “daarom, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Voorzeker, Ik zal u tot bloed maken en bloed zal u achtervolgen. Omdat u het bloedvergieten niet hebt gehaat, zal bloed u achtervolgen.” Edom betekent “rood” en was eveneens de bijnaam van Ezau (Gen. 36:8). Zijn naam lijkt erg op Adam, dat “rossig” betekent. Het Hebreeuwse stamwoord is dam, dat “bloed” betekent. Daarom wordt de “bloedakker” waar Judas begraven is Akeldama genoemd (Hand.1:19). De geest van het vlees stamt van de oude man Adam af en komt tot uitdrukking door de daden van Edom. Het zal je keer op keer als Judas verraden. Begraaf het daarom waar het hoort. Geestelijke oorlogvoering is voor hen die niemand haten. Het is weggelegd voor hen die, net zoals Jezus, zelfs van Judas kan houden en hem zijn “vriend” kan noemen (Mat. 26:50). Het is voor de vredestichters (Mat.5:9) en niet voor hen die het koninkrijk met geweld en willen verkrijgen. Het is voor hen die de schoenen van de bereidheid van het Evangelie van VREDE dragen. Elke wet schreeuwt dit van de daken. Laat ons daarom oren hebben om te horen wat de Geest tot ons zegt. 4. Insecten De laatste categorie van rein voedsel wordt gevonden in Lev. 11:20-23, dat insecten zoals de krekels en sprinkhanen behandeld: “Alle gevleugelde insecten die op vier poten gaan, zijn voor u iets afschuwelijks. 21 Maar deze mag u wel eten van alle gevleugelde insecten die op vier poten gaan en die naast hun poten een stel springpoten hebben om daarmee over de grond te springen.” Dit spreekt van onvolwassen gelovigen, zij die nog “op vier poten gaan”. Geestelijke baby’s kruipen nog steeds op de grond. Hoewel deze staat van elk insect voor de mens afschuwelijk is, zijn zij toch rein wanneer zij in staat zijn om te springen. Vele kerkorganisaties zijn ontworpen om de mensen van geestelijke groei te weerhouden, want zij zijn erachter gekomen dat hoe meer mensen gaan groeien, zij eerder met hun leiders zullen gaan discussiëren over hun geloofsbelijdenissen en leringen. Het is voor een denominatie gemakkelijker om hen onvolwassen en onwetend te houden, waardoor zij op zijn hoogst de “melk” van het woord verkondigen – dit is de boodschap van redding. Het koor krijgt elke week het evangelie te horen, en de mensen komen uit plichtsbesef naar de kerk, in plaats van met de verwachting om werkelijk iets te leren. Velen komen slechts om deel te nemen aan de sacramenten die ontworpen zijn om hun huidige staat van kinderen van God te handhaven, terwijl hen jaar op jaar niets nieuws wordt geleerd. Zelf een pietepeuterig hapje niet groter dan het vlees aan een insect kan al rein vlees zijn, als het tenminste enig voedingsmiddel bezit. Het is rein als het ontworpen is om de mens hoger te laten springen. Het kan echter in onrein voedsel veranderen wanneer het ontworpen is om de mensen onvolwassen te houden, waardoor zij op vier poten blijven gaan. Maar zij die het verlangen hebben om hemelwaarts te springen zijn rein door Zijn woord (Joh. 15:3). Deze laatste categorie van rein voedsel relateert specifiek aan het niveau van geestelijke groei die noodzakelijk is om deel te nemen aan geestelijke oorlogvoering. Geestelijke oorlogvoering is niet voor hen die ernaar verlangen om onvolwassen te blijven. Als zelfs een onvolwassen gelovige in staat is om zijn ogen hemelwaarts op te slaan en van de aarde begint los te komen, dan kwalificeert hij zich om deel te nemen aan geestelijke oorlogvoering, hoewel ik wel aanbeveel dat hij de leiding van een ander volgt, iemand die meer volwassen is en een dergelijke roeping heeft. HET LEGER EN DE BESCHERMING VAN GOD Laat me ten eerste zeggen dat het GEEN zonde is om een soldaat in het leger te zijn. Het is uiteraard niet het beste beroep, maar het is ook geen zonde. In deze wereld bestaat weldegelijk de realiteit die het leger noodzakelijk maakt. Het is niet alleen noodzakelijk omdat er slechte mensen in de wereld zijn, maar ook omdat de christenen niet het niveau van geestelijke volwassenheid en vertrouwen hebben om te geloven dat God hun natie in wezen zonder de hulp van het leger kan beschermen. Daarom stelt de mens in de wereld waar het geloof onvolmaakt is hun vertrouwen op het leger als bescherming. Het feit is dat zelfs in de tijd van het Oude Testament God het belang van militaire macht voor Zijn rekening nam. God onderwees het volk heel helder om in plaats van op militaire strategie, op goddelijke bescherming te vertrouwen. In Deut. 17:14-20 vinden we de goddelijke instructies die een koning van Israël diende te volgen. Slechts een paar koningen nam hier notie van, waardoor het profetisch werd van hoe de Koning der koningen Israël en de wereld zou regeren. Vanwege zijn volmaakte staat volgde Jezus altijd Zijn eigen wet, want Hij was de Wetgever die tot Mozes sprak. Deut. 17:16 biedt ons één van de goddelijke instructies voor koningen: “Maar hij mag voor zichzelf niet veel paarden aanschaffen en het volk niet laten terugkeren naar Egypte om veel paarden aan te schaffen, omdat de HEERE tegen u gezegd heeft: U mag nooit meer langs deze weg terugkeren.” In vroege tijden werden paarden voor de cavalerie gebruikt. Degene die de meeste paarden bezat had een groot voordeel in de oorlog. Tegenwoordig rijdt de cavalerie in gepantserde tanks. Maar God zegt dat elke koning die op “paarden” vertrouwt, uiteindelijk zijn natie terug naar Egypte leidt – dit betekent dat hij het volk weer in slavernij brengt. Dit zal samengaan met een “wapenwedloop”. Amerika kent een dergelijke wapenwedloop, en haar wapens hebben gezorgd voor een groot verlies van de individuele vrijheid. Deze staat is nu volledig ontplooid met het stichten van de “Department of Homeland Security” in het kielzog van 11 september 2001, de verwoesting van de Twin Towers in New York. Door Amerikaanse burgers die zich verzetten tegen de overheid te reclasseren als “vijandelijke strijders”, in plaats van criminelen, zijn zij in staat om burgers zonder rechtszaak of proces vast te zetten. Als deze uitvinding ongecontroleerd blijft, zal het zorgen dat hierdoor steeds meer Amerikaanse burgers worden ingesloten. Jesaja toont ons dat ditzelfde probleem zich ook in zijn tijd voordeed. In Jesaja 30 zegt de profeet beginnende in vers 1, “Wee de opstandige kinderen, spreekt de HEERE, om een plan te maken, maar niet van Mij uit; om een verdrag te sluiten, maar niet vanuit Mijn Geest; het is om zonde op zonde te hopen. 2 Zij gaan om af te dalen naar Egypte – maar naar wat Mijn mond spreekt, vragen zij niet – om zichzelf in veiligheid te brengen bij de macht van de farao, en om hun toevlucht te zoeken in de schaduw van Egypte. 3 Maar de macht van de farao zal u tot schaamte zijn, en de toevlucht in de schaduw van Egypte tot schande.” De profeet sprak over een natuurlijke neiging om veiligheid in bewapening te zoeken, in plaats van in berouw en gehoorzaamheid tot God te keren. Jesaja zei dat het vertrouwen in iemands oorlogswapens ervoor zorgde dat het volk weer in de slavernij van “Egypte” zou gaan verkeren. Het volk had de goddelijke wet verworpen met als resultaat dat het oordeel van God over Israël aanstaande was. Maar in plaats van berouw te tonen kozen zij ervoor om zich te wapenen tegen het goddelijke oordeel “om zonde op zonde te hopen”. Opnieuw lezen we in de verzen 12 en 13, “Daarom, zo zegt de Heilige van Israël: Omdat u dit woord verwerpt, op onderdrukking en bedrog vertrouwt en daarop steunt, 13 daarom zal deze misdaad voor u zijn als een zakkende, wijder wordende scheur in een hoge muur; plotseling, in een ogenblik, komt de breuk ervan … 16 U zegt: Nee! Te paard zullen wij vluchten. Daarom zúlt u vluchten. En op snelle paarden zullen wij rijden. Daarom zullen uw achtervolgers ook snel zijn.” Hier maakt de profeet duidelijk dat hij spreekt over het vertrouwen stellen op paarden uit Egypte, en niet zozeer op Egypte zelf. Het volk was niet van plan om af te reizen naar Egypte. Egypte was slechts het symbool van onderdrukking. Toen Israël op paarden ging vertrouwen om zo hun bescherming vast te stellen, in plaats van berouw te tonen voor hun wetteloosheid, werd het volk in slavernij gebracht. Zo is dit vandaag de dag ook het geval. Het is noodzaak voor Amerika om berouw te tonen en de gebeurtenis op 11 september 2001 was een zeer belangrijk teken dat de hand van Gods bescherming van Amerika is geweken. Maar in plaats van berouw te tonen besloten de Amerikaanse leiders om zichzelf te beschermen tegen de vijanden die God tegen hen had opgeworpen om ze te oordelen. Zoals Jesaja al zei hoopte zij zonde op zonde. Ze hebben besloten om meer wapens te verkrijgen vanuit het grote “industrieel militaire complex” (zoals president Eisenhower dit eens noemde). God zei dat een dergelijke denkwijze hen in slavernij onder “Egypte” zou brengen. Daarom werden Amerikaanse burgers opgepakt en opgesloten zonder van een misdaad beschuldigd te worden. De overheid werd het recht geschonken om telefoons af te tappen en huizen of zaken te onderzoeken zonder een bevelschrift. De basisvrijheid die de Amerikaanse grondwet hen in het begin had gegeven is nu volledig kwijt geraakt. Dit alles geschiedde door een christelijke president die door christenen werd gesteund! Oftewel, hij was iemand die de mens en de christenen in het algemeen vertegenwoordigde. Christenen zijn wetteloos geweest en het waren de christenen die in de voorhoede stonden om meer bommen en wraak tegen de “Arabische terroristen” te eisen. Door een vreemde speling van het lot leek het erop dat de niet-christenen meer karakter toonden dan de christenen! Dezelfde passage, die met Jesaja 30:18 begint, profeteert de oplossing voor het probleem. Het zegt dat de dag zal komen waarop God Zijn Heilige Geest als regen op de aarde zal zenden (dit is de vroege en late regen zoals deze in Joël 2:23 aangehaald wordt, dat met de uitstorting van de Geest geassocieerd wordt). Jesaja 30:25 zegt, “Er zullen op elke hoge berg [natie] en elke verheven heuvel [kleine natie] beken zijn en waterstromen, op de dag van de grote slachting, wanneer de torens zullen vallen.” Ik ben van mening dat dit vers sprak over de verwoesting van de Twin Towers op 11 september 2001, want die gebeurtenis markeerde, zoals de tijd zal aantonen, een keerpunt binnen de wereldgeschiedenis. Hoewel het afschuwelijk was, zegt Jesaja toch dat het een teken is dat God spoedig de regen van de Heilige Geest zal gaan uitstorten. Dit is het goede nieuws, want Gods oordelen treffen nu Amerika om het hart van het volk te veranderen. Maar zonder een ware uitstorting van de Geest zal hun hart niet veranderen, want alleen de Heilige Geest kan het volk het doel van goddelijk oordeel aantonen. Alleen door dit te zien kan het volk berouw tonen voor hun wetteloosheid en kan zij God gaan gehoorzamen. In Israël zijn er twee regenseizoenen. De “vroege regen” valt in oktober, rond de tijd van het Loofhuttenfeest. De “late regen” valt in april en mei, tussen Pascha en Pinksteren. Deze regenseizoenen profeteren over twee historische momenten waarbij de Heilige Geest op aarde wordt uitgestort. In Handelingen 2 was de Pinksteruitstorting van de Geest de late regen. Maar vandaag de dag kijken we uit naar de vroege regen van het Loofhuttenfeest. De verwoesting van de Twin Towers was naar mijn mening een primair teken dat wij ons nu in de “tijd” bevinden waarin de Geest op een grotere manier op alle vlees zal worden uitgestort. Dat is het goede nieuws van Jesaja. Maar ondertussen is er ook het slechte nieuws dat de Amerikaanse overheid ons terug tot de slavernij in “Egypte” leidt. Jesaja 31 gaat verder, “Wee hun die afdalen naar Egypte om hulp, die steunen op paarden, vertrouwen op strijdwagens, omdat er zoveel zijn, op ruiters, omdat die zeer machtig zijn, maar die geen acht slaan op de Heilige van Israël en de HEERE niet zoeken … 3 want de Egyptenaren zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest.” Het Hebreeuwse woord voor paard is ‘sus’. Het wordt in het Hebreeuws met twee letters gespeld. Het zijn twee dezelfde letters, namelijk ‘samech’. Een samech betekent letterlijk steun of ondersteuning. Een paard is dus een dubbele ondersteuning in oorlogstijd. Het probleem is echter dat het een vleselijke ondersteuning is, want “hun paarden zijn vlees en geen geest”. De Hebreeuwse naam van Jezus was Yah-shua, dat “redding” betekent. Daarnaast bestaat er een zeer interessante oorsprong van Zijn naam, dat Iesous is, waar wij de naam Jezus van afleiden. In het Hebreeuws zou de naam YAH-SUS het paard van Yahweh betekenen. Dit is de Hebreeuwse naam die in het Grieks wordt vertaald als Iesous. In het Nederlands vertalen wij dit weer als JEZUS. De naam van Jezus is letterlijk een Hebreeuws woord en betekent het paard van God, het symbool van redding (Yahsua). Laten wij ons vertrouwen van redding dan niet op vleselijk paarden, maar op Jezus stellen. HOOFDSTUK 3 De wetten van geestelijke oorlogvoering Eerder toonden wij aan dat het leger een noodzakelijk kwaad is in een tijdperk waarbinnen de mens de betere en scherpere wapens van de Heilige Geest heeft verworpen. Daarnaast lijkt in de ogen van een ongehoorzame natie die wenst vrij te blijven, maar vanuit Gods optiek wel wetteloos is, militaire paraatheid een noodzaak. Hoewel dergelijk militaire macht voor een tijdje succesvol lijkt te zijn, daar waar het ons beschermt tegen de vijand, kan het een natie niet lang beschermen tegen het goddelijke oordeel. De enige echte verdediging die een natie veilig stelt, zowel intern als extern, is vertrouwen in God hebben en Zijn wetten gehoorzamen. Deze wetten strekken ver voorbij de Mozaïsche wet (als deze correct begrepen en toegepast wordt). Zij moeten geïnterpreteerd worden door de tradities die bepaald zijn door de profeten en door het voorbeeld van de geschiedenis die in geschiedenis boeken, zoals Koningen en Kronieken, staat opgetekend. Maar het meest belangrijk is dat de wet begrepen moet worden vanuit de ogen van de Wetgever Zelf – Jezus Christus. In Zijn Bergrede gaf Jezus ons enkele voorbeelden van hoe de religieuze leiders in zijn tijd de wet verkeerd interpreteerden. Jezus onderwees de wet op correcte wijze en toonde door Zijn leven (en dood) hoe het begrepen moest worden. De oorlogswetten kunnen in Deuteronomium 20 gevonden worden. Dit zijn de basisregels van zowel militaire oorlogvoering als geestelijke oorlogvoering. Als een volk genoodzaakt is om oorlog te gaan voeren of hier voorbereidingen voor te treffen, dan dienen zij de wet in Deuteronomium 20 te volgen. Als iemand op gelijke wijze geroepen wordt om bij te dragen aan geestelijke oorlogvoering, dan dienen zij ditzelfde hoofdstuk te bestuderen en moeten zij het door het hart van Jezus Christus begrijpen. VOORONDERSTELLINGEN In Leviticus 26 en Deuteronomium 28 vertelde God aan Israël dat als zij ongehoorzaam aan en opstandig tegenover God werden, God over hen een oordeel zou brengen. Als laatste oordeel zei God dat Hij ervoor zou zorgen dat vreemde volken Israël zouden veroveren en onderdrukken totdat zij berouw toonde over hun wetteloosheid. Dit moest God in werkelijkheid al 6 keer binnen alleen het boek Richteren al doen. Deut. 28:49 zegt, “De HEERE zal een volk van ver weg tegen u doen opkomen, van het einde van de aarde, zoals een arend aan komt zweven; een volk waarvan u de taal niet verstaat.” In zulke gevallen is het bestrijden van vijand NIET de oplossing. De oplossing is berouw tonen. De oplossing is NIET bidden tot God om ons te zegenen in de oorlogsvoering tegen de vijand, zodat wij zullen overwinnen. De oplossing is berouw tonen. We leren hiervan dat wanneer God vijanden tegen ons opzet om ons te oordelen voor het opzij schuiven van Zijn wet en wij geen berouw tonen, wij dan ook geen recht hebben om een zegen van God te verwachten ten tijde van oorlog. Een dergelijke oorlog zou alleen zonde op zonde hopen. Daarom is het belangrijk dat wij de vooronderstellingen begrijpen die inherent zijn aan deze oorlogswetten in Deuteronomium 20. Deze instructie veronderstelt dat de natie goddelijk is. Dit betekent dat het veronderstelt dat de natie de wet van God heeft geadopteerd, in plaats van dat zij haar eigen wetten schept. Pas als een natie gehoorzaam is aan God, bezit het het recht om een beroep te doen op God voor bescherming en overwinning van de slag. Binnen Nederland heeft men dat recht al heel lang geleden verspeeld. Op het moment dat de wetgevende macht veronderstelde het recht te hebben om wetten op te stellen die tegen de goddelijke wet ingingen, verloren zij het recht op goddelijke bescherming. Het maakt helemaal niet uit of de minister-president wel of geen christen is. Zolang onze natie mensen naar de gevangenis stuurt, in plaats van dat ze hun slachtoffer terugbetalen (Ex. 22:1-4), hebben we geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang de natie het toestaat dat ouders hun ongeboren of half geboren kind mogen vermoorden hebben wij geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang onze natie het toestaat dat mannen en vrouwen overspel mogen plegen of met immuniteit homoseksuele relaties mogen hebben, hebben wij geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang wij de mens de vrijheid geven om pornografie te distribueren hebben wij geen recht om onder God vrij te zijn. Zolang wij onze politieke leiders het recht verschaffen om valse getuigen op te roepen onder het mom van nationale veiligheid hebben wij niet het recht om onder God vrij te zijn. Deze en vele andere zaken zijn de redenen dat God Zijn beschermende hand van ons aftrekt. En waarom zullen wij, wanneer Hij dit doet, bidden dat Hij in oorlogstijd aan onze kant zal staan? Verwachten wij van God dat Hij ons zal helpen om ons in de wetteloze staat te laten verblijven? Waarom hechten wij zo veel waarde aan de vrijheid om ongehoorzaam aan en opstandig tegen God te zijn? Dit zijn de vooronderstellingen van de oorlogswetten. De wetten die we in Deuteronomium 20 kunnen vinden, veronderstellen dat de oorlog rechtvaardig is. Het veronderstelt dat God geen vijand tegen ons opzet om ons te oordelen voor onze eigen zonde. Pas dan, wanneer dit eenmaal duidelijk is, en dan alleen hebben wij het recht om in oorlogstijd God een zegen te vragen. Ditzelfde geldt ook voor geestelijke oorlogvoering. LAAT DE BEVREESDEN THUIS BLIJVEN Het eerste wat God in Deuteronomium 20:1-4 zegt is dat niemand gedwongen moet worden om mee te vechten. In het verlengde hiervan zou dus ook niemand gedwongen in dienst moeten. Militaire dienstplicht is on-Bijbels. “Wanneer u ten strijde trekt tegen uw vijanden, en u ziet paarden en strijdwagens, een volk dat groter is dan u, wees dan niet bevreesd voor hen. Want de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft geleid, is met u. 2 En als u zich vlak voor de strijd bevindt, moet het zó zijn dat een priester naar voren komt om tot het volk te spreken. 3 Hij moet tegen hen zeggen: Luister, Israël, heden bevindt u zich vlak voor de strijd tegen uw vijanden; laat uw hart niet week worden, wees niet bevreesd, beef niet en schrik niet voor hen terug, 4 want het is de HEERE, uw God, Die met u meegaat, om voor u tegen uw vijanden te strijden om u te verlossen.” Hoewel God in die tijd vleselijke oorlogvoering vergoelijkt (omdat zij het woord van de Geest hadden verworpen), maakte God het nog steeds heel duidelijk dat zij voor een overwinning niet op militaire macht moesten vertrouwen. Zij moesten begrijpen dat God aan hun zijde stond, Hij was de bepalende factor. Het maakte niet uit hoe goed Israël getraind was, noch het aantal krijgers dat Israël bezat, noch het aantal paarden die ze binnen de cavalerie hadden. Deze passage veronderstelt eveneens dat God hen op de eerste plaats tot de oorlogvoering had aangezet en dat hun zaak rechtvaardig was. Als dit niet zo zou zijn, dan zouden deze wetten helemaal niet van toepassing zijn. Geen enkele natie kan veronderstellen dat, telkens wanneer ze oorlog verklaren, God aan hun zijde is. Zij moeten de stem van God horen en alleen aan Hem gehoor geven. Wanneer Hij oorlog gebiedt, dan moeten we oorlog verklaren. Zo niet, dan zou elke oorlogsverklaring een wetteloze daad zijn. Als God tot een natie spreekt en hen opdraagt om oorlog te verklaren, dan moeten zij gehoorzamen. Zij mogen echter geen leugenachtige propaganda verkondigen wat betreft de vijand of de oorzaken van deze oorlog. Wanneer men moet gaan liegen om de oorlog te rechtvaardigen, dan is de oorlog hoogstwaarschijnlijk onrechtvaardig en niet volgens het gebod van God. Merk op dat eveneens de priesters een rol hadden in het toespreken van de troepen. Zij waren degenen die geroepen werden om hen het woord van de HEERE te vertellen. Waarschijnlijk hadden zij de geestelijke oorlog al gewonnen, zodat zij de troepen konden verzekeren dat God hen op voorhand al zou laten winnen. Deut. 20:8 geeft eveneens instructies aan de militaire beambten, zeggende, “Daarna zullen de beambten opnieuw tegen het volk spreken, en zeggen: Wie is de man die bevreesd is, en week van hart? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat het hart van zijn broeders niet smelt, zoals zijn hart.” Hier zien we dat elke soldaat die niet gelooft en vertrouwt dat God hen de overwinning heeft geschonken huiswaarts mocht keren en niet aan de oorlog hoefde deel te nemen. Niemand zou gedwongen moeten worden om aan oorlog deel te nemen onder de dreiging van de krijgsraad voor dienstweigering. Het moest een strikt vrijwillig leger zijn en elke soldaat had op elk moment het recht om huiswaarts te keren. Wanneer was de laatste keer dan een Nederlands soldaat dit recht had? HET IN GEBRUIK NEMEN VAN DE EIGEN HUISRAAD Deut. 20:5 zegt, “Daarna zullen de beambten tot het volk spreken: Wie is de man die een nieuw huis heeft gebouwd en het nog niet in gebruik genomen heeft? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft en iemand anders het in gebruik neemt.” Het in gebruik nemen van een eigen huis was meer dan een simpel gebed uitspreken over een nieuwbouwhuis. Een Bijbels huis is in werkelijkheid een huisraad – ofwel, een familie – zeker wanneer we het geestelijke principe achter deze wet behandelen. Het is een wet die ons zegt dat zij die geestelijk oorlog voeren hun huis op orde moeten hebben. Het is een serieuze zaak om deel te nemen aan geestelijke oorlogvoering en een zekere mate van geestelijke groei is vereist. Dit is eveneens de reden dat om in het leger te gaan men minimaal 20 jaar moest zijn, zoals we terugzien binnen elke telling van Israëlische mannen in het leger (Num. 1:2, 3). De militaire leeftijd in Nederland is slechts 17,5 jaar, maar in Gods ogen is dit onwettelijk. Militaire planners hebben het liefst jonge mensen omdat zij als meer beïnvloedbaar beschouwd worden en kunnen zij eenvoudiger wijs gemaakt worden dat hun vijanden gedood moeten worden. Hoewel deze praktijk voor militaire planners veel gunstiger is, wil God dat Zijn geestelijke strijders zonder dergelijke manipulatieve praktijken de volle waarheid van de situatie kennen. Vanwege deze reden zegt Paulus tegen Timotheüs dat kerkleiders – die volwassen en gereed voor geestelijke oorlogvoering zijn – geen pasbekeerden mochten zijn (1 Tim. 3:6) en moesten weten hoe ze leiding moeten geven aan hun eigen huis (1 Tim. 3:5). Dit staat in verbinding met de andere bepalingswet in vers 7, “En wie is de man die met een vrouw in ondertrouw is gegaan, maar haar nog niet tot vrouw genomen heeft? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft, en een andere man haar tot vrouw neemt.” Met andere woorden, wat God betreft is het stichten van een gezin belangrijker dan militaire dienst. Dit betekent niet dat een man zijn verloofde moet trouwen, een gebed over zijn huis moet uitspreken om vervolgens meteen in militaire dienst te gaan. In Deut. 24:5 lezen we, “Wanneer een man pas een vrouw genomen heeft, mag hij niet met het leger uittrekken, en mag men hem geen enkele verplichting opleggen. Een jaar lang zal hij vrij zijn ten behoeve van zijn huis zodat hij zijn vrouw, die hij genomen heeft, kan verblijden.” Hier zien we dat een jonge man die een vrouw genomen heeft ten minste een jaar lang na zijn trouwdag niet in aanmerking komt voor militaire dienst. Dit is de eigenlijke betekenis van het in gebruik nemen van de huisraad. Het is niet zozeer het fysieke huis dat toewijding nodig heeft, maar juist de huisraad, het gezin, zelf. De manier waarop Jezus in zijn tijd met vrouwen omgaat, geeft deze wet weer. De omgang van Jezus met Maria Magdalena en de vrouw bij de waterput in Samaria verwonderde het volk – zelfs de discipelen van Jezus waren dergelijke gedrag niet gewend. Maar de wet in Deut. 24 is expliciet gebaseerd op het verblijden van iemands vrouw. Was God in de blijdschap van een vrouw geïnteresseerd? Zonder meer! Deze wet biedt ons een glimp van het hart van God dat de man behoort te helpen in het weten hoe hij zijn vrouw, en vrouwen in het algemeen, moet behandelen. HET PLANTEN VAN EEN NIEUWE WIJNGAARD Deut. 20:6 zegt, “En wie is de man die een wijngaard heeft geplant, maar de vrucht ervan nog niet gegeten heeft? Laat hij weggaan en naar zijn huis terugkeren, opdat hij niet in de strijd sterft en iemand anders die eet.” Binnen het Amerikaanse leger is altijd uitzondering voor boeren gemaakt. Zij onderkenden namelijk het belang van de akkerbouw. Dit is een Bijbels principe. Het is eveneens van toepassing op geestelijke oorlogvoering. Jesaja 5:1-7 is een lied over Zijn wijngaard. “Ik wil graag voor mijn Beminde zingen, een lied van mijn Geliefde over Zijn WIJNGAARD.” Dit lied zegt ons dat God een wijngaard in het land van Kanaän plantte, maar dat het echter stinkende druiven voortbracht. Dit refereerde aan Israël, dat Zijn Koninkrijk was. Vers 7 zegt, “Want de wijngaard van de HEERE van de legermachten is het huis van Israël, en de mannen van Juda zijn Zijn lievelingsplant. Hij verwachtte goed bestuur, maar zie, het werd bloedbestuur, gerechtigheid, maar zie, het werd geschreeuw.” Wanneer wij de wet van geestelijke oorlogvoering toepassen, is de kerk de wijngaard – de ware gelovigen in Christus, niet een denominatie of organisatie. Wanneer God het woord van het Koninkrijk in het hart van een nieuwe gelovige plant, dan wordt die pasbekeerde een onderdeel van de wijngaard van God en eveneens een burger van het Koninkrijk van God. Maar pasbekeerden komen niet in aanmerking voor geestelijke oorlogvoering. Zij moeten groeien naar een bepaalde mate van volwassenheid om dergelijke verantwoordelijkheid te nemen. In Lev. 19:23-25 wordt ons gezegd hoe lang het duurt voordat een pasbekeerde een bepaald niveau van geestelijke oorlogvoering ontvangt waardoor hij zich in geestelijke oorlogvoering kan mengen. “Wanneer u in het land komt en allerlei vruchtbomen plant, moet u de vruchten ervan als verboden [onbesneden] beschouwen. Drie jaar lang zullen ze voor u verboden zijn, er mag niet van gegeten worden. 24 Maar in het vierde jaar zullen alle vruchten ervan heilig zijn, tot lofzegging voor de HEERE. 25 En in het vijfde jaar mag u de vruchten ervan eten om de opbrengst ervan voor u te vermeerderen. Ik ben de HEERE, uw God.” Zoals we later binnen onze studie zullen zien zeggen Deut. 20:19 en Psalm 1:3 dat bomen mensen voorstellen. Pasbekeerden dienen binnen hun eerste vier jaar met de HEERE niet tot geestelijke oorlogvoering geroepen te worden. In het vijfde jaar mogen zij deelnemen. Dit is natuurlijk een juridisch minimum. Het houdt niet in dat een gelovige ook werkelijk in het vijfde jaar in aanmerking komt. Het hangt ook van zijn geestelijke groei af. Dit is een van die keren dat we voorbij de wet moeten gaan en niet alleen juridisch moeten kijken. Het is vergelijkbaar met de uitspraak van Jezus over het vermoorden van anderen. De wet zelf kan niemand veroordelen totdat de moord ook werkelijk begaan is. Maar Jezus zegt dat als iemand zelf ten onrechte zijn broeder haat, hij al in zijn hart een moord heeft begaan (Mat. 5:22). Met andere woorden, het volstaat niet om de letter van de wet te volgen, want de wet schenkt alleen maar het basisminimum van moraliteit. De rechtvaardigheid van iemand moet overvloediger zijn dan de rechtvaardigheid van de Farizeeërs (Mat. 5:20). Daarom is het vijfde jaar het juridische minimum voor geestelijke groei voordat men in aanmerking komt voor geestelijke oorlogvoering. Maar laat ons niet aannemen dat wanneer de gelovige de dag waarop zijn vijfde jaar ingaat hij ook meteen volwassen genoeg is om zich in geestelijke oorlogvoering te mengen. HET AANSTELLEN VAN BEVELHEBBERS IN HET LEGER Deut. 20:9 zegt ons wie de bevoegdheid had om legerbevelhebbers aan te stellen, “En als de beambten geëindigd hebben tot het volk te spreken, moet het zó zijn dat zij legerbevelhebbers aan het hoofd van het volk aanstellen.” Hier vinden we het basisprincipe van leiderschap. De goddelijke wet zegt dat de beambten van het volk hun eigen leiders, de legerbevelhebbers (generaals), moesten aanstellen. Het Hebreeuwse woord voor “beambten” is shotare, wat letterlijk “een schrijver” betekent. De stam betekent “schrijven”. In die tijd waren de magistraten (Levieten) de statistici, men schreef zaken op stenen tabletten om zo alle juridische transacties, besluiten, rechtspraak, etc., bij te houden. De Levieten was de macht gegeven om bij afwezigheid van een koning de legerbevelhebbers van Israël aan te stellen. Eveneens zien wij dat Mozes Jozua aanstelde om Israël het land Kanaän binnen te leiden en om de oorlog tegen Kanaän aan te voeren. Later benoemde koning David Joab als zijn legerbevelhebber. Er werd verwacht van hen die de macht had om bevelhebbers aan te stellen, dat zij hierover in gebed gingen en Gods keuze duidelijk maakte, want God was Koning in Israël. Niet de priesters naar de ordening van Aäron, maar de Levieten bezaten deze macht. Dit is het tegenovergestelde van wat normaliter door de geschiedenis heen tot aan deze tijd gedaan is. Wij zijn gewend dat het leiderschap door een hogere rang wordt aangesteld, en niet door een lagere rang. Onder de goddelijke wet bleef de macht van het leger bij het volk zelf, in plaats van bij hun leiders. Tegenwoordig kunnen de leiders zodoende dictators worden die niet afgezet kunnen worden bij machte van de achterbansoldaten. De soldaten moeten hun leiders gehoorzamen, ongeacht of zij nu goed of fout, juridisch of onwettig, handelen. Het is eenvoudig om dergelijke macht te misbruiken. Onder Gods wet stellen de soldaten hun korporaals aan; hun korporaals hun sergeanten; hun sergeanten hun kapiteins, etc. Ongeacht het aantal rangen die nodig zijn om het doel te halen, de promoties geschieden door een democratische stemming onder de lagere rang. Een praktisch gevolg van een dergelijk beleid zou er voor zorgen dat de manschappen altijd vertrouwen in hun leiders hadden. De leiders moesten hun vertegenwoordigen, gesterkt door het vertrouwen van degenen onder hun bevel. Uiteraard ligt dan eveneens de verantwoordelijkheid bij de soldaten om hiervoor te bidden, Gods stem te horen en te bepalen wie God als leider over hen heeft aangewezen. Uiteindelijk komt het dus nog steeds neer op het horen van Gods stem. De enige vraag is dan wie er geroepen is om het woord te ontvangen om leiderschapsroepingen te onderscheiden. Het volk heeft deze roeping en zodoende zullen zij leiders ontvangen die zij verdienen. Wanneer zij slechte leiders kiezen, kunnen ze alleen zichzelf de schuld geven, want zij waren het die geroepen waren om Gods stem te horen. Hetzelfde principe geldt ook binnen de politiek en de kerk. Zij die de Amerikaanse grondwet opstelden waren zich van dit principe bewust. Dit is ook de reden dat zij een democratische republiek op hebben gezet, met een president die de rang van legerbevelhebber bezit, zoals dit ook voor de Bijbelse Rechter geldt. God werd als Koning gezien en de president was slechts de aardse leider, gekozen door het volk dat hen moest vertegenwoordigen. HOE EEN STAD AANGEVALLEN MOET WORDEN Deut. 20:10-12 zegt, “Wanneer u een stad nadert om ertegen te strijden, moet u haar vrede aanbieden. 11 En als zij de vrede met u aanvaardt en de poorten voor u opent, moet het zó zijn dat heel het volk dat erin aangetroffen wordt, herendienst voor u verricht en u dient. 12 Maar als ze geen vrede met u sluit, maar oorlog tegen u voert, dan moet u haar belegeren.” De rechtvaardiging voor elke oorlog is om internationaal een rechtvaardige en wettelijke orde te vestigen. Daarom stelt de goddelijke wet dat de reden voor elke aanval gedaan moet worden vanuit de motivatie om een fout die begaan is recht te zetten. Een dergelijke oorlog heeft niet ten doel om meer terrein in te winnen om zo de persoonlijke welvaart te vergroten. Als we deze passage toepassen op de fysieke oorlogvoering dan betekent dit dat God de klassieke tactiek van de hinderlaag verbiedt. Dit is een ernstige beperking binnen de fysieke oorlogvoering waar geen enkele wereldse generaal voor zou pleiten. De enigen die deze wet zouden houden zijn de serieuze christenen die in God en in Zijn mogelijkheid om de christelijke soldaten te beschermen vertrouwen. EERST VREDE AANBIEDEN ALVORENS MEN OORLOG VERKLAART De reden om eerst vrede aan te bieden voordat men gaat aanvallen is ingesteld om de inwoners van een overtredende stad de mogelijkheid te geven om berouw over hun misdaden te tonen. Dit geeft hen de mogelijkheid om zichzelf binnen het goddelijke gerechtshof te verdedigen, want het kon zo zijn dat Israël de situatie verkeerd in had geschat of dat zij de stad vals beschuldigde. Bij elke aanklacht wordt het basisprincipe het beste weergegeven door Nicodemus in Johannes 7:51, “Veroordeelt soms onze wet de mens, als zij hem niet eerst hoort en kennis genomen heeft van wat hij doet?” Hij was, als lid van het sanhedrin, zeer bekend met dit principe. Het is misschien wel om deze reden, wetende dat vele collega’s binnen het sanhedrin Jezus al hadden veroordeeld, dat hij in de nacht tot Jezus naderde om Hem onder vier ogen te spreken (Joh. 3). Hij wilde niet schuldig zijn aan het overtreden van de wet in Deut. 20:11. Of we deze wet nu toepassen op conflicterende volken of twistende individuen, het basisprincipe blijft hetzelfde. Wij moeten niet met beschuldigingen aankomen, maar met het woord van vrede en verzoening. Wij moeten degenen die ons beledigd hebben niet confronteren met de volgende vraag: “Waarom heb jij dit gedaan?” Wij moeten de boodschap van vrede brengen, zeggende, “Ik ben van mening dat jij dit hebt gedaan en het is voor mij een struikelblok geworden, een steen des aanstoots. Psalm 119:165 zegt: “Wie Uw wet liefhebben, hebben diepe vrede; voor hen ligt er geen struikelblok,” maar ik ben nog enigszins geestelijk onvolwassen en ben hierover gestruikeld. Vergeef het mij. Wat kunnen we eraan doen om dit op te lossen?” Ik ben van mening dat Paulus een dergelijke benadering op het oog had toen hij in Gal. 6:1 en 2 het volgende schreef, “Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige overtreding komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt. 2 Draag elkaars lasten, en vervul zo de wet van Christus.” Deze bovenstaande passage is eveneens de basis van Jezus’ vermaning in Mat. 18:15-17, “Maar als uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga naar hem toe en wijs hem terecht tussen u en hem alleen; als hij naar u luistert, hebt u uw broeder gewonnen. 16 Maar als hij niet naar u luistert, neem er dan nog een of twee met u mee, opdat in de mond van twee of drie getuigen elk woord vaststaat. 17 Als hij niet naar hen luistert, zeg het dan tegen de gemeente. En als hij ook niet naar de gemeente luistert, laat hij dan voor u als de heiden en de tollenaar zijn.” Er zijn er velen die de woorden van Jezus lezen en deze gebruiken om de overtreders mee af te ranselen. Zij komen om hem door middel van beschuldiging, in plaats van met een vredesboodschap, “terecht te wijzen”. De NBV vertaling is beter, deze zegt: “hem daarover onder vier ogen aanspreken.” Toch moet men in gedachte houden dat dit veronderstelt dat de andere partij bewijs heeft dat zij daadwerkelijk schuldig zijn. Niemand mag dit zomaar aannemen, want niemand mag iemand nog voor een verhoring schuldig verklaren, hoe schuldig de andere partij ook mag blijken. Veel te vaak wordt dit vanuit een verkeerde geest gedaan en het resultaat is dan ook bijna nooit een vredevolle verzoening. Wil men de wet volgen dan moet het vanuit liefde gedaan worden. De belangrijkste reden om de beschuldigde partij onder vier ogen te benaderen is om de beschuldigde te beschermen, zodat het voor hem makkelijker zal zijn om berouw te tonen – als hij daadwerkelijk schuldig is. En blijkt hij niet schuldig te zijn dan ik het voor u veel minder gênant om berouw te tonen! Hetzelfde principe is van toepassing op volkeren. Hedendaagse naties hebben diplomaten, wiens taak het is om met buitenlandse overheden te communiceren en om geschillen op te lossen. Zo heeft het Koninkrijk van God ook diplomaten, of ambassadeurs of gezanten, die geroepen zijn om een verzoeningswoord tot de “vijanden” van God te brengen. In 2 Kor. 5:18-20 maakt Paulus hier melding van, “En dit alles is uit God, Die ons met Zichzelf verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening van de verzoening gegeven heeft. 19 God was het namelijk Die in Christus de wereld met Zichzelf verzoende, en aan hen hun overtredingen niet toerekende; en Hij heeft het woord van de verzoening in ons gelegd. 20 Wij zijn dan gezanten namens Christus, alsof God Zelf door ons smeekt. Namens Christus smeken wij: laat u met God verzoenen.” Er bevinden zich vele burgers van Babylon in de wereld, die zich de autoriteit over Gods schepping hebben toegeëigend. Die stad heeft de aarde gestolen en haar rechtmatige Koning over de aarde verworpen. Maar voordat Jezus Christus de oorlog aan Babylon verklaart (Op. 17-19), stuurt Hij Zijn gezanten er op uit om vrede aan die stad te verklaren. Hij geeft de burgers van Babylon duizenden jaren om zich te bekeren en zich met God te verzoenen. Zo ziet u dat God Zijn eigen wet volgt. Dit dient ons tot voorbeeld. Evangelisten en zendelingen behoren niet tot die Babylonische burgers te gaan om hun op een zelfrechtvaardige manier “hun fouten te vertellen”. Zij behoren tot hen in nederigheid, liefde en zachtmoedigheid te gaan, waarbij zij de vrede aanbieden. Zij behoren niet tot hen te gaan om hen met de hel en de verdoemenis als boodschap, die rechtstreeks van Jonathan Edwards afkomstig is, mee om de oren te slaan. Zij behoren tot hen te gaan met een boodschap dat Jezus voor hen stierf terwijl zij nog Zijn vijanden waren (Rom. 5:10). God heeft ze verzoend en vraagt hen op hun beurt om zich met Hem te verzoenen. In 2 Kor. 5:18-20 is de term die met “verzoening” is vertaald, afkomstig van het Griekse woord katallasso. Dit betekent “bemiddeling”, een eenzijdige vredesverklaring. God heeft de eerste stap genomen tot apo-katallasso, dat “verzoening” tussen twee partijen betekent. Dit is een van de meest belangrijke wetten van oorlogvoering die we binnen de goddelijke wet vinden. Het feit dat God Zelf deze wet volgt, schenkt het een enorme openbaringswaarde. De stad Babylon zal uit eigen beweging echter geen vrede met Jezus Christus willen. Dit wordt in Openbaringen 17-19 geprofeteerd. Daarom heeft Jezus Christus aan Babylon de oorlog verklaard en ondermijnt Hij zelfs nu haar fundering en ommuring. In zekere zin heeft deze oorlog vanaf het begin van de tijd al plaatsgevonden. Maar in de zin van wereldgeschiedenis begon deze strijd op 21-29 november 1993, kort na het einde van de 40 Jubeljaren van het Pinkstertijdperk (d.w.z. zowel de 40 jaar van de regering van Saul, als de 40 Jubeljaren van de Kerk in de woestijn). Maar laten we niet op de zaken vooruit lopen. DE VEROVERDE BURGERS VAN BABYLON ONDERWERPEN (TOT SLAAF MAKEN) Deut. 20:11, 12 (die we al eerder aanhaalden) zegt dat als de overtredende stad weigert om de vrede aan te nemen, we het vervolgens moeten belegeren. Maar deze belegering moet wel geschieden volgens de goddelijke oorlogswetten. Verder moeten de burgers van die overtredende stad tot slaven gemaakt worden. Jawel, slaaf. Wel moeten we meedelen dat de Bijbelse slavernij niet dezelfde slavernij is de die mens heeft ingesteld. Het zijn van een slaaf van Jezus Christus is geen slechte zaak – het is juist een goede zaak. Ware vrijheid komt alleen door het worden van een slaaf van Jezus Christus. Omgekeerd betekent vrij van Jezus Christus, verblijven in de slavernij van de zonde. Romeinen 6:17, 18 zegt, “Maar God zij dank: u was wel slaaf van de zonde, maar nu bent u van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld van de leer waaraan u overgegeven bent. 18 En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar (slaaf) gemaakt aan de gerechtigheid.” De apostel Paulus noemt zichzelf altijd een dienstknecht (slaaf) van Jezus Christus (Rom. 1:1). Ware vrijheid kan enkel gevonden worden als zijnde slaaf van Jezus. En als men in de afgelopen eeuwen de ware Bijbelse slavernij had begrepen, dan hadden zij dit principe kunnen gebruiken om mensen vrij te zetten, in plaats van ze te onderdrukken. 1. Zonde als schuld In de Bijbel wordt alle zonde als schuld gerekend. Dit komt onder meer tot uiting in het gebed dat Jezus ons leerde, dat we in Lukas 11:4 kunnen lezen, “En vergeef ons onze zonden, want ook wij vergeven aan iedereen die ons iets schuldig is.” De versie van Mattheüs van hetzelfde gebed kunnen we vinden in Mat. 6:12, “En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven.” Lukas gebruikt het woord “zonden”, waar Lukas “schulden” gebruikt. Dit zijn geen tegengestelde termen. Alle zonde wordt als schuld gerekend. Net zoals de zonde vergeven moet worden, zo ook moeten de schulden vergeven worden. Een zondaar is een schuldenaar, want wanneer iemand tegen zijn naaste zondigt, wordt hij een schuldenaar van de wet en van degene die hij beledigd heeft. Als hij een ton aan euro’s heeft gestolen, dan stelt de wet dat zijn schuld 2 ton bedraagt (Ex. 22:4), want hij zal hem “dubbel vergoeden”. Maar als de schuld te hoog is om af te betalen, dan moet de schuldenaar (zondaar) “vanwege zijn diefstal verkocht worden”. Dit betekent simpelweg dat hij als slaaf moet werken om zijn schuld af te betalen. 2. Zonde zorgt voor slavernij Dit werkte op de volgende manier: De rechter bracht de schuldenaar op de markt en gaf hem aan de hoogste bieder in ruil dat de bieder het verschuldigde bedrag aan het slachtoffer zou af betalen. De bieder bood dan op de arbeid van de man die overeen kwam met zijn vaardigheden. De eerste bieder zou de schuldbrief misschien wel in ruil voor vijf jaar arbeid willen verlossen. Een andere bieder zou kunnen bieden op slechts vier jaar. Weer een andere slechts drie, gelovende dat de vaardigheden van de schuldenaar hem erg goed uitkwam. De rechter verkocht vervolgens de schuldenaar aan de hoogste bieder, die de hoogste prijs betaalde voor de arbeid van de man. Dit betekende dat de hoogste bieder degene was die de laagste arbeidstijd bood. De schuldenaar werd zo dus veroordeeld voor drie jaar arbeid voor degene die zijn schuldbrief had verlost. Deze verlosser verstrekt in wezen een waardevolle dienst aan de schuldenaar. De schuldenaar moet echter voor deze voorziening voor de verlosser werken. Toen Adam in het begin zondigde zorgde hij voor een schuld die hij niet kon betalen. Hij was als de man in de gelijkenis van Jezus in Mattheüs 18, de man die een schuld van tienduizend talenten had. Een talent goud was meer dan vijftig kilo goud. Het was een hopeloze onbetaalbare schuld. Mat. 18:25 zegt vervolgens, “En toen hij niet kon betalen, gaf zijn heer opdracht dat men hem [Adam] zou verkopen, én zijn vrouw [Eva] en kinderen [hun nakomelingen, de mensheid] en alles wat hij had [heel de schepping, zijn bezit of erfenis], en dat de schuld betaald moest worden.” Dit is de basiswet van slavernij door schuld. Wij en heel de schepping zijn door de zonde van Adam in slavernij verkocht. Niet alleen Adam, de oorspronkelijke zondaar, werd door de zonde beïnvloed, noch werd het tot die enkele generatie begrensd, maar wij allen worden er door beïnvloed. Net zoals bij elke schuldenaar werd zijn gehele bezit verkocht, dit omvatte ook zijn eigen lichaam dat van het stof van de aarde gemaakt was. Hij had eveneens de autoriteit over alle dieren. En daarom werd echt alles dat van hem was door de wet verkocht, maar toch was dat nog steeds niet genoeg om zijn schuld, die door zijn zonde werd gemaakt, te bedekken. Daarom werden ook zijn vrouw en kinderen in slavernij verkocht. Vandaar dat heel de mensheid in elke generatie vanwege het proces van de wet in slavernij werd verkocht. Daarom word elk mens dus “onder de wet” geboren, dit is onder de straf van de wet voor de zonde van Adam. 3. De tijd van verlossing In die staat van slavernij hebben wij allen een verlosser nodig. Jezus Christus is die Verlosser. Als de laatste Adam kwam Hij om alles te verlossen dat verloren was in Adam. Net zoals door de autoriteit van Adam allen in slavernij werden verkocht, betekent de autoriteit van de laatste Adam eveneens dat allen verlost zullen worden in de heerlijke vrijheid van de kinderen van God. Onder de eerste Adam had de schepping geen keus om verkocht te worden voor zijn zonde. Onder de laatste Adam, hoewel het wel hun keuze is om wel of niet in deze jaren verlost te worden, zal het grote Jubeljaar alle mensen hoe dan ook vrij zetten. Dit is een van de verlossingswetten die we in Lev. 25:54 kunnen vinden, “Maar als hij op deze manier niet kan worden vrijgekocht, dan mag hij in het jubeljaar vertrekken, hij en zijn kinderen met hem.” Met andere woorden, de tijd van verlossing eindigt met het Jubeljaar. Een slaaf heeft een verlosser nodig vanaf de tijd dat hij in slavernij verkocht wordt tot het Jubeljaar. In het Jubeljaar wordt verlossing een twistpunt, want allen worden op dat moment vrij gezet, ongeacht de hoogte van de schuld die zij dan nog bezitten. Dit is de wet en het is eveneens de juridische basis van genade in het Nieuwe Testament. Vandaar dat alle vlees en bloed nu in Jezus Christus een Verlosser heeft, die de volledige straf voor de zonde heeft betaald. Volgens de wet van verlossing in Lev. 2:48, 49 mag iedereen zich als verlosser opwerpen, als hij maar genoeg geld bezit om de andere te verlossen, maar enkel een naaste bloedverwant heeft het recht op verlossing. Dit betekent dat de eigenaar van de slaaf de verlossingprijs van een naaste bloedverwant niet kan weigeren, want diegene heeft de wet aan zijn kant. Dit is de reden waarom Jezus niet in de vorm van een engel kwam, maar het vlees en bloed aannam (Heb. 2:14,15). Dit deed Hij opdat Hij ons “broeders” kon noemen, zoals de Schriften profeteren. Als broer bezat Hij het juridische recht op verlossing en kan Hij niet geweigerd worden. Meer dan dat, Hij nam het zaad van Abraham aan, opdat Hij eveneens het specifieke recht had om Israël te verlossen. In Hebreeën 2 worden er dus twee niveaus van verlossing neergelegd, namelijk Israël en alle vlees en bloed. Zijn provisie is onbegrensd, want Zijn leven was meer waard dan heel de schepping bij elkaar. Door met Zijn leven te betalen, liet Hij er geen twijfel over bestaan dat Hij de bedoeling had om de schuldbrief van de gehele schepping te verlossen. Zijn liefde en Zijn bereidheid om te verlossen zijn onbegrensd, en dit was Zijn motief voor het verlossen van de gehele schepping, want zo lief heeft God de wereld gehad (Joh. 3:16). De enige vraag die rest is of elk mens tijdens de tijd van verlossing Zijn verzoeningsoffer aanneemt. De tijd van verlossing voor elk mens is zijn eigen levensduur. Zij die weigeren om binnen die jaren verlost te worden moeten wachten op het laatste Jubeljaar van de schepping, waarbij zij door de goddelijke wil vrij worden gezet. Deze vrijheid zal niet door hun eigen wil geschieden, maar alleen maar door de wil van God. Want, zoals wij al hebben aangetoond, is dat de wet. Voor een veel meer uitgebreide studie over het grote Jubeljaar verwijs ik u naar ons boek “Het Jubeljaar van de schepping”. 4. Ieder in zijn eigen orde In 1 Korinthe 15 stelt Paulus de opstandingleer vast. De opvatting over opstanding was in de tijd van Paulus een heet hangijzer tussen de Farizeeërs en Sadduceeën. De Farizeeërs, waar Paulus in zijn vroege leven een volgeling van was geweest, geloofden in een fysieke opstanding uit de dood. De Sadduceeën ontkenden dit echter en geloofden in plaats daarvan dat de mens na zijn dood simpelweg naar de hemel ging en niet langer een lichaam nodig had (Mat. 22:23). De leer van Paulus in 1 Korinthe 1 maakt het duidelijk dat hij zijn opvatting over de opstanding die hij als Farizeeër geleerd had niet liet varen. Hoewel hij niet kan zeggen wat voor soort lichaam de doden zullen ontvangen na de opstanding, bevestigt hij wel dat ze een lichaam zullen ontvangen (1 Kor. 15:35-38). Het bewijs van Paulus is het eenvoudige feit dat Jezus Christus uit de dood opstond, en hoewel Zijn lichaam anders was na Zijn opstanding, demonstreerde en stelde Hij nauwkeurig vast dat Zijn lichaam bestond uit vlees en beenderen (Luk. 24:39). Lukas die een metgezel en de auteur van het boek Handelingen was, was eveneens een arts en was zodoende geïnteresseerd in deze anatomische details. Ongetwijfeld hadden Lukas en Paulus deze conversatie, die Jezus met Zijn discipelen in Lukas 24 had toen Hij aan hen verscheen met een verheerlijkt en opgestaan lichaam, grondig bediscussieerd. Paulus zegt ons in 1 Kor. 15:22, 23, “Want zoals allen in Adam sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. 23 Ieder echter in zijn eigen orde …” Het woord dat met “orde” vertaald is, is het Griekse woord ‘tagma’, dat eskadron (eenheid) betekent. Het is een militaire term en een verzamelnaam. Een tagma refereerde niet aan een enkel individu, maar aan een groep mensen. Vandaar dat Paulus sprak over mensen die in eskadrons of groepen uit de dood zullen opstaan. Allen zullen levend gemaakt worden, aldus Paulus, maar niet allen binnen dezelfde groep of tegelijkertijd. Er is meer dan een opstanding. Johannes zegt ons in Op. 20:4-6 dat de eerste opstanding slechts de rechtvaardige mensen zal omvatten die geroepen zijn om voor duizend jaar met Christus te regeren. Het is een begrensde opstanding, vandaar dat het eerste eskadron van mensen niet heel de mensheid zal omvatten en zelfs niet alle christenen. In Op. 20:11-15 lezen we van de algemene opstanding die de rest van de mensheid omvat. Als we dit daarom met Johannes 5:28, 29 vergelijken zien we dat deze grote opstanding zowel de christenen als niet-christenen zal omvatten. Johannes citeert Jezus in Zijn onderwijzing, “Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen eruit gaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis (om veroordeeld te worden, NBV).” Overduidelijk sprak Jezus hier niet over de eerste opstanding, want de eerste zal geen ongelovigen omvatten en zal bestaan uit weinigen. Jezus sprak hier over de tweede opstanding, dat, volgens Hem, zowel de goede en de slechte, gelovigen en ongelovigen zal omvatten. De gelovigen hier zullen het leven (onsterfelijkheid) ontvangen, terwijl de ongelovigen het oordeel zullen ontvangen. Vandaar dat bij deze algemene opstanding het tweede eskadron van mensen het leven – het onsterfelijke en onvergankelijke lichaam – gegeven zal worden. Gelovigen in Christus vormen de eerste twee eskadrons of groepen die het verheerlijkte leven zullen ingaan. De rest zal worden geoordeeld, aldus Jezus. In Openbaringen 20 zegt Johannes dat zij in de ”vuurpoel” zullen worden geworpen. Men moet echter niet denken dat dit een martelkamer van letterlijk vuur is. De goddelijke wet eist nooit een dergelijke straf voor welke zonde dan ook. De ergste straf binnen de goddelijke wet was de doodstraf en in sommige gevallen moest het dode lichaam verbrand worden zodat het door een fatsoenlijke begrafenis niet meer geëerd kon worden. Dit diende ten voorbeeld van schande en niet als marteling. Om de aard van de vuurpoel te begrijpen moeten we Openbaringen 20 met Daniël 7 vergelijken, waar de profeet ons meer details over het oordeel bij de grote witte troon schenkt. Daniël toont ons dat de troon zelf het vuur en de vlam is (Dan. 7:9), en dat dit vuur vanuit de troon over de mensen die uit de dood opstonden stroomde. Daniël ziet het als een stroom of rivier van vuur. Het stelt het oordeel van de wet dat uit de troon voortkomt voor. De troon is een symbool voor de wet, want wanneer een monarchie of een rechter op de troon (of “rechtbank”) zit proclameert hij dat hij volgens de wet oordeelt. De wet van God is de basis voor al Zijn oordelen. Hij zal niet oordelen volgens de wetten van de mens of de inzettingen (tradities) van de kerk. Zijn eigen wet is volmaakt en bepaalt de norm van al het goed en kwaad. De overwinnaars zijn de zachtmoedigen (de gehoorzamen) die de aarde zullen beërven (Mat. 5:5). De hele aarde zal zich in twee secties verdelen waarover de overwinnaars de hoogste autoriteit zullen verkrijgen (Luk. 12:42-44). De overige gelovigen zullen een soort gelimiteerd oordeel ontvangen. De gelijkenis in Lukas 12:45-49 zegt heel duidelijk dat zij op hetzelfde moment dat de ongelovigen hun beloning (oordeel) zullen ontvangen, zij hun erfdeel (leven) zullen verkrijgen. Hun beloning zal uiteraard niet hetzelfde zijn, maar het moment waarop is wel hetzelfde. Er wordt gezegd dat de gelovigen (“slaven”) “veel slagen” of “weinig slagen” zullen ontvangen, dit alles volgens de wet in Deut. 25:1-3, waar de wet een straf van maximaal veertig slagen bepaald. We kunnen niet zeggen of dit nu letterlijk of figuurlijk wordt bedoeld. Wat we wel weten is dat Jezus in het laatste vers van deze gelijkenis naar dit oordeel verwijst als een “vuur” (Luk. 12:49). De slagen is het vuur, want het is de straf van de goddelijke wet. Paulus voegt in 1 Kor. 3:15 zijn getuigenis toe, waar hij zegt dat de gelovigen die met hout, hooi of stro bouwen op het fundament van Christus hun beloning zullen verliezen wanneer het door het vuur beproefd is. Toch zegt Paulus daarbij dat zij echter behouden zullen worden, maar wel zo: “als door vuur heen”. Zij zullen hun redding niet verliezen, maar vanwege hun wetteloosheid en ongehoorzaamheid, wel hun beloning van gerechtigheid. Of zoals Jezus het in Lukas 12 zegt, zij zullen de autoriteit van de trouwe slaaf niet verkrijgen, omdat zij degenen die hen waren toevertrouwd in dit leven hebben onderdrukt. Dit houdt in dat zij hun autoriteitspositie hebben misbruikt om mensen (kerkleden?) te dwingen om hun slaaf te worden, in plaats van anderen te dienen zoals Jezus ons geleerd heeft. Deze niet-overwinnende christenen zullen, onder het gezag van de overwinnaars, verscheidene administratieve posities verkrijgen. Zij zullen over verscheidene “steden” worden gesteld, in overeenstemming met hun getoonde trouw in hun leven (Luk. 19:12-26). Wat het oordeel van de zondaren betreft, de “vurige wet” (Deut. 33:2) proclameert dat alle zondaren schuldenaren zijn, en omdat deze ongelovigen niet de middelen bezitten om hun schuld af te betalen moeten ze aan de overwinnaars “verkocht” worden, die hen (als het lichaam van Christus) zullen “verlossen”. Dit betekent simpelweg dat de zondaren tijdens het laatste tijdperk van oordeel als slaven aan de overwinnaars zullen worden verkocht. Ons wordt niet gezegd hoe lang dat laatste tijdperk van oordeel zal duren, maar in 1 Kor. 15:24-28 zegt Paulus dat Christus op aarde moet regeren tot alle vijanden aan Hem zijn onderworpen. De zondaren moeten door hen die over hen geplaatst zijn, gehoorzaamheid leren. De christelijke slaveneigenaren zullen hen niet mishandelen, maar zullen hen door woord en voorbeeld onderwijzen en trainen hoe ze zich aan de goddelijke wet dienen te onderwerpen. Na verloop van tijd zullen zij in overeenstemming met Christus komen en zullen ze gaan zien dat Hij geen tiran of onderdrukker, maar juist een liefdevolle Meester is. In het proces van gehoorzaamheid leren, zullen deze slaven de wet op hun hart geschreven krijgen en zal deze niet slechts door kracht van een externe wet aan hen opgedrongen worden. Naar verloop van tijd zal het niet meer nodig zijn om ze te vertellen wat ze moeten doen, want zij zullen dit automatisch met vreugde gaan doen. De autoriteit van de overwinnaars en andere gelovigen zullen daarom meer en meer irrelevant worden, want hun autoriteit zal steeds minder nodig zijn om gehoorzaamheid aan te leren. 5. Het Jubeljaar Ten slotte zullen al deze slaven in het grote Jubeljaar van de schepping vrij gezet worden en zullen ze door genade alleen het eeuwige leven verkrijgen. Nu wacht heel de schepping op de openbaring van de zonen van God, ofwel de overwinnaars, die het eerste eskadron zijn die het eeuwige leven zullen ontvangen. De schepping weet dat deze geweldige gebeurtenis ook het begin van haar eigen vrijheid zal betekenen. Wanneer de belofte aan het eerste eskadron gegeven zal worden, zal de schepping dit aanschouwen als een bewijs dat de belofte eveneens aan het tweede eskadron bij de algemene opstanding geschonken zal worden. Dit zal vervolgens weer een ander bewijs zijn dat aan de schepping zelf het Jubeljaar aan het einde van de tijd geschonken zal worden. Paulus zegt in Rom. 8:19-21, “Met reikhalzend verlangen immers verwacht de schepping het openbaar worden van de kinderen van God. 20 Want de schepping is aan de zinloosheid onderworpen, niet vrijwillig, maar door hem die haar daaraan onderworpen heeft, 21 in de hoop dat ook de schepping zelf zal bevrijd worden van de slavernij van het verderf om te komen tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God.” De slavernij van heel de schepping (inclusief de mens) was niet zonder hoop, want haar doel was om uiteindelijk heel de schepping vrij te maken tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen van God. Dit is ook de reden waarom heel de schepping op deze kolossale gebeurtenis in de geschiedenis wacht. Het is de vervulling van het Loofhuttenfeest in de eerste groep van mensen die de overwinnaars genaamd worden. Het is eveneens de tijd van de eerste opstanding van dat gelimiteerde aantal gelovigen (zie hoofdstuk 2 van ons boek “De wetten van de tweede komst”). 6. Het Bijbelse doel van slavernij Slavernij betekent niet automatisch onderdrukking, hoewel in de wegen en werken van de mens deze termen bijna gelijk zijn. Maar binnen Gods ordening is slavernij een manier om schulden af te betalen. Het is een manier waardoor niet alleen de wetovertreder (zondaar) leert te werken, in plaats van te stelen, maar eveneens het slachtoffer van de het onrecht wordt beschermt. Aan het slachtoffer wordt zijn verlies terugbetaald en de zondaar leert gehoorzaamheid aan de wetten van God. De Bijbel veroordeelt de slavernij niet, als het tenminste met schuld (zonde) te maken heeft. Als men er op uit trok om slaven voor de slavenmarkt gevangen te nemen, dan wordt dit binnen de Bijbel als ontvoering geclassificeerd (Ex. 21:16). Op een dergelijke misdaad staat de doodstraf en wordt niet bij God of Zijn wet vergoelijkt. Bijbelse slavernij leert de zondaar discipline, die aangeleerd wordt door een verlosser die de zondaar met liefde behoord te behandelen. Een zondaar is iemand die nog niet geestelijk volwassen is en dus onder een bepaald soort discipline (discipelschap) gesteld dient te worden om hem de wegen van God te onderwijzen. De verlosser heeft de heilige roeping om de zondaar de gedachte van God bij te brengen, net zoals een ouder zijn kinderen onderwijst en disciplineert om hen tot volwassenheid te brengen. Een verlosser bezit binnen zijn autoriteit niet het recht op het leven en dood van de zondaar. De wet in Ex. 21:26, 27 zegt in feite, “Wanneer iemand een oog van zijn slaaf of een oog van zijn slavin zó raakt dat het verloren gaat, moet hij hem vrij laten gaan als vergoeding voor zijn oog. 27 En als hij een tand van zijn slaaf of een tand van zijn slavin uitslaat, moet hij hem vrij laten gaan als vergoeding voor zijn tand.” Als de slaaf van zijn meester gaat houden en niet vrijuit wil gaan dan voorziet de wet hier ook in. Deze wet zou binnen het overheidsysteem van de mens verbazingwekkend zijn, maar is heel normaal binnen het Koninkrijk van God. De verlossers in Gods Koninkrijk zijn volwassen christenen die weten hoe ze verantwoordelijk met hun slaven om dienen te gaan, net zoals ouders doen die hun eigen kinderen binnen verschillende stadia van onvolwassenheid behandelen. In Exodus 21 lezen we dat een slaaf na zes jaar arbeid vrij kwam. Maar in Ex. 221:5 en 6 lezen we, “Maar als de slaaf nadrukkelijk zegt: Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn kinderen lief, ik wil niet als vrij man vertrekken, 6 dan moet zijn meester hem bij de rechters brengen. Hij moet hem bij de deur of de deurpost brengen. Zijn meester moet dan met een priem zijn oor doorboren. Zo zal hij hem voor eeuwig dienen.” Wanneer een man zijn verlosser lief gaat hebben kan het zo zijn dat hij niet wil vertrekken. Hieruit blijkt dat de verlosser hem behandelde zoals een volwassen christen dit behoort te doen. Dit zal ook het geval zijn bij de algemene opstanding, waarbij God de zondaren onder de autoriteit van de dan al volwassen christenen plaatst, die weten hoe ze met liefde en volmaakte rechtvaardigheid moeten regeren. Hun voorbeeld zal ervoor zorgen dat hun slaven tot een hoger begripsniveau zullen stijgen. De slaven zullen niet voor hun meester gaan werken omdat dit nu eenmaal moet, maar omdat zij dit willen. Dergelijke slaven verlangen niet langer naar hun eigen erfdeel, maar willen deelhebben aan het erfdeel van hun Meester. Wanneer de wet van de meester op hun hart is geschreven keren zij terug om hun oor aan de deur te laten boren. De betekenis van deze wet komt tot uiting in de woorden van Jezus in Johannes 10:9, waar Hij zegt: “Ik ben de deur.” Met de Deur verenigd worden betekent: met Christus verenigd worden. Het doorboren van het oor duidt op het openen van het oor, zodat de gelovige Zijn stem zal horen. Jezus zei: “Mijn schapen horen Mijn stem” (Joh. 10:27). Wanneer zulke slaven tot hun Meester terugkeren om met de Deur verenigd te worden zullen ze het volgende zeggen (Psalm 40:6-8), “U hebt geen vreugde gevonden in slachtoffer en graanoffer, U hebt Mijn oren doorboord; brandoffer en zondoffer hebt U niet geëist. 8 Toen zei Ik: Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. 9 Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste.” Slaven van Jezus Christus zijn met Hem verenigd en zij zijn de schapen die Zijn stem horen. Zij begrijpen dat God in wezen geen brandoffer of zondoffer verlangt, maar eerder dat de schapen Zijn stem horen. Zij komen, maar niet omdat hen dit opgedragen wordt, maar omdat ze er vreugde in vinden om het welbehagen van de Meester te doen. Zij zijn in overeenstemming met Hem en daarom bevindt de wet zich in hun hart en wordt deze niet langer door een extern, uiterlijk bevel aan hen opgedrongen. Zij die zichzelf op deze manier als permanente slaven onderwerpen, zijn degenen die de volkomen volwassen zonen van God zullen worden. Jezus zei in Johannes 8:34-36, “… Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Ieder die de zonde doet, is een slaaf van de zonde. 35 En de slaaf blijft niet eeuwig in het huis; de zoon blijft er eeuwig. 36 Als dan de Zoon u vrijgemaakt heeft, zult u werkelijk vrij zijn.” Jezus refereerde aan de wet van de slaaf die terugkeert om zijn oor aan de deur te laten boren. Jezus zegt dat de slaaf niet voor eeuwig in het huis blijft, want de wet eist dat hij op een zeker moment vrij komt. Maar “de zoon blijft er eeuwig”. En die slaven die terugkeren om in het huis van de Meester te blijven worden zonen gemaakt. Dit is de weg naar ware vrijheid, want wanneer de Zoon de slaaf vrij zet, heeft hij ware vrijheid in Christus. Dit beeldt de vrijheid uit die iemand geniet wanneer hij niet langer slaaf van de zonde is. 7. Het verkrijgen van Babylonische slaven Zodoende keren we terug tot onze oorspronkelijke stelling in Deut. 20:11, waar staat dat wanneer de inwoners van de stad die u belegert weigeren om zich te bekeren en te onderwerpen aan het oordeel van het goddelijke gerechtshof, zij allen in slavernij gebracht moeten worden. Vleselijke mensen hebben dit in het verleden gedaan, maar hun motieven waren ten eigen voordeel. Binnen het Koninkrijk van God is slavernij echter een goede zaak, want het onderwijst de slaven hoe ze God moeten liefhebben en dienen. In de laatste omverwerping van Babylon, de grote “stad” die de hele wereld in deze tegenwoordige eeuw omvat, zijn er mensen die besluiten om zich te bekeren en zich te onderwerpen aan de regering van Jezus Christus. Deze groep bestaat uit alle christelijke gelovigen. De ongelovigen aan de andere kant zijn de burgers van Babylon die weigeren om zich te onderwerpen aan de regering van Jezus Christus, en er de voorkeur aangeven om tegen Hem te vechten. Zij verwerpen Zijn verlossingsoffer, want zij denken ten onrechte dat Hij een tiran is en willen niet dat Hij over hen regeert. Zij realiseren zich niet dat vrijheid in Babylon, slavernij onder de zonde betekent. Zij realiseren zich niet dat slavernij onder Jezus Christus de ware vrijheid betekent. Misschien zijn dergelijke burgers van Babylon wel bang voor Jezus Christus omdat zij te veel tirannen hebben gezien die claimden dat zij christen waren en zodoende een vertroebeld beeld van Jezus Zelf kregen. Misschien verkozen zij de slavernij onder de zonde wel boven de slavernij onder kerkleiders die onderwezen dat kerkleden bestonden om dominees (of voorgangers) en denominaties te dienen. Wat de reden ook moge zijn, deze burgers van de belegerde stad vertegenwoordigen de ongelovigen die bij het oordeel van de grote witte troon volgens hun werken geoordeeld dienen te worden. Door de wet zullen de ongelovigen aan de overwinnaars geschonken worden en zodoende in “slavernij” komen tot het grote Jubeljaar van de schepping hen vrijzet – opdat zij allen vrijwillig terug zullen keren en zullen zeggen: “Zie, ik kom; Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste.” De burgers van Babylon zijn grotendeels onwetend van de Bijbelse wet. Vandaar dat zij, net zoals kinderen die het leven beginnen zonder de wetenschap van goed en kwaad, onder de autoriteit van tutoren en gouverneurs worden geplaatst opdat de geest van Christus in een liefdevolle atmosfeer in hen gewerkt wordt. Dit is in feite het oordeel van de “vurige wet”, dat bij het oordeel van de grote witte troon als werktuig zal worden ingezet. De ongelovigen zullen onder de autoriteit van het lichaam van Christus geplaatst worden opdat zij rechtvaardigheid zullen leren. Jesaja 26:9 zegt, “… Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen, leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is.” Dit is de ware betekenis van de wet in Deut. 20:11. Wat een heerlijke en wonderlijke wet heeft Hij ons geschonken! Geen wonder dat David in Psalm 19:8 het volgende schreef: “De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel.” In vers 10 voegt hij het volgende toe: “de bepalingen (oordelen, King James Version) van de HEERE zijn waarachtig, met elkaar zijn zij rechtvaardig.” Het begrijpen van dit vers is zeer belangrijk, want de vleselijke geest neigt ernaar om deze wet te verafschuwen en om twijfel te zaaien over het liefdevolle karakter van de Wetgever – Jezus Christus. Daarom hebben we ook de tijd genomen om dit binnen onze korte studie zo uitvoerig mogelijk te bespreken. DE OVERWINNING AL BEHALEN NOG VOOR DE OORLOG MOET BEGINNEN Een van de meeste onthullende wetten van oorlogvoering kunnen we in Deut.20:13 vinden, “En de HEERE, uw God, zal haar in uw hand geven. Vervolgens moet u al wie mannelijk is met de scherpte van het zwaard slaan.” Vanuit vers 13 is het duidelijk dat de belegering nog niet moest beginnen voordat God de stad in hun handen had gegeven. Normaliter denkt de mens op vleselijke wijze in termen van belegeren, en wanneer de stad van de vijand valt zeggen zij dat God het hen in hun handen had gegeven. Maar dit is de wet van de Geest, waarbij verondersteld werd dat de “priesters” van God hun geestelijke oorlogvoering hadden voltooid en de strijd in de hemel hadden gewonnen. Wanneer de strijd in de hemel eenmaal is gewonnen en God hen de stad in hun handen heeft gegeven, dan en ook echt pas dan is het wettig om de vijandelijke stad fysiek te belegeren. Met andere woorden, het volk van God mocht pas fysiek oorlog gaan voeren nadat zij de geestelijke oorlogvoering had voltooid, waardoor zij de toestand in de hemelen had veranderd. Een goed voorbeeld hiervan is koning David. In 2 Samuël 5 lezen we het verhaal over hoe de Filistijnen tegen David opstonden en hoe David de HEERE raadpleegde voordat hij de strijd inging. “De Filistijnen kwamen en verspreidden zich in het dal Refaïm. 19 David vroeg de HEERE: Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult U hen in mijn hand geven? En de HEERE zei tegen David: Trek op, want Ik zal de Filistijnen zeker in uw hand geven.” Merk op dat koning David niet tegen de Filistijnen zou optrekken totdat God hen in zijn hand had gegeven. Dit toont Davids kennis van de goddelijke wet in Deut. 20:13 aan. Ook willen we u wijzen op het feit dat David niet slechts bad tot God voor de overwinning. Velen bidden voor overwinning of voor de zegen van God, om vervolgens na deze “verplichting” de strijd aan te gaan. David wachtte op het antwoord van God. Ons wordt niet gezegd hoe lang het duurde voordat David een antwoord kreeg, noch weten we de details, dan alleen het geschreven woord, maar wat we wel weten is dat David geen fysieke oorlog met de vijand aanging totdat hij het van God hoorde. Zodoende versloeg David de Filistijnen in deze eerste slag. Maar de Filistijnen hergroepeerden en trokken een tweede keer tegen David op. Opnieuw ging David in gebed en was hij niet van plan om ten strijde te trekken voordat hij de overwinning van de hemel kreeg. In de verzen 22-25 staat, “Daarna trokken de Filistijnen opnieuw op en verspreidden zich in het dal Refaïm. 23 David vroeg de HEERE om raad. Die zei: U moet niet optrekken; maak een omtrekkende beweging tot achter hen, zodat u bij hen komt van de zijde van de moerbeibomen. 24 En laat het gebeuren, wanneer u het geluid van voetstappen in de toppen van de moerbeibomen hoort, dat u zich dan haast; want dan is de HEERE vóór u uitgegaan om het leger van de Filistijnen te verslaan. 25 David deed zo, zoals de HEERE hem geboden had, en hij versloeg de Filistijnen van Geba af tot waar u bij Gezer komt.” Timing is zeer belangrijk. Men zou nooit vooruit moeten lopen op God. Wacht altijd op God voordat u dergelijke zaken in de wereld wil doen, Hij zal u instrueren. Dit is de enige weg tot een overwinningsleven. DOOD DE MANNEN EN NEEM DE VROUWEN KRIJGSGEVANGEN Ten tijde van het Oude Testament moesten degenen die slechts een fysiek zwaard ter beschikking hadden deze wet behoorlijk letterlijk vervullen. Maar voor degenen onder ons die gewapend zijn met het zwaard van de Geest, draagt de wet ons op dat wanneer wij eenmaal een geestelijke overwinning hebben geboekt, wij de “mannen” met het zwaard van de Geest moeten “doden”. Dit betekent dat wij door de gaven en de vrucht van de Geest elk overblijfsel van “het vlees” binnen de vijanden van Christus systematisch moeten verwoesten. Met andere woorden moeten we, zoals in Handelingen 2 waar we ons eigen voorbeeld hebben, het Zwaard van onze mond gebruiken om zo het woord van God te spreken om er voor te zorgen dat het volk zich zal gaan bekeren. Bekering is een stervensproces, want het gaat gepaard met het doden van iemands wil, d.i. de vleselijke manier van denken en handelen, ofwel de “oude mens” (Rom. 6:6; Ef. 4:22). De wet gebied specifiek het doden van de mannen, omdat zij de geest van de mens symboliseren, net zoals de vrouwen de ziel symboliseren. Velen denken ten onrechte dat ze “de ziel moeten doden” in hun ijver om als Christus te worden. Maar de ziel moet niet verwoest worden. Haar doel is om de gedachte van een herboren geest te openbaren of te weerspiegelen. Deut. 20:14 zegt ons ook wat we met de vrouwen horen te doen, “Alleen de vrouwen, de kleine kinderen, het vee en alles wat zich verder in de stad bevindt, al haar buit, mag u voor uzelf roven. U mag van de buit van uw vijanden, die de HEERE, uw God, u gegeven heeft, eten.” Ten tijde van het Oude Testament werden de vrouwen vaak tot echtgenoten gemaakt en werden de kinderen geadopteerd (of als slaven aangenomen) binnen Israëlitische gezinnen om zo de bevolking van de natie te vergroten. In het Nieuwtestamentische Koninkrijk van God wordt het zwaard van de Geest gebruikt om het aantal inwoners binnen het Koninkrijk te vergroten. Op een niveau vertegenwoordigen de mannen ten eerste het leiderschap van valse religies, terwijl de vrouwen hun gemeente of leden vertegenwoordigden. In deze toepassing wordt geestelijke oorlogvoering bedreven, dus niet tegen de “vrouwen”, maar tegen de mannen. Men moet de bolwerken van onwetendheid en slavernij onder de zonde verwoesten zodat hun gemeenten gevangen genomen en tot het Koninkrijk van God gevoegd kunnen worden. Dit betekent uiteraard niet dat men van een religie afstand moet doen om een andere religie aan te gaan hangen. Het ware christendom is geen religie, maar een lichaam van mensen, namelijk het lichaam van Christus. Vandaar dat de vrouw de bruid van Christus is en met Hem verenigd moet worden, in plaats van zich te verenigen met een leider binnen een denominatie, waardoor een andere vorm van slavernij zal ontstaan. Ten tweede vertegenwoordigt de man op het persoonlijke toepassingsniveau iemands geest, en de vrouw iemands ziel. De ziel moet gevangen genomen worden, want de ziel is het gebied van de gedachte. De man wordt in deze strijd gedood, want de geest van de man moet sterven en geheel door de Heilige Geest vervangen worden. De vrouw wordt niet gedood, maar zal moeten huwen met een man, want de ziel is de bruid van iemands geest. Haar roeping is niet om gedood te worden, maar om geliefd te worden, waardoor zij die liefde weer aan de ander kan reflecteren, net zoals de maan het licht van de zon reflecteert. Zo moesten eveneens de kinderen gevangen worden genomen. Paulus interpreteert dit in 2 Kor. 10:5 voor ons, waar hij het volgende in de context van geestelijke oorlogvoering zegt, “… wij nemen elke gedachte gevangen om die te brengen tot de gehoorzaamheid aan Christus.” In de fysieke oorlogvoering moesten ze de vrouwen en de kinderen gevangen nemen. In de geestelijke oorlogvoeringmoeten we elke ziel gevangen nemen, samen met “elke gedachte”, dat als het ware de nakomelingen van de ziel zijn. HET HUWELIJK VAN ZIEL EN GEEST Verdere details van dit principe kunnen we in Deut. 21:10-14 vinden. Hier lezen we over het huwen van gevangengenomen vrouwen: “Wanneer u ten strijde trekt tegen uw vijanden, en de HEERE, uw God, geeft hen in uw hand, zodat u hen als gevangenen wegvoert, 11 en u ziet onder de gevangenen een vrouw die mooi van gestalte is, en u vat liefde voor haar op en u neemt haar voor uzelf tot vrouw, 12 dan moet u haar uw huis binnenbrengen. Zij moet vervolgens haar hoofd kaalscheren, haar nagels knippen 13 en de kleren van haar gevangenschap uittrekken. Zij moet in uw huis gaan wonen en een maand lang haar vader en haar moeder bewenen. Daarna mag u bij haar komen en haar man zijn, en zij zal u tot vrouw zijn. 14 En als zij u niet meer genegen is, moet het zó zijn dat u haar laat gaan waarheen zij wil. U mag haar in geen geval voor geld verkopen of haar als slavin behandelen, want u hebt haar al vernederd.” In oude tijden werd er van een Israëlitische strijder verwacht dat hij een man was die God kende en Hem gehoorzaam was. Dit betekent dat hij geacht was een ledemaat van het lichaam van Christus te zijn. De “gemeente” van Israël was “de kerk” in die tijd (Hand. 7:38). Als hij een vrouw vanuit de krijgsgevangenen nam, betekende dit dat hij haar in een verbondsrelatie met Jezus Christus plaatste. Dit principe wordt op twee manieren toegepast binnen de geestelijke oorlogvoering. Ten eerste moet uw menselijke, geestelijke geest op het persoonlijke vlak worden “gedood” en door de Heilige Geest vervangen worden. Uw nieuwe geest neemt de ziel vervolgens gevangen, samen met haar kinderen (elke gedachte). Op een gegeven moment, wanneer de ziel de wegen van de geest gaat liefhebben, begint er een liefdesrelatie te groeien. Vandaar dat de geest de ziel huwt om zo een nieuwe soort kind voort te brengen – namelijk de zonen van God. Het “huwelijk” zelf bestaat uit twee niveaus, want de goddelijke wet erkent twee soorten huwelijksbanden. Zo bestaat er een huwelijk tussen een man en een vrije vrouw en een huwelijk met een slavin. Uiteraard is een vrouw die krijgsgevangene is een slavin. Het primaire voorbeeld van een slavin is Hagar. Het primaire voorbeeld van een vrije vrouw is Sara. Dit zijn de twee vrouwen van Abram (of Abraham). Een slavin kan het beloofde zaad niet voortbrengen, een vrije vrouw wel. Hun huwelijksband is op verschillende principes gebaseerd, net zoals ook het Oude en het Nieuwe Verbond verschillend zijn. Het Oude Verbond is een wettige relatie met God, maar het Nieuwe Verbond vestigt een liefdesrelatie. In Gal. 4:22-31 zegt Paulus ons dat deze twee huwelijksverbonden de twee verbonden zijn: Oud en Nieuw. Met andere woorden, Hagar is het oude Jeruzalem dat onder het Oude Verbond van Mozes verbleef, terwijl Sara het hemelse Jeruzalem is dat onder het Nieuwe Verbond van Christus kwam te staan. Ten eerste de persoonlijke toepassing: Wanneer een man een ziel gevangen neemt en haar door zijn geest huwt, zal zij ten eerste een slavin zijn. Zij moet gehoorzaamheid leren. Als slavin moet zij op basis van een zekere angst doen wat de geest haar opdraagt. Maar als de tijd verstrijkt, als zij in overeenstemming met de geest komt, verandert de relatie van Hagar naar Sara. Zij zal dan niet langer dingen uit angst, maar uit liefde doen. De man zal haar niet langer als meester opdrachten geven, want zij is van nature gehoorzaam en zal niet meer gedwongen hoeven te worden. Wanneer de ziel Sara wordt is zij een vrije vrouw binnen een Nieuwe Verbondsrelatie met de geest. In die hoedanigheid zal zij de dubbele getuige van de geest worden, waardoor de wil van God bevestigd en uitgevoerd zal worden. Elke waarheid zal door middel van een dubbele getuige bevestigd worden en dit is ook vanaf het begin het doel van het huwelijk. Wanneer zowel de geest als de ziel de stem van God horen en met elkaar overeenstemmen, zal die persoon altijd de wil van God weten. Zo ook in het huwelijk tussen man en vrouw, wanneer beide onafhankelijk van elkaar de stem God horen en met elkaar overeenstemmen, zullen zij de wil van God voor het gezin weten en kunnen zij geen fouten maken. Een dergelijke relatie is alleen mogelijk wanneer het huwelijk op het Nieuwe Verbond is gebaseerd. Een Oude Verbondsrelatie zorgt ervoor dat de vrouw een slavin van de man wordt en zij belemmerd wordt in het horen van een woord van God dat het woord dat haar man hoort tegenspreekt. God spreekt alleen tot de man en hij zegt zijn vrouw wat zij moet doen en zij zal dit ook doen, zoals een gehoorzame slaaf betaamt. Maar aan de andere kant, binnen een Nieuwe Verbondsrelatie, zal de man bij het horen van de stem van God dit met zijn vrouw overleggen en haar vragen of zij hiervoor wil bidden. Haar wordt vrije toegang tot God gegeven en het wordt haar toegestaan om haar eigen onafhankelijke relatie met God te ontwikkelen, waarbij zij leert om Gods stem te horen zonder haar man (als tussenstation) hierbij nodig te hebben. Deze onafhankelijke getuige is essentieel als de man werkelijk de wil van God wil weten, want alleen op deze manier kan hij een echt onafhankelijke dubbele getuige ontvangen. Hij moet dit echter wel zonder dwang of pressie doen. Zijn vrouw moet zonder twijfel weten dat hij haar vertrouwt in het horen van Gods stem. Zijn vrouw moet zonder twijfel weten dat als zij een woord van God hoort dat het woord van haar man tegenspreekt, hij dit haar niet zal aanrekenen, noch haar woord als vals zal bestempelen. Als zij beide tegengestelde woorden ontvangen moeten zij op de HEERE wachten tot zij met elkaar overeenstemmen. Als zij dit niet doen en als de een de ander simpelweg overheerst, dan zullen zij weer terugzakken in het patroon van het Oude Verbondshuwelijk van Abram en Hagar. Het tweede toepassingsvlak is, in tegen stelling tot persoonlijk, gemeenschappelijk. In deze toepassing is de bruid de kerk als het gemeenschappelijke lichaam van Christus. De kerk onder het Oude Verbond was een beeld van Hagar, waar Christus onder Mozes een slavin had gehuwd. En zoals een krijgsgevangen vrouw was Israël onder Mozes niet gereed voor een Nieuwe Verbondsrelatie met Christus. Hun hart dacht nog met heimwee terug aan de dingen in Egypte en zij waren nog niet in overeenstemming met Christus en Zijn wegen. Daarom huwde God die natie als aan slavin – Hagar. Vele jaren later behoorde de kerk onder het Nieuwe Verbond een beeld van Sara te zijn, waarbij Christus de vrije vrouw huwt. Jammer genoeg bekeerde het grote gedeelte van de kerk zich echter weer tot een slavinrelatie van Hagar. Dit komt het duidelijkst tot uiting in de christelijke slavernij onder denominaties en haar leiders, evenals het overwicht van het eschatologische onderwijs van het oude Jeruzalem. Wanneer wij echter het Pinksterfeest en de kerk onder Pinksteren binnen Bijbelprofetie bestuderen, begrijpen wij dat Pinksteren zelf een sterke mentaliteit van Hagar in zich heeft. Pas als wij Pinksteren met het Loofhuttenfeest gaan vergelijken zien wij dat Pinksteren Hagar voorstelt, terwijl het Loofhuttenfeest Sara is. Dit is ook de reden dat het Pinksterfeest ontworpen is om ons gehoorzaamheid door de Heilige Geest te leren. Dit bereidt ons voor op het Loofhuttenfeest, waarbij wij met Christus zullen regeren als Zijn dubbele getuige op aarde. Voor een diepere studie over de kwesties verwijzen wij u naar het boek “De strijd om het geboorterecht”. HET KAALSCHEREN VAN HET HOOFD VAN DE KRIJGSGEVANGEN VROUW Het al eerder geciteerde Deut. 21:12 zegt dat als een man een krijgsgevangen vrij wenst te huwen, “dan moet u haar uw huis binnenbrengen. Zij moet vervolgens haar hoofd kaalscheren, haar nagels knippen.” Zij moest haar hoofd kaalscheren, want haar (lange) haar was haar “eer” en haar “bedekking”. 1 Kor. 11:15, “Maar als een vrouw lang haar draagt, is het voor haar een eer, omdat het lange haar als een bedekking aan haar gegeven is.” In symbolisch opzicht stelt het haar haar bedekking voor. Sommige mensen vatten dit vers verkeerd op en concluderen dat vrouwen hun haar moeten bedekken met een hoed of een sluier. Zij baseren dit op het eerste gedeelte van de verklaring van Paulus waar hij zegt dat haar haar “voor haar een eer is”. Zij zeggen dat de heerlijkheid (eer) van God bedekt moest worden. Maar Paulus zegt dat het haar van de vrouw zowel haar eer (heerlijkheid) als bedekking is. Dit wordt geïllustreerd door het feit dat toen de heerlijkheid van God op de berg Sinaï neerdaalde, een wolk de berg bedekte. Net zoals de heerlijkheid van God de bedekking zelf was, zo geldt dit ook voor het haar van de vrouw. Het is zowel haar eer als bedekking, waardoor zij geen andere bedekking nodig heeft. Wanneer een vrouw nog een bedekking draagt, is dit een TWEEDE bedekking. Dit beeld een Oude Verbondsrelatie met God uit, dat een indirecte relatie met God is. In een dergelijke relatie wordt het de vrouw niet toegestaan om een directe relatie met God te hebben en om Zijn stem zelf te horen. Zij heeft namelijk TWEE bedekkingen – Christus en haar echtgenoot. Binnen de kerkelijke denominaties, in het bijzonder binnen de Rooms Katholieke Kerk, wordt dit uitgebeeld door het feit dat het volk (de bruid van Christus) een tweede bedekking in de vorm van een priester moet hebben. Het wordt hen niet toegestaan om een directe relatie met God te hebben en Zijn stem zelf te mogen horen. Als zij iets van God willen horen, moeten zij naar een priester gaan, die hen (waarschijnlijk) doorgeeft wat God zegt. Dit is exact hetzelfde wat het volk eiste in Exodus 20:18-21. Daarom leven de vrouwen die een bedekking moeten dragen in een Hagar-Abram relatie met God. Zij kennen God slechts door de ogen van het Oude Verbond. Hun denkbeeld binnen het huwelijk is om de best mogelijke slavin te zijn, maar zij moeten het recht om God en Zijn wil voor het gezin te horen afstaan aan hun echtgenoot. Dus wat betekent het nu voor de slavin om in Deut. 21:12 haar hoofd te scheren? Het verwijderde symbolisch de bedekking van haar oneerbare verleden en stond haar toe om een nieuwe bedekking van eer onder Christus te laten groeien. Wanneer zij goddeloos of onder de slavernij van valse religies en hun leiders verkeerde, dan was haar “eer” haar schande. Paulus zegt in Fil. 3:18-20 het volgende over, “… wandelen als vijanden van het kruis van Christus. 19 Hun einde is het verderf, hun god is de buik en hun eer is in hun schande; zij bedenken aardse dingen. 20 Ons burgerschap is echter in de hemelen …” Met andere woorden, deze krijgsgevangen vrouw wordt uit haar vroegere leven buiten Christus genomen, waar zij deel uitmaakte van de “vijanden van (het kruis van) Christus” in de wereld. De vleselijke gedachte (ziel) is de vijand van Christus. Het moet krijgsgevangen genomen en vervolgens gehuwd worden – eerst als een Hagar en later als een Sara – om zodoende de belofte voort te brengen. Dit heilige zaad dat door een Nieuwe Verbondsrelatie wordt voortgebracht is “Christus in u, de hoop op de heerlijkheid” (Kol. 1:27). Jezus Christus kwam in wezen door middel van geestelijke oorlogvoering als een veroverende Koning en vond een prachtige vrouw onder Zijn krijgsgevangenen (Israël). Hij nam haar als Zijn vrouw, nadat zij eerst haar hoofd had geschoren om onder de autoriteit van Egypte en haar vroegere man vandaan te komen. Met de komst van Christus als de Middelaar van het Nieuwe Verbond gaf Hij voorzieningen aan de bruid Hagar om een nieuw soort relatie te ervaren die gebaseerd is op de relatie van Abraham met Sara, ofwel de relatie van de vrije vrouw. Relatief weinig inwoners van Judea waren klaar om tot dat hogere niveau te stijgen. Maar degenen die erin slaagden vormden het fundament van de Nieuwtestamentische kerk. Pasbekeerden waren echter niet in staat om een Nieuwe Verbondsrelatie met Christus aan te gaan. Zij waren als de krijgsgevangen vrouwen die gehoorzaamheid en het horen van Gods stem hadden geleerd zonder eerst de verantwoordelijkheid en de autoriteit van de vrije vrouw te bezitten. Na de eerste eeuw faalde het grootste gedeelte van de kerkelijke leiders om het volk de stem van God te leren horen, want zij zouden wel iets kunnen gaan horen dat tegen hun gevestigde geloofsbelijdenissen van de kerk in kon gaan. Daarom werd het des te makkelijker om hen van hun recht te beroven om God voor zichzelf te horen. Op deze manier bekeerde de kerk binnen het Pinkstertijdperk zich tot een indirecte relatie met God en werd zij wederom weer een slavin. Hen werd onderwezen om de leiders, de priesters, gehoorzaam te zijn, die het alleenrecht hadden om God te horen. Op deze manier wordt Pinksteren gekarakteriseerd door Hagar, in plaats van Sara. Toch waren er altijd enkelen die hongerden naar God en zich binnen het Nieuwe Verbond wisten te persen. De meesten botste met het gevestigde kerkelijk systeem en velen werden er dus ook vervolgd en zelfs gedood. HET KNIPPEN VAN HAAR NAGELS Deut 21:12 zegt dat de krijgsgevangen vrouw naast haar hoofd kaalscheren, eveneens haar nagels moest knippen. De nagels op haar vingers werden geknipt, omdat zij tot de hand vertegenwoordigen wat het haar voor het hoofd vertegenwoordigt. Het haar is de eer van het hoofd en de nagels op de vingers zijn de eer van de handen. Net zoals het scheren van het hoofd de verandering van de vleselijke naar de geestelijke gedachte uitbeeld, zo ook stelt het knippen van de nagels de verandering van de oude werken van het vlees naar de nieuwe werken van de Geest voor. OORLOG TEGEN DICHTBIJ GELEGEN STEDEN EN STEDEN VER WEG De oorlogswetten in Deut. 20 maken onderscheid tussen steden die buiten de grenzen van het Koninkrijk van God vallen en zij die erbinnen vallen. De omgang met deze steden en haar inwoners is behoorlijk verschillend wat betreft het vestigen van enkele belangrijke principes binnen het Koninkrijk van God. Wij vervolgen onze studie in Deut. 20:15-18, “Zo moet u met alle steden doen die heel ver bij u vandaan zijn, die niet bij de steden horen van deze volken hier. 16 Maar van de steden van deze volken die de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft, mag u helemaal niets wat adem heeft, in leven laten. 17 Voorzeker, u moet hen volledig met de ban slaan: de Hethieten, de Amorieten, de Kanaänieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten, zoals de HEERE, uw God, u geboden heeft.” Vanuit bovenstaand gedeelte zien wij dat tot op dit punt de wet over ver weg gelegen steden en volken sprak – en niet over de volken van Kanaän. De strijd met de volken van Kanaän is anders. Israël mocht geen krijgsgevangenen nemen of iemand in leven laten. Met andere woorden, het was een absoluut beleid van uitroeiing dat mannen, vrouwen, kinderen en zelfs dieren omvatte. De primaire vraag die boven komt drijven is deze: Haatte God de Kanaänieten echt zo erg? Was dit beleid een morele mandaat dat letterlijk de gedachte van Christus weerspiegelde? Zeker niet. Dit hele beleid had voorkomen kunnen worden als de Israëlieten gewillig waren geweest om de stem van God bij de Sinaï te horen. Als zij niet waren gevlucht voor de stem van God (Ex. 20:18-21), en als zij gereed waren geweest om de volgende stap (Pinksteren) in hun relatie met God te nemen, hadden zij het zwaard van de Geest ontvangen. Met dit machtige wapen was het niet nodig geweest om alle levende wezens in Kanaän te doden. In plaats van het commando om al het leven te verwoesten, zouden zij het Pinkstercommando hebben gekregen die Jezus in Mark. 16:15 aan Zijn discipelen gaf: “Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.” In Mat. 28:19, 20 lezen we, “Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld.” Dood door de doop is een veel betere manier om te sterven! Jozua van het Oude Verbond en zijn volgelingen werden met het fysieke zwaard uitgerust. De Jozua (Jashua) van het Nieuwe Verbond en Zijn discipelen werden met het zwaard van de Geest uitgerust. De letterlijke uitroeiing van de Kanaänieten is GEEN passend voorbeeld dat we vandaag de dag moeten volgen, want het weerspiegelt de gedachte van God of Zijn volmaakte wil niet nauwkeurig genoeg. In plaats daarvan toont het voorbeeld van Israël onder Jozua ons de jammerlijk ontoereikende methode van het vestigen van het Koninkrijk van God zonder de autoriteit van Pinksteren die ons met de gebeurtenis in Handelingen 2 geschonken werd. In de toepassing van het Nieuwe Verbond leert deze wet ons dat wij de religieuze praktijken van de heidense (valse) religies niet moeten vermengen binnen het Koninkrijk van God. De reden en het doel van de wet wordt ons in vers 18 heel duidelijk vertelt: “opdat zij u niet leren handelen overeenkomstig alle gruwelijke dingen die zij voor hun goden gedaan hebben, zodat u tegen de HEERE, uw God, zou zondigen.” Dit is een les die de kerk in de vierde eeuw in al hun ijver vergat bij het door middel van dwang bekeren van heidenen. Het duurde niet lang voor de heidense tempels christelijke kerken werden, de beelden van hun goden nieuwe christelijke namen kregen, heidense feesten verchristelijkt werden en zelfs heidense leringen met een nieuw Bijbels sausje werden overgenomen. Als zij de wet hadden gelezen en deze ook hadden begrepen, zouden deze christelijke leiders geweten hebben dat men het heidendom niet met het Koninkrijk van God kan mengen of de Schriften dusdanig herinterpreteren dat zij meer aangenaam worden voor heidenen. Dergelijke praktijken zijn het morele equivalent van het laten samenwonen van Kanaänieten en Israëlieten in het Beloofde Land. Toch moeten wij deze wet ook niet toepassen op een manier waardoor wij religieuze intolerantie jegens anderen rechtvaardigen. Laten wij deze wet niet op dezelfde manier vervullen als hoe zij dit deden in de tijd dat zij niet over het zwaard van de Geest beschikten. De kerk in de vierde eeuw en daar voorbij – tot het besluit waarmee zij het geestelijke zwaard kwijtraakten – begon tegen een ieder die niet zoals zij geloofden het fysieke zwaard te gebruiken. Zij kopieerden het voorbeeld van Jozua’s omgang met de Kanaänieten om zo hun religieuze intolerantie te rechtvaardigen. Hun vleselijkheid zorgde in combinatie met hun ijver voor een dodelijke combinatie dat bloedvergieten tot gevolg had. Toch zorgde de uitroeiing van ketters tot de opkomst van nog meer ketters. Dit toont aan hoe vruchteloos hun fysieke zwaard was. Toen Israël Kanaän veroverde roeide zijn in feite NIET alle Kanaänieten uit. Hierover lezen we in het eerste hoofdstuk van Richteren. Hierom zei God in Richteren 2:3 het volgende tegen hen, “Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen niet van voor uw ogen verdrijven, maar zij zullen u tot prikkels in uw zijden zijn, en hun goden zullen u tot een valstrik zijn.” In het Nieuwe Testament was dit principe ook van toepassing. De kerk werd ten slotte gedefinieerd als een religieus systeem, in plaats van als een lichaam van mensen. Daardoor werd aangenomen dat een gedoopt lid van een religieus systeem een christen was, iemand die bepaalde eisen naleefde, ongeacht wat zijn karakter of persoonlijke relatie met God was. Daardoor gebeurde het dat het kerkelijk systeem heidenen binnen hun ledenlijst had die volledige gemeenschap met de ware gelovige hadden. Omdat zij niet in staat waren om heidenen buiten hun religieuze systeem te houden oordeelde God hen door de heidenen in hun midden te laten blijven. Zij werden een prikkel (doorn) in de zij van het kerkelijk systeem en de heidense goden zouden spoedig een valstrik voor de kerk worden. Tenslotte werd de gelovigen aangeleerd om beelden en afgoden te vereren onder het mom dat zij deze slechts eerden en niet aanbaden. Hen werd onderwezen om Pasen (Eng: Easter, ofwel Astarte, een heidense godin) te vieren in plaats van Pascha en het beweegoffer. Hen werd onderwezen om Kerstfeest te vieren in plaats van het Loofhuttenfeest. Hen werd onderwezen dat het veel belangrijker was om in een gevestigd besluit of eis te geloven dan om een persoonlijke relatie met Jezus te hebben. De goddelijke wet werd aan de kant geschoven en de kerkelijke wet (traditie) nam haar plaats in. Pinksteren werd dus teruggedraaid tot een Hager-relatie met Christus en diskwalificeerde zichzelf om de belofte van het Koninkrijk voort te brengen. Toch geschiedde dit alles volgens het goddelijke plan, want Pinksteren heeft nooit de intentie gehad om iemand tot volmaaktheid te brengen. Het was een gezuurd feest (Lev. 23:17) en daarom een voorzegt falen binnen het Pinkstertijdperk. Hoewel het weldegelijk de WIL van God (Grieks: thelema) was om onder Pinksteren tot de volmaaktheid te komen, was het niet het PLAN van God (Grieks: boulema) dat dit ook daadwerkelijk gebeurde (deze termen worden in “Het Jubeljaar van de schepping” uitvoeriger uitgelegd). Een andere manier om naar dit falen van Israël door het niet uitroeien van de Kanaänieten te kijken is dat hun methode – hoewel opgedragen door God – niet werkelijk de gedachte van God was. Het was eerder een goddelijke voorziening voor Israëls weigering om het zwaard van de Geest aan te nemen. Daarom lezen we Richteren 3:1-7, “Dit nu zijn de volken die de HEERE liet blijven om Israël door hen op de proef te stellen, dat wil zeggen alle Israëlieten die niet wisten van al de oorlogen met Kanaän… 4 Zij waren er om Israël door hen op de proef te stellen, opdat men zou weten of zij naar de geboden van de HEERE zouden luisteren, die Hij hun vaderen door de dienst van Mozes geboden had. 5 Toen nu de Israëlieten te midden van de Kanaänieten, de Hethieten, de Amorieten, de Ferezieten, de Hevieten en de Jebusieten woonden, 6 namen zij hun dochters voor zich tot vrouwen en gaven zij hun eigen dochters aan hun zonen. En zij dienden hun goden. 7 En de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE, en zij vergaten de HEERE, hun God, en dienden de Baäls en de gewijde palen.” God liet Zelf vele heidenen onder Israël wonen om zo de harten van de Israëlieten te beproeven, om te zien of zij Hem zouden blijven volgen of dat zij de religieuze praktijken van de Kanaänieten zouden overnemen. Op gelijke wijze sprak God in het Nieuwe Testament waarheid door Jezus en Zijn discipelen, maar beproefde Hij de kerk door hen naast de heidenen en andersgelovigen te zetten. Eerst beproefde God hen door de Joden die Jezus hadden verworpen te gebruiken. De kerk werd vervolgd om hun liefde te beproeven. De Joden beargumenteerden hun nieuwe leringen om hun geloof te testen. Met andere woorden, geloofden zij werkelijk in hun hart dat wat zij verkondigden ook daadwerkelijk geloofden, of geloofden zij in slechts op basis van horen zeggen (ofwel, wat anderen hen vertelt hadden)? Later beproefde de Romeinse overheid hen om te zien of de relatie met Jezus Christus werkelijk hun hoogste prioriteit in hun leven was, of dat toch het leven en bezit belangrijker waren. Toen Rome viel werd de kerk ten slotte beproefd door zogenaamde ketters. Ten eerste deed God dit om de christenen te beproeven en om te zien of zij daadwerkelijk door de kracht van de Heilige Geest werkten. Openbaarden zij de gaven van de Geest? Weerspiegelden hun levens de vrucht van de Geest jegens anderen? Bezaten zij de gave van onderscheiding om de waarheid te weten wanneer zij deze hoorden? Studeerden zij om goedkeuring van God te krijgen? Onderzochten zij de Schriften om te zien of de zaken die werden onderwezen ook daadwerkelijk klopten? Openbaarden zij hetzelfde karakter dat Jezus in Zijn aardse dienstwerk demonstreerde? Naarmate de tijd voorbij streek slaagden steeds minder gelovigen voor de test (beproeving) van God. De aanwezigheid van de ketters zorgde voor een religieuze mogelijkheid om te haten en te doden, waarbij zij het Oudtestamentische model volgden, in plaats van dat zij het Woord het onder het model van de Pinksterkracht liefhadden en bespraken. God is meer geïnteresseerd in ons karakter dan in onze zuiverheid in de leer. Hij is meer bezig met ons wezen dat in Zijn gelijkenis verandert (2 Kor. 3:18) dan met onze feitelijke Bijbelkennis. Want zonder een verandering in karakter, zonder een verandering in hart, zonder het openbaren van God aan de wereld is al onze Bijbelkennis in feite op z’n hoogst een FEIT. Het is geen waarheid. Waarheid is een Persoon, want Jezus is de Waarheid (Joh. 14:6). Feiten zijn dood en gebalsemd, waardoor het constant lijkt alsof zij leven, maar toch geen leven in zich hebben. HET OMHAKKEN VAN BOMEN TIJDENS DE BELEGERING Deut. 20:19, 20 biedt ons de laatste wet van geestelijke oorlogvoering: “Wanneer u een stad vele dagen belegert en ertegen strijdt om haar in te nemen, dan moet u haar vruchtbomen niet te gronde richten door de bijl erin te slaan. U kunt er immers van eten; daarom mag u ze niet omhakken om ze een belegeringswal voor u te laten worden, want het geboomte van het veld is voedsel voor de mens. 20 Maar de bomen waarvan u weet dat het geen vruchtbomen zijn, mag u te gronde richten en omhakken om een belegeringswal te bouwen tegen de stad die oorlog tegen u voert, totdat ze ten onder gaat.” Het was onwettig om olijfbomen, vijgenbomen of palmbomen tijdens een oorlog om te hakken. Het was echter wel wettig om ten tijde van oorlog eikenbomen om te hakken. Vanwege duidelijke redenen was deze wet behoorlijk praktisch. Toch volgden niet alle mensen deze basiswet van oorlogvoering. De enige reden waarom deze wet is opgesteld staat aan het einde van vers 19, maar de HSV laat een gedeelte weg. De NBV zegt: “Laat de bijl rusten en laat de bomen staan, want u moet er zelf van eten, en bovendien: is een boom soms een mens, dat u tegen hem moet strijden?” De NBV vertaalt het als vraag, maar schrijft in een voetnoot wat de letterlijke vertaling is, namelijk: “de boom van het veld is de MENS”. En omdat er in het oorspronkelijke Hebreeuws geen vraagtekens bestonden, is het opwerpen van een vraagstelling slechts de opvatting van de vertaler en heeft dit voor ons geen belang. Psalm 1 spreekt van de gezegende (welzalig) man, die zijn vreugde vind in de wet van de HEERE, zeggende in vers 3, “Want hij zal zijn als een BOOM, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, waarvan het blad niet afvalt; al wat hij doet, zal goed gelukken.” Op deze manier bevestigen zowel de wet als de Psalmen dat bomen mensen vertegenwoordigen. Als wij dit op de wet van geestelijke oorlogvoering toepassen, dan zijn de bomen inderdaad mensen. Sommige mensen brengen in het blikveld van God vruchten van de Geest voort, terwijl anderen hierin verzaken. De wet verbiedt ons om geestelijk oorlog te voeren tegen mensen die vruchtdragende “bomen” zijn. 1. Jezus vervloekt de vijgenboom In Mat. 21:18-22 komen we een erg belangrijk voorbeeld van geestelijke oorlogvoering tegen die geopenbaard wordt wanneer Jezus de vijgenboom vervloekt. “ 's Morgens vroeg, toen Hij terugkeerde naar de stad, kreeg Hij honger. 19 En toen Hij een vijgenboom langs de weg zag, ging Hij ernaartoe en vond er niets aan dan alleen bladeren. Hij zei tegen hem: Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk.” Enkelen kunnen van mening zijn dat deze daad van Jezus enigszins kinderachtig was. Waarom zou iemand een vijgenboom vervloeken vanwege het ontbreken van vruchten? Er konden vele redenen zijn waarom de boom geen vrucht droeg. In Markus 11:13 lezen we in feite de natuurlijke reden voor het ontbreken van vruchten: “… en erbij gekomen, vond Hij niets dan bladeren, want het was niet de tijd voor vijgen.” Daarom is het gedrag van Jezus vreemd, tenzij Jezus onderscheidde dat dit een woord van de Vader was, Die Hem opdroeg om zich te mengen in geestelijke oorlogvoering tegen de natie Juda voor het ontbreken van haar vruchten. De vijgenboom vertegenwoordigde, zoals Jeremia 24 dit laat zien, de Judese natie. De profeet ging naar de tempel en vond daar twee manden met vijgen, een mand met zeer goede vijgen, de andere met zeer slechte vijgen. Zoals de wet in Deut. 26 hen had opgedragen, hadden twee verschillende mensen hun eerstelingen van hun vijgen naar God gebracht. Wanneer zulke mensen hun manden met fruit tot God brachten, baden zij hier een zegen over uit. Deze eerstelingen vertegenwoordigden de harten van de mensen. Sommige waren goed en sommigen waren slecht. Het is erg moeilijk voor te stellen dat iemand een mand met rot fruit tot God kon brengen en nog steeds een zegen van God verwachtte. Maar dit is wel wat er gebeurde. Daarom openbaarde God aan Jeremia dat er twee soorten Judeeërs (Joden) waren. Hij vertelde de profeet dat degenen die weigerden om zich aan Nebukadnezar, de koning van Babylon, te onderwerpen, volgens de goddelijke wet de zeer slechte vijgen waren. Degenen die zich aan de andere kant wel aan Babylon en aan de ballingschap onderwierpen (zoals Daniël) waren de zeer goede vijgen. In de tijd van Jezus deed hetzelfde probleem zich voor. Opnieuw waren er weer goede en slechte vijgen. De slechte vijgen weigerden zich te onderwerpen aan Rome en haatten haar ook. De zeloten onder hen namen ook daadwerkelijk de wapens ter hand en stonden tegen Rome op, gelovende dat het hun recht was om vrij onder God te zijn. Zij begrepen niets van het oordeel van God over de natie, noch begrepen zij dat hun opstand tegen Rome een opstand tegen God Zelf was. De goede vijgen zochten hun heil in Jezus, de Messias die was gekomen om de mens op een vredelievende manier vrij te maken. De slechte vijgen keken uit naar een militaire Messias, iemand die op militaire wijze het Romeinse juk kon afwerpen. De meerderheid van Juda had deze slechte-vijgen-gedachtegang en dit is ook de reden dat toen Jezus tot Zijn eigen volk kwam, de Zijnen Hem niet hebben aangenomen (Joh. 1:11). Maar de goede vijgen die Hem WEL aannamen ontvingen de macht om zonen van God te worden (Joh. 1:12). Dit is de achtergrond achter de vloek van Jezus. Hoewel de boom zelf meteen verdorde was de vloek niet slechts gericht tegen een eenzame boom die langs de weg naar Jeruzalem stond. Het was een daad van geestelijke oorlogvoering tegen de natie van Juda zelf, die geen vruchten voor God had voortgebracht. Het was een daad van geestelijke oorlogvoering tegen de mensen die om een zegen tot God baden, terwijl zij rotte vruchten naar de troon van God brachten. Daarom zien wij binnen de geschiedenis ook dat de vloek vervuld werd toen Rome kwam en Jeruzalem in 70 n.Chr. als gevolg van hun eigen opstand verwoestte. Laten we met dit in gedachte zeggen dat Jezus de oorlogswetten niet overtrad toen Hij de vijgenboom vervloekte. Als de vijgenboom in staat was geweest om vruchten voort te brengen zou het een overtreding van de wet zijn geweest. Als de natie van Juda in staat was geweest om de vrucht van de Geest voort te brengen zou Jezus in overtreding van de wet zijn geweest. Jezus zei dat deze natie-boom nooit meer vruchten zou voort brengen. Jezus legde later in Mat. 24:32-34 uit dat deze vijgenboom op een moment in de toekomst weer tot leven zou komen – dat in 1948 profetisch vervuld werd toen de Joodse natie wederom weer gevestigd werd. Toch zei Jezus dat het GEEN vruchten meer zou voort brengen. Hij zei slechts dat het MEER BLADEREN zou voort brengen. Nooit was het de vraag of de boom bladeren zou voort brengen. Het probleem was het ontbreken van vruchten. En de vloek van Jezus was: “Laat er aan u geen vrucht meer groeien in eeuwigheid!” Dit zegt heel duidelijk dat de Israëlische staat zich niet zal bekeren en vruchten zal voort brengen die God zullen behagen. Zoals we in ons boek “De strijd om het geboorterecht” in feite al hebben aangetoond was de Israëlische staat gefundeerd op dezelfde soort opstandelingen en terroristen die voor de ruinering ten tijde van Jeremia en opnieuw in de eerste eeuw n.Chr. zorgden. Dus de profetie dat de boom opnieuw tot leven zou komen en bladeren voort zou brengen is vervuld. Het volk kreeg na de tijdsduur van bemesting (Luk. 13:6-9) nog één kans om vruchten voort te brengen. Johannes de Doper zegt ons in Lukas 3:9 waar het op neer kwam, “De bijl ligt zelfs al aan de wortel van de bomen; elke boom dan die geen goede vrucht voortbrengt, wordt omgehakt en in het vuur geworpen.” Daarom kunnen we verwachten dat de Israëlische staat op gelijke manier verwoest zal worden, zoals de discipelen van Jezus zagen hoe Jeruzalem in de eerste eeuw verwoest werd. De reden voor verwoesting is nog steeds niet veranderd. Elke Israëliet die deze ramp wil ontkomen moet zich van deze verdoemde natie lossnijden. De apostel Paulus zegt dat hij opnieuw in de ware Koninkrijksboom geënt moet worden. Rom. 11:23 zegt, “En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.” Met andere woorden, de Israëlische staat zelf is de vervloekte vijgenboom die nu (voor een tijdje) opnieuw tot leven is gekomen. De individuele takken van die boom zijn de individuele mensen zelf, die, als volgelingen van het judaïsme of als seculiere Joden, niet geloven in Jezus als het Paaslam. Daarom zijn zij niet geënt in de stam van de boom, die Christus is. De enige manier voor deze dode takken om weer leven te ontvangen is om van de dode boom afgehouwen te worden en in de boom van Christus geënt te worden. Laat hen echter niet denken dat zij tegelijkertijd zowel in de vervloekte vijgenboom als de gezegende vijgenboom kunnen verblijven. En laat christenen ook niet denken dat zij in de vervloekte vijgenboom geënt moeten worden terwijl zij al in de gezegende boom geënt zijn. Dit is niet de manier om vruchten tot God te brengen. Laten we terugkomen op Jezus’ daad van geestelijke oorlogvoering. Als de Joodse vijgenboom OOIT opnieuw vruchten zou voortbrengen, zou dit de geloofwaardigheid van Jezus verwoesten, want Hij profeteerde dat dit niet meer zou gebeuren. Als die Joodse vijgenboom ten tweede OOIT vruchten zou voortbrengen, dan zou Jezus de wet van Deut. 20:20 hebben overtreden, want die wet verbied het verwoesten van vruchtdragende bomen. Omdat het Nieuwe Testament getuigt dat Jezus, als smetteloos Paaslam, zonder zonde was, geloven wij dat Jezus niet zondigde toen Hij de onvruchtbare boom vervloekte. 2. Het voorbeeld van Stefanus In Handelingen 7 lezen we het getuigenis van Stefanus net voordat hij gestenigd wordt. Ook lezen we in Handelingen 8:1 dat Paulus hiervan getuige was en overeenstemde met hen die Stefanus stenigden – als hij al niet zelf aan deze steniging deel nam. Toen Stefanus werd gestenigd zei hij in Handelingen 7:60: “Heere, reken hun deze zonde niet toe!” Vanuit Joods oogpunt was Stefanus een godslasteraar en verdiende hij het om volgens de wet gestenigd te worden. Vanuit christelijk oogpunt sprak hij echter de waarheid en werd hij onterecht gestenigd. Daarom was dit ook moord. Toch verscheen Stefanus toen hij werd gestenigd voor het goddelijke gerechtshof en pleitte hij dat zij niet voor hun zonde verantwoordelijk werden gehouden. Ongetwijfeld werd Stefanus, toen hij voor het goddelijke gerechtshof pleitte, door de Geest geleid. Hoewel hij het juridische recht bezat om hen aan te klagen, gebruikte hij dit recht niet. Door zo te handelen spaarde hij hen voor het oordeel van God. Slechts de tijd zou aantonen hoe gewichtig deze vergevingsdaad voor de kerk zou zijn. Saulus bevond zich onder degenen die Stefanus vergaf (Hand. 8:1). Degenen die Stefanus stenigden waren de onvruchtbare bomen, maar Saulus was een TOEKOMSTIGE vruchtdragende boom. Dit kwam spoedig tot uiting na zijn bekering op de weg naar Damascus (Hand. 9). Stefanus geeft ons een voorbeeld van het NIET bedrijven van geestelijke oorlogvoering wanneer de oorlog een vruchtdragende boom in gevaar kan brengen. Hij toont ons dat het beter is om het leven te laten en onterecht te lijden, dan om een vruchtdragende boom te verwoesten - zelfs als die boom nog geen vruchten voortbrengt. Stefanus zet op deze manier de standaard voor geestelijke oorlogvoering zo hoog, dat wij verplicht worden verder te gaan dan het zichtbare bewijs waarmee wij in deze kwestie normaal handelen. Het toont ons dat als wij niet altijd volgens agape liefde handelen, wij per ongeluk een toekomstig vruchtdragende boom verwoesten, die misschien wel de wereld voor Christus had kunnen veranderen. CONCLUSIE Het is een serieuze zaak om aan geestelijke oorlogvoering te doen. Wij moeten onthouden dat wij niet tegen vlees en bloed vechten. Wij vechten niet tegen mensen, maar tegen geesten die slechte mensen besturen en hen in slavernij houden. Wij doen aan geestelijke oorlogvoering met als doel om de harten van mensen te veranderen. Wij doen voor hun bestwil aan geestelijke oorlogvoering, niet om hen pijn te doen. Wij doen niet aan geestelijke oorlogvoering om het vuur uit de hemel te laten neerdalen op de hoofden van de “vijanden” van God, maar om hen door de liefde van God tot bekering te brengen. Dit is de reden waarom het zo belangrijk is dat geestelijke strijders enige geestelijke groei hebben doorgemaakt voordat zij zich in dergelijke oorlogvoering mengen. Dit is de reden waarom het zo belangrijk is dat geestelijke strijders hun hart voor de strijd voorbereiden door een christelijk karakter te ontwikkelen. Zonder dergelijke voorbereiding zullen zij meer kwaad dan goed doen. |
|||||||||||||||||