Gods Stem Horen
door Dr. Stephen E. Jones
De Bijbelteksten in dit boekje komen uit
de NIEUWE BIJBELVERTALING (NBV)
tenzij anders aangegeven.
Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan
Originele titel: Hearing God’s Voice
Vertaald door: Remmer Remmers van Berea-Studies
INHOUDSOPGAVE
Hoofdstuk 1: De God die spreekt
Hoofdstuk 2: Horen zonder afgoden
Hoofdstuk 3: Beginnen met Gods stem te horen
HOOFDSTUK 1
De God Die Spreekt
“Dus door te luisteren komt men tot geloof, en wat men hoort is de verkondiging van Christus.” Romeinen 10:17
Geloof. Iedereen heeft er over gehoord, velen hebben het gezien, maar relatief weinigen hebben het met enige diepte ervaren. Toch vertelt Hebreeën 3 en 4 ons dat Israël niet Gods rust binnen kon gaan omdat ze het geloof niet hadden dat vereist is voor dat ervaringsniveau. Maar waarom? Hadden ze allemaal niet de wonderen gezien die Mozes gedaan had? Hadden ze niet het splijten van de Rode Zee gezien, het manna uit de hemel en het vuur van Gods aanwezigheid op de berg Sinai? Natuurlijk hadden ze dat en ze waren ervan verzekerd dat deze dingen van God kwamen. Toch hadden ze niet het vereiste geloof om het Beloofde Land binnen te gaan. De vraag is: waarom niet?
Er is een verschil tussen mentale druk en geloof. Iemand kan helemaal overtuigd zijn van de authenticiteit van de Bijbel en dat Jezus de Zoon van God is die voor ons stierf en is opgestaan, en toch niet het vereiste geloof hebben om het Beloofde Land in te gaan. Als we door het geloof ter grootte van een mosterdzaadje een berg kunnen verzetten, zoals Jezus zei, hoe klein hoeft ons geloof dan maar te zijn! Wanneer we geconfronteerd worden met molshopen zijn we vaak gefrustreerd en machteloos om iets te doen. Of als we iets doen lijken we op de profeten van Baäl en proberen we God te manipuleren iets voor ons te doen, in plaats van op Elia die simpelweg bad en het werk gedaan kreeg.
Gebed is iets waarvan de meeste mensen niet echt geloven dat het iets voor hen kan doen. Daarom komen er naar gebedsbijeenkomsten vaak maar een handvol geïnteresseerde mensen en veel van hen lijken meer uit plichtsbesef en druk van een geestelijk leider te komen dan uit echte interesse.
De meesten raken niet opgewonden bij het vooruitzicht van een gebedsbijeenkomst omdat ze niet echt verwachten dat hun gebed iets uitwerkt. Dus zijn alleen de plichtsgetrouwe en gedisciplineerde mensen in staat om dit werk te doen en zelden is het een vreugdevolle viering van Gods bemoeienis
met mensen.
Hebreeën 3:19 zegt: “Zo zien we dat zij er niet konden binnengaan vanwege hun ongeloof.” Het type geloof dat in dit vers wordt genoemd is niet hetzelfde geloof dat vereist is om ‘gered te worden’. Heel Israël was gered door het geloof toen ze Egypte verlieten met Pasen. Door het houden van Pasen verkondigden ze hun geloof in het bloed van het lam en op dit niveau geloofden ze allemaal in God, want anders zouden ook zij hun eerstgeboren zonen verloren zijn. Dit is een type en een voorafschaduwing van de evangelische christenen vandaag die de wereld (‘Egypte’) hebben verlaten en op weg zijn naar het Beloofde Land.
Het probleem is dat veel christenen Egypte verlaten en zelfs door de Rode Zee gaan (dat wil zeggen, ze zijn gedoopt – zie 1 Korintiërs 10:2); maar dan vestigen ze zich op de andere oever van de Rode Zee, bouwen een huis (een denominatie) en nemen aan dat ze in het Beloofde Land zijn.
Na een tijdje worden sommigen ontevreden en realiseren zich dat er meer van God te ontdekken is na deze Paas-Rode Zee ervaring, en dan volgen ze de Geest (de vuurkolom) naar de voet van de berg Sinai. Dit is de plaats waar God neerdaalde in een wolk van vuur en de mensen allemaal de stem van God in hun eigen taal hoorden. God openbaarde Zijn Tien Geboden aan de mensen op de dag die later gevierd werd als Pinksteren, ook wel het Wekenfeest.
Dit had de dag moeten zijn dat Israël het tweede geloofsniveau zou bereiken op hun weg naar het Beloofde Land. Paulus zegt in Romeinen 1:17: “In het evangelie openbaart zich dat God enkel en alleen wie gelooft als rechtvaardige aanneemt.” Dat wil zeggen, God openbaart Zichzelf aan mensen van het ene niveau van geloof naar het andere als we Zijn stem verstaan. Als Hij spreekt en als wij horen gaan we van geloof tot geloof.
Er zijn drie hoofdniveaus van geestelijke ervaring en geloof, allemaal uitgebeeld door Israëls ervaringen in de wildernis en herdacht tijdens een feestdag. Dit zijn Pasen, Pinksteren en Loofhutten.
Toen Israël bij de berg Sinai kwam en God Zijn karakter openbaarde door de wet waren de mensen te bang om het tweede geloofsniveau binnen te gaan. We lezen in Exodus 20:18–21,
“Heel het volk was getuige van de donderslagen en lichtflitsen, het schallen van de ramshoorn en de rook die uit de berg kwam. Bij die aanblik deinsden ze achteruit, en ze bleven op grote afstand staan. 19 Ze zeiden tegen Mozes: ‘Spreekt u met ons, wij zullen naar u luisteren. Maar laat God niet met ons
spreken, want dan sterven we.’ 20 Maar Mozes antwoordde: ‘Wees niet bang, God is gekomen om u op de proef te stellen en u met ontzag voor hem te vervullen, zodat u niet meer zondigt.’ 21 En terwijl het volk op een afstand bleef staan, ging Mozes naar de donkere wolk waarin God aanwezig was.”
Omdat de mensen bang waren om te sterven vluchtten ze voor God en voor het horen van Zijn stem. Dus konden ze het Pinksterniveau van geloof wat God voor hen bedoeld had niet bereiken. Hun weigering van het horen van de goddelijke wet betekende dat de wet niet in hun harten, maar op stenen tafelen werd geschreven. De Geest van God werkte daarom niet in hun harten om die te veranderen, maar legde de wet van buitenaf op hen om door tuchtiging hun gedrag te reguleren.
Dus werd de vervulling van Pinksteren 1500 jaar uitgesteld tot na Jezus’ dood en opstanding. De discipelen in het boek Handelingen vergaderden in de opperkamer met de bedoeling Zijn stem te verstaan en goddelijke openbaring te krijgen over Pinksteren. Zij deden wat hun voorvaderen op dezelfde dag vele jaren eerder weigerden om te doen.
Omdat Israël onder Mozes weigerde te luisteren naar de stem van God en de wet niet in het hart liet schrijven, kon Israël het Beloofde Land een jaar later niet binnen gaan.
De twaalf verspieders zagen dat het land ontzettend vruchtbaar was en als bewijs namen ze een enorme tros druiven van de eerste oogst mee (Numeri 13:20). Dit vertelt ons dat het de zevende maand van de Hebreeuwse kalender was (ongeveer september). Tien van de twaalf verspieders gaven een slecht verslag, als afspiegeling van de ongelovige harten van het volk, en vanaf dat moment werd deze dag herdacht als de Grote Verzoendag, een dag van vasten en berouw vanwege de weigering om het Beloofde Land in te gaan. Als ze op de bazuin hadden geblazen, als teken van hun besluit om het Beloofde Land in te gaan, zou dat de bazuin van het Jubeljaar zijn geweest. Het was namelijk het 50e Jubeljaar vanaf Adam en ze zouden ‘naar hun eigen grond en eigen familie terugkeren’ (Leviticus 25:9-13).
Ze hadden echter niet het geloof om het Beloofde Land binnen te gaan omdat ze eerder geweigerd hadden om naar Gods stem te luisteren aan de voet van de berg Sinai op het eerste Pinksterfeest.
Men kan niet direct van Pasen naar Loofhutten. Men kan niet direct van Egypte naar het Beloofde Land. Men kan de openbaring van de wet op Sinai niet overslaan. Degenen die dat proberen worden in het Nieuwe Testament ‘wettelozen’ (anomia) genoemd.
Het is voor ons vandaag de dag daarom nuttig om de lessen van deze Oudtestamentische voorbeelden te leren. We zien in de Bijbel dat er christenen zijn met verschillende geloofsniveaus, uitgebeeld door Pasen, Pinksteren en Loofhutten.
Daarnaast was de tijd van Mozes tot het kruis een Paastijdperk. Vanaf Handelingen 2 tot nu was een Pinkstertijdperk. We gaan nu het Loofhuttentijdperk binnen. Maar in Jezus´ dagen, terwijl de meeste mensen Pasen op een fysiek niveau vierden, had maar een klein deel van hen een echte openbaring van Pasen dat hen toestond naar een volgend geloofsniveau door te groeien: Pinksteren. Velen struikelden over het kruis (1 Korintiërs 1:23) en bleven bij de religieuze tradities van het jodendom en konden niet doorgroeien in hun geloof.
In ons einde van het Pinkstertijdperk zien we hetzelfde gebeuren op een volgend niveau. Velen zijn gestruikeld en zakten voor de test van Pinksteren en kunnen daarom niet doorgroeien naar een Loofhuttengeloof. Hoe hebben ze gefaald? Ten eerste omdat ze, net als het oude Israël, bang waren om Gods stem te horen of bang waren om aan het vlees te sterven. In plaats van onbevreesd in Gods vuur te stappen, zoals Mozes deed, vluchtten ze de andere kant op. God heeft nooit geprobeerd te verhullen dat het naderen tot Hem om Zijn stem te horen inderdaad het vlees zou doden. Een echte openbaring van God zal altijd een offer van het vlees vragen als God Zijn vurige wet op ons hart schrijft.
Paulus stierf dagelijks, omdat God dagelijks tot hem sprak (1 Korintiërs 15:31). Maar vandaag de dag wordt veel mensen, die denken Pinkster of Charismatisch te zijn, verteld dat God wil dat wij voorspoed hebben en dat tegenslag zeker niet van God komt.
Door deze lering, vooral in Amerika, zijn we gaan geloven dat we Gods rust kunnen binnengaan zonder aan het vlees te sterven, zonder tuchtiging en met een wetteloze geest. Zulke mensen kunnen zich Pinksterchristenen noemen, zoals het oude Israël, maar ze zijn voor niets in de Sinai gekomen. Dat is, ze hebben liever een god die hen rijkdom en voorspoed beloofd dan een alles verterend vuur dat het vlees dood als Hij Zijn wet op onze harten schrijft. Dit is het wat de Kerk van vandaag niet toelaat om het Beloofde Land binnen te gaan.
DE GOD VAN OPENBARING
De afgoden die door mensen worden vereerd kunnen ‘niet horen en zien, niet eten en niet ruiken’ (Deut. 4:28). Alleen de God van de Bijbel ziet, hoort en spreekt tot de mensen. Het volk van Israël was daar een voorbeeld van gegeven in de dagen van Mozes toen God op de berg Sinai verscheen als een alles verterend vuur en Zijn wet openbaarde aan heel het volk. In Deuteronomium 5:24 zegt Mozes tegen het volk:
“… en hebben we zijn stem uit het vuur gehoord. We hebben vandaag ondervonden dat God met mensen spreekt zonder dat het hun het leven hoeft te kosten.”
Met andere woorden, de Pinksterdag is de dag dat God aan de mensen liet zien dat Hij een God is die tot mensen kan spreken zonder ze te doden. En toch is Hij een alles verterend vuur dat het vlees in de mens zal doden, want we lezen als het antwoord van het volk:
“25 Maar moeten we ons leven nu opnieuw op het spel zetten? Dit enorme vuur zal ons levend verbranden! Als we de stem van de HEER, onze God, nogmaals horen, zullen we zeker sterven. 26 Want er is toch geen mens die net als wij de stem van de levende God vanuit het vuur heeft horen spreken en het heeft kunnen navertellen?”
Het volk had gedeeltelijk gelijk. Ze hadden gelijk toen ze zeiden dat de stem van de levende God het vlees zou doden. Ze snapten simpelweg niet dat dit het hele principe van Pinksteren is. Het was juist Gods bedoeling om, door het horen van Zijn stem, het vlees te doden zodat ze geestelijk gezind konden zijn zonder gehinderd te worden door het vlees.
Het probleem was dat de mensen bang waren om te sterven en dat ze vast wilden houden aan hun sterfelijkheid, hun vlees. Ze begrepen niet dat hun vlees, wat ze zo graag levend wilden houden, in feite al dood was. Ze realiseerden zich niet dat de enige weg naar het ware leven door de dood gaat. Dit is de grote paradox van het christelijke geloof. Men kan het leven niet vinden door het leven te zoeken. Men vindt het door door de deur van de dood te gaan. En deze deur is Jezus, die gekruisigd is om ons te laten zien hoe we moeten sterven. Maar het kruis is veel te vaak het struikelblok.
Ik moet nog een woord van God tegenkomen wat niet op de een of andere manier enig vlees heeft gedood dat in de weg van gehoorzaamheid stond. Het Woord is een verterend vuur. Voor de vleselijke mens is dit angstaanjagend. Voor de beginner is dit geweldig. Voor de geestelijke is dit een manier van leven.
Gods voornaamste bedoeling met het spreken tot de mens is hem in Zijn wegen te leiden. Deuteronomium 4:36 ‘Vanuit de hemel heeft hij zijn stem laten horen om u op te voeden’.
Onderwijzing impliceert een opdeling van kennis. Het leiden begint met bevelen, evenals een vader een klein kind zonder of met weinig uitleg opdraagt iets te doen. Het kind moet leren om te gehoorzamen zonder dat hij het precies begrijpt. Eenvoudigweg gehoorzamen, gewoon voor het gehoorzamen, moet eerst geleerd worden. Als het kind verder groeit, leert hij vragen te stellen die de Vader beantwoord nadat het kind geleerd heeft om te gehoorzamen.
Uiteindelijk, als een kind naar geestelijke volwassenheid groeit, geeft de Vader inzicht waardoor het kind de bedoeling van de Vader kan zien – en door dit inzicht kan hij de wil van de Vader doen zonder specifiek bevel. Uiteindelijk, als een volwassen zoon (of dochter) doet hij alleen wat hij zijn Vader ziet doen en zegt alleen wat hij zijn Vader hoort zeggen. In ieder aspect is hij nu het evenbeeld van zijn Vader. Hij is in totale overeenstemming met de Vader en doet de wil van zijn Vader niet uit dwang, maar uit liefde en totale overeenstemming.
GOD ALS EL SHADDAI EN ALS JAHWEH
Voor Mozes openbaarde God Zichzelf aan Abraham, Isaak en Jakob alleen met de naam El Shaddai (in Exodus 6:3 vertaald als God de Ontzagwekkende). Dit is de naam van God in zijn moederlijke rol van schepping en oorsprong. Evenals een kind vooral door zijn moeder wordt verzorgd tijdens zijn kindertijd, zo verzorgde God Zijn schepping.
Vele jaren later openbaarde God Zichzelf aan Mozes met de naam Jahweh. Dit is God als Vader die kwam om Zijn volk te tuchtigen door Zijn wet met als doel om ons tot volwassenheid te brengen in Christus (Galaten 3:24). Zonder de tuchtiging van de wet zouden we wetteloos blijven en opgroeien als verwende kinderen die weinig begrip hebben van de rechten en eigendommen van anderen. De wet van God is bedoeld om ons phileo liefde te leren, zodat we verder zouden kunnen groeien naar de agapè liefde van God die de volgroeide zonen van God karakteriseert.
Uiteindelijk openbaart God Zichzelf als El Elyon, God de Allerhoogste. Dit is de God van Melchisedek (Gen. 14:18) van welke orde Jezus de Hogepriester is en wij, Zijn zonen, als priesters onder Zijn leiderschap. Dit zijn de priesters van God en van Christus die met Hem regeren op de aarde (Op. 5:10; 20:6).
Pas op voor hen die leren dat je gelijk naar El Elyon kan gaan zonder eerst langs El Shaddai en Jahweh te gaan. Geen kind kan de verzorging van zijn moeder in zijn kindertijd ontlopen. Kinderen die nooit leren kruipen ontwikkelen niet de goede coördinatie om te kunnen lopen en rennen als ze ouder worden. Geen kind kan zich zonder de tuchtiging van zijn liefhebbende Vader ontwikkelen tot een betrouwbare zoon.
Precies zo als het tijd kost om een zoon op te voeden tot volwassenheid, zo kost het ook tijd om geestelijke zonen op te voeden tot geestelijke volwassenheid. Dit is heel duidelijk in de geschiedenis van Israël in de wildernis onder Mozes en we worden ieder jaar weer herinnerd aan deze dingen door het houden van de drie feesten die herinneren aan deze niveaus van geestelijke groei.
Pasen beeldt het eerste niveau van geestelijke groei uit. Dit is het begin van onze persoonlijke relatie met God. Hoewel gerechtvaardigd door het geloof zijn dit nog baby’s in Christus die de melk van het Woord nodig hebben. Ze vergen veel van God net zoals baby’s veel tijd vergen in het vasthouden, voeden en verschonen. Het is de meest onvolwassen relatie en toch gelooft de baby christen dat, nu hij ‘opnieuw geboren’ is, hij op de een of andere manier alle autoriteit verworven heeft die voorbehouden is aan de kinderen van God. In zijn hoogmoed heeft hij weinig idee dat hij ‘niets verschilt een slaaf’ (Galaten 4:1).
Pinksteren was (en is nog steeds) de viering van het geven van de wet door de stem van onze Vader God. Pinksteren is het feest dat Gods kinderen in twee klassen verdeeld: opstandige en gehoorzame.
Dit is heel duidelijk in de geschiedenis van Israël in de wildernis, waar het volk weigerde te luisteren naar de Vader, terwijl Mozes gehoorzaam was. Later zien we dat Jozua en Kaleb ook oren hadden om te horen, want zij waren het niet eens met de andere verspieders die een slecht verslag uitbrachten.
In de Kerk uit het Pinkstertijdperk vinden we hetzelfde patroon. God spreekt tot de zeven gemeenten, maar alleen de overwinnaars luisteren ook echt naar Hem en zijn gehoorzaam. Alleen de overwinnaars zijn echte Pinksterchristenen. Alleen de overwinnaars zijn bereid naar de goddelijke wet te luisteren zo dat die op hun hart geschreven kan worden.
Als Israël onder Mozes ontvankelijk was geweest zou God begonnen zijn met Zijn wet in hun harten te schrijven en het een deel van hun natuur te maken. Het volk zou de wet van nature gevolgd hebben – omdat ze dat wilden – niet omdat ze gehoorzaam moesten zijn omdat ze anders gestraft zouden worden. Israël weigerde echter Gods stem direct te verstaan en had liever dat Mozes de berg op ging om namens hen naar God te luisteren.
Dus hoorde het volk alleen een indirecte stem toen Mozes hen vertelde wat God had verteld. De wet bleef zodoende extern, van bovenaf opgelegd, net zoals de regels van een vader die een ongehoorzaam kind, dat zijn eigen weg wil gaan, terecht wijzen. In bepaalde opzichten leek de wet streng of zelfs hardvochtig, maar hij is vormgegeven door een liefhebbende Vader om de wil van zijn ongehoorzame kinderen te breken zodat ze uiteindelijk net als Christus kunnen zeggen: “Maar laat niet wat ik wil, maar wat u wilt gebeuren” (Lukas 22:42).
Dit is de uitroep van een zoon die gehoorzaamheid geleerd heeft door de dingen die hij heeft moeten doorstaan. De tuchtiging van de Vader is eerst hard en pijnlijk in onze onvolwassen ogen, maar door deze liefdevolle tuchtiging weten we dat we echte zonen-in-opleiding zijn (Heb. 12:5-8). Zonder deze tuchtiging zullen we nooit geestelijk volwassen worden.
MOZES VOOR ONS LATEN HOREN
Vandaag de dag kiezen de meeste christenen er liever voor om op een dominee of een Kerk te vertrouwen dan om zelf de berg op te gaan om zelf het woord van God te horen.
De dominee komt dan een of twee keer in de week van de berg om de mensen te vertellen wat het woord van God is. Zelfs als de voorganger echte woorden van God ontvangt, vertelt hij dat aan de mensen en komt het nog steeds van een externe bron. Er is niets mis met het horen van Gods woord door een externe bron, want God spreekt heel vaak door andere mensen. Het probleem ontstaat echter als mensen de voorganger horen en niet de stem van God die door hem spreekt.
Wanneer we echt door de stem van God in onze harten geleid worden, getuigd de Geest met dit woord en leert ons dingen waarvan zelfs de voorganger niet weet dat hij ze zegt.
Er zullen ook keren zijn dat de Geest niet getuigt en daar ontstaan de problemen. Als de voorganger of de Kerk de mensen toestaat om zelf de stem van God te horen, zullen er zeker verschillende meningen ontstaan. Dat is niet omdat God Zichzelf tegenspreekt, maar
(1) omdat ons vermogen om te horen afhankelijk is van de toestand van ons hart
(2) God vaak sommige details aan de een geeft en sommige details aan een ander
Verschillende meningen waren er in de Kerk vanaf het allereerste begin, zelfs onder de apostelen. In de Kerk uit de vierde eeuw, toen de vervolgingen waren gestopt en het christendom een religie was geworden, werden er systematisch pogingen gedaan door middel van Concilies om de diversiteit uit te bannen en één geloofsovertuiging te formuleren die voor iedereen gold. Die werd orthodox genoemd. Het duurde niet lang voordat christenen gedood en zelfs gemarteld werden als offers op het altaar van eenheid van de Kerk. Al gauw ontnam de Kerk de mensen het recht om zelf Gods stem te horen, met als reden dat dit alleen maar ten koste van de eenheid ging. Het recht om Gods stem te horen kwam bij één man te liggen: de bisschop van Rome, die de uiteindelijke norm voor de waarheid werd. Het christendom werd een religie en mensen werden gedwongen om naar mensen te luisteren in plaats van naar de stem van God.
Vanaf de eerste Kerkelijke Concilies van Nicéa in 325 na Chr. hebben de bisschoppen over zaken van dogmatische orthodoxie besloten door politieke macht, compromissen, geleerdheid en bedreiging met executie en excommunicatie, in plaats van door goddelijke openbaring. Eigenlijk zouden ze het voorbeeld van Mozes hebben moeten volgen die tot God naderde in gebed als er een zaak was die God nog niet in Zijn wet had gespecificeerd (bijvoorbeeld Num. 9:6-14). Als ze dit hadden gedaan, zou het hen gedwongen hebben om zich te bekeren van hun trots en het zoeken naar eigen begeerlijkheden in plaats van echt proberen Zijn stem te verstaan en Zijn gedachten te kennen. Hun Concilies begonnen echter Kerkelijke tradities te vestigen net zoals was gedaan onder de religie van het Oude Testament tot de tijd van Christus.
Na 1500 jaar van deze praktijken spleet de Protestantse Reformatie de Roomse Kerk en al gauw waren er weer veel verschillende meningen. Veel van deze vroege denominaties probeerden anderen hun ideeën op te leggen door een bepaalde mate van vervolging te gebruiken. Maar uiteindelijk, vooral in Amerika, werd er besloten dat iedereen de vrijheid moest hebben om Gods stem te verstaan en te volgen zoals een ieder die zou horen – of de stem van mensen als men verkoos om daar naar te luisteren.
Ten diepste loste dit het probleem natuurlijk niet op, maar in ieder geval werd iedereen toegestaan om in vrijheid voor zichzelf Gods stem te verstaan. Niettemin presenteerden denominaties zich vaak als ‘de ware Kerk’ en maakten bekering, onderwerping aan de besluiten van de leiders en het accepteren van de dogmatische stellingen voortkomend uit de tradities, vereisten om lid te worden van hun organisatie.
Door dit alles is het christendom van een enkele orthodoxe religie verworden tot een veelheid aan kleinere religies, die elk denken dat hun eigen aardse organisatie de ware Kerk is. Velen begrijpen niet dat het begrip Kerk gaat om de mensen en niet om organisaties, en dat God geïnteresseerd is in een persoonlijke relatie – en tot hem wil spreken – tot een ieder persoonlijk. Hoewel iedereen Gods stem voor zichzelf, onafhankelijk van anderen, moet kunnen horen, is er ook een onderlinge afhankelijkheid, gebaseerd op de wet dat in de mond van twee of drie getuigen alle woord vasstaat.
Maar dit principe werkt alleen als Gods wet in onze harten geschreven staat, want God moet ons
allemaal leren hoe die wet op de juiste manier toegepast moet worden, anders werkt het niet. Alleen wanneer we de bedoeling van de wet kennen, zullen we Gods bedoeling van God in deze zaken kennen.
Ons vermogen om puur en alleen Gods stem te verstaan hangt helemaal af van onze hartsgesteldheid. Stemmen we in met Gods wet, of weerstaan we Zijn wil? Gooien we de wet, als we hem niet begrijpen, aan de kant, als teken dat die onze gehoorzaamheid niet waard is, of vragen we God om ons te onderwijzen in Zijn wegen en het ons uit te leggen zodat we Zijn gedachten mogen kennen? Dit is de echte test van Pinksteren en de meesten van ons die zich Pinksterchristenen noemen, falen gemakkelijk, evenals Israël hun eerste test niet doorstond onder aan de voet van de berg Sinai. Laten we God vragen Zijn wet in onze harten te schrijven zodat we in volledige overeenstemming met Hem mogen komen en Zijn wegen mogen leren kennen. Laten we God vragen dat Hij ons zal helpen om de test van Pinksteren te doorstaan zodat we een nieuw zicht mogen krijgen op het Loofhuttenfeest en niet te kort schieten om in te gaan in al Zijn beloften en zegeningen.
HOOFDSTUK 2
Horen Zonder Afgoden
In een gesprek met christenen hoort men vaak zeggen, “God sprak tegen me en zei dit en dat.” Anderen zeggen, “God leidde me om dit te doen.” Zulke mensen hebben gewoonlijk niemand nodig om hen er van te overtuigen dat God vandaag de dag nog tot mensen spreekt. Echter, veel mensen zetten – door hun vruchten – het idee van het verstaan van Gods stem in een kwaad daglicht.
Vanwege deze dingen waarschuwen denominaties en voorgangers hun volgelingen tegen het proberen te verstaan van Gods stem. Ze zeggen dat dit gemakkelijk kan leiden tot misleiding. Meestal bedoelen ze dat als mensen de Heilige Geest toestaan om tot hen te spreken dit hen mogelijk in conflict zal brengen met de dogma’s van de Kerk.
Op een bepaalde manier is deze waarschuwing terecht. Er worden inderdaad veel mensen misleid in hun pogingen om Gods stem te verstaan. Er zijn er altijd die geloven dat God hen zei dat ze hun buurman moesten vermoorden of overspel moesten plegen.
Deze mensen zijn wetteloos in hun hart en dus komt het woord dat ze ‘horen’ niet van de Geest der Waarheid. Maar het verstaan van Gods stem leidt niet tot misleiding. Misleiding komt voort uit de afgoderij in het hart. Dit is waarom de Israëlieten die uit Egypte kwamen al snel een gouden kalf opzetten. Alleen omdat ze gerechtvaardigd waren door het bloed van het lam op Pasen betekende dit niet dat ze afgerekend hadden met de afgoderij in hun hart. Hetzelfde geldt voor christenen vandaag de dag.
Pasen houdt in dat we gered zijn door het bloed van het Lam van God; Pinksteren gaat over onze mogelijkheid en gewilligheid om Zijn stem te verstaan. Die stem roept ons de berg op in het alles verterende vuur. Het is een roep om te sterven. En de meeste mensen vandaag, net zoals ten tijde van Israël, vluchten voor deze gewisse dood omdat ze hun sterfelijke levens en hun vlees in het leven willen behouden. We lezen in Hebreeën 3:15,
“Wanneer er gezegd wordt ‘Horen jullie vandaag zijn stem, wees dan niet koppig, als tijdens de opstand.’”
Met andere woorden, wees niet als Israël in de wildernis die van verre stond en weigerden om tot God te naderen in het alles verterende vuur om Zijn stem te horen en Zijn wet op hun harten geschreven te krijgen. Ze bleven liever vleselijk, de afgoden in hun hart in stand houdend. Ze hielden liever vast aan hun eigen wil, hun eigen ideeën, hun eigen manieren – wat afgoderij is.
Een afgod wordt gevormd als we God naar ons eigen beeld voorstellen; dat wil zeggen, als we in onze gedachten een beeld van God creëren volgens onze eigen vleselijke ideeën. Het is belangrijk dat we ons eigen idee van Gods woord niet verwarren met Zijn echte Woord, anders lopen we het risico een beeld te aanbidden waarvan we hebben aangenomen dat het de echte God is.
Een van de onderliggende gedachten van Pinksteren is om God alleen voor te stellen als een alles verterend vuur, los van elk beeld of persoonlijke idee van God, want Mozes zegt: “U hoorde een stem spreken, maar een gedaante zag u niet; er was alleen die stem” (Deut. 4:12). Het verterende vuur dat God in ons aansteekt door Pinksteren zal ons vlees verteren en zal beginnen ons te transformeren in het beeld en de gelijkenis van God Zelf. Hiermee wil God Zich in ons openbaren, of Zichzelf uitdrukken door ons heen.
Dit proces wordt beëindigd door het Loofhuttenfeest, waarbij gezegd kan worden door het Lichaam en het Hoofd van Christus: “Wie mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:9).
DINGEN VRAGEN AAN GOD MET EEN VOORINGENOMEN MENING
Eén van de meest duidelijke stukken uit de Bijbel die gaan over de afgoden van het hart staan in Ezechiël. God openbaarde over dit specifieke probleem het meest aan deze profeet, beginnend in hoofdstuk 4 waar hij gezegd werd 390 dagen op zijn linkerzij te liggen en nog eens 40 dagen op zijn rechter, waarbij hij voedsel moest eten dat gekookt was met (of op) uitwerpselen. De uitwerpselen in Ezechiël stellen de tradities van mensen voor die de priesters het volk te eten gaven na het eten van het ware brood van het Woord. De priesters verwerkten het met ‘het vlees’ en gaven het volk de resten – de uitwerpselen (zie ons boekje ‘The Laws of Wormwood and Dung’).
In de dagen van Ezechiël waren er mensen die naar hem toekwamen om een profetisch woord, maar ze hadden daar zelf al hun ideeën over en kwamen met een vooringenomen mening. Ze kwamen niet naar de profeet om echt een woord van God te horen, maar meer om bevestiging te krijgen van hun eigen geloof en ideeën. Ze waren niet van plan om het woord van Ezechiël op te volgen als dat woord hun idee van de waarheid zou tegenspreken. De geschiedenis is opgeschreven in Ezechiël 14.
“Een aantal van de oudsten van Israël kwam bij me, en toen ze tegenover mij hadden plaatsgenomen 2 richtte de HEER zich tot mij: 3 ‘Mensenkind, deze mannen koesteren hun afgoden en hebben niets anders voor ogen dan de zonde die hen ten val brengt. Moet ik me dan door hen laten raadplegen? 4 Zeg tegen hen: “Dit zegt God, de HEER: Elke Israëliet die bij een profeet komt en intussen zijn afgoden koestert en niets anders voor ogen heeft dan de zonde die hem ten val brengt, zal ik het antwoord geven dat hij met zijn afgoderij verdient. 5 Ik zal het volk van Israël laten voelen dat het zich met al zijn afgoderij van mij heeft afgewend.” 6 Zeg daarom tegen het volk van Israël: “Dit zegt God, de HEER: Kom terug bij mij, keer je afgoden de rug toe en houd op met je gruwelijk gedrag!”
Dit was eigenlijk een uitspraak van het Hemelse Hooggerechtshof. De goddelijke wet behandelde niet specifiek het geval of God zou moeten antwoorden in een zaak waarin mensen dingen aan God vragen met een vooringenomen idee. In deze uitspraak zegt God “Ik zal het antwoord geven.” Echter, het woord zou simpelweg hun incorrecte idee bevestigen, “Ik zal het volk van Israël laten voelen.” Het gevolg hiervan is beschreven in de volgende verzen:
“7… die zal ik, de HEER, zelf antwoorden. 8 Ik zal me tegen hem keren en hem tot een afschrikwekkend voorbeeld maken, ik zal hem uit mijn volk verwijderen, en jullie zullen beseffen dat ik de HEER ben. 9 Als de profeet zich tot een antwoord laat verleiden zal dat zijn omdat ik, de HEER, hem daartoe heb verleid. Ik zal hem straffen en hem vernietigen; hij zal geen deel meer uitmaken van mijn volk Israël. 10 De profeet is even schuldig als wie hem raadpleegt; beiden zullen hun straf niet ontlopen.”
De tradities van mensen zouden zeggen dat dit onmogelijk is, want ‘God kan niet liegen’. Maar de tradities van mensen zijn geen uitspraken van het Hooggerechtshof van God. Tradities zijn slechts regels van mensen gebaseerd op hun kennis en onvolledige idee van God. Deze tradities van mensen maken het Woord van God krachteloos (Markus 7:13).
Als Mozes en de profeten Gods wet in meer detail moesten weten, of de echte interpretatie of toepassing ervan, gingen ze naar Zijn Hooggerechtshof zonder vooringenomen ideeën over wat Hij zou gaan zeggen. Maar wanneer religieuze leiders hun eigen meningen of ideeën hebben, zijn ze meestal meer geïnteresseerd in het bewijzen van wat ‘waar’ is (naar hun mening natuurlijk) dan in het toegeven dat ze het echt niet weten en daarom het antwoord bij God moeten zoeken. Hierom zetten mensen hun eigen tradities op – hun eigen ideeën van de wet – in plaats van God te bidden met een hart dat vrij is van afgoderij.
Het is absoluut waar dat God niet kan liegen. Maar God zegt dat als mensen een leugen willen geloven God ze zal geven wat ze willen. Hij zal ze antwoorden naar de afgoden in hun hart. Als ze de afgod van hun hart willen aanbidden – hun eigen ideeën vasthoudend en van God verlangend dat Hij deze ideeën als waarheid bestempelt – dan zal Hij hen het antwoord geven dat hun eigen afgod hen zou geven. Omdat de Kerk zo vol is van de tradities van mensen is Ezechiëls openbaring misschien moeilijk te begrijpen. Maar deze uitspraak kwam van het Hemelse Gerechtshof.
ISRAEL VROEG OM VLEES EN KREEG HET
Zoals eerder gezegd was er geen specifieke wet in Mozes’ dagen die duidelijk maakte wat God zou doen als iemand iets aan Hem vroeg terwijl hij een afgod in zijn hart had. Niettemin zien we in Mozes’ dagen al wel een vergelijkbare situatie in Numeri 11 wanneer het volk vlees begeerde in plaats van het manna dat God hen gegeven had. Numeri 11:12–34,
“En tegen het volk moet je zeggen: “Zorg ervoor dat u morgen rein bent, dan krijgt u vlees te eten. U hebt immers bij de HEER geklaagd dat u geen vlees hebt en dat u het in Egypte zo goed had? Welnu, de HEER zal u vlees geven – en vlees eten zult u! 19 Niet zomaar één dag, niet twee dagen, niet vijf of tien of twintig dagen, 20 maar een volle maand, tot het u de neus uit komt en u er misselijk van wordt … 33 Maar ze hadden het vlees nog niet fijngekauwd of de HEER ontstak in woede tegen het volk en bracht het een grote slag toe. 34 Die plaats kreeg de naam Kibrot-Hattaäwa (de graven van de lust), naar het onverzadigbare volk dat daar begraven werd.”
Het woord lust hier betekent simpelweg BEGEREN. Het volk verlangde vlees te eten. Hun verlangen om vlees te eten was gebaseerd op hun geestelijke verlangen om hun eigen weg te gaan, om hun eigen mening te vormen, om hun eigen wetten te maken, om voor zichzelf uit te maken wat zonde en gerechtigheid is. Het is wat het Nieuwe Testament noemt ‘de begeerte van het eigen vlees’. Ze wilden het ware manna, het Woord van God niet. Ze waren niet geïnteresseerd in Zijn wet; ze kwamen naar Mozes met deze vleselijke afgod in hun harten, vlees van God verlangend.
Dit is precies wat de oudsten deden in Ezechiëls tijd toen ze naar hem toe kwamen met een afgodisch hart. Ze vroegen Ezechiël om hun tradities te onderschijven. Ze vroegen om Gods goedkeuring van de tradities waar ze met elkaar van overeengekomen waren dat het de waarheid was. Ze verlangden vlees te eten, dus God gaf hun vlees te eten en bestrafte hen er toen voor dat ze er in geloofden. In Romeinen 7:7 zegt Paulus,
“… Ik ben me echter pas door de wet bewust geworden van de zonde. Ik zou immers niet weten wat BEGEERTE was als de wet niet zei: ‘Zet uw zinnen niet op wat van een ander is.’”
Paulus stelt lust gelijk aan begeerte. Dit zegt ons dat het tiende gebod ons verbied om de werken van het vlees na te volgen – menselijke begeerten onderwerpen zich niet aan God. Dus als Paulus in Romeinen 7:25 eindigt met: “Met mijn verstand onderwerp ik mij aan de wet van God, maar door mijn natuur onderwerp ik mij aan de wet van de zonde,” refereerde hij specifiek aan het tiende gebod. Onze vleselijke verlangens begeren de dingen van het vlees – de tradities van mensen incluis. De gedachten van de Geest echter dienen de wet van God en stemmen in met Zijn bevelen en gerechtelijke uitspraken.
Het meest aanhoudende probleem waar de christen mee te maken heeft in het leren verstaan van Gods stem is zijn eigen vleselijke begeerte. We moeten leren om Hem te zoeken zonder van te voren voorgestelde tradities, want misschien geeft Hij ons onze bede en geeft Hij ons over aan onze eigen begeerten. En die zullen ons begraven in de graven van de lust. Dit is bedoeld als een expliciete waarschuwing voor ons.
Maar laat me zeggen, voor we er aan denken het proberen Zijn stem te verstaan maar helemaal op te geven, dat als we aan God vragen of Hij de afgoden in ons hart wil verwijderen, Hij dat ook zal doen. Als we maar bereid zijn om al onze verborgen afgoden aan God over te geven zodat Hij ze kan vernietigen, zal Hij ons als Zijn echte zonen en dochters behandelen. Dat wil zeggen, dat Hij ons door ‘berisping’ zal opvoeden (Hebreeën 12:5-7). Iedere keer als Hij een afgod uit ons hart verwijdert kan dat nogal vervelend zijn en kunnen we ons een beetje voelen als een bestraft kind; maar het zal uiteindelijk, als we groeien in ons geloof en steeds meer toestemmen met Zijn wil en Zijn plan voor ons leven, blijken dat de correctie het zeker waard is geweest.
DE LEUGENGEEST VAN GOD
Een andere ontnuchterende geschiedenis die ons leert hoe God mensen met een afgodisch hart behandelt vinden we in 1 Koningen 22. In deze geschiedenis is Josafat, de koning van Juda, een bondgenootschap aangegaan met Achab, de koning van Israël. Ze besloten dat het een goede tijd was om Syrië aan te vallen en een aantal Israëlische steden, die Syrië eerder had ingenomen, terug te winnen. Dit leek goed en juist in hun eigen ogen, want God wilde natuurlijk dat alle steden van Israël onbezet zouden zijn.
Ze begrepen echter niet dat het niet goed was om die Israëlieten uit de Syrische overheersing te verlossen om ze daarna onder de overheersing van een afgodische koning van Israël te brengen. Overheersing door Syrië was een straf van God voor Israël voor hun zonde en rebellie. 1 Koningen 22:5 en 6 zegt,
“En hij voegde eraan toe: ‘Vraag vandaag nog raad aan de HEER.’ 6 De koning van Israël ontbood vierhonderd profeten en vroeg hun: ‘Zal ik tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kan ik er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordden ze. ‘De Heer zal u de stad in handen geven.’”
De valse profeten zijn die profeten die misschien wel een echte profetische roeping hadden, maar een afgodisch hart hadden. Ze onderwierpen zich aan mensen en niet aan God. Ze wisten wel beter dan iets anders te profeteren dan wat de koning wilde horen. Ze waren daarom profeten van de koning en niet van God. Of misschien onderwierpen ze zich aan de religieuze leiders van die tijd en waren ze ‘kerkelijke’ profeten, maar niet Gods profeten. Hoe het ook zij, de Bijbel noemt hen valse profeten – niet per se omdat ze verkeerd profeteerden, maar omdat ze dubbelhartig naar God waren en zich niet aan Hem onderwierpen boven alles en iedereen. Onthoud dat zelfs Bileam, de klassieke valse profeet van Numeri 22-24, geen onware dingen profeteerde. Hij was alleen een valse profeet omdat hij afgoden in zijn hart had – geld en macht – die hij belangrijker vond dan de wil van God.
Josafat was een oprechte koning wiens hart op God gericht was, maar door het bondgenootschap met koning Achab van Israël vond hij het moeilijk en tegenstrijdig om zowel Achab als God te behagen. Toen de valse profeten goede dingen over de aanstaande strijd profeteerden voelde Josafat zich niet op zijn gemak en voelde hij aan dat er iets niet klopte. Dus vroeg hij om een profeet van God. Dit is waarom Micha geroepen werd:
“7 Maar Josafat vroeg: ‘Is hier niet nog een profeet van de HEER die wij kunnen raadplegen?’ 8 De koning van Israël antwoordde: ‘Er is nog wel iemand die de HEER voor ons zou kunnen raadplegen. Maar ik heb een hekel aan hem. Hij heeft nog nooit iets goeds over mij geprofeteerd, alleen maar onheil. Dat is Micha, de zoon van Jimla.’ ‘Zegt u dat toch niet!’ zei Josafat. 9 De koning van Israël liet een hofdienaar komen die hij opdroeg om snel Micha, de zoon van Jimla, te gaan halen. 10 De koning van Israël en de koning van Juda, Josafat, zaten ieder in hun staatsiegewaad op een troon op de dorsvloer voor de stadspoort van Samaria (de hoofdstad van het noordelijke huis van Israël), in gezelschap van de in vervoering geraakte profeten. 11 Sidkia, de zoon van Kenaäna, had twee ijzeren horens gemaakt en zei: ‘Dit zegt de HEER: Met deze horens zult u de Arameeërs neerslaan, tot u ze allemaal verslagen hebt.’ 12 Ook de andere profeten voorspelden dergelijke dingen. ‘Trek op tegen Ramot in Gilead,’ zeiden ze. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER (Jahweh) zal u de stad in handen geven.’ 13 De bode die Micha was gaan halen, zei tegen hem: ‘Luister, alle profeten verzekeren de koning eensgezind dat de strijd goed zal aflopen. Mogen uw woorden even gunstig zijn als die van hen.’ 14 Maar Micha zei: ‘Zo waar de HEER leeft, ik zeg alleen wat de HEER mij in de mond legt.’ 15 Hij ging naar de koning toe, die hem vroeg: ‘Micha, zullen wij tegen Ramot in Gilead ten strijde trekken, of kunnen we er beter van afzien?’ ‘Trek op,’ antwoordde Micha. ‘Uw veldtocht zal slagen en de HEER zal u de stad in handen geven.’”
Let erop dat Micha de boodschapper beloofde om alleen dat te zeggen wat God wilde dat hij zou zeggen. Vervolgens vertelt hij de koning precies hetzelfde wat de valse profeten eerder ook geprofeteerd hadden. Josafat had gelijk door dat er iets niet klopte. En zelfs koning Achab wist dat er iets verkeerd was, want Micha had nog nooit hetzelfde als de valse profeten geprofeteerd.
“16 Hierop zei de koning: ‘Hoe vaak heb ik u niet bezworen om in de naam van de HEER niets dan de waarheid tegen mij te spreken?’”
Wanneer iemand BEZWOREN wordt om de waarheid te vertellen betekent dit dat iemand voor God de gehele waarheid en niets dan de waarheid moet vertellen. Het Hebreeuwse woord is shaba, wat een eed betekent. Beer-sheba bijvoorbeeld betekent ‘de put van de eed’. Koning Achab vertelde Micha dus dat hij onder ede stond voor God en de waarheid moest spreken in de hemelse rechtbank.
En als ik een extra voorbeeld mag toevoegen voor uw studie, dit zei de hogepriester ook tegen Jezus in Matteüs 26:63. Dit dwong Jezus om de waarheid te spreken over wie Hij was. Het Griekse woord voor ‘bezweren’ in dit vers is exorkizo, wat ‘een eed uitvaardigen’ betekent. En dus, door het bezweren van Micha, beriep Achab zich op Gods hooggerechtshof.
“17 Toen zei Micha: ‘Ik zag Israël verspreid over de berghellingen, als een kudde schapen die geen herder heeft. De HEER zei: “Ze hebben geen aanvoerder, laat ieder in vrede naar huis terugkeren.”
Wacht even! Had het volk niet twee koningen: een in Jeruzalem en een in Samaria? Wat betekent dan ‘die geen herder hebben’? Het volk had geen goede herder of meester, één die zou regeren volgens Gods wet als uitdrukking van God zelf. Alles wat ze hadden waren koningen zoals van de volken rondom hen die onderdrukkers waren, regerend volgens de tradities van mensen. Achab zelf regeerde volgens de wetten van zijn vader Omri (Micha 6:16).
“18 De koning van Israël zei tegen Josafat: ‘Heb ik het u niet gezegd: hij profeteert nooit iets goeds over mij, alleen maar onheil!’ 19 Micha zei: ‘Luister naar wat de HEER te zeggen heeft. Ik zag de HEER op zijn troon zitten, en aan weerszijden van hem stonden alle hemelse machten opgesteld. 20 De HEER vroeg: “Wie gaat Achab overhalen om tegen Ramot in Gilead ten strijde te trekken, zijn ondergang tegemoet?” De een zei dit en de ander dat, 21 en ten slotte trad een van de geesten op de HEER toe en zei: “Ik zal hem overhalen.” “Hoe wil je dat doen?” vroeg de HEER. 22 “Ik zal naar hem toe gaan en leugens spreken door de mond van al zijn profeten,” zei de geest. “Doe dat,” zei de HEER. “Het zal je beslist lukken.” 23 Welnu, zo heeft de HEER in de mond van al deze profeten van u leugens gelegd. Hij heeft het juist slecht met u voor.’”
Micha’s visioen geeft ons een goede indruk van de realiteit. De profeten van Achab hadden een vooringenomen idee voor ze naar God gingen om Hem raad te vragen. Zij verlangden de eer, de macht en de financiële support van koning Achab en ze wisten dat ze, om dat te behouden, goede dingen voor de strijd moesten profeteren. Ik twijfel er niet aan dat deze profeten echt geloofden dat ze een woord van God hadden ontvangen. Maar door Micha’s visioen zie ik ook dat God hen antwoordde naar de afgoden in hun hart.
Ze gooiden Micha in de gevangenis totdat ze konden bewijzen dat hij ongelijk had. Na het winnen van de strijd tegen Syrië kon Micha gestenigd worden als een valse profeet.
Ik vind het moeilijk om te geloven dat Josafat met Achab mee de strijd inging, maar hij deed het (1 Koningen 22:29). Uiteindelijk was het Josafat die een profeet van God wilde horen. Het is droevig dat hij zo door Achab beïnvloed was dat hij overtuigd was dat Micha ongelijk had. Het kan ten slotte toch niet zo zijn dat alle 400 profeten het verkeerd hadden!
Ik vraag me vaak af of deze 400-staat-tot-1 verhouding misschien een profetische verhouding is die vandaag nog steeds geldt. Hoeveel profeten van vandaag hebben nog nooit echt afgerekend met de afgoden in hun hart? Hoeveel van hen zijn ‘kerk’-profeten en hoeveel van hen zijn Gods profeten?
Wanneer we een enquête zouden houden waarin we hen zouden vragen of ze ‘kerk’-profeten of Gods profeten zijn, hoeveel van hen zouden dan het verschil weten? Zouden ze het verschil weten tussen het zich onderwerpen aan hun kerk of aan God?
Koning Achab werd in de strijd tegen Syrië gedood, ondanks zijn pogingen om zich te vermommen. Volgens Josephus overtuigde Achab Josafat er van dat hij zijn kleding aan moest trekken, want de Syrische koning had bevolen niemand anders dan koning Achab te doden. Het blijkt dat Achab Josafat op deze manier bedroog, want de truc werkte bijna. Maar toen de Syriërs koning Josafat bijna hadden ingesloten ontdekten ze dat het Achab niet was en dus vervolgden ze hem niet meer (1 Koningen 22:33). Het was meer ‘bij geval’ dat ‘een soldaat zijn boog spande en de nietsvermoedende koning van Israël trof tussen de schubben van zijn pantser’ (1 Koningen 22:34). Achab stierf bij zonsondergang.
Josephus vertelt ons wie koning Achab doodde. In Antiguities of the Jews VIII, xv, 5, staat,
“En toen ze Achab zochten om hem te doden maar hem niet konden vinden, was daar een jonge edelman die bij koning Benhadad hoorde, wiens naam was Naäman; hij spande zijn boog tegen de vijand en verwondde de koning door zijn borstplaat, in zijn longen.”
Koning Achab werd gedood en Syrië won de strijd, waardoor de gevangen Israëlieten in gevangenschap bleven. Onder deze gevangenen was een jong meisje die een dienstmeisje van Naämans vrouw was. Een paar jaar later werd Naäman melaats en het jonge dienstmeisje was er zeer bedroefd over. In 2 Koningen 5:3 zegt ze,
“… ‘Ach, kon mijn meester maar eens naar de profeet in Samaria gaan, die zou hem wel genezen.’”
Dus ging Naäman, de Syrische kapitein die Achab gedood had, naar Israël naar Elisa om van zijn melaatsheid gereinigd te worden. Naäman was blijkbaar een goede man voor zijn kleine gevangene omdat ze zo bezorgd was voor zijn gezondheid. God in Zijn goedheid leerde hem toen ook een lesje in nederigheid. Eerst doordat hij moest luisteren naar een klein meisje en vervolgens doordat hij de wet van de reiniging van de melaatsen, beschreven in Leviticus 14:1-7, moest ondergaan in de rivier de Jordaan.
Hoewel Naäman het zich niet realiseerde begon hij te leren Gods stem te verstaan. Hij hoorde Gods stem door een klein Israëlitisch meisje die in God geloofde en bezorgd was over haar meester. Net zoals de profeet Elia had Naäman begonnen te leren dat de stem van God niet in een sterke wervelwind of een groot vuur gevonden wordt, maar in een stille (onhoorbare) zachte stem die de meeste mensen zouden afdoen als niets. Het was een zachte stem, het suizen van een zachte stilte, zoals de Septuaginta (Griekse) vertaling het vertaalt. Die stem is als het geluid van een briesje, want je ziet het niet, maar je weet dat het er is door de gevolgen.
Velen vandaag verwachten Gods stem te horen in grote bliksemschichten of in de grote vuurzee van het oordeel. Ze denken dat, omdat God almachtig is, Hij zeker zal spreken door een machtige, donderende stem. Soms doet Hij dat, maar dat zijn unieke manifestaties die enkel onder unieke omstandigheden voorkomen. Het meest spreekt God tot gewone mensen door een innerlijke stem zonder hoorbaar geluid. Vaak is het een simpel weten. Andere keren komt het uit de meest ongewone hoek, misschien zelfs van niet-christenen – zelfs van hen die ons haten.
God probeert niet de aandacht van mensen te trekken door als vuur op de berg neer te komen. Hij doet deze overduidelijke dingen slechts in zeldzame gevallen. Waarom? Omdat zulke opmerkelijke en buitengewone manifestaties niet per se geloof uitwerken bij mensen. Het vuur op de berg Sinai in Mozes’ dagen werkte helemaal geen geloof uit in de Israëlieten. Het maakte hen alleen maar bang. Geloof wordt voornamelijk bewerkt in mensen die leren te horen naar de zachte, stille stem die van onze geest komt waar God woont.
Dit is de les van Naäman en het is het begin van onze eigen reiniging van de melaatsheid die we allemaal van Adam hebben geërfd – sterfelijkheid. Alleen wanneer we geleid worden door de Geest van God in onze eigen geest zullen we in het Beloofde Land komen.
KONING SAUL EN DE HONGERSNOOD VAN HET WOORD
In ons boek ‘The Wheat and Asses of Pentecost’ legden we uit waarom Saul een Pinkstertype is. 1 Samuel 12:17 zegt dat hij gekroond werd op de dag van de tarweoogst, oftewel Pinksteren, en dat hij 40 jaar regeerde. Daarom was Saul een Oudtestamentisch type van de Kerk onder de bediening van Pinksteren gedurende de 40 Jubeljaarcycli van 33 tot 1993 n.Chr. We zitten nu in een na-Pinkstertijdperk in een overgangsperiode naar het tijdperk van het Loofhuttenfeest.
De geschiedenis van de Kerk gedurende deze 40 Jubeljaarcycli heeft z’n voorafschaduwing in de geschiedenis van koning Saul. Eigenlijk kunnen we de Kerkgeschiedenis niet echt begrijpen als we het niet zien in het licht van Sauls leven en zijn verhouding tot David (de overwinnaar). Saul was de beste in het land en de meest gekwalificeerde om koning te zijn (1 Samuel 9:2). Maar hij was slechts een uitdrukking van het hart van het volk. Het volk wilde een koning net zoals de andere volken (1 Samuel 8:5); en dus gaf God hen wat ze wilden, net zoals Hij Israël in de woestijn vlees had gegeven toen ze er om vroegen. Het volk begreep niet dat God ons vaak oordeelt door ons te geven wat we
vragen. Dit omvat ook het geven van een ‘vleselijke’ profetie waar we om zouden kunnen vragen.
Zoals we in hoofdstuk 1 al kort aanhaalden ontzegde de kerk de gewone mensen langzaam maar zeker het recht om zelf God te horen door er een wet van te maken dat de mensen het woord van God moesten horen via de priesters en de paus. Dit is een van de eerste dingen die we leren van de Bijbelse geschiedenis van de regering van koning Saul.
In 1 Samuel 14 was Israël in strijd met de Filistijnen. In deze geschiedenis is Jonatan een beeld van iemand die een Overwinnaar wil zijn in het tijdperk van Pinksteren. Jonatan en zijn wapendrager versloegen de Filistijnen in de strijd en de Israëlieten moesten rennen om überhaupt nog iets te kunnen doen. Dan zegt vers 24 over de strijd,
“Van de Israëlieten werd die dag het uiterste gevergd, want Saul had de soldaten onder ede bezworen: ‘Vervloekt wie het waagt om vóór de avond iets te eten, voor ik me op mijn vijanden heb gewroken.’ Dus nam niemand ook maar iets te eten … 27 Jonatan had echter niet gehoord dat zijn vader de soldaten een eed had opgelegd. Hij doopte de punt van zijn stok in een honingraat en bracht de honing naar zijn mond. Meteen stonden zijn ogen weer helder 28 … ook al hebben we nog zo’n honger.’ 29 ‘Mijn vader stort het land in het ongeluk,’ zei Jonatan. ‘Kijk toch hoe helder mijn ogen weer staan nu ik wat van die honing heb geproefd. 30 Als de soldaten vandaag wel hadden gegeten van de buit die ze op de vijanden hebben veroverd, hadden ze een veel grotere overwinning op de Filistijnen kunnen behalen!’’
Jonatan proefde van het land vloeiende van melk en honing en zijn ogen werden verlicht. Hij werd er zeer door gesterkt en overwon meer vlees (‘de Filistijnen’) dan ieder ander. De rest van het volk was bezweken door de honger. Op dezelfde manier legde de Kerk onder de bediening van Pinksteren een vloek op iedereen die probeerde zijn geestelijke voedsel direct van God te verkrijgen zonder de goedkeuring van de priester of de pastoor. Iedere goddelijke openbaring moest een goedkeuring krijgen van de leiders van de Kerk die oordeelden naar de tradities van mensen, in plaats van naar de wet van God, voor het als waarheid bestempeld kon worden.
Dit veroorzaakte een hongersnood wat betreft het horen van Gods woord, en zo kwam Amos’ profetie uit die in Amos 8:11 profeteert,
“Weet dat de dagen komen – spreekt God, de HEER – dat ik het land zal laten hongeren. Het zal geen honger zijn naar brood of dorst naar water, maar honger naar de woorden van de HEER. 12 Het volk zal zwerven van de ene zee naar de andere, en dwalen van het noorden naar het oosten om de woorden van de HEER te zoeken, maar ze zullen die niet vinden. 13 Sterke jonge vrouwen en mannen zullen op die dag van dorst bezwijken.”
De honger naar Gods woord werd veroorzaakt door Sauls vloek – de vloek op het eten tot de dag (Pinkstertijdperk) voorbij was. Dit veroorzaakte zo’n enorme honger bij het volk dat, toen ze uiteindelijk mochten, ze onrein voedsel aten. 1 Samuel 14:32 zegt,
“… De soldaten, volkomen uitgeput, 32 stortten zich op de buit. Ze grepen geiten, schapen, koeien en kalveren, slachtten die zomaar op de grond en aten ervan terwijl het bloed er nog in zat. 33 Men vertelde Saul dat de soldaten tegen de HEER zondigden door vlees te eten waar nog bloed in zat. ‘Het is verkeerd wat jullie doen!’ zei Saul. ‘Rol onmiddellijk een grote steen hierheen.’ “
Vanwege de honger naar Gods woord reizen christenen vaak lange afstanden om bijeenkomsten bij te wonen en de woorden van gerenommeerde profeten te horen. Dit toont slechts de enorme honger aan onder zowel christenen als niet-christenen. Het probleem is dat door hun onkunde van het Woord ze niet weten hoe ze rein en onrein voedsel moeten onderscheiden. Te vaak accepteert men alles wat van de kansel gesproken wordt zonder te weten hoe dit onderscheiden moet worden. De voedselwetten in Leviticus 11 zijn de sleutels tot het onderscheiden van rein en onrein voedsel wat van de kansel afgesproken wordt.
Saul nam hier geen verantwoordelijkheid voor zijn daden. Hij beschuldigde het volk simpelweg voor het overtreden van Gods wet terwijl hij er niets om gaf dat hij hen zelf aangezet had tot zondigen door zijn tradities. Saul besloot toen om de strijd tegen de Filistijnen de volgende dag te vervolgen – maar deze keer liet hij het volk toe om te eten tijdens de strijd. Hij bouwde een altaar voor God en kreeg een openbaring dat hij de volgende dag ten strijde moest trekken. Saul begon te leren hoe hij God om dingen moest vragen, maar rekende niet eerst af met de afgoderij in zijn hart. Naar mijn idee was het daarom niet zo moeilijk om zo’n openbaring van God te krijgen.
Maar toen stapte er een priester naar voren die zei: ”Laten we ons eerst tot God wenden.” (1 Samuel 14:36). Saul stemde toe, ‘Saul raadpleegde God en vroeg’ (14:37). Maar deze keer kreeg hij geen antwoord van God. Saul raakte gefrustreerd toen God geen antwoord gaf, maar hij begreep nog steeds niet dat het euvel in zijn eigen hart lag.
“38 Toen zei Saul: ‘Laat alle aanvoerders aantreden en laten we uitzoeken wat voor zonde vandaag is begaan. 39 Zo waar de HEER leeft, de redder van Israël, al is mijn eigen zoon Jonatan de schuldige, sterven zal hij!’ Maar niemand gaf antwoord.”
Toen wierpen ze het lot met de Urim en de Thummim van de borstplaat van de hogepriester, zoals hun gebruik was, om te zien wie er verantwoordelijk was. Het lot viel op Jonathan.
“43 ‘Zeg op, wat heb je gedaan?’ vroeg Saul. Jonatan vertelde dat hij inderdaad met de punt van zijn stok wat honing had geproefd en zei: ‘Ik ben bereid te sterven.’ 44 ‘En sterven zul je, Jonatan!’ riep Saul uit. ‘God is mijn getuige!’”
Gelukkig voor hem echter, liet het volk Saul niet toe om zijn zoon te doden. Evenzo zien we in dit verhaal de manifestatie van het hart van de Kerk in het Pinkstertijdperk, want de Kerk weigerde ook Gods stem te verstaan en zocht macht en weelde als de afgod van zijn hart. De algemene Kerk heeft zijn eigen tradities gevolgd – de dogmatische leerstellingen die opgesteld zijn door hun grootste doctors in de theologie – in plaats van Gods wet en de uitspraken van de rechtbank van de Almachtige.
Nog erger, de leiders van de Kerk hebben heel vaak Gods woord van het volk vandaan gehouden en een vloek gelegd op iedereen die zelf Gods stem wilde verstaan. In vroeger eeuwen zouden ze de mensen zelfs martelen en doden vanwege ‘ketterij’. Dit werd allemaal gedaan in naam van de god Eenheid in de Kerk. Ze rechtvaardigden zelfs het verbranden van vrouwen en kinderen op de brandstapel op grond van het feit dat die toch snel voor altijd in de hel zouden branden – dus voerden ze alleen Gods oordelen maar uit. In al deze dingen vervulden ze de profetieën in de geschiedenis van koning Saul.
DE BOZE GEEST VAN GOD KWELT SAUL
In het achttiende regeringsjaar van koning Saul, toen David een jongen van ongeveer 8 jaar oud was, droeg God Samuel op om naar Bethlehem te gaan om daar een van de zoons van Isaï tot de volgende koning te zalven. Daar vond de profeet David en zalfde hem. We lezen in 1 Samuel 16:13-16,
“Samuel nam de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers. Van toen af aan was David doordrongen van de geest van de HEER. Daarna vertrok Samuel weer naar Rama. 14 De geest van de HEER had Saul verlaten; in plaats daarvan stuurde de HEER hem een kwade geest, die hem kwelde. 15 Zijn hovelingen zeiden tegen hem: ‘Het is duidelijk dat u door een kwade geest wordt gekweld. 16 U hebt maar te bevelen, heer, en uw dienaren staan klaar om iemand voor u te zoeken die lier kan spelen. Hij kan dan muziek voor u maken wanneer u door de kwade geest van God wordt bezocht; dat zal u goeddoen.’”
Hier vinden we de eerste vermelding van de kwade geest van God die op Saul kwam. Dit was niet slechts de mening van Sauls dienaren. Vers 14 maakt duidelijk dat dit ook echt zo is. Meer dan dat, je zou denken dat als Saul begreep dat dit een kwade geest van God was hij zeker zou bidden om verlossing ervan. Natuurlijk zou hij zich bekeren. Natuurlijk zou hij willen weten waarom deze geest op hem kwam. Maar het was niet Sauls prioriteit om Gods wil te kennen; zijn prioriteit was om Israël te regeren, om zoveel mogelijk dienaren te vergaren van wie hij het bezit af kon nemen door middel van belastingen (tienden), zoals God had gezegd aan het begin (8:11-18).
Dit is dezelfde ‘denominatiegeest’ van vandaag de dag. Het is een armzalige vervanger van de Heilige Geest. Echter, in al deze dingen gaf God Saul simpelweg het vlees dat hij begeerde. Het probleem was dat Saul de Heilige Geest niet kon onderscheiden van ‘de kwade geest van God’. Allebei kwamen ze van God, maar ze stonden op verschillende fundamenten. Het werk van de Heilige Geest is om ons in alle waarheid te leiden; het werk van de kwade geest van God is om ons het vlees te geven wat we begeren. Of, om het met Ezechiëls woorden te zeggen, de kwade geest zal het volk en de profeten dat woord geven dat aansluit bij de afgod in hun hart. Zoals Micha zou zeggen, het was een door God gezonden leugengeest als een oordeel voor het volk die hen zou laten falen.
Het is niet toevallig dat in de geschiedenis van koning Saul de kwade geest van God zeven keer wordt genoemd (1 Samuel 16:14, 15, 16, 23 (2x); 18:10; 19:9). Ik geloof dat dit verband houdt met de zeven gemeenten uit Openbaringen, die profetisch zijn voor de zeven Kerkperiodes in het Pinksterentijdperk. In elk van de zeven Kerken en Kerkperioden heeft de Kerk te kampen gehad met deze kwade geest van God. Deze kwade geest veroorzaakte een zucht naar muziek om Saul te behoeden voor complete waanzin. Is het slechts toeval dat de Kerk vandaag de dag muziek geperfectioneerd heeft en dat God de grootste artiesten in hun midden heeft gezonden? David hield van muziek; maar Saul had het nodig. Gebeurt dit opnieuw?
De kwade geest van God zette Saul er toe aan een speer te pakken en die naar David te gooien. De Heilige Geest handelt zo niet, maar de kwade geest van God wel. Men kan Saul zich bijna horen verontschuldigen op grond van het feit dat David hem probeerde af te zetten wat in strijd was met het feit dat Samuel Saul tot koning had gezalfd. Hoe meer David een goede dienstknecht probeerde te zijn, des te meer werd Saul bang voor en jaloers op hem. Zo is het ook vandaag. Er is niets veranderd.
In 1 Samuel 18:10 vinden we de meest verbazingwekkende en diepzinnige profetische verklaring in de hele geschiedenis – en misschien wel in de hele Bijbel.
“En het geschiedde des anderen daags, dat de boze geest Gods over Saul vaardig werd, en hij profeteerde midden in het huis…”
Bovenstaand tekstgedeelte is genomen uit de Statenvertaling, want de NBV (en andere gangbare Nederlandse vertalingen) doet totaal geen recht aan deze tekst en laat zelfs weg dat Saul profeteerde onder de macht van de kwade (boze) geest van God. In de Statenvertaling zien we echter Saul wel profeteren onder de macht van de kwade geest van God. Onder deze invloed gooit hij een speer naar David. Het is onwaarschijnlijk dat Saul ooit het onderscheid kon maken tussen de Heilige Geest en de kwade geest van God.
In de Kerk van de twintigste eeuw en misschien wel van de laatste 2000 jaar hebben vele geestelijke gaven zich gemanifesteerd. Maar de misschien wel meest belangrijke is achter gebleven – de gave van onderscheiding van geesten (1 Korintiërs 12:10).
De hedendaagse Kerk heeft geen tekort aan wonderen, of het spreken in tongen, of woorden van kennis of wijsheid. Deze kunnen allemaal gevonden worden als men zoekt. Maar de Kerk is zelden in staat geweest om te onderscheiden of de geest die op hen kwam de Heilige Geest was of een geest die het vlees begeerde. Om deze reden heeft de Heilige Geest ons nog niet in alle waarheid geleid, zoals Jezus profeteerde in Johannes 16:13. De ‘denominatiegeest’ denkt wel en claimt wel alle waarheid te bezitten, maar in werkelijkheid is het een kwade geest die zich vermomd heeft als de Heilige Geest, en de mensen weten het verschil niet.
Het verschil zal alleen gezien worden als we ons overgeven aan God en in volle overeenstemming met Hem proberen te komen, in plaats van de lusten van ons eigen vlees te zoeken. Het tiende en laatste gebod is de sleutel tot het geleid worden door de Heilige Geest tot in alle waarheid. God bewaarde hem voor het laatst op Zijn lijst met geboden. Gij zult niet begeren is een oproep om alle verlangens en begeerten van het vlees, die ons verhinderen om Zijn stem te verstaan zoals we zouden moeten, weg te doen.
HOOFDSTUK 3
Beginnen met Gods Stem te Horen
Het verstaan van Gods stem is erg subjectief en is daarom moeilijk om te onderwijzen of zelfs uit te leggen. Het zou veel makkelijker zijn als God hoorbaar tot ons zou spreken, hoewel het probleem dan zou zijn om te begrijpen en goed toe te passen wat Hij heeft gezegd. Door mijn eigen ervaring en door het praten met anderen heb ik geconcludeerd dat er geen specifiek voordeel zit aan het hoorbaar horen van Gods stem (behalve voor de doven). De kwaliteit van de openbaring is niet afhankelijk van de luidheid van Zijn stem.
Eens wilde Elia wat van God weten toen hij in een grot op de berg Horeb zat. Eerst waaide er een grote en sterke wind ‘maar de HEER bevond zich niet in de windvlaag’ (1 Koningen 19:11). Daarna was er een aardbeving, ‘maar de HEER bevond zich niet in de aardbeving’. Hetzelfde gebeurde met het vuur. Uiteindelijk, ‘na het vuur klonk het gefluister van een zachte briesen’, dit bleek de stem van God te zijn. Elia’s ervaring met het horen van een ‘zachte bries’ was bedoeld om ons te leren dat God tot ons wil spreken vanuit ons binnenste en niet van buitenaf met een donderde stem. Het is Gods verlangen dat we geestelijke oren ontwikkelen zodat we Hem in elke situatie of door elk persoon horen spreken, hoe eenvoudig de bron ook is.
Eigenlijk is een deel van Gods training dat Hij tot ons spreekt op veel verschillende manieren. Hij doet dit om te voorkomen dat we in een sleur vervallen en Hem alleen kunnen horen via bepaalde personen. Misschien wel het grootste probleem van de kerk van vandaag is dat veel christenen God alleen maar kunnen horen via de dominee of de voorganger of een gevierde profeet en via niemand anders. Ze kunnen Gods stem niet verstaan door het kleine kind, de bezoeker of de gast, de bekende ‘ketter’ of de vijand.
Dit komt deels door het controleapparaat in de structuur van de Kerk wat gerechtvaardigd wordt door het feit dat de dominee de schapen voor de wilde beesten moet beschermen. Maar vaak is het onderliggende motief om mensen afhankelijke te maken van hun eigen Kerk of voorganger om hen zodoende binnen de Kerk of de denominatie te houden.
Helaas leidt deze ‘bescherming’ vaak tot blokkering van de geestelijke groei van de mensen. Men kan niet echt leren Gods stem te verstaan zonder ook te leren om te gaan met openbaringen die van de afgoden van iemands hart komen. Leiders moeten zelfs toestaan om valse profetieën vrijuit uitgesproken te laten worden om mensen zelf te laten leren onderscheiden waarom het een valse profetie is. Dit is ook onderdeel van Gods training. Hiervoor heeft God ons wetten en principes gegeven waardoor we kunnen weten en kunnen onderscheiden wat waar en wat vals is. Maar als er slechts een mening is toegestaan kunnen de mensen de kunst van het geestelijk onderscheiden nooit
oefenen.
Het is ironisch en zelfs een beetje tragisch dat voorgangers in het dilemma zitten dat ze enerzijds willen dat de leden geestelijk groeien en hen anderzijds als geestelijke baby’s willen houden, omdat ze straks anders oud genoeg zijn om het huis te verlaten. Het is de Godgegeven plicht van leiders om op te treden als geestelijke vaders. Dat betekent dat ze op een bepaalde manier zichzelf uit hun baan werken. Ze zouden mensen op moeten voeden naar geestelijke volwassenheid zodat zij weer geestelijke vaders kunnen zijn voor andere baby’s in Christus.
Maar net als onze eigen kinderen zelden instemmen met al de ideeën en waarden van hun vaders, zo is het ook met geestelijke kinderen. Het gevolg is dat geestelijke groei te vaak geofferd wordt op het altaar van eenheid. Voorgangers vrezen diversiteit want ze stellen dit gelijk aan verdeeldheid – wat inderdaad vaak ook zo is. Maar de oplossing is niet om de diversiteit aan ideeën of openbaring te bevechten. De oplossing is om mensen een hart van liefde bij te brengen zodat deze diversiteit niet tot verdeeldheid of zelfs een afscheiding leidt. In een onvolmaakte wereld is dit moeilijk om vol te houden, maar het is de verantwoordelijkheid van de geestelijke vaders om een voorbeeld van christelijke liefde voor te leven. De meeste mensen zouden gehoor geven aan zulke voorbeelden en degenen die dat niet doen zijn vrij om weg te gaan.
HOE IK BEGON TE HOREN IN MIJN VROEGE CHRISTELIJKE LEVEN
Nu ik terugkijk zie ik dat ik Gods stem vaak gehoord heb in mijn vroege leven. Op een bepaalde manier wist ik zelfs dat God tot me gesproken had, of dat Hij Zich op z’n minst af en toe aan me openbaarde. Ik denk dat de meeste oprechte christenen voorbeelden in hun leven kunnen aanwijzen waar God Zich op een bepaalde manier in hun leven inmengde. Eigenlijk is dit waarom we weten dat er een God is. Niet door wetenschappelijke metingen maar door de subjectieve manier waarop God Zich op een persoonlijke manier inmengt in ons leven. Deze ervaringen worden een deel van ons zijn, onze geestelijke genen, en we kunnen het bestaan van God niet meer ontkennen net zoals we de lucht, die we inademen en die we niet kunnen zien, niet kunnen ontkennen.
Ik ben opgegroeid in een evangelische kerk als de zoon van een zendeling. Ik kan me geen tijd herinneren dat ik niet in God geloofde. Toen ik zeven was werd ik overgehaald om ‘mijn hart aan God te geven’ en toen werd me verteld dat ik ‘gered’ was, maar ik weet dat, lang voor het bevestigd werd bij welk Kerkaltaar dan ook, ik geloofde in God.
Van grotere betekenis was het toen ik gedoopt werd in een rivier op de Filippijnen toen ik twaalf was. Ik had het dopen afgehouden omdat ik nog niet volmaakt was en in mijn jonge gedachten had ik de Kerkleer zo geïnterpreteerd dat ik eerst volmaakt moest zijn omdat ik anders niet gered was. Ik had God natuurlijk honderden keren om redding gevraagd, maar altijd zondigde ik de volgende dag op de een of andere manier weer – misschien door ruzie te maken met een ander zendingskind of door het verliezen van mijn geduld. Dit duidde er voor mij op dat ik God nog niet oprecht genoeg om redding had gevraagd. Ik bedoel, als ik het echt oprecht had gevraagd zou ik niet zo snel weer gezondigd hebben.
Dus kon ik niet met een eerlijk geweten met de andere kinderen gedoopt worden die dag in mei 1962. Maar slechts twee uur voor de geplande gang naar de rivier bracht God me in mijn gedachten dat zelfs de zendelingen zelf niet volmaakt waren. Ik had sommige zendelingen over anderen horen vertellen dat ze ruzieachtig en moeilijk tevreden te stellen waren. Het was redelijk duidelijk dat zij dezelfde problemen hadden als ik met mijn twaalf jaar. En toch twijfelde ik er niet aan of ze christenen waren. Daarom begreep ik dat je niet volmaakt hoefde te zijn om gered te worden, want als dat zo was zou de Kerk zelf in grote moeilijkheden zijn.
Die dag in mei 1962 ben ik gedoopt. Wat belangrijker is, God had tot mij gesproken in een stille zachte stem en mijn hele leven veranderde vanaf die dag. Ik wist vanaf die dag dat ik christen was – niet omdat ik gedoopt was, maar door goddelijke openbaring. Door het horen van Gods stem was er een geloof geboren op een niveau wat ik nog niet eerder had ervaren.
EEN HOGER NIVEAU VAN HOREN
Ik was zes jaar pastoraal medewerker in Arizona van 1975 tot 1981 en stichtte toen mijn eigen kerk in Nieuw-Mexico. Maar God had andere plannen voor me. Ik had al van jongs af aan geweten dat ik tot de bediening was geroepen, maar tegelijkertijd wist ik ook dat ik niet geroepen was om voorganger te worden. Toch werd er als pastoraal medewerker van me verwacht dat ik een opleiding zou volgen om op een dag mijn eigen kerk te beginnen. Het leek alsof ‘de bediening van het woord’ gelijk stond aan het voorgangerzijn.
Toen ik uiteindelijk mijn eigen kerk stichtte in 1981, duurde deze bediening slechts enkele maanden. Toen haalde God me op een redelijk harde manier uit mijn kerk en stelde me onder een correctieve tijd cyclus van 414 dagen die we ‘vervloekte tijd’ noemen (zie ons boek ‘Secrets of time’). Gedurende deze 414 dagen in 1982 bracht God me bijna tot aan het eind van mezelf. Pas toen leerde ik Gods stem te verstaan op een manier die ik nooit voor mogelijk had gehouden.
Ik trad terug als voorganger van de kerk op 5 december 1981 en besteedde het volgende jaar aan het zoeken naar God, niet wetend welke richting Hij op wilde met mijn leven. Een ding wist ik bijna direct zeker: ik wist dat ik nooit meer een voorganger zou zijn. Ik wist van jongs af aan dat dit niet het type bediening was dat God voor mij bedoeld had.
En dus, hoewel ik door zes verschillende groepen gevraagd werd voorganger te worden, wees ik ze allemaal af. In februari 1982 leerde ik een familie in Texas kennen die wisten hoe ze moesten bidden en Gods stem verstaan. Voor de eerste keer in mijn leven zag ik dat het mogelijk was om te bidden en directe antwoorden van God te krijgen! Dit was revolutionair.
Op 20 maart in 1982 kwam ik op het punt dat ik wist dat ik zelf God moest horen. Had God me verworpen? Had Hij me vergeten? Was ik echt door God in de bediening geroepen? Zo ja, welke bediening dan? Ik knielde neer op de vloer van het kleine huisje in de bossen van Wisconsin en bad met heel mijn hart dat ik Zijn wil mocht kennen voor mijn leven. Ik kreeg toen geen openbaring, maar tien dagen later ging ik naar een Paasconferentie in Lexington, Kentucky, waar ik God hoorde.
Op de eerste morgen van deze conferentie op 1 april 1982 hadden ze een gebedsbijeenkomst voor mensen met noden. Daar kwam een man, die ik nog nooit had ontmoet, van achteren op me toe gelopen om voor me te bidden. Hij legde zijn hand op mijn schouder en begon te profeteren. In die profetie gaf God me antwoorden op al mijn vragen die ik Hem gesteld had op 20 maart. Ik had al een paar keer profetieën gehoord op eerdere conferenties, maar dit was de eerste keer dat God direct en persoonlijk op deze manier tot me had gesproken.
Toen wist ik waarom God de Kerk profeten heeft gegeven (Efeze 4:11) en waarom we de gaven van de Geest in de Kerk vandaag nog steeds nodig hebben. Misschien hebben anderen na de eerste eeuw niet de behoefte gehad om een woord van God te ontvangen, maar ik zeker wel. Het manna van dat woord onderhield me de rest van dat ontzettend moeilijke jaar.
Zeven weken later ging ik naar Canada voor een conferentie op de tijd van Pinksteren (eind mei). Toen had ik geen auto en heel weinig geld. Dus kocht ik een enkeltje omdat ik tien dollar te kort kwam voor een retourtje. Eén van de geweldige sprekers op die conferentie was broeder Gustav Hoyer, een professors professor, wiskundige, astronoom en Bijbelleraar met een mooie geest. Het enige wat ik me herinner van wat hij zei, wat genoeg indruk op me maakte om het op te schrijven in mijn dagboek, was dit: “Het allereerste wat we nodig hebben is de gave van onderscheiding.”
Ralph Barney en John Green gaven een zeer gezegende lezing op de laatste avond van die conferentie over het gaan door het derde voorhangsel. Er kwam een oproep aan hen die konden horen om naar voren te stappen en te verklaren ‘door geloof stap ik door het derde voorhangsel in het Heilige der Heiligen’. Ik was een van de velen die dat deden. Ik weet niet hoe het anderen heeft geraakt, maar het had een zeer duidelijk effect op mijn leven, want vanaf dat moment en de maanden erna merkte ik dat iedere keer als ik bad de geest van God op me kwam. Ik kon het fysiek voelen. Eerst dacht ik dat het toevallig was, maar het bleef zelfs nadat ik naar huis gegaan was.
De laatste dag van de conferentie vond ik een beetje tijd om piano te spelen (een hobby waar ik zo nu en dan van geniet). Terwijl ik aan het spelen was liep er van achteren een vrouw naar me toe en stopte iets in mijn borstzakje. Toen ik klaar was met spelen van het lied keek ik wat het was. Het was tien dollar. God herinnerde me eraan dat Hij al mijn noden kent en erin zou voorzien en me altijd zou onderhouden.
Ik ging terug naar huis op 26 mei. De volgende dag begon ik serieus te bidden en te vasten om Gods stem te kunnen verstaan en Zijn aangezicht te zoeken als voorbereiding voor de bediening. Op de derde dag van het vasten bestudeerde ik Jezus’ 40 dagen van vasten in de wildernis en hoe Hij de verleidingen overwon. Dit deed me besluiten desnoods 40 dagen te vasten om Zijn stem te kunnen verstaan! Maar God betoonde genade over mijn onwetendheid en gaf mijn Texaanse vrienden een woord voor mij die avond. Ze belden me om twee uur ’s nachts onder verontschuldigingen om me dit woord door te geven:
“Steve heeft goed begrepen dat hij moet vasten in deze tijd als voorbereiding op een grote leersprong die hij bijna gaat maken … Drie dagen zou voor hem moeten volstaan om genoeg vuil van de wereld weg te halen zodat Mijn Geest vrij door zijn lichaam, dat Mijn tempel is, kan vloeien … Je moet niet te lang vasten, want dat zou je lichaam verzwakken.”
Zij wisten niet dat ik zojuist drie dagen van vasten had gehad, dus wist ik dat dit een woord van God was om NIET meer te vasten. Terugkijkend zie ik dat de mogelijkheid om Gods stem te verstaan niet wordt verkregen door vasten of enige andere inspanning. Het kan soms helpen, maar het is niet de beslissende factor. Het is meer een zaak van gerichte aandacht en oplettendheid. Ik kwam tot het punt van horen door mijn aandacht volledig op God te richten met een innerlijk verlangen om Zijn stem te verstaan dat alle andere verlangens oversteeg. Door mijn aandacht op Hem te richten werd ik me meer en meer bewust van Zijn aanwezigheid en kon me daarom beter op Hem afstemmen en
Hem horen.
Op 5 juni 1982 stond ik vroeg op en ging naar de kerk van mijn schoonvader om alleen te kunnen bidden. Eerst vertelde ik God alles wat ik Hem moest vertellen zodat ik mijn gedachten kon ontdoen van stoorzenders (onze behoefte om tot Hem te spreken en ons hart uit te storten leidt ons af van het Hem horen spreken). Toen werd ik stil en richtte mijn aandacht op Hem en vroeg Hem tot me te spreken.
Al gauw had ik het idee dat God tot me sprak en dus schreef ik alles wat ik ‘hoorde’ op een blocnote. Ik hoorde maar een paar dingen en wist niet eens zeker of dit gewoon ‘mezelf’ was of God. Ik heb sindsdien geleerd dat de stille zachte stem eerst niet te onderscheiden is van je eigen gedachten. Eigenlijk kunnen we het verschil alleen leren als we volhouden en Zijn woorden opschrijven. In mijn aantekeningen schreef ik: “Ik vroeg God om bevestiging zodat ik weet of het van Hem komt of dat het gewoon mijn eigen echo’s zijn.”
De volgende dag belden mijn Texaanse vrienden weer. Ze hadden gebeden: “Heer, Steve lijkt op een kruispunt te staan en vraagt om Uw leiding.” De Heer zei tot hen: “Steve ontvangt mijn leiding al en is Mijn geliefde. Hij heeft nog niet geleerd om Mijn woorden te horen zoals jullie, maar de mogelijkheid om Mijn aanwezigheid op te merken en Mijn zegening en bevestiging is een grote stap voorwaarts … Iedereen die Mij zoekt, kan Me vinden als ze echt hun harten openen. Ze zullen Me vinden in hun eigen ziel waar Ik altijd in de verborgen plaats ben geweest … Steve moet ook gaan waar Ik hem leiden zal. Hij leert snel van Mijn geestelijke waarheid … Je moet altijd in geloof wandelen en niet in vrees. Je moet ook weten dat Mijn liefde en bescherming en leiding overal met je mee gaan en met iedereen die Mij oprecht zoekt.”
Ook dit keer wisten zij niet dat ik Gods stem al begon te verstaan en dat ik Hem om bevestiging had gevraagd. Eigenlijk verbaasde dit woord me een beetje omdat zij dachten dat ik nog steeds worstelde om te kunnen horen. En toch vertelde God hen dat Hij me al leidde. Ze belden om me dit woord over te brengen. Toen ik ze vertelde van mijn recente ‘horen’ waren ze dolgelukkig en zeiden: “Oh, nu snappen we dit woord pas! We dachten dat God misschien bedoelde dat Hij je leidde door omstandigheden in het algemeen.”
Dit is hoe ik te weten kwam dat ik inderdaad door het voorhangsel gegaan was en in een nieuwe relatie met God gekomen was die ik nog niet eerder had ervaren. Naarmate de tijd verstreek begon ik te begrijpen dat we allemaal Gods stem horen. Het probleem is het herkennen dat het God is en niet onze eigen gedachten. We horen constant twee stemmen: de stem van onze eigen gedachten (ons geweten) en Gods stem. De grote uitdaging is om onderscheid te maken tussen de twee.
Het geweten wordt door mensen gevormd. Onze ouders, leraren, speelvrienden en anderen vormen ons geweten in onze jonge jaren. De afgoden van ons hart regeren over het geweten. Het geweten is alleen dan een goede gids als het in overeenstemming komt met de stem en het karakter van God. Dit gebeurt alleen als de afgoden omvergeworpen zijn.
Eerst heeft de stem van God de neiging om in conflict te zijn met de stem van onze gedachten en vaak vechten we tegen Hem. Het is een strijd tussen God en de afgod. Degene die wint wordt de overheerser in dat deel van het leven. Als de afgod wint, kunnen we God niet juist verstaan in dat deel van ons leven tot op een zekere dag God de afgod uitdaagt en hem overwint. Het uiteindelijke doel is de vernieuwing van onze gedachten zodat ons geweten altijd in volle overeenstemming is met de stem van God.
DE BEPROEVING VAN ONS GELOOF
Na het herkennen van Zijn stem vroeg in juni 1982 koesterde ik me de volgende weken in het licht van Zijn stem. Hij gaf me veel openbaringen die bewezen hebben fundamenteel te zijn voor de bediening die Hij voor mijn leven had en voor mijn besef van Zijn wegen. Deze zijn persoonlijk en dragen niet direct bij aan de bedoeling van dit boek, wat Zijn stem horen is. Maar ik leerde een zeer belangrijk principe, grotendeels per ongeluk, waarvan ik weet dat het goddelijk geïnspireerd is. Het is de wet van de twee getuigen.
Kort nadat ik begon te horen vroeg ik God om een wat ik noem ‘persoonlijk vers uit de Bijbel’. Toen gaf Hij me een Bijbelvers wat ik opzocht om te zien wat er stond. Vanaf het begin viel het me op dat de verzen die Hij me gaf altijd betrekking leken te hebben op het woord wat Hij eerder tot me had gesproken. Uiteindelijk begreep ik dat Hij Zijn woord bevestigde door de tweede getuige en dat de Geest en het Woord getuigden van de waarheid.
Dit was een simpele manier om een directe bevestiging te krijgen van Zijn woord. Later zou ik zien dat de Geest dit niet alleen als dubbele getuige wilde gebruiken, maar ook als gelegenheid om me het geestelijke principe achter het geschreven woord duidelijk te maken. Mijn dagboek staat sinds die tijd vol met aantekeningen waar de Geest van God me onderwees in hoe Gods wet handelt in dingen als geestelijke oorlogvoering, voorbede en het bedienen van echte gerechtigheid en genade aan anderen. Hierdoor begon ik de bedoeling van de wet te leren en niet alleen de uiterlijke toepassing.
Ik leerde nog niet echt iets van geestelijke oorlogvoering, tot Zijn gesproken woord getest was door vuur dat verder ging dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Ik was te jong in deze dingen om te weten dat alles waar God van houdt Hij eerst doodt – eerst Jezus Christus en daarna iedereen – zodat we één met Hem kunnen worden en ons kunnen identificeren met Zijn dood. Ik denk dat ik ten onrechte geloofde dat Hij ons slechts tot de rand van de afgrond zou testen maar ons er nooit overheen zou duwen. Ik ontdekte echter dat Christus de weg naar het kruis voor ons allen voorging, want Hij vraagt ons geen dingen te verdragen die Hij Zelf niet bereid was te verdragen. Hij stierf, niet zodat wij de dood konden ontlopen, maar om ons te leren om te sterven met een bedoeling en een doel.
Gedurende de maand juni in 1982 had God me woorden van troost gegeven waarin Hij me zei niet te vrezen voor de toekomst, maar geloof te hebben dat Hij zou voorzien en me zou leiden. Ik verwachtte dat Hij met grote kracht en majesteit me uit mijn problemen zou verlossen. In plaats daarvan leerde ik dat wanneer Hij komt om ons te redden Hij ons slaat, net zoals Hij bij Zijn eniggeboren en innig geliefde zoon deed. Het gebeurde dat mijn situatie tot een climax kwam in juli 1982. Door zeven maanden zonder werk gezeten te hebben (en op geen enkele manier een baan kreeg, hoe hard ik ook probeerde) was ik zo ver dat ik niets over had dan mijn familie. Als God me niet begin juli redde, zou ik ten onder gaan onder de schulden en zou ik als een slaaf zonder loon moeten werken (bijna letterlijk).
Op 9 juli 1982 bad ik God of Hij me zou verlossen zoals Hij had beloofd. Ik kreeg Habakuk 2:3.
“Het visioen wacht tot zijn tijd gekomen is, het getuigt ervan, het liegt niet. Ook al is het nog niet vervuld, wacht maar, het komt zeker, het zal niet uitblijven. 4 Wie niet oprecht is kwijnt weg, maar de rechtvaardige zal leven door zijn trouw.”
Dit was zeker geen goed teken. Ik hoopte dat wat God bedoelde de laatste zin van vers 3 was, wat aangaf dat het gezicht NIET zou ‘uitblijven’. Ik deed de Bijbel dicht en probeerde er verder niet aan te denken. Dit was zeker geen woord wat ik wilde horen.
God zou me dit zeker niet aan doen. Ik had immers al mijn geloof in Zijn verlossing gesteld. God zou mijn geloof zeker honoreren. Ik wist toen niet dat God tot ons spreekt om ons geloof te geven en dat Hij dan geduld toevoegt aan ons geloof, en geduld komt alleen door beproeving en verdrukking. Jakobus 1:3 zegt, “wanneer uw geloof op de proef wordt gesteld, leidt dat tot standvastigheid”. Romeinen 5:3 zegt dat “ellende tot volharding leidt”.
Ik wilde absoluut geen geduld leren. Ik wilde dat God het me op de makkelijke manier zou geven. Maar dat deed Hij niet. De volgende dag (10 juli 1982) sprak Hij dit tot me:
“U hebt veel voor me verdragen en Ik zal u verlossen. Maar ga eerst naar Egypte. Daar zult u Mijn machtige werken zien. Het is nodig dat u eerst naar Egypte gaat. Wees niet bevreesd om daar heen te gaan want Ik zal altijd met je zijn. Ik zal je niet afsnijden. Ik zal doorgaan met tot je te spreken en je iedere dag nieuwe dingen leren.”
Vader, wat betreft Uw vroegere beloften aan mij?
“Die zijn slechts vertraagd zoals Ik gisteren zei. Ze zullen zeker vervuld worden, alles wat Ik heb gesproken. Als u net als Jozef aan de macht zou komen, moet u net als hij eerst naar de kerker. Vrees niet, want Ik zal u alles leren wat Ik hem ook geleerd heb en tot u spreken zoals Ik tot hem gesproken heb.”
Waaraan zal ik weten dat U tot me gesproken hebt? Vroeg ik redelijk boos. Jakobus 1:19 “… Geliefde broeders en zusters, onthoud dit goed: ieder mens moet zich haasten om te luisteren, maar traag zijn om te spreken, traag ook in het kwaad worden.”
Later, nadat ik wat was bedaard: waarom moet de openbaring uitgesteld worden? Jakobus 1:2-4 “… 2 Het moet u tot grote blijdschap stemmen, broeders en zusters, als u allerlei beproevingen ondergaat. 3 Want u weet: wanneer uw geloof op de proef wordt gesteld, leidt dat tot standvastigheid. 4 Als die standvastigheid ook daadwerkelijk blijkt, zult u volmaakt en volkomen zijn, zonder enige tekortkoming.”
Daarna zei Hij slechts: “Je hebt veel van Me gevraagd.”
Ja, dat was waar. Ik had inderdaad veel van Hem gevraagd. Net als ieder ander wilde ik Hem kennen en de kracht van Zijn opstanding. Ik had gewild dat Hij me zou gebruiken in het opbouwen van Zijn koninkrijk. Misschien was het slechts vleselijke ambitie gekleed in een geestelijk jasje, maar ik wilde geen gemiddelde christen zijn die weinig ziet, niets hoort en nog minder weet. Maar ik las in de Bijbel die sprak over regeren met Hem en ik wist dat ik daar deel van uit wilde maken. En zodra ik ontdekte dat God zelfs vandaag de dag tot mensen spreekt wist ik dat ik nooit meer tevreden zou zijn totdat ik dit deel van het christen-zijn helemaal had uitgespit.
En zo begon een neerwaartse spiraal in volledige dood en afbraak tot ik alle hoop van ooit nog het licht te zien had verloren. Ik verhuisde mijn gezin naar Minnesota om voorgoed bij mij ouders te wonen. Ondertussen leed mijn moeder heel erg aan kanker en ik moest helpen om voor haar te zorgen terwijl mijn vader werkte om alles te onderhouden. Ik werkte, zonder hoop dat ik betaald zou krijgen, om een schuld af te betalen. Mijn vrouw kreeg een baan als hulp voor verpleegkundigen in een verpleegtehuis. Toen kwam een van mijn dochters thuis met nierproblemen. Geen enkel gebed haalde iets uit. Zelfs als ik een andere manier wist, had ik geen geld voor andere zorg. Uiteindelijk moest ik voor haar een sofinummer en een ‘green card’ aanvragen zodat ze naar het ziekenhuis van de universiteit van Minnesota kon voor behandeling.
Uiteindelijk kwam ik, op 23 oktober 1982, in de ‘donkere wolk waarin God aanwezig was’ (Exodus 20:21). Die dag stierf ik. Ik had geen geloof meer over dat Hij Zijn beloften aan mij zou vervullen. Wat me nog het meest pijnigde was dat ik wist dat God echt tot me had gesproken, maar dat Hij me op de een of andere manier verstoten had. Terwijl ik terug naar huis liep, nadat ik met mijn vrouw dwars door de stad naar haar werk was gelopen, vroeg ik God me met rust te laten en me een normaal leven te laten leven net als ieder ander. “Ik zou m’n hond nog niet zo behandelen” zei ik in totale ontreddering. In mijn aantekeningen voor die dag schreef ik dit:
“Ik denk dat ik zowat aan het eind van mijn latijn ben. Ik kan net zo goed toegeven dat ik geruïneerd ben en dat ik helemaal opnieuw moet beginnen in een of ander nieuw leven. Geloof is te onpraktisch. Ik kan net zo goed toegeven dat het niet werkt, tenminste niet voor mij. Hoe meer ik problemen met de juiste houding probeer aan te pakken, des te meer slaat Hij me. Het is alsof Hij aan het proberen is om me te ruïneren en de handdoek in de ring te laten gooien. Tot nu toe heb ik alle slagen opgevangen en ben telkens teruggekomen om te vechten. Misschien als ik opgeef en stop dat Hij me met rust laat. Het is niet eerlijk en evenmin is Hij rechtvaardig door het een te beloven en het ander te doen. Als Hij me zo nu en dan een bemoediging zou geven, zou ik het vol kunnen houden. Maar ik ken mensen die hun medewerkers beter kunnen managen dan God doet. Ik geef het proberen Hem te behagen gewoon op. Ik stop ermee”.
Terwijl wanhoop me overstroomde was ik de volgende 42 dagen als dood. Gedurende deze tijd kon mijn vrouw de druk niet meer aan en zei dat als de situatie de eerste van het volgende jaar niet verbeterd was, ze de kinderen mee zou nemen naar Wisconsin om bij haar ouders te gaan wonen. Ik wist dat ze gelijk had, maar er was niets dat ik kon doen om de situatie te veranderen.
Mijn moeder was nu bijna compleet aan bed gebonden en had me meer dan ooit nodig. Dus bad ik – ik informeerde God meer – dat als de situatie voor het einde van het jaar niet zou verbeteren ik mijn koffer zou pakken en naar het zuiden zou liften met het gezin. En als niemand ons een lift zou geven, zouden we er wel heen lopen. Ondertussen wist ik natuurlijk dat Hij me makkelijk zou kunnen verhinderen dit te doen als Hij dat zou willen. Er zat niks anders op dan te wachten op wat God zou doen.
Op 4 december 1982 begon de verhuizing. Het was tot op de dag af 1 jaar na het opzeggen van mijn bediening in de kerk van Nieuw Mexico. Ik kreeg een bundeltje nieuwsbrieven van het Net van Gebed. Het lezen van deze nieuwsbrieven duidden het einde van mijn beproeving aan, want vanaf nu begon ik Gods bedoeling met mijn beproeving te begrijpen. Weer op de dag af een jaar nadat ik daadwerkelijk uit Nieuw Mexico wegging, kreeg ik een telefoontje uit Arkansas met het aanbod van een baan als typograaf van een nieuw bedrijf.
Het was 30 december 1982. God had mijn deadline gehaald en ik hoefde niet naar het zuiden te liften. Iemand kwam met een bus om ons naar Arkansas te verhuizen. We verlieten Minnesota op 22 januari en kwamen de 23ste aan in Batesville in Arkansas. Het was precies 414 dagen na mijn ontslag op 4/5 december 1981 tot januari 22/23 1983. Mijn ‘vervloekte tijd’ zat er eindelijk op. Het had me erg geholpen als ik toen meer wist van de tijden. Maar tot 1991 wist ik niets van ‘vervloekte tijd’.
Wanneer volken onder ‘vervloekte tijd’ zitten, zijn het cycli van 414 jaar. Als het betrekking heeft op
persoonlijke, individuele situaties zijn het cycli van 414 dagen. Maar dat is iets voor een ander boek.
De nacht voor ik Minnesota verliet had ik een lang gesprek met mijn moeder, wetend dat het de laatste keer zou zijn dat ik haar levend zag. Ze vertelde me dat ze had gebeden en dat ze wist dat het Gods wil was dat we naar Arkansas zouden verhuizen. Ze had vrede en was al ingegaan in Gods rust voor ze stierf op 15 februari. Mijn moeder was een opmerkelijke vrouw. Haar gebeden en geloof hebben mijn leven meer gevormd dan van ieder ander persoon.
DE TIJD VAN HERSTEL
In mijn boek “Secrets of Time” liet ik zien hoe God altijd 76 jaar lijkt toe te voegen aan het einde van de periode van 414 jaar om zo ‘gezegende tijd’ (490 jaar) te krijgen. Het getal 76 duidt op een tijd van reiniging en herstel om ons helemaal in de perfecte wil van God te krijgen. Ik was geen uitzondering. Na de periode van 414 dagen voldaan te hebben, kwam ik met de laatste periode van 76 dagen in ‘gezegende tijd’. De periode van 76 dagen liep van 23 januari tot 9 april 1983. Hoewel ik helemaal niets wist van deze tijdcycli, hield ik nauwkeurig een dagboek bij, wat me in staat stelde om dit tien jaar later te ontdekken.
Op 27 januari nam ik het vliegtuig naar Nieuw Mexico om de spullen, die daar het afgelopen jaar opgeslagen hadden gestaan, naar Arkansas te brengen. Op 1 februari kreeg ik een bericht van het Net van Gebed (waar ik me 16 januari 1983 formeel bij had aangesloten) dat we werden opgeroepen tot geestelijke oorlogvoering op 7 februari. Ik besloot een vasten van 7 dagen te houden. Gedurende dit vasten viel het me op dat Gods profetie van 10 juli 1982 vervuld was toen Hij zei dat ik als Jozef de kerker in moest. Jozef was 12 jaar in de gevangenis; ik begon er na, op de dag af, 12 maanden uit te komen.
Op 9 februari, toen ik aan het bidden was, overviel het gevoel me dat ik naar Nieuw Mexico en Arizona moest om het verleden te verzoenen en dat ik op 8 april weer terug thuis moest zijn. Ik hoorde hem ook het vers uit het boek Jona citeren: “Nog 40 dagen dan wordt Nineve weggevaagd!” Ik interpreteerde dit als dat ik een reis van 40 dagen moest maken. Als die op 8 april klaar moest zijn, moest ik op 28 februari weg.
Ik wilde echt niet zo’n lange reis maken en ook de confrontatie met het verleden stond me niet aan. Zij hadden me immers gedwongen de bediening te verlaten en mijn ontslag gevraagd. Het leek mij dat ik degene was die onrecht was aangedaan en letterlijk alles had verloren. En nu vroeg God me een lange en dure reis te maken om met het verleden te verzoenen, verontschuldigingen aan te bieden en er niets voor terug te vragen. Dus schreef ik brieven met de vraag de kerkleiders van Arizona en Nieuw Mexico te spreken en reed ik snel naar het postkantoor om ze te verzenden voor ik niet meer kon van de zenuwen.
Dezelfde avond ontvingen we van de huisbaas het bericht dat hij zojuist het huis had verkocht en dat we binnen 30 dagen moesten verhuizen (voor 10 maart). Het leek alsof mijn reis zojuist onmogelijk was gemaakt. Er waren vier ‘bergen’ die uit de weg geruimd moesten worden om de reis mogelijk te maken.
Ten eerste was mijn moeder stervende en ik kon moeilijk een lange reis gaan maken om hem vervolgens te onderbreken voor haar begrafenis.
Ten tweede waren we net naar Batesville verhuisd, niet alleen voor werk, maar ik was ook gevraagd een Bijbelstudiegroep te leiden, georganiseerd onder de naam Kerk van Gods Koninkrijk. Hoe kon ik op reis gaan nu ik er net was? Nee, ze zouden er mee moeten instemmen en het me opdragen door handoplegging.
Ten derde vroeg ik me af of de kerkleiders van Arizona en Nieuw Mexico me wel wilden zien. Ik had een uitnodiging van hen nodig waarin ze er in toestemden me te zien.
Ten vierde hadden we een huis nodig voor ik wegging.
Mijn moeder overleed op 15 februari en ik reed voor een week terug naar Minnesota (in een van een vriend geleende auto). Op 28 februari kreeg ik een uitnodiging uit Arizona, dat de aftelling van de 40 dagen tot 8 april begon. Dit corrigeerde mijn idee van de periode van 40 dagen. 28 februari was niet de dag dat ik zou vertrekken, maar de dag dat ik de benodigde uitnodiging kreeg.
De Bijbelstudiegroep in Batesville droeg me op 6 maart op om op reis te gaan, dezelfde dag dat we een ander huis vonden waar we in konden wonen. We verhuisden op 7, 8 en 9 maart. Ik begon de reis op 10 maart. Dus werd het een reis van 30 dagen in de 76 dagen van verzoening (vele jaren later ontdekte ik dat alle periodes van 76 dagen opgesplitst zijn in 46 en 30 dagen).
Vanuit mijn perspectief was de reis succesvol in dat ik alles deed wat God van me vroeg. Ik beschuldigde niemand, maar bood alleen mijn verontschuldigingen aan. Toen ik hen verliet, was ik voldaan en had een vreugdevol hart. Helaas leek de verzoening mij meer nut te doen dan hen, maar ik wist dat ik gehoorzaam was geweest en alles had gedaan wat ik kon. Nu kon ik de nieuwe wereld betreden die God voor me geopend had.
Ik kwam rond middernacht op 8/9 april 1983 thuis aan, precies 76 dagen na de verhuizing naar Arkansas en precies 490 dagen nadat ik ontslag had genomen van de kerk in Nieuw Mexico. Ik was nu onder ‘gezegende tijd’ en kon nu een nieuw leven beginnen.
GELEERDE LESSEN
Toen God mijn geloof testte doorstond ik de test niet – ik stierf simpelweg. Al mijn eigen geloof was weggebrand door de vurige toets en alles wat er over bleef was Zijn Woord en het geloof van Jezus. De harde waarheid was dat mijn geloof onbelangrijk was in het plan van God. Mijn geloof kreeg niets voor elkaar. Hij bracht me op het punt van totale wanhoop waar ik geen kracht over had voor ‘name it and claim it’. Al Zijn beloften aan mij werden slechts door de kracht van Zijn woord aan mij volbracht, ongeacht mijn geloof en ongeacht al mijn claims. Alles wat Hij vroeg was te sterven en uit de weg te gaan. Hij werkte alle dingen naar Zijn besluit en wil (Efeze 1:11). Ik kan niet roemen in mijn geloof. Ik kan alleen roemen in de grootsheid en de liefde van God.
Ik werd een nieuw mens, een nieuw schepsel in Christus. Dit door ervaring en niet slechts dogmatisch. Ik begon me te realiseren dat ik hier niet ben om mijn eigen geloof te uiten, maar slechts te getuigen van Gods werken die ik hoor en zie. Meer dan alles weet ik door harde ervaring dat Romeinen 8:28 waar is.
“En wij weten dat voor wie God liefhebben, voor wie volgens zijn voornemen geroepen zijn, alles bijdraagt aan het goede.”
Ik had dit vers vele jaren geloofd en verkondigd tot God ging testen of ik dit ook echt kon geloven gedurende Zijn vurige beproeving. In de hevigheid van de beproeving (23 oktober 1982) deed ik een interessante ontdekking: in mijn gedachten kon ik dit woord niet langer geloven en daarom schreef ik: ik stop ermee. En toch heb ik altijd diep van binnen geweten dat God inderdaad alle dingen laat bijdragen aan het goede. Er was geloof in mijn geest toen al het geloof uit mijn vleselijke gedachten en ziel waren gewrongen.
Ik leerde hierdoor een zeer waardevolle les. Geloof is geen gemoedstoestand; het is een geestestoestand. De gedachten gaan alleen over overtuigingen; de geest is het huis van het geloof. Ik weet dat de apostel Paulus ook veel beproevingen van zijn geloof heeft gehad en dat hij daarom kon schrijven in Romeinen 7:18,
“Immers, ik besef dat in mij, in mijn eigen natuur (mijn vlees), het goede niet aanwezig is.”
Misschien de meest opmerkelijke les die ik geleerd heb hierdoor, is dat de beproeving van ons geloof ons niet wordt gegeven om te bewijzen dat we rechtvaardig en getrouw zijn, maar om te bewijzen dat er in ons vlees geen goed woont. Het is om de zwakheden van ons vlees naar God aan te tonen en niet onze sterkte. Mijn vlees met zijn vleselijke overtuigingen was redelijk sterk en dus kostte het bijna een jaar om te sterven. Maar toen ik eindelijk het worstelen opgaf en stierf, deed God me opstaan als een nieuwe schepping in Hem.
Deze opstanding was echter slechts het begin. Er waren veel meer cruciale lessen die ik nog moest leren. De Jozef openbaring over het in de gevangenis gaan voor twaalf maanden was alleen van toepassing op dat eerste jaar. Het zou ook nog een lange termijn vervulling hebben van 12 jaar (1981-1993) die pas stopte aan het einde van het tijdperk van de Kerk. Gedurende die tijd zou ik (tot nu toe) nog twee keer moeten sterven om de gevolgen te leren van ongehoorzaamheid aan God.
Ik stop nooit met God te danken voor zijn berispingen, want ik heb geleerd dat Hij Zijn zonen berispt (Hebreeën 12:5-7). Daar word ik zelfs door getroost in de pijnen van de dood. Zelfs al lag ik neer in het dodenrijk (sheol), zie, God is daar (Psalm 139:8).
Het horen van Gods stem is de meest schitterende en ontzagwekkende ervaring in mijn leven. Maar het is ook een vurige beproeving geweest. Dus toen God me vanuit Exodus 20:18-21 liet zien hoe Israël van verre stond, bang om met Mozes de berg op het vuur in te gaan om Gods stem te horen, kan ik het gevoel zeker begrijpen. Als ik, voordat ik dit pad begon te wandelen, slechts een vaag idee had gehad van wat er voor me lag, zou ik misschien bij het volk Israël van verre zijn gaan staan.
Maar God verleidde me om mijn aandacht te richten op de beloften die aan het eind zouden komen, in plaats van op de beproevingen onderweg. Eerst was ik redelijk geschokt en boos op Hem vanwege deze goddelijke misleiding, net zoals Jeremia zei toen hij in de gevangenis werd gegooid. Jeremia 20:1-9,
“Toen de priester Paschur, de zoon van Immer, hoofdopzichter van de tempel, Jeremia dit hoorde profeteren, 2 liet hij de profeet stokslagen geven en hem in de hoge Benjaminpoort bij de tempel in het blok sluiten … 7 ‘HEER, u hebt mij verleid, en ik ben bezweken, u was te sterk voor mij en hebt mij in uw greep gekregen. Dag in dag uit lachen ze om mij, iedereen bespot mij … 9 Als ik denk: Ik wil hem niet meer noemen, niet meer spreken in zijn naam, dan laait er in mijn hart een vuur op, dan brandt het in mijn gebeente. Ik doe moeite om het in bedwang te houden, maar ik kan het niet.”
Jeremia verschilde niet van ons in dat hij ook door de vurige beproeving moest vanwege het woord wat hij gedurfd had te horen. Onze God is een verterend vuur. Zijn stem horen is geen oproep tot een glorieuze overwinning, maar een roep om te sterven. Dit is niet bedoeld om mensen te ontmoedigen Zijn stem te horen, maar meer een woord van troost voor hen die stervende zijn in het midden van Zijn vuur.
God haat niet degenen die Hij vermaand; Hij berispt omdat Hij van Zijn kinderen houdt en wil hen louteren als goud en zilver om het schuim te vervangen door een goddelijke natuur. Hij bedoelt een volk voort te brengen naar Zijn beeld, zodat ze met Hem zouden regeren en dat zij op hun beurt anderen leren hoe te sterven, Jezus volgend naar het kruis.
HOUDEN VAN ONZE HEMELSE VADER
In het goed opvoeden van kinderen lijkt de wereld te geloven dat vermaningen en berispingen slecht zijn voor de ontwikkeling van het kind. Sommige ouders weigeren hun kinderen zelfs te tuchtigen omdat ze willen dat hun kinderen van hen houden. Ze realiseren zich niet dat de tuchtiging niet het probleem is, zolang het niet voor niets wordt gedaan. Zowel tuchtiging als misbruik moeten door de Bijbel gedefinieerd worden.
Dit is natuurlijk buiten het blikveld van deze studie, maar we willen het punt maken dat kinderen, die het meest van hun ouders houden, in hun jonge jaren de juiste tuchtiging hebben gehad.
Het is hetzelfde in onze verhouding met onze hemelse Vader. Hoewel Gods berispingen vaak redelijk zwaar kunnen zijn, zodat we liever van Hem weg zouden rennen, zullen we uiteindelijk van Hem houden, want Hij vermaand ons om ons tot volwassenheid te brengen zodat we in staat zijn om Zijn agapè liefde te kennen. Het grootste gebod, zei Jezus, vinden we in Deuteronomium 6: 4 en 5,
“Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! 5 Heb daarom de HEER, uw God, lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten. “
We focussen zo vaak op het gedeelte dat ons gebiedt Hem lief te hebben dat we vergeten hoe we dit moeten doen. De sleutel zit in de eerste zin: “Luister, Israël.” Naar Hem luisteren is de eerste stap naar van Hem houden. Eerst luisteren we, dit werkt geloof. Ten tweede wordt dit geloof getest door vuur, zodat ons geloof puur is en niet rust op menselijk vlees of begrip. Deze beproeving werkt geduld, of standvastigheid. Alleen dan ontvangen we zijn beloften. Hebreeën 6:12 zegt,
“en dat u niet achterblijft, maar in het spoor treedt van hen die dankzij hun standvastig geloof ontvangen hebben wat hun beloofd was. 13 Toen God aan Abraham zijn belofte deed, kon hij bij niemand zweren die hoger was dan hijzelf, en dus zwoer hij bij zichzelf: 14 ‘Ik zal je rijkelijk zegenen en je talloze nakomelingen geven.’ 15 En zo heeft Abraham, dankzij zijn standvastig vertrouwen, gekregen wat hem beloofd was.”