Ga uit van haar,
Mijn volk
"Want haar zonden
hebben zich opgehoopt tot aan de hemel" (Op.18:5)
Overgenomen van: Verborgen Manna
INLEIDING
Vanaf het begin tot aan het eind van de bijbel lezen we over de stad Babel of Babylon. Babel is de Hebreeuwse naam, Babylon de Griekse.
In het eerste bijbelboek zien we het begin van alle dingen. Genesis betekent dan ook wording, ontstaan. We zien de wording van de schepping, het ontstaan van de mens naar Gods beeld en gelijkenis, het begin van de zonde, genade en verlossing. Steeds komen deze thema's in de bijbel aan de orde. In Genesis zien we het begin van alles, in het boek Openbaring de voleinding ervan.
Babel is ook zo'n steeds terugkerend thema. Ervan staat: "Ga uit van haar, Mijn volk, opdat u geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen" (Op.18:4-5). Als wij niet weten waar Babel voor staat, kunnen wij die oproep natuurlijk nooit begrijpen, laat staan gehoorzamen. Vandaar dat het goed is stil te staan bij wat het betekent. Laten we Genesis 11 eens zorgvuldig bekijken.
EN ZE ZEIDEN
Het eerste wat opvalt bij de bouw van Babel is het volkomen ontbreken van goddelijk initiatief. Het waren allemaal ideeën van de mens: "Ze zeiden tegen elkaar: laten wij....." (Gen.11:3,4). De tegenstelling is groot, als we kijken naar het volgende hoofdstuk. Dat begint met de woorden: "De Heer zei tot Abram: Ga uit....." (Gen.12:1).
In Babel gingen ze een stad bouwen op eigen initiatief. God toonde Abram een betere stad dan het aardse Ur, de stad waar hij woonde. Hij vertrok op Gods initiatief. Misschien had hij veel vragen, maar hij gehoorzaamde. En daarom zegende God hem.
Er zijn voorbeelden genoeg van mensen die handelden op een aanwijzing van God. Ze werden altijd gezegend. Waarom? Omdat Hij zegent wie gehoorzaam Zijn wil doet. "Maar", zegt Jezus, "elke plant die Mijn hemelse Vader niet heeft geplant, zal met wortel en al worden uitgerukt" (Mat.15:13). En: "Wat uit het vlees geboren is, is vlees en wat uit de Geest geboren is, is geest" (Joh.3:6). God kan alleen zegenen wat zijn oorsprong vindt in Hem.
Dat was het grote geheim van het leven van Jezus. Elk woord dat Hij sprak en elke daad die Hij verrichtte kwam van de Vader. Hij zei: "Ik kan van Mijzelf niets doen" (Joh.5:30). En: "Ik zeg u, de Zoon kan niets doen of Hij moet het de Vader zien doen" (Joh.5:19). Als God spreekt kunt u wonderen verwachten. Dan ontstaat er iets door Zijn Woord (Joh.1:1-2). Dan komt er licht en vernieuwing. Als God niet spreekt, blijft alles bij het oude en gebeurt er in feite niets, helemaal niets. Toen God tot Abraham sprak en toen hij gehoorzaamde, was dat het begin van een geweldige verandering hemelwaarts. Maar de grote menselijke inspanningen in Babel liepen op niets uit. God had daar niet gesproken.
TICHELSTENEN
Het volgende waar wij op moeten letten is de keuze van het bouwmateriaal. "Laten we tichelen maken, bakstenen ....."
Als u gelooft, dat elk woord in de bijbel door God is geïnspireerd, dan weet u ook, dat elk detail in de bijbel een geestelijke betekenis en inhoud heeft. Veel van die betekenissen zijn voor ons verborgen. Maar als wij biddend de bijbel lezen, openbaart Hij op Zijn tijd verborgen waarheden in verhalen, profetieën, psalmen, wondertekenen, enzovoort. We kunnen de bijbel al jaren kennen, zonder de goddelijke waarheden erin te "zien". Laten we eens enkele details van dit verhaal nagaan. Allereerst: wat is de betekenis van tichelstenen, van bakstenen?
Ze worden gemaakt van aarde, klei. Met dat materiaal wilden ze voor "zichzelf een stad bouwen met een toren waarvan de top tot in de hemel reikte" (Gen.11:4). Aarde wijst op de stoffelijke kant van de mens (de lichamelijk-zielse). Daarmee wilde men tot in de hemel zien te komen.
Dit streven ging lijnrecht in tegen Gods wil. Want om te groeien tot het hemelse leven, moet je op zoek gaan naar het paradijs om er te eten van de boom des levens (Gen.2:8-9, Op.2:7). God toonde dat paradijs aan Zijn vriend Abraham niet als een tuin, maar als een stad die Hij Zelf ontworpen had (Hebr.11:10). Johannes zag het ook als een stad, als een nieuwe Vredestad die aan het neerdalen was uit de hemel (Op.21:2, 22:2). Abraham ging op zoek naar het nieuwe paradijs, Johannes zag het uit de hemel neerdalen. En wij? In het nieuwe verbond zijn wij ertoe genaderd (Hebr.12:22). God is de ontwerper ervan. Hij plant de hof en bouwt de stad door Zijn Geest (Jes.61:3b, Ps.127:1).
Hoe anders ging men in Genesis 11 te werk. Daar waren mensen de architecten en bouwers. Ze gebruikten daarbij stenen van aards stof. Zij deden alles in menselijke kracht met een religieus motief: om tot in de hemel te reiken. De bouw van Babel wijst dan ook heen naar alle menselijke inspanningen om op het religieuze vlak iets van de grond zien te krijgen.
Salomo's tempel was niet van baksteen. God liet daar steen voor gebruiken, dat uit de rots was gehouwen. Die tempel was een type van het hemelse "huis", dat door God is ontworpen. Die wordt door Zijn Geest gebouwd met levend materiaal (1Petr.2:5). Maar Babel wordt door mensen gebouwd met levenloze "baksels van leem".
Bakstenen worden massaal geproduceerd. De klei wordt in een mal gedrukt, waardoor ze allemaal dezelfde vorm en dezelfde grootte krijgen. Zo'n mal kan bijvoorbeeld een bepaalde leer zijn van een bepaalde kerk of groep, waar je het mee eens moet zijn. Zo probeert men de leden uniform te laten denken en handelen, een principe dat in de bijbel nergens voorkomt. U zult in de bijbel vergeefs zoeken naar twee volkomen identieke God dienende mensen. Abraham woonde in tenten. Jozef werd onderkoning. Mozes bevrijdde Israël. David was een voor de Heer dansende koning. Petrus, Paulus, Johannes, Stefanus: ze werden niet massaal "gebakken". Iedere "petra" (rotsblok) werd afzonderlijk gevormd door de werking van de heilige Geest en pasklaar gemaakt voor de "tempel".
Wie dus in eigen kracht en op eigen initiatief religieus bezig is, "bouwt" met "baksteen" aan een namaak die Babel heet. Nadrukkelijk zegt God tot Zerubbabel (=in Babel gezaaid): "Niet door kracht of geweld, maar door Mijn Geest!" (Zach.4:6). Die Geest bouwt een hemelse stad van allemaal verschillende, maar levende stenen die perfect in elkaar passen. Niemand van hen ziet neer op een ander. "U zult niet begeren" is in hen waarheid geworden (Ex.20:17). Ieder heeft er zijn eigen plaats en is daar gelukkig mee.
We lezen dat de klei goed moesten worden gebakken (Gen.11:3). Want met ongebakken klei kun je niet bouwen. Na het bakken lijken ze wel zo hard als een rotsblok, maar het is nep. De aard van het materiaal, is voor God onacceptabel. Het typeert immers de vleselijke kant van de mens.
Niets is zo triest als een "grondig gebakken" lid van een sekte, groep of kerk. Hij is door indoctrinatie hard en ongevoelig gemaakt voor invloeden van buitenaf. Maar een echt kind van God is gehouwen uit de Rots. Hij kent de sterkte van die Rots. Hij is standvastig, liefdevol voor anderen en hard voor zichzelf. Zijn kracht is de innerlijke kracht van de heilige Geest. Hij heeft geen verhardingsproces nodig om sterk te worden. Hij weet in Wie hij gelooft!
Bakstenen die zomaar op elkaar worden gestapeld vallen natuurlijk om. Ze moeten bij elkaar gehouden worden. Dus staat er: "En teer diende hun tot metselspecie" (Gen.11:3). Zo ging dat in Babel. Maar bij de tempelbouw van Salomo had men dat niet nodig. Nadat die stenen waren gehakt uit de rots, werden ze ook daar op maat gemaakt en daarna pas naar de bouwplaats gebracht. Ze pasten perfect (1Kon.5:18, 6:7).
In georganiseerde godsdienst moet er altijd iets zijn, om de leden van de groep bij elkaar te houden. Er moet een éénheid bewaard worden die eigenlijk geen ware eenheid is. Er is aards "teer" nodig om een gevoel van saamhorigheid te geven. Er moet steeds "gelijmd" worden, omdat de ware liefde daar niet samenbindt (Col.3.14). Vandaar dat er dynamische persoonlijkheden nodig zijn, waaromheen de leden zich kunnen groeperen en eindeloos veel bijeenkomsten om hen "verder" te helpen.
Ware kinderen van God ervaren éénheid in de geest. Ze worden bijeen gehouden door de liefde van God in hun wezen. Ze zijn "door één Geest tot één lichaam gedoopt" (1Cor.12:13). Ze hebben zich in het verborgene laten behouwen als een levende steen en maken deel uit van de stad, die "wél samengevoegd" is door de Geest (Ps.122:3). Dat is geen oecumenische schijneenheid. Ook niet de eenheid die er kan bestaan binnen eenzelfde organisatie, rond een bepaalde leer, prediker of tijdschrift. Door Zijn Geest zijn ze één, ondanks verschillen in leeftijd, klasse, ras of nationaliteit (Joh.17:20-23). Wat voor barrières er ook kunnen zijn: ze weten dat ze één zijn. Wanneer twee of drie van hen zijn vergaderd geworden door de heilige Geest, in hun huizen, op het werk, of "bij toeval" voor het eerst, zijn ze één door de Geest van God die in hen is. De vrede van Christus, tot welke ze in één lichaam geroepen zijn, regeert immers in hun harten (Col.3:15). Ze proberen niet één te zijn. Ze zijn het!
LATEN WE EEN STAD BOUWEN
Als we aan Babel denken, denken we meestal aan de torenbouw. Maar die toren was maar een onderdeel van een groter plan. We lezen in vers 4: "Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. En laten wij ons een naam maken. Dat zal ons beroemd maken. En dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken". Het idee was niet alleen een toren te bouwen. Het ging om veel meer. Waarom een stad? Wat betekent dat?
Eerst de vraag: wie gingen er steden bouwen? De eerste was Kaïn (Gen.4:17). We kunnen hem beschouwen als de stichter van vleselijk-menselijke godsdienst: hij "bracht van de vruchten van de aarde aan de Heer een offer", een offer dat God niet kon accepteren (Gen.4:3). De volgende stedenbouwer in de bijbel is Nimrod. Die naam betekent: rebel, oproerling. Uit Genesis 10:10 blijkt, dat hij één van de leiders is geweest bij de bouw van Babel. Hij heeft na de spraakverwarring zijn les niet geleerd: hij zette zijn rebellie tegen God voort door steeds weer andere steden te stichten. Maar nu de vraag: had God aan Adam en later aan Noach ooit gezegd om een stad te bouwen? Nee, ze moesten de aarde vervullen. Dat samenklitten op één plaats was tegen Zijn wil.
Waarom deden ze dat dan? Het Hebreeuwse woord voor stad is "ir". Het is afgeleid van een werkwoord dat "wakker zijn" of "waken" betekent. Een "ir" was een plaats die moest worden bewaakt. Vanaf de dag dat Kaïn zijn broer had gedood, vreesde hij voor zijn leven (Gen.4:14). Hij had een aardse beschermplek nodig, omdat God zijn toevlucht niet meer was (Gen.4:17). Ook Nimrod was een man van geweld (Gen.10:8-9). Ook hij had een "ir" nodig vanwege zijn slechte daden. Ook voor hem was de Heer geen Bewaarder meer, geen muur rondom (vgl. Ps.121).
Laten we nu, wat we gelezen hebben over Kaïn en Nimrod, eens vergelijken met het leven van Abram. Hij woonde in één van de welvarendste steden in de oudheid: Ur der Chaldeeën. Hij trok deze "ir" juist uit. Want God had hem opgedragen alles te verlaten, zijn stad, zijn familie, het huis van zijn vaderen. Hij ging. Vijf oudvaders (ook Sem, de zoon van Noach die de zondvloed had overleefd) waren nog in leven en woonden waarschijnlijk nog in Ur. Abraham liet ze allemaal achter, hoe oud en wijs die oudvaders ook waren. Waarom?
We lezen de verklaring in Hebreeën 11:10 en in 11:13-16. Hij had gehoord van een hemelse "ir" die God had ontworpen. Hij kon niet meer tevreden zijn met een aardse stad. Ur zonk in het niet in vergelijking met wat zijn geestesoog had gezien. Hij had een vredestad geschouwd met een veiligheid die Ur hem niet kon bieden. Hij had geen enkele belangstelling meer voor steden die door mensen waren gebouwd. Zijn geestesoog had een beter vaderland gezien, een hemels paradijs, een hemels Jeruzalem. Abram ging dus op weg. Hij trok van pleisterplaats tot pleisterplaats totdat hij bij "Bethel" (=Huis van God) kwam.
Daar riep hij de naam van de Heer aan (Gen.13:4). En toen? Toen begonnen de problemen met zijn neef Lot die met hem was meegegaan. Lot had schapen en runderen en tenten (Gen.13:5). "Maar het land (bij "Bethel") liet niet toe, dat ze samen bleven wonen". "Daardoor ontstond er twist tussen de herders van Abrams vee en de herders van Lots vee" (Gen.13:6:7). Het is duidelijk: er was toen, en er is nu, in "het land bij Bethel" geen plaats voor "Abram" én voor "Lot". Abram zag. Lot zag niet (Lot=gesluierd, ingewikkeld).
Lot was wel rechtvaardig, maar gehecht aan het onreine (2Petr.2:8). Bovendien was hij egocentrisch: toen hij mocht kiezen, greep hij zijn kans en koos "voor zich de hele streek van de Jordaan" (de "doodsrivier"), omdat die vol water was. De streek leek hem toe als een paradijs, "als de hof van de Heer, als het land Egypte" (Gen.13:10-11). Wat een versluierd denken! Wat een gebrek aan onderscheidingsvermogen! Hij zette "Egypte" op één lijn met "de hof van Eden"! Hij meende het paradijs te zien en zette daar dus zijn tenten op. Dat was bij Sodom (Gen.13:12). Uiteindelijk eindigde hij in Sodom als één van de notabelen van de stad. Van tentbewoner werd hij een vooraanstaande stadsbewoner (Gen.19:1). Het vervolg van Lot en Sodom kent u.
Maar nu Abram weer. Hij bleef wonen in tenten, want hij had iets beters gezien (Hebr.11:9-10). Hij liet God Zijn stad bouwen. Dat was geen stad die baksteen voor baksteen van de grond verrees. Nee, wat hij had gezien was de heerlijkheid van God die zou neerdalen uit de hemel (Op.21:2). Er stond ook geen imposante toren in, maar een boom des levens. In haar stroomde niet de Eufraat, maar de rivier van levend water (Op.22:1). Hij zag het nieuwe paradijs, de hemelse tuin van de Heer! (Op.2:7).
EEN TOREN DIE TOT IN DE HEMEL REIKT
Laten we nu de torenbouw eens nader bekijken. Het Hebreeuwse woord voor toren is "migdol". Het is een afleiding van de wortel "gdl", wat "groot zijn" betekent. We zouden "migdol" dus kunnen vertalen met grootheid. Ze waren dus bezig met iets groots. De Hebreeuwse tekst van Genesis 11 vers 4 is letterlijk: "Een toren met zijn hoofd in de hemel". "Een toren welks opperste in de hemel zij" (St.Vert.). Het idee was om iets indrukwekkends tot stand te brengen.
In de bijbel is er sprake van een grootheid die God kan geven. Dat doet Hij aan wie met Hem leeft (Ps.75:8). In Genesis 12:2 zei God tot Abram: "Ik zal u tot een groot volk maken" en "Ik zal uw naam groot maken". Abram deed niet zijn best om zo groot mogelijk te zijn. Hij was op God gericht; niet op eigen grootheid. En dát wordt gezegend.
Diezelfde gerichtheid treffen we ook aan bij Jozef. Hij werd bijzonder verhoogd in Egypte. Maar dat gebeurde niet door zijn eigen inspanningen. Gód verhoogde hem. Zo heeft Hij ook Jezus uitermate verhoogd, omdat Hij zich vernederde en gehoorzaam bleef tot aan het kruis. Daarom gaf God Hem een naam boven alle naam (Fil.2:8-10). Jezus zocht nooit iets voor Zichzelf.
Daartegenover staat zelfverhoging. Dat doet de wetteloze die alles wat goddelijk en heilig is bestrijdt en zich voordoet alsof hij God is (2Thes.2:4). Voorbeelden hiervan zijn er in de bijbel ten over: Goliath, koning Saul, Haman, Nebukadnezar. De laatste zei bijvoorbeeld: "Is dit niet het grote Babel dat ik gebouwd heb tot een koninklijke stad, door mijn macht en tot eer van mijn majesteit". Daarom wilde hij aanbeden worden. En opnieuw lezen wij in Openbaring over eenzelfde ongeestelijke grootsheid: het grote Babylon. Dat stond op haar voorhoofd: ze was groot in haar eigen denken. En datzelfde vinden we terug in tal van mensen die naar grootsheid jagen. Niet wat God zegt, maar wat zij denken is waar en moet gehoorzaamd worden. Zo gaat dat in "Babel".
LATEN WE ONS EEN NAAM MAKEN
"Laten wij ons een naam maken", zeiden de bouwers van Babel tegen elkaar. Wat een ironie! Van alle bouwers is er niet één naam bekend gebleven. Al hun namen zijn vergeten. "Ze zeiden ...." We weten niet eens wie die "ze" zijn geweest. Maar Abram zocht niets groots voor zichzelf. Hij heeft wél al vier duizend jaar een grote reputatie. Hoe kan dat? Omdat hij een eenvoudig toonbeeld was van geloof in God en gehoorzaamheid aan Zijn stem.
In de boeken Ezra en Nehemia vindt u lange lijsten met namen. Van wie? Van mensen die wel in Babel waren, maar die verlangden naar Jeruzalem. Toen ze uit Babel mochten vertrekken, grepen ze die kans meteen aan. Dáárom liet God al hun namen opschrijven: dit waren mensen die deden wat Hem welgevallig was. Hun namen moesten bewaard blijven.
Wat houden mensen trouwens van namen! Hoe vaak is me al gevraagd: "Van welke kerk bent u?" en "Wie is uw voorganger?" Men moet je religieuze afkomst toch kunnen vaststellen! Je moet toch ergens bij horen! Ook de Heer Jezus Zelf werd argwanend bekeken door de religieuze leiders in Zijn tijd. Er staat, dat de schriftgeleerden zeiden: "Wij zijn discipelen van Mozes; wij weten, dat God tot hem gesproken heeft, maar van Hem weten wij niet eens waar Hij vandaan komt (Joh.9:29). Maar Jezus koesterde geen etiketten. Hij leerde Zijn discipelen te bidden: "Uw naam worde geheiligd". Hij en de Zijnen heiligen en openbaren de naam van de Vader!
Wie geleerd heeft Zijn naam te heiligen, vraagt niet naar namen van kerken, groepen, predikers of voorgangers. Hij herkent het wezen van Jezus in de ander, Zijn naam. Zo was er herkenning van het kind in de schoot van Elizabeth toen ze Maria ontmoette. Toen ze de groet van Maria hoorde (die Jezus in zich droeg), sprong haar kind van vreugde op in haar schoot (Luc.1:41-44). Ook Petrus herkende de Heer Jezus op grond van goddelijke openbaring. Hij zei: "U bent de Christus, de Zoon van de levende God". Jezus antwoordde hem toen: "Zalig ben jij, Simon Bar-jona (= hoorder, zoon van de duif), "want vlees en bloed heeft je dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemel is" (Mat.16:13-19).
Goddelijke openbaring. Daar gaat het om in het Koninkrijk der hemelen. Op goddelijke openbaring bouwt Christus Zijn gemeente! Hij had gezegd: "Op die petra zal Ik Mijn gemeente bouwen" (Mat.16:18). Hij bouwt Zijn gemeente op hemelse wijsheid en openbaring. Al het andere, wat gebouwd wordt door menselijk intellect en inspanning en wat is gericht op het religieuze gevoel, wordt Babel. Maar alles wat we leren door goddelijke openbaring en wat we doen op grond van wat we horen van Hem, draagt bij tot de bouw van het hemelse Jeruzalem. Wie Zijn woorden hoort en ze doet is wijs (Mat.7:24). Mijn schapen zijn zij die naar Mijn stem luisteren (Joh.10:3). En als Hij spreekt, brengt Hij licht, goddelijke openbaring. Hoe beter u de stem van de Goede Herder verstaat, hoe onbelangrijker de etiketjes worden, die de mensen zo graag gebruiken. Er is geen betere naam dan die van Jezus (Hand.4:12). Hoe kostbaarder Zijn naam (=wezen) voor ons wordt, des te onbelangrijker worden andere namen. "Ik ben van Paulus" en "Ik ben van Apollos" is hen, die Jezus volgen in geest en waarheid volkomen vreemd geworden. Ze ervaren geestelijke eenheid op de grazige weiden, waar "het zal worden één kudde, één herder" (Joh.10:16).
We zullen nu eens nalezen, hoe Gods reactie was, toen Hij zag, wat de mensen in Babel aan het doen waren: "Hij daalde neer om de stad en de toren, die de mensenkinderen bouwden, te bezien" (Gen.11:5).
Het wonderlijke is, dat God aan Abram, Mozes, Jozua en aan vele andere heiligen verscheen. Zo openbaarde Hij Zich. Maar God moest afdalen tot Babel. Hij is "van boven". Wat in Babel gebeurde, was "van beneden" (vgl.Joh.8:23). God daalde af en Hij zag een eenheid, die niet echt was. En daarom nam Hij die eenheid weg.
Even iets over eenheid. Jezus bad: "Dat zij allen één zijn, zoals U, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn; opdat de wereld kan geloven, dat U Mij hebt gezonden" (Joh.17:21). In deze éénheid is God geïnteresseerd: de éénheid in geest en waarheid. Want de Heer Jezus bad niet voor een menselijke organisatie. Ook niet voor de éénheid in een bepaalde kerk of beweging, waar men denkt één te worden door van alles en nog wat te organiseren. We worden één door tot Jezus te komen en Zijn juk op ons te nemen. We worden één door van Hem te leren (Mat.11:28). Als we ons op Hem richten, worden ook wij hoe langer hoe meer één met elkaar en gaan we een geestelijke eenheid ervaren die de Heer Jezus ook had met de Vader (Joh.17:20-21).
God zag dus, dat het volk in Babel één was en éénsgezind één doel voor ogen had: een grootse reputatie op te bouwen (Gen.11:6). Dat was Hem zeer onwelgevallig omdat het menselijke namaak was van wat Hij had ontworpen. Gods stad is een hemelse, met hemelse fundamenten, muren en poorten. De fundamenten zouden op de "berg Gods" liggen schitteren van de "edelstenen", waarmee ze versierd zijn (Op.21:19). Die stad zou niet verrijzen op aarde, maar neerdalen uit de hemel (Op.21:2). Babels fundamenten liggen in de aarde. De stad verrijst steeds maar weer van onder af. Het is allemaal tegengesteld aan wat God doet!
Vandaar dat God toen corrigerend met een oordeel moest komen, dat onvermijdelijk ook over iedere latere vorm van Babel zou komen. Ook over het Babel van koning Nebukadnezar. Ook over het geestelijke Babylon in het boek Openbaring. God verwarde hun spraak, zodat ze elkaar niet meer begrepen. "Zo verstrooide de Heer hen vandaar over de hele aarde en ze staakten de bouw van de stad" (Gen.11:8). Zo gaat het tot op de huidige dag.
WAT IS BABEL NU?
Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden we als we aan Sion dachten. Aan de wilgen hingen we er onze citers. Want daar begeerden zij, die ons gevangen hielden, van ons een lied. Hoe zouden we het lied van de Heer zingen op vreemde grond? Als ik u vergat, Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand! (Psalm 137)
Wat een lied! Wat zaten de Joden in Babel in een trieste situatie! En dat zeventig jaar lang! We kunnen ons voorstellen, dat ze verlangden naar het land van hun vaderen en dat ze treurden over Jeruzalem dat in puin lag. En wat was het vernederend, dat hun overheersers hen de tempelliederen wilden laten zingen! Hoe kun je nu "het lied van de Heer" zingen voor mensen die de tempel van de Heer hebben leeggeplunderd en verwoest!
Velen van ons bekijken zo'n psalm alleen historisch, zonder te denken aan de situatie van Gods volk in het geestelijke Babel, waarin het eeuwen lang in ballingschap wordt gehouden. We beseffen vaak niet eens, dat ook wij "in ballingschap" kunnen zijn.
Veel mensen geloven namelijk, dat Babel betrekking heeft op iedere kerk, groep of sekte, behalve op die van hen. Ze hebben van God enige geestelijke waarheden mogen zien en daarom denken ze, dat alle andersdenkenden in Babel zijn. Zij dus niet. Zij zijn knap genoeg, om de bijbelse beschrijving van Babel en de kenmerken daarvan te herkennen in andere kerken of groepen. Maar tegelijkertijd zijn ze blind voor dezelfde symptomen in hun eigen situatie. Jezus formuleerde het eens zo: "Hoe kan het dat je de splinter in het oog van je broeder wel ziet, maar niet de balk in je eigen oog" (Mat.7:3).
Babylon is één van de vele geheimenissen in de bijbel (Op.17:5). Je komt er nooit achter met je verstand. Als je dat probeert, weet je alleen dat het bestaat, maar je kent het geheim er niet van. Het intellect gaat interpreteren, maar het geheim blijft verborgen als Gods Geest het niet geopenbaard. Geheimenissen worden dus verstaan door de Geest van wijsheid en verstand. De mens interpreteert, God openbaart. Dat geldt trouwens voor alle waarheden in de bijbel. Als onze bijbelkennis uit hoofdkennis bestaat, gaan de waarheden die God door de heilige Geest wil openbaren aan ons voorbij.
In de bijbel krijgt het begrip Babylon veel aandacht. Eerst dus in Genesis 11, later in Jesaja 13 en 14 en in Jeremia 50 en 51. Het boek Daniël is in Babel geschreven. De boeken Ezra, Nehemia, Haggaï en Zacharia gaan over de terugkeer van een groep Israëlieten van Babel naar Jeruzalem. Tegen het eind van het boek Openbaring vinden we de twee hoofdstukken die het oordeel over Babylon en de val ervan beschrijven.
Behalve deze grote gedeelten zijn er tal van kleine passages, die iets van dit geheimenis vermelden. U ziet dus, dat de bijbel er veel aandacht aan schenkt. Daarom is het logisch, dat wij een onderwerp, waar God zó de nadruk op legt, niet mogen veronachtzamen. Bovendien, het gaat iedereen aan. "Want van de wijn van haar hartstocht hebben alle volken gedronken (Op.18:3). Babel is iets universeels.
Wat is Babel nu en wie werkt eraan mee? Het antwoord is eenvoudig. Ieder die werkt met dezelfde intentie als de bouwers in Genesis 11 is in Babel. Het is in de eerste instantie een kwestie van denken. Het teken is op haar voorhoofd (Op.17:5). Wat het voortbrengt, hebben we al uitgebreid behandeld: religieus werk op menselijk initiatief. Als u oog krijgt voor het bestaan van dit denken in de kerk waar u lid van bent en u hoort Gods roep: "Ga uit van haar", is aan u de keus: blijft u zitten waar u zit, of gaat u op reis naar het "nieuwe" Jeruzalem van God.
Wat een verschil, Babel of Jeruzalem! Babel is vol conflicten. Haar naam betekent verwarring. Jeruzalem betekent stad van shalom. Zij "is goed samengevoegd" (Ps.122:3). Door Zijn Geest voegt God Zelf alle leden samen tot éénheid met en in Zichzelf (Joh.17:20-23). Het staat er zo duidelijk: "Als de Heer het huis niet bouwt, tevergeefs zwoegen de bouwlieden daaraan" (Ps.127:1). Wat wordt er tevergeefs gezwoegd! (Hebreeuws: in ijdelheid, in onwaarheid). Men denkt dan te bouwen met "goud en kostbaar gesteente", maar het blijkt met "hout, hooi, of stro" te zijn (1Cor.3:10-15). Het is de Heer die bouwt, door Zijn Geest! (Zach.4:6). Wie dat negeert, zwoegt tevergeefs, in onwaarheid.
In de tempelbouw van Salomo zien we hoe Gods heiligdom tot stand komt: "Toen het huis gebouwd werd, werd het opgetrokken van natuursteen, afgewerkt aan de groeve, en geen hamer of beitel of enig ijzeren gereedschap werd gehoord bij het bouwen van het huis" (1Kon.6:7). En zo gaat het ook met de bouw van het hemelse Jeruzalem als Hui van God. Alle "levende stenen" zullen eerst "aan de groeve" stuk voor stuk worden bewerkt, totdat ze perfect passen voor hun plekje. Pas dan worden ze, zonder dat "hamer of beitel" wordt gehoord" ingevoegd in dat hemelse heiligdom.
Dus wij kunnen de "nieuwe tempel" niet bouwen! Ook niet het koninkrijk Gods oprichten. Ook niet de Gemeente stichten. Dat is allemaal het werk van God. En wat doen wij mensen dan? Daar zijn drie niveaus voor. Het laagste niveau is Babel: religieus werk op menselijk initiatief en in menselijke kracht. Het tweede niveau is het werk "in de groeve" met veel lawaai van "hamer en beitel" om "de stenen te bewerken". Dat kan in kerken, gemeenten, groepen en bewegingen, op conferenties, seminars en bijbelscholen. Hiervoor worden ook andere beelden voor gebruikt. Er zijn gemeenten die vinden dat ze moeten functioneren als EHBO-post, als gezin of als school. Andere zien zich als een schaapskooi en ervaren misschien ook, dat ze een plek hebben gecreëerd waar wolven de schapen verbijten, omdat de één wél en de ander niet door "de Deur" binnenkwam (Joh.10:1-2). Hoe raar het ook klinkt, maar het is waar: het hoogste niveau is niets te doen en je te laten invoegen als een levende steen in het éne Huis van de Vader. Je laat dan de Heer werken, door Zijn Geest (1Pet.2:5).
Als een "gemeente" functioneert als EHBO-post, o.k.! Maar wie wil daar nu zijn huis van maken en er altijd in blijven wonen? Als u ervaart, dat uw "gemeente" een school voor u is waar u veel leert, o.k.! Maar blijven kinderen levenslang op school? Is uw kerk een geestelijk gezin voor u? Prima! Maar blijven kinderen altijd thuis, ook als ze volwassen worden? Jezus zegt: "Mijn schapen horen naar Mijn stem". Gods stem horen is een teken van geestelijke volwassenheid. Zij "volgen Hem, omdat zij Zijn stem kennen" (Joh.10:4). En allen die Zijn stem kennen, zullen worden één kudde (Joh.10:16).
Voor een bepaalde periode is een kerk of gemeente dus onmisbaar. Daar gebeurt een groot deel van het werk aan "de groeve" of "in het huisgezin Gods". Zo zijn ook "de schaapskooien" nodig voor de "nacht". Maar het doel is bij Hem te zijn in het licht. Het doel is de Gemeente, de ekklesia (=de uitgeroepenen). Als men dat weet en toch steeds maar weer probeert iets van de grond te krijgen om daar het etiket "gemeente" of "lichaam van Christus" op te plakken, bouwt "Babel". Dat houdt nooit stand. Babel verrijst "op aarde" om vroeg of laat in te storten. Als uw "gemeente" is uiteengevallen, of uw "groep" is verstrooid of uw "samenkomst" verscheurd, "bedenk, wat u wedervaren is" (Hag.1:7). Draafde u, als zo veel anderen, "ieder voor zijn eigen huis" (Hag.1:9)? Of was uw blik gericht op de hemelse Stad, die door God wordt gebouwd?
De Heer Jezus riep de "twaalf", en later de "zeventig". Menigten volgden Hem. Hij onderwees hen aangaande het Koninkrijk der hemelen en deed wondertekenen die heenwezen naar dat Koninkrijk. Er waren massa's mensen, die Hem volgden. Maar er was geen binding, geen geestelijke structuur tussen al die mensen, ondanks het feit dat de Heer bij hen was. Het waren allemaal "stenen", die nog niet "wèl samengevoegd" waren (vgl Ps.122:3).
Maar toen de pinksterdag aanbrak kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag, vulde het hele huis waar ze waren en "120" apostelen werden "wèl samengevoegd" en met hen duizenden anderen (Hand.2). "En de menigte die tot geloof kwam, was één van hart en ziel, en ook niet één zei, dat iets van wat hij bezat zijn persoonlijk eigendom was. Ze hadden alles gemeenschappelijk" (Hand.4:32). Toen ontstond er geen organisatie. Er werd geen stichting in het leven geroepen. Men vormde geen plaatselijke gemeenten. Maar God voegde levende stenen samen tot een levend, geestelijk organisme. Dat organisme was hemels, in de wereld maar niet van de wereld. Zo is de Gemeente nóg: er is één heilige, algemene, christelijke Kerk. Ze is in de wereld maar niet van de wereld.
Deze komst van Gods Geest in Handelingen 2 is een geweldig voorteken van een nog grootser gebeuren: het neerdalen van het nieuwe Jeruzalem uit de hemel met de heerlijkheid van God (Col.1:27, Op.21:2,10-11). Op de geestelijk hoogste berg die er is, Sion, wordt een uit levende stenen bestaand heiligdom zichtbaar (Op.21:10,16). Dan horen wij "een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen" (Op.21:3). Dit heiligdom kwam tot stand zonder het geluid van hamer en beitel en komt neer als de paradijselijke stad van God (Op.21.2). Ja, het is waar, dat ieder van ons afzonderlijk een tempel kan zijn van Gods Geest (1Cor.3:16). Maar ieder is ook een levende steen van de stad van God. Zo'n "steen" blijft niet op zichzelf. Hij wordt "gebruikt voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers die God welgevallig zijn" (1Pet.2:5). De afgewerkte stenen worden samengevoegd in het nieuwe Jeruzalem van de Grote Koning (Ps.122:3).
Als u dit proces doormaakt, voelt u zich op aarde vaak alleen, als "in de woestijn". Men vindt dat u "ergens" bij moet horen, en u doet ook uw best om "ergens" bij te horen. Maar u merkt steeds, dat u nergens meer past. Net als Elia voelt u zich soms ontmoedigd, omdat u denkt er alleen voor te staan (vgl.1Kon.19:9-18).
Broeder, zuster, "u bent genaderd tot de berg Sion, tot de stad van de levende God, tot het hemelse Jeruzalem, tot eerstgeborenen die ingeschreven zijn in de hemel" (Hebr.12:22-23). Laat u maar verder leiden door de heilige Geest. Weiger u te laten leiden door de geest die Babel beheerst. Laat u ook niet langer dan nodig is vasthouden "in de schaapskooi". De Heer roept Zijn eigen schapen bij naam om ze één te maken. En waar Zijn Geest mensen samenvoegt, daar is Hij in hun midden. Dat zei de Heer Zelf: "Waar twee of drie vergaderd zijn (geworden) in Mijn naam (door de heilige Geest), daar ben Ik in hun midden" (Mat.18:20). Bedrijvende vorm? (=waar mensen zich vergaderen?). Nee, lijdende vorm! (=waar mensen worden vergaderd, door Gods Geest dus).
Momenteel beginnen veel mensen het geheimenis Babel te doorzien. Ze komen tot de onthutsende ontdekking, dat ze kinderlijk bezig zijn geweest. Anderen ontdekken, dat hun "gemeente" niet meer is dan een "EHBO-post", of een "herberg", waar gekwetste en gewonde "afdalers" zich kunnen laten verzorgen (vgl. Luc.10:34-35). Weer anderen ontdekken, dat hun gemeente "de plaats van de ware rust niet is" (vgl Micha 2:10), maar de steengroeve waar gebikt en gehakt moet worden. Ze noemen het "de gemeente", maar het is de "Gemeente" niet. Er zijn er die ontdekken, dat hun samenkomst is als een geestelijke oase in de woestijn en dat het tijd wordt om verder te trekken. Tallozen zijn het geharrewar in de "schaapskooien" zat, maar weten niet waar ze het wél moeten zoeken. Er zijn er ook, die de stem van de Goede Herder horen en gehoorzamen. Voor hen is de winter voorbij. Voor hen is de lente aangebroken.
WAAROM IS BABYLON EEN HOER?
Babel wordt de grote hoer en moeder van de hoeren genoemd (Op.17:1,5). Waarom?. Omdat een hoer haar lichaam aanbiedt om eraan te verdienen. De bijbel noemt dat zonde en wie aan het evangelie verdient, begaat op een subtielere wijze dezelfde zonde. Als het erom gaat om als instituut machtiger of er persoonlijk beter van te worden, is men bezig als een babylonische hoer. De Heer komt dan niet op de eerste plaats. Ook niet de naar God zoekende mens. Het evangelie wordt dan misbruikt om er munt uit te slaan.
Dat gebeurt op grote schaal. Voor alles moet worden betaald: voor bijbelstudies en bijbelscholen, voor kerkelijk lidmaatschap, voor seminars en conferenties, voor christelijke tijdschriften, zelfs voor het meest onooglijke foldertje wordt soms geld gevraagd. De Heer zou door menig christelijk werk de zweep kunnen halen. Wat "gebedshuizen zouden moeten heten" zijn gemaakt "tot verkoophuizen" (Mat.21:13, Joh.2:14-16).
Jezus had tijdgenoten die Hij méér dan alle anderen terecht wees. Dat waren de Farizeeën: bijbelkenners, wetgeleerden. Ze kenden de wet en meenden de zuivere leer te verkondigden. Ze waren niet als de Sadduceeën, die niet in de opstanding geloofden en die het bestaan van het bovennatuurlijke loochenden. Nee, de Farizeeën geloofden wél in een leven na dit leven, zij geloofden wél in geesten en in engelen. Ze hielden zich stipt aan de Schrift.
Maar hun godsdienst was niet uit God, maar naar de mens. U kunt wat de Heer tegen hen zei nalezen in de "Rede tegen de schriftgeleerden en Farizeeën" (Mat.23). Wat ze zeiden, deden ze zelf niet. Ze deden alles uit eerzucht, om op te vallen. Ze wilden de eerste plaats bij maaltijden en ereplaatsen in de synagogen. Veel van wat ze deden, was om er zelf beter van te worden.
Daarom sprak Jezus van hoerengedrag: Hij noemde hen een overspelig geslacht. Ze hielden van respectvolle titels, het liefst voor hun eigen naam en reisden land en zee af om één bekeerling te maken. Uiterlijk leken ze in hun doen en laten onberispelijk. Innerlijk echter waren ze anders: huichelachtig, wetteloos, onrein, ik-gericht, vol roof en onmatig, als uitgebroede adders. Zo is het in Babel: uiterlijk ziet het er goed uit, maar innerlijk gaan er overspelige motieven schuil. Men kan dus een bijbelkenner zijn en tóch babylonisch denken en handelen.
Ook kan niemand zeggen: "Ik ken en ik geloof de schrift van kaft tot kaft, dus heeft God mij de heilige Geest gegeven". Nee, God geeft Zijn Geest niet aan hen die "gezond in de leer" menen te zijn. Hij let op gehoorzaamheid. Hij geeft de heilige Geest "wie Hem gehoorzaam zijn" (Hand.5:32). Zonder gehoorzaamheid en zonder Zijn Geest is ieders denken babylonisch. Dan bouwt men zelfs met gedegen bijbelkennis aan Babel.
Het kan zijn, dat u reeds hebt besloten om te breken met elke uiterlijke vorm van Babel. Voor wie Zijn roep "Ga uit van haar" hoort, is dat onafwendbaar. Maar als de naam (=het wezenlijke) van Babel nog op uw voorhoofd (=in uw denken) is, hebt u eigenlijk nog niets bereikt. Wie nog niet vernieuwd is in zijn denken, gaat vroeg of laat toch weer met bakstenen trachten hogerop te komen. Zo komen veel zoekende gelovigen van de regen in de drup. Het probleem is veel dieper dan alleen maar een kwestie van ergens lid van zijn of niet. Ga in uw omgeving als 't u blieft niet zoeken naar een niet-babylonische gemeente. Onderzoek liever in uzelf, waar de geest van Babylon vat heeft kunnen krijgen.
De wortel van het babylonische kwaad is het verlangen om mee te willen tellen. "Laten wij ons een naam maken". Bekend te zijn, een reputatie te hebben, door de mensen erkend te worden, sociale contacten te hebben en door de mensen gewaardeerd te worden, het verlangen naar dat alles typeerde ook de Farizeeën. En die begeerte sluimert in iedereen. Het hart van de natuurlijke mens "is arglistig boven alles, ja verderfelijk is het", zegt Jeremia 17 vers 9. Dáár ligt het probleem. Hoe luid kunnen wij verkondigen dat we alle eer aan God geven, om dan (misschien nog onbewust) toch te proberen ook zelf aan onze trekken te komen. Hoe overtuigend kunnen we zeggen, dat wij niet de mensen willen behagen en hoe teleurgesteld kunnen we dan zijn, als echt niemand ons een schouderklopje geeft. En met hoeveel tegenzin trekken we die "stad" uit, die geestelijk genoemd wordt Sodom en Egypte. Hoe moeizaam willen we tot Jezus komen, buiten de legerplaats, om Zijn smaad te dragen. Als u dus alleen het uiterlijke Babylon ziet, blijft u ronddolen van de éne straat naar de andere. U heft uw hoofd uiteindelijk nooit op naar het hemelse Jeruzalem.
DE MEERDERHEID IN HET KWADE NIET VOLGEN
Kan het waar zijn, dat alle kerken door de eeuwen heen in Gods ogen Babel kunnen zijn? Dat is toch nauwelijks te geloven. Een identieke vraag nu. Generaties lang werd er in Israël op heuveltjes voor God offers gebracht en wierook gebrand, ook tijdens koning Hizkia. Toen werd het Hizkia duidelijk, dat dit de God een gruwel moest zijn. Hoe had dat generaties lang de gewoonte kunnen zijn? Hizkia's grootvader, Jotham, een rechtvaardig koning, brak de offerhoogten niet af. Diens vader, koning Uzzia, deed wat recht was in de ogen van de Heer en liet de offerhoogten ongemoeid. Diens vader, koning Amasia, was ook rechtvaardig geweest en ook hij schafte de offerhoogten niet af. Ook Joas vóór hem liet ze voortbestaan. Nogmaals dezelfde vraag: Kon iets verkeerd zijn, als dat generaties lang door godvruchtige koningen werd geaccepteerd? Had zelfs de profeet Samuël niet op zo'n hoogte geofferd?
Hizkia was anders. Hij liet zich niet leiden door de traditie en door wat de meerderheid van het volk dacht. Hij volgde niet de gewoonten van het voorgeslacht. Hij volgde God. Als de offerhoogten voor Hem een gruwel waren, dan moesten ze verdwijnen. Hij deed wat God wilde. Moeten wij, als God oproept om uit Babel te trekken, ons dan wél laten ringeloren door de "vaderen"? Is wat goed genoeg voor hen was, ook goed voor ons? Of, gehoorzamen wij God, net als Hizkia? Als u Zijn stem hoort, blijf dan niet de meerderheid in het kwade volgen, maar laat u leiden! (Hebr.3:7,15).
BABEL KOMT TEN VAL
Babel stort ineen. Hoofdstuk 18 van Openbaring beschrijft haar val zeer gedetailleerd. Er zijn voor het waarom twee redenen. De eerste is: omdat "haar zonden zich hebben opgehoopt tot aan de hemel" (vers 5).
Voor God kan zonde niet bestaan. In het oude testament werd dat duidelijk door de offers die zonden moesten bedekken. In het nieuwe testament kwam Jezus (=Jehovah redt) om "het volk van God te redden van hun zonden" (Mat.1:21). En Hij gaf daarvoor niet alleen Zijn leven, maar Hij ging ook door een verschrikkelijk lijden heen met als grote climax, dat Hij door de Vader alleen gelaten werd aan het kruis. Dat offer was nodig om de zonden van de wereld weg te nemen. Dat was dé oplossing.
Maar babylonische religie lost niets op, omdat de mens innerlijk niet verandert. Door religieus te zijn kan er geen enkele zonde worden bedekt of weggenomen. Goede voornemens kunnen een zondig hart nooit veranderen. Vandaar, dat bij een babylonische godsdienstbeleving zonde op zonde wordt gestapeld. In veel kerken worden de geboden Gods wel gelezen, maar door talloze leden niet onderhouden. Er zijn er die andere goden dienen en die de naam van de Heer ijdel gebruiken. Er zijn er, die hun ouders niet eren of die in hun hart moordenaars zijn. Er zijn kerken, die allerlei seksuele zonden tolereren. Er zijn christenen die van hun naaste een vals getuigenis geven, of die begeren wat van hun naaste is.
In zulk christendom strijdt men maar tot op zekere hoogte tegen de zonde. Eigen belang bepaalt tot hoe ver men gaan wil. Daarom kunnen zonden zich er onbeperkt ophopen. Er is bij tallozen geen innerlijk verlangen om weerstand te bieden tegen de duivel en om de zonde te leren haten in zichzelf. En wat men niet haat, kan men niet bestrijden. De godsdienstige wereld is over het algemeen meer geïnteresseerd in conferenties, politiek, liturgieën, mensenrechten, nieuwe vormen, enzovoort, maar niet in de gerechtigheid Gods. "Zoek Mij en leef. Maar zoek Bethel toch niet en ga toch niet naar Gilgal, want Bethel gaat teniet" (Amos 5:4-6).
De tweede reden waarom God Babel verwerpt lezen we in vers 2: "Babel is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van allerlei onreine geesten en een schuilplaats van allerlei onrein en verfoeid gevogelte". In de gelijkenis van de zaaier legt Jezus uit, dat die demonische "vogels" het zaad Gods wegnemen (Marc.4:15). Ze roven het zuivere woord Gods weg dat in harten wordt gezaaid. Ze roven het weg door theorieën, leringen, meningen en menselijke interpretaties. Wat God spreekt, door de Schrift of rechtstreeks, moet eerst door de censuur van het systeem. Zo wordt vaak de essentie van wat God wil zeggen, geroofd. Zo werkt "het onrein en verfoeid gevogelte".
Het gaat er in Babel altijd om, hoe men in het instituut over iets denkt, of het wel in haar traditie past. De Heer zei van de Farizeeën: "Jullie verwaarlozen het gebod van God en houden je aan menselijke tradities. Wat God zegt stellen jullie fraai buiten werking om júllie traditie in stand te kunnen houden" (Marc.7:8-9). Zij waren de dieven en rovers die Jezus bedoelde in Johannes 10 vers 1 en 8.
Het gaat er bij God om, dat het zaad dat in de "akker" wordt gezaaid, vrucht kan voortbrengen naar zijn aard. God zaait het zaad van Zijn goedheid, van Zijn liefde, Zijn trouw, Zijn leven, Zijn wijsheid, Zijn licht en Zijn waarheid in mensen (1Cor.3:9). Dat zaad zal, als het in goede aarde valt, opkomen, uitstoelen en vrucht geven (Marc.4:8). Dat zijn zij, "die het woord horen, het in zich opnemen en vrucht dragen, dertigvoud, zestigvoud of honderdvoud" (Marc.4:20). In Babel is dat niet mogelijk. Daar wordt over de bijbel gefilosofeerd en wordt het Woord van God ontkracht.
Mede om die reden komt Babel ten val. Nebukadnezar, koning van Babel, droomde dat het beeld waarvan hij het gouden hoofd was, volkomen werd verbrijzeld (Daniël 2). Een steen die zonder toedoen van mensenhanden losraakte, trof het aan de voeten van ijzer en leem. Die steen, vertelde Daniël hem, was het koninkrijk van God. Die steen werd een berg die de hele aarde vulde. Vallen zal het trotse Babel, ook in onze dagen. Ze is niet ver van verdwijning, want het koninkrijk van God is nabijgekomen.
DANIËL
In de tijd van Jeremia kon de Heer Israël niet meer zegenen. Het diende Hem met de lippen, niet van ganser harte. Men nam Gods Woord niet serieus. Valse profeten hadden geprofeteerd, dat Israël niet hoefde te vrezen voor de koning van Babel en dat het volk niet in ballingschap zou gaan. Maar door Jeremia had God gesproken, dat ze wel degelijk in ballingschap gevoerd zouden worden vanwege hun zonden. Geestelijk gezien was Gods volk niet meer "in Jeruzalem", de "stad van de grote Koning", maar "in Babel". Daarom hoorden ze niet in Jeruzalem, maar in Babel.
Vandaar dat God door de profeet Jeremia en tot grote ergenis van iedereen het volk aanspoorde, om zich aan Babel te onderwerpen. Om daar te blijven? Nee natuurlijk. Hij zei namelijk ook tot het volk: "Vermeerder daar en verminder niet. Zoek de vrede voor de stad, waarheen Ik jullie in ballingschap heb doen wegvoeren en bid voor haar tot de Heer, want in háár vrede zal uw vrede gelegen zijn" (Jer.29:6-7). Ze moesten er in alle rust tot bezinning zien te komen, er groeien en leren. "Want Ik heb gedachten van vrede en niet van onheil, om u een hoopvolle toekomst te geven (in Jeruzalem, salem = vrede). Dan zullen jullie Mij aanroepen en tot Mij bidden en Ik zal horen. Dan zullen jullie Mij zoeken en vinden, als jullie naar Mij vragen met het ganse hart" (Jer.29:11-13). Dan pas zou God Zijn volk weer terugbrengen in Jeruzalem.
Daniël was één van de ballingen die ter harte genomen had wat de profeet Jeremia het volk had voorgehouden, toen ze net in ballingschap waren: "Vermeerder daar en verminder niet" (Jer.29:6). Daniël werd er door God uitermate gezegend: hij werd zelfs één van de drie bestuurders van het rijk. De enige die boven hem stond, was de koning. Maar zijn hart was in Jeruzalem. Drie keer per dag knielde hij neer in zijn opperkamer, met het raam open naar Jeruzalem. Drie keer per dag riep hij de Heer aan en zocht hij Zijn aangezicht met geheel zijn hart. Zou God naar hem luisteren? Zou Hij zich laten vinden?
Wie dit deed zou voor de leeuwen worden gegooid. Maar die dreiging schrok hem niet af. Sommigen denken: "Was dat nu echt nodig, om voor een open raam te gaan staan bidden, zodat iedereen dat kon zien? Zo'n hooggeplaatst iemand in zo'n geweldig rijk met zo'n enorme invloed! Waarom zette de man zijn leven op het spel? Waarom zou hij, zoals Jozef bijvoorbeeld, niet vruchtbaar kunnen zijn in het land van de tegenstander en het huis van zijn vader vergeten? (Gen.41:51-52). Kon hij God niet gewoon blijven dienen in Babel? Zou hij niet een goede Jood zijn, als hij zijn hoge positie alleen zou gebruiken om het lot van zijn volk in ballingschap te verbeteren?"
Dit soort vragen hebben hem ongetwijfeld bezig gehouden. Ze konden hem niet van zijn stuk brengen. Hij kende ongetwijfeld het gebed, dat koning Salomo had gebeden bij de inwijding van de tempel, vijfhonderd jaar eerder: "Als ze zich bekeren met hun ganse hart en wanneer ze tot U bidden in de richting van de stad die U verkoren hebt en van dit huis dat ik voor Uw naam gebouwd heb, hoor dan in de hemel naar hun gebed en smeking en verschaf hun recht. Vergeef Uw volk en geef hun barmhartigheid bij wie hen weggevoerd hebben" (1Kon.8:48-51).
Daniël wist dat de tempel er niet meer was en dat Jeruzalem verwoest was. Maar toch bleef hij bidden in de richting van "de stad van de grote Koning". De voorspoed, die God hem in Babel had gegeven, kon hem niet bevredigen. Op Israël rustten Gods beloften. Dus bleef hij bidden. Zijn vijanden rapporteerden dat aan de koning. Het doodsvonnis werd uitgesproken. Hij werd in de leeuwenkuil gegooid en we weten hoe de Heer hem daaruit bevrijdde.
Ondanks Daniël's drukke werkzaamheden als één van de drie ministers van het rijk (6:3), bestudeerde hij de Joodse geschriften (9:2). Hij wilde in de allereerste plaats weten, wat Gods bedoelingen waren. Toen hij begon te zien wat Gods wil was, wijdde hij zich regelmatig aan gebed en vasten (9:3). Zijn gebeden werden verhoord. De engel Gabriël kwam tot hem en kondigde het herstel van Jeruzalem aan. Ook ontving hij geheimenissen over de komst van de Messias. Hij zei: "Zeventig weken zijn bepaald over het volk en de heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen, gezicht en profeet te bezegelen en iets allerheiligst te zalven. Weet dan en versta: Vanaf het ogenblik, dat het woord uitging om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen tot op een gezalfde, een vorst, zijn zeven weken" (Dan.9:24-25).
De profetie over de komst van de Messias is letterlijk uitgekomen, precies 490 jaar later. Het ogenblik, "dat het woord uitging" was "in de maand Nisan, in het twintigste jaar van koning Arthahsasta" (Neh.2:1). Dat was in 458 voor Christus. Zeventig weken later (dat is 70x7 dagen, wat in bijbelse chronologie profetisch geldt als 490 jaar) werd over het volk en de heilige stad voor de zonde betaald, alle ongerechtigheid verzoend en eeuwige gerechtigheid gebracht, toen de Heer Jezus stierf voor de zonden van de wereld en verrees uit het graf.
ZEVENTIG WEKEN
Wie op de hoogte is van de tijdsbegrippen in de bijbel, weet ongetwijfeld, dat de "70 weken" (een periode van "490 dagen") staat voor 490 jaar. Op de steeds terugkerende cyclussen van 490 jaar is de "kalender van verlossing" gebaseerd, die in de Schrift is verscholen. We willen heel kort iets zeggen over de andere perioden van 490 jaar, omdat ze ons iets leren over de tijd, die wij in Babel doorbrengen.
Er zijn vier exacte cyclussen van 490 jaar, vanaf de geboorte van Abram tot de opstanding van Christus. De eerste drie zijn verborgen door het volgende feit: als Gods plan met Zijn volk werd doorkruist door ongehoorzaamheid, stond de tijd in Zijn verlossingsplan stil.
Dus: vanaf de geboorte van Abram tot aan de uittocht uit Egypte is 505 jaar zoals de mens telt. Maar God rekende de 15 jaar vanaf de geboorte van Ismaël tot aan de geboorte van Isaäk niet mee, vanwege Abrams gebrek aan vertrouwen dat God zich zou houden aan de belofte hem een zoon te geven. God rekende 490 jaar.
Vanaf de uittocht tot de inwijding van de tempel van Salomo was 621 jaar zoals de mens de tijd zag verstrijken. Maar in die periode waren er zeven korte perioden van dienstbaarheid in de tijd van de richteren, die totaal 131 jaar duurden. Opnieuw telde God 490 jaar.
Tussen de bouw van de tempel van Salomo en het bevel om Jeruzalem te herbouwen ligt een periode van 560 jaar, maar de 70 jaar ballingschap in Babel werden in Gods plan niet meegerekend. God telde ook hier 490 jaar.
De grote waarheid die volgt uit deze feiten is: als wij liever in Babel blijven, staat de tijd wat betreft Gods bemoeienis met ons leven stil. We worden dan lichamelijk ouder, maar geestelijk groeien we niet verder. In ons leven op aarde moet Zijn grote verlossingsplan wachten, totdat ook wij van ganser harte tot Hem komen, Hem om vergiffenis smeken en ingaan op Zijn oproep: "Ga uit van haar" (Op.18:4).
Toen er een eind kwam aan 70 jaar ballingschap, werd Gabriëls profetie vervuld. Koning Kores vaardigde een decreet uit, waarin hij de Joden toestemming gaf om terug te keren naar Juda en om het huis van de God van Israël te herbouwen (2Kron.36:22-23). Hij gebood zelfs heidense buurvolken hen te "ondersteunen met zilver en goud, met have en vee" (Ezra 1:4). "Ook liet Kores alle tempelschatten, die Nebukadnezar uit Jeruzalem had weggevoerd en in de tempels van zijn goden had geplaatst, te voorschijn brengen" (Ezra 1:7).
DE MEESTEN WILDEN IN BABEL BLIJVEN
Daniël was een jonge man toen de ballingschap begon. Maar 70 jaar later was hij oud, te oud misschien om de lange reis naar huis te ondernemen. En de andere ballingen?
De meerderheid van Israël die in Babel was opgegroeid had geen zin om de bestaande zekerheden in te ruilen voor een riskante reis naar het onbekende. In Babel wist je wat je had. Jeruzalem lag er al 70 jaar verwoest bij. Ze voelden zich thuis in Babel en hadden het er best wel goed. Ze wilden niet lastig gevallen worden met het idealisme van een paar fanatiekelingen. Kores was een goede koning. En ze hadden er toch synagogen! Maar God had een plan met Jeruzalem en niet met Babel. In Jeruzalem moest de tempel worden herbouwd. Dáár hoorde het gerei van het huis van de Heer. Dáár zou de Messias komen! Allen die wél gehoor gaven aan de oproep om naar Jeruzalem terug te keren worden vermeld in Ezra 2. Zij traden opnieuw in de voetstappen van hun aartsvader Abram. Ze gingen dezelfde weg. Ze hadden hetzelfde geloof. Ze lieten alles achter om de Heer te gaan dienen in Jeruzalem.
De eerste daad van de teruggekeerde ballingen was de bouw van een altaar, "om daarop brandoffers te brengen zoals voorgeschreven is in de wet van Mozes" (Ezra 3:2). In Gods plan staat het brandoffer immers centraal. Het duidt op het zich vrijwillig geven, op het uitgieten van je zieleleven met al haar gevoelens in de dood. Alles van het brandoffer ging op het altaar (Lev.1:9). Zo offerde later Jezus alles op om de Redder te zijn voor de wereld (Ps.40:8-9). En ook wie het Lam volgt, gaat die weg (Op.14:4). Ook hij kan niet om het brandoffer heen. De Heer Jezus roept ook hem op, om alles van het ik op het altaar te leggen. Het volgen van het Lam inpliceert het vrijwillige uitgieten van je ziel in de dood (vgl. Jes.53:12).
Mensen geven soms hun leven voor hun land, in een oorlog. Anderen leggen het neer om medemensen te dienen. Sommigen gaan naar verre landen, weer anderen kiezen voor een kloosterleven. Al deze dingen zijn begrijpelijk en misschien soms door God gevraagd. Maar toch kunnen we zo iets doen, zonder dat ons ego op het altaar wordt gelegd. Gods altaar is de plaats, waar het ik-leven wordt overgegeven aan Gods vuur. En wat gebeurt er nu in Babylon? Daar wordt het ik-leven van de mens juist gevoed. Hoe groter de "stad" en hoe hoger de "torens", hoe meer het ik groeit en hoe groter de hoogmoed wordt. "Laten wij tichelen maken" (Gen.11:3). "Laten wij een stad bouwen" (Gen.11:4a). "Laten wij ons een naam maken" (Gen.11:4b). Er is in Babel geen plaats voor Gods altaar. Daarom: "Ga uit van haar, Mijn volk" (Op.18:4-5).
Paulus zegt het zo: "Ik vermaan u broeders, dat u uw lichamen stelt tot een levend, heilig en Gode welgevallig offer: dit is uw redelijke eredienst. En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat u kunt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene" (Rom.12:1-2).
DE FEESTEN VAN DE HEER WEER GEVIERD
Na de herbouw van het altaar en het herstel van de dagelijkse offerdienst herstelden de teruggekeerde ballingen de feesten van de Heer. "Op de veertiende van de eerste maand vierden ze het pascha. Want de priesters en de Levieten hadden zich gereinigd als één man. Ze slachtten het paschalam voor allen die in de ballingschap geweest waren en voor zichzelf" (Ezra 6:19-20). "Ook vierden ze het loofhuttenfeest zoals voorgeschreven is en brachten dag aan dag brandoffers in het vereiste aantal" (Ezra 3:4).
God had drie feesttijden voor Zijn volk ingesteld: het pascha in de eerste maand, het pinksterfeest in de derde maand en het loofhuttenfeest in de zevende maand. Ze wijzen alle heen naar de komst van Christus en de zegen die daarmee gepaard gaat. Het spreekt vanzelf dat deze feesten in Babel geen of weinig aandacht krijgen. En bij u? Zouden wij ze ook moeten vieren, zoals Joodse mensen dat heden te dage nog doen? Of heeft God ze vervangen door kerkelijke feesten als kerstmis en pasen?
De bijbel zegt nergens, dat de feesttijden van de Heer moeten worden vervangen door andere festiviteiten. Ze hebben net als alles van het oude testament een vervulling in het koninkrijk der hemelen. Wie geestelijk is, kan de geestelijke betekenissen van de feesten van de Heer "zien". Hij kan deel krijgen aan de waarheid ervan en er ongekend veel vreugde aan beleven.
Ze spreken ten eerste van de Heer Jezus Christus. Hij werd geboren op de eerste dag van het loofhuttenfeest en stierf tijdens het pascha. Allereerst werden in Hem alle feesten vervuld.
Ze spreken ook over óns geestelijk leven. We vieren het pascha persoonlijk, als wij het "Lam Gods" "eten" met "ongezuurde brood" en "bittere kruiden". "Want ook ons pascha-lam is geslacht: Christus". We ervaren pinksteren persoonlijk, als we net als de eerste discipelen worden gedoopt en vervuld met Gods Geest. (Hand.2:1-13, Ef.5:18). We mogen daarna doorgaan naar het loofhuttenfeest in de zevende maand, om een overvloedig oogstfeest te ervaren. Want ook in ons kunnen "de perskuipen van most en olie overstromen" (Joël 2:24).
En de christelijke feesten als bijvoorbeeld kerstmis op 25 en 26 december? Wel, kerst heeft niets met Gods feesten te maken. Het is van oorsprong het germaanse zonnewende-feest en geheel doortrokken van heidense gewoonten en gedachten. Heel lang geleden werden deze invloeden in de gemeente gebracht door mensen, die geen notie hadden van de feesten van de Heer. Heidenen stroomden de kerk binnen ten tijde van keizer Constantijn in de vierde eeuw na Christus en die mochten hun eigen feesten voortzetten met een christelijk sausje erover heen. Ook pasen is op die manier geheel verstrengeld geraakt met heidense folklore en gebruiken. Het volk van God, dat naar "Jeruzalem" terugkeert, moet zich daarvan bekeren en de feesten van de Heer herstellen!
Jerobeam, de eerste vorst van het tienstammenrijk, liet Israël een feest vieren dat hij zelf had bedacht. Hij maakte een loofhuttenvariant. Hij werd daarvoor zwaar gestraft (1Kon.12:32-33). Het christendom heeft hetzelfde op haar geweten. Zou Gods oordeel wél over Jerobeams feest komen en niet over die van het kerkelijk jaar?
Op het zendingsveld ontstaan vaak vreemde situaties. Ik ben vaak in Nepal geweest, waar de meeste mensen Hindoe zijn. Wie daar Jezus gaat volgen, breekt radicaal met alle Hindoe feesten (en dat zijn er nogal wat). Maar waarom breken wij dan niet met de heidense, germaanse smetten van onze feesten? Erger nog: waarom laten wij op het zendingsveld bekeerlingen breken met Hindoe feesten om hen dan onze kerkelijke feesten te laten vieren met een westers-heidense achtergrond?
Wij moeten ook terug naar wat God heeft ingesteld! Ieder christen moet breken met het oude en de feesten van de Heer leren vieren. En dat hoeft niet op vaste tijden en plaatsen met bepaalde ceremoniën, maar heel persoonlijk op een geestelijke en waarachtige wijze! (vgl. Col.2:16-17). Mocht u meer willen weten over de geestelijke betekenis en inhoud van de feesten van de Heer, lees dan "Van Pascha tot Loofhutten" elders op deze site.
DE TEMPEL IN JERUZALEM HERBOUWD
Het altaar was het eerste wat God hersteld wilde hebben. Daarna volgden het houden van Zijn feesttijden. En ten derde moest de tempel worden herbouwd. God zoekt namelijk een woonplaats bij de mens. Dat was tijdens de woestijnreis uit Egypte de tabernakel. Dat werd in het land de tempel. In het nieuwe testament wordt Gods relatie met de mens intiemer: Hij komt wonen in de mens. Dat deed Hij eerst in Zijn Zoon, die méér was dan de tempel van Herodes, méér dan die van Salomo. In Hem woonde de Vader lichamelijk. Jezus was een levende tempel. Wat voor Hem gold, geldt ook voor de Zijnen. "De Allerhoogste woont niet in wat men met handen maakt" (Hand.7:48). God woont niet in kerkgebouwen, kathedralen en kapelletjes. Hij woont nu in levende tempels.
Met verbazingwekkende onwetendheid worden er nog steeds gebouwen die een religieuze functie moeten hebben, "ingewijd". Het zijn bouwwerken van steen en hout die men moet binnengaan met gepaste eerbied, want men is immers in "het huis van God". Het nieuwe testament echter zegt overduidelijk, dat God nu woont in de mens. "Weet u niet, dat u de tempel van God bent en dat de heilige Geest in u woont?" (1Cor.3:16).
De Almachtige wil helemaal geen huis van hout of steen meer. Alle zogenaamde godshuizen zijn er voor de mens in "Babel", die ver van het hemelse Jeruzalem leeft. Voor die mens zijn "synagogen" nodig, een vorm die is ontstaan in Babel: de Joden konden niet meer naar de tempel, dus maakten ze in Babel gebouwtjes waar de wet kon worden voorgelezen. Ja, dat was goed voor die tijd. Maar wie besluit om naar de stad van God op te trekken, kan niet anders dan de synagogen van Babel verruilen voor het Huis van God in Jeruzalem. Want "godshuizen" als kerken en kapelletjes zijn het huis van de Vader niet. Zijn Huis is er één met veel woningen (=verblijfplaatsen, Joh.14:2). Hij woont nu in het innerlijk van heel veel mensen die voor Hem openstaan.
NATUURLIJKE SCHADUWEN OF GEESTELIJKE REALITEITEN
Het is wel te begrijpen dat mensen, die niet met de Heer Jezus leven en die de heilige Geest niet in hun leven toelaten, terug moeten vallen op iets tastbaars, op kerkgebouwen met rituelen en ceremoniën. Wie de geestelijke realiteit niet kent, blijft in het zichtbare steken.
Ervaart u, dat de heilige Geest in u is komen wonen en dat u een tempel van de Vader mag zijn (1Cor.3:16)? Of, zoals Petrus het zegt, dat u zich als een levende steen kan laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis (1Petr.2:5)? Laat u dan niet langer gebruiken voor het in stand houden van menselijke structuren! Laat uw lichaam een Huis van God zijn (1Cor.6:19).
Jezus voorspelde, dat van de prachtige tempel in het aardse Jeruzalem geen steen op de andere gelaten zou worden. Dat gebouw was in Zijn ogen Gods Huis niet meer. Als Hij over de tempel van God sprak, dacht Hij aan Zichzelf. Hij zei bijvoorbeeld: "Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen verrijzen" (Joh.2:19). God wekte Hem dan ook op uit het graf en liet toe, dat Romeinse legioenen de tempel van Herodes volkomen vernietigden. Tot op de laatste steen werd hij afgebroken.
Eerbied voor gebouwen van hout en steen waarin God zou wonen, is definitief verleden tijd. Ook verkiest Hij geen menselijke structuren en organisaties om in te wonen. Hoe goed deze hun werk ook doen, noem het niet "de Gemeente". Want die is niet te vinden op een aanwijsbare plaats. Haar plaats is in geest en waarheid. Ze is in de wereld, maar niet van de wereld. De "ekklesia" wandelt in het licht met haar Heer, in de hemelse gewesten, in waarheid.
We lezen in het boek Ezra, dat de teruggekeerde ballingen eerst de fundering van de tempel herstelden. Toen dat gebeurd was, kwam men samen om de Heer te prijzen. De vreugde was zo groot, dat "het gejuich tot in de verte werd gehoord" (Ezra 3:10-13). Maar helaas duurde de vreugde niet lang. De vijanden zaten niet stil. Ze boden eerst wel aan om te helpen. Maar Zerubbabel en Jozua antwoordden: "Dat kan niet, dat jullie met ons een huis voor onze God bouwen" (Ezra 4:3).
En zo is het ook nu. Alleen Gods gehoorzame volk wordt gebruikt voor de bouw van de tempel Gods. Wie niet door de deur binnenkomt, is een dief en een rover (Joh.10:1). Zij kunnen zich niet laten gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, hoe goed ze het ook bedoelen. Wie niet "verwekt is uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende Woord van God", wordt in die tempel niet ingevoegd (zie 1Petr.1:23). Ieder moet "van boven verwekt zijn" en "het Koninkrijk van God zien komen en het binnengaan" (Joh.3:1-5).
Weldra toonden deze vijanden hun ware aard. Ze ontmoedigden en intimideerden de bouwers en belasterden hen net zo lang, totdat het werk werd gestaakt (Ezra 4). Jaren lang bleef Gods Huis onvoltooid liggen.
GROTERE HEERLIJKHEID
Toen zond God de profeten Haggaï en Zacharia. Ze riepen het volk op tot berouw en bekering. Gods werk moest worden voltooid. Maar hoe? "Niet door kracht of door geweld, maar door Mijn Geest, zegt de Heer" (Zach.4:6). Dit was de kern van de hele geschiedenis: God was een werk begonnen en dat moest worden voltooid in Zijn kracht.
De geschiedenis van toen verwijst naar de situatie nu. God is een werk begonnen. Dat werk is de bouw van een geestelijke tempel. Het duldt geen enkele vleselijke inmenging, maar kan alleen door de Geest van de Heer gedaan worden. Ook nu geldt: "Wees sterk. Mijn geest is in uw midden. De toekomstige heerlijkheid van dit huis zal groter zijn dan de vorige" (Hag.2:4-9). Grijp niet naar vleselijke middelen, maar laat je gebruiken! Laat de Heer werken door Zijn Geest!
Destijds was de heerlijkheid Gods neergedaald in de tempel van Salomo. Dat was in een tijd, dat Israël op het toppunt stond van haar kracht en roem. Kon de tempel na de ballingschap die van Salomo evenaren? God zei van wel. Hij beloofde, dat er een tempel zou komen met een nog grotere heerlijkheid. Ongetwijfeld doelde Hij op de Heer Jezus die van Zichzelf zei: "Meer dan Salomo is hier". Hij was een door de Geest Gods gebouwde tempel.
Zij die nu uittrekken uit babylonische systemen en uit babylonisch denken, zullen vast en zeker wel eens twijfelen of ze de juiste beslissing hebben genomen. Ook zij ervaren, dat de tegenstander niet stil zit. Wie "opgaat naar Jeruzalem" gaat namelijk ook deelgenoot worden van Jezus' eenzaamheid. Er zal ook tegen hem een geestelijke oorlog gevoerd worden, die Babel niet zal winnen (Op.12:17). Het Lam zal overwinnen en zij die met Hem zijn. Dat zijn zij, die geroepen zijn, en uitverkoren, en trouw (Op.17:14-15). Net als in vroegere tijden, bij de herbouw van de tempel te Jeruzalem, proberen ook nu vijanden van God de bouw van de hemelse tempel lam te leggen. Het zal hun niet lukken. Ook nu geldt, dat de toekomstige heerlijkheid groter zal zijn, als de Heer Jezus verschijnt en al Zijn heiligen met Hem.
NEHEMIA
De tempel in Jeruzalem werd uiteindelijk voltooid en we gaan nu enkele tientallen jaren verder in de tijd, naar Nehemia. De tempel was herbouwd. Maar heel Jeruzalem moest worden hersteld. Ook de muren.
Nehemia was een jonge man, die zich een hoge positie had verworven in het Perzische rijk. Hij was er zelfs schenker van de koning. Hij was tevreden met zijn positie aan het hof, totdat een broeder uit Judea kwam en hem het volgende nieuws bracht: "De overgeblevenen, die daar uit de ballingschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad. En de muur van Jeruzalem is afgebroken en zijn poorten zijn met vuur verbrand" (Neh.1:3).
Iets werd in hem wakker en hij reageerde op dezelfde wijze, waarop Daniël had gereageerd: "Zodra hij deze woorden hoorde, zette hij zich neer, weende en bedreef rouw, dagen lang. Hij vastte en bad voor het aangezicht van God" (Neh.1:4). Net als Daniël beleed hij zijn zonden en die van zijn volk (Neh.1:6). Ook hij onderzocht de schriften en vond daarin profetieën van het gaan in ballingschap en van herstel na een bepaalde tijd.
Omdat alle vreugde uit hem was weggevloeid, zette ook hij zijn leven in de waagschaal door Arthahsasta met een somber gezicht te bedienen (Neh.2:1-2). Toen de koning vroeg naar het waarom daarvan, vertelde hij hem over de toestand in Jeruzalem. Net als bij Daniël wilde de koning luisteren. Ook nu verhoorde God zijn gebeden en liet Hij de koning een bevel uitvaardigen. Daarin stond dat Nehemia toestemming kreeg om naar Jeruzalem af te reizen om er de muren te herstellen. Ook Nehemia (=troost) ruilde het zekere voor het ongewisse. Daarom gedacht de Heer Nehemia ten goede. In Jeruzalem konden tal van zaken in ere worden hersteld, zelfs het Loofhuttenfeest. Er staat: "Zó hadden de Israëlieten niet gedaan sinds de dagen van Jozua tot op de dag van heden. Er heerste zeer grote vreugde" (Neh.8:18). Want wat Nehemia gezegd? “Deze dag is voor onze Heer heilig: wees dus niet verdrietig, want de vreugde in de Heer, die is uw kracht” (Neh.8:10). Niet alleen: de vreugde die je van de Heer krijgt is je kracht. Maar vooral dit: te weten dat er vreugde is in de Heer, dat Hij blij is omdat Zijn wil is gedaan, dát geeft je kracht. "De vreugde in de Heer, die is uw kracht". En ook in het volk was er dus zeer grote vreugde.
TWEE WEGEN:
de aardse of de hemelse
Steeds zien wij in de typologie van de bijbel twee wegen. De ene weg is die van de natuurlijke mens, de andere is de weg van God. In Babel gaat men de weg van het gevoel, in het hemelse Jeruzalem de weg van het geloof in en gehoorzaam aan wat God heeft gesproken. De eerste weg is een neerwaartse spiraal; de tweede is de smalle, maar heilige weg ten leven.
De weg omlaag gaat richting Jericho (=ook een type van Babel). Israëliet, priester en leviet dalen erop af, met het risico onderweg door "rovers" te worden overvallen en berooid te worden achtergelaten. De weg ten leven gaat omhoog, richting Jeruzalem. De barmhartige Samaritaan is daarheen op reis, met "olie en wijn" bij zich. Hij gaat op naar "de stad van de grote Koning" (Mat.5:35).
Welke weg gaat u? Mozes zei tot het volk: "Zie, ik houd jullie heden het leven en het goede voor, maar ook de dood en het kwade, de zegen en de vloek. Kies dan het leven, opdat jullie leven, door de Heer lief te hebben, naar Zijn stem te luisteren en Hem aan te hangen. Welke weg gaat u? Richting Babel, Sodom, Jericho? Of, als Abram, richting "stad, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is" (Hebr.11:10)? Waar kiest u voor: voor de aardse weg of voor de hemelse?
Het kan zijn, dat u niet precies weet, welke weg u nu bewandelt. Uiteindelijk is Babel een geheimenis en misschien vraagt u zich af, of u dat geheimenis wel goed "ziet". Neem dan vooral geen overhaaste beslissingen, maar "ga in de binnenkamer en sluit de deur" (Mat.6:6). Richt u op Jezus en "bedenk de dingen die boven zijn" (Col.3:2). Wend u innerlijk af van alle godsdienstige praktijken die geen waarachtig leven geven. Richt u op het hemelse Jeruzalem als Abraham, als Daniël en Nehemia, als Haggaï, Zacharia of Ezra!
Want door het geloof is Abraham uitgetrokken (Gen.12:1) en "heeft hij gewoond in het land der belofte als in een vreemd land, waar hij in tenten bleef wonen met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van deze belofte. Want Hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is" (Hebr.11:9-10). Abraham trok uit zijn stad, om "in tenten te wonen", op zoek naar de hemelse stad.
Heden ten dage zijn er gelovigen, die uit "hun stad" zijn getrokken, omdat ook zij de hemelse stad hebben "gezien" (Op.21:9-22:5). Ze hebben geen "huis" meer om in te "wonen". Net als Abraham trekken ze verder "in een tent". "Ik zal u weer doen wonen in tenten ", had de Heer gezegd (Hos.12:10-11). Net als Jezus hebben ze dan ook "geen steen om hun hoofd neer te leggen" (Luc.9:58). Maar zij die nog in "Babel" zijn, kennen de ervaring van het "in tenten wonen" nog niet. Dat komt pas als zij zich laten uitleiden. Ze bouwen nog steeds "huizen", "synagogen". En dat hoeft niet persé verkeerd te zijn, zolang Jeremia 29:5-14 in gedachten wordt gehouden: "bouw" in "Babel" een "huis" voor u en de uwen om er zelf in te "wonen", "vermeerder" daar en "verminder" niet. Als u blijft denken aan het hemelse Jeruzalem, dan zal de Heer ook u op Zijn tijd uitroepen.
God kent iedereen. Hij weet dat iedereen heeft gedwaald. Hij kent ieders situatie. We zijn allemaal als Zerubbabel: "in Babel voortgebracht" (van zaroa=zaaien, voortbrengen). Hij "koestert gedachten van vrede en niet van onheil om ons een hoopvolle toekomst te geven" (vers 11). "Hij zal een keer brengen in uw lot, wanneer u naar Hem vraagt met uw ganse hart" (verzen 12-13). "Hij zal u terugbrengen naar Jeruzalem" (vers 14), "wanneer voor Babel "70" jaar voorbij zijn" (vers 10).
Maar vergeet daarbij het volgende niet: "Bouw Babel niet! Bouw voor uzelf een "huis". Zorg, dat u goed te "eten" hebt (vers 5). Zoek wel de vrede voor de "stad", opdat het u wel ga! Maar bouw Babel niet!" Gebruik uw kracht niet om menselijke structuren in stand te houden, maar "zoek de Heer en leef" (Amos 5:6). Bid dat uw voeten mogen staan in de poorten van Jeruzalem en dat u samen met de stammen van de Heer mag opgaan naar de stad, die "wél samengevoegd" is (Ps.122:2-4).