Printable version  Printable version
Uitgaande v/d genade ...
Bijbelcommentaren
De komst van de Heer
Geschiedenis en Tijd
Herstel van alle dingen
    Introductievideo
    Job ed weg tot zoo...
    Redding & Uitverkie...
    Volgens de doels...
    Feast of Tabernacles
    Herstel van alle d...
    Als God iedereen z...
    Jubeljaar vd sche...
    Hoop voorbij de hel
    Geheimen van tijd
    Schuldbrief in profetie
    Doel van wet/genade
    De Zonen van God
    Oordelen vd godd...
    Getuigenis
Het geestelijke leven
Het Koninkrijk van God
Israel en Juda
Overig

Het doel van wet en genade

door Dr. Stephen E. Jones

De Bijbelteksten in dit boekje komen uit
de HERZIENE STATENVERTALING (HSV)
tenzij anders aangegeven.

Kopiëren voor niet-commerciële doeleinden toegestaan

Originele titel: The Purpose of Law and Grace

Vertaald door: Remmer Remmers van Berea-Studies

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1: Het doel van wet en genade

Hoofdstuk 2: Liefde en de wet

Hoofdstuk 3: De consequenties van wetteloosheid

Hoofdstuk 4: Onder de wet en onder genade

Hoofdstuk 5: Conclusie

HOOFDSTUK 1

Het doel van wet en genade

Het doel van de goddelijke wet is om de standaard voor goed en kwaad te bepalen. Met andere woorden, de wet definieert zonde. De wet is nooit bedoeld om iemand te redden of te rechtvaardigen, behalve zij die zonder zonde zijn. Omdat “allen gezondigd hebben” (Rom. 3:23), is het duidelijk dat de wet niet als doeleinde voor redding gebruikt kan worden. Toch bezit het nog steeds haar nut daar het ons leert wat God vindt dat zonde is. “Door de wet is immers kennis van zonde”, zegt Paulus in Rom. 3:20.

Toen God de wet aan Mozes en de Israëlieten gaf, begon Hij met de Tien Geboden. Aan deze Geboden moest men gehoorzamen, daarom representeren zij de gehoorzaamheidstest. Dit betekende dat geen enkele Israëliet kon menen aan God gehoorzaam te zijn wanneer hij andere goden aanbad, zijn ouders ongehoorzaam was, van zijn naaste stal of overspel pleegde. Deze wetten waren de eerste geschreven openbaring van het karakter van God en wat Hij van de mens verwachtte.

WIE GAF DE WET AAN MOZES?

Enkelen beweren dat Satan de wet aan Mozes heeft gegeven. Dit is belachelijk en zelfs blasfemisch, maar toch biedt het ons de gelegenheid om de oorsprong van de wet aan te tonen. De wetgever noemde Zichzelf bij de brandende doornstruik Yahweh. Dit was een nieuwe naam die niet aan Abraham, Izak of Jakob was geopenbaard. Ex. 6:1, 2 zegt letterlijk,

“Toen sprak God tot Mozes en zei tegen hem: Ik ben Yahweh. 2 Ik ben aan Abraham, Izak en Jakob verschenen als El Shaddai, maar met Mijn Naam Yahweh ben Ik hun niet bekend geweest.”

Dit is de Wetgever die Zich in Ex. 20:2 in de proloog aan de wet identificeert, waar Hij opnieuw het volgende zegt: “ Ik ben Yahweh uw God.” Het is Gods gebruik om Zichzelf met verschillende namen, voor verschillende doeleinden te openbaren. Abraham kende Hem als El Shaddai, zoals we kunnen lezen in Gen. 17:1,

“Toen Abram negenennegentig jaar oud was, verscheen Yahweh aan Abram en zei tegen hem: Ik ben El Shaddai…”

Mozes heeft deze woorden vele jaren later opgeschreven, nadat de ware God Zichzelf aan Hem onder de naam Yahweh had geopenbaard. Mozes zegt ons dus dat Yahweh aan Abram verscheen, maar Zichzelf als El Shaddai identificeerde. Dit zegt ons heel duidelijk dat Yahweh en El Shaddai dezelfde God is, zelfs als Hij Zichzelf met verschillende namen identificeert.

De namen moesten openbaren dat God zowel mannelijk als vrouwelijk als volmaakt in Zichzelf is. Yahweh is mannelijk; El Shaddai is vrouwelijk. Toen God de mens naar Zijn evenbeeld schiep, schiep Hij Adam zowel mannelijk als vrouwelijk in zichzelf. Later nam Hij Eva uit Adam en maakte twee individuen van hen. Dit toont aan dat God zowel mannelijk als vrouwelijk is.

In het Nieuwe Testament werd God een Mens in de persoon van Jezus Christus. Zijn Hebreeuwse naam was Yashua (of Jozua). Zo was Jozua, de opvolger van Mozes, een beeld van Christus die ons het Koninkrijk inleidt. De les die wij hieruit leren is dat de bediening van Mozes met Jozua eindigde. Niet dat Jozua de wet van Mozes aan de kant schoof. Mozes mocht het Beloofde Land niet ingaan omdat hij opstandig tegen God was geweest (Deut. 32:48-52). Het zegt ons dat het Koninkrijk van God op een gemeenschappelijk niveau niet beërfd kan worden tenzij er een verschuiving in de

bediening van onvolmaakt naar volmaakt plaats vindt. Het probleem lag niet bij de wet, maar bij Mozes, die niet in staat was om aan de eis van volmaaktheid te voldoen.

In Psalm 19:8 schreef koning David: “De wet van de HEERE is volmaakt, zij bekeert de ziel.” Hij wist heel zeker dat Yahweh in werkelijkheid niet Satan was, zoals sommigen menen. Alle profeten hielden juist de wet en spraken met ontzag over Yahweh. Als Yahweh in feite Satan zou zijn, dan zouden alle Oude Geschriften ongeldig zijn en nooit geldig zijn geweest. Dit zou het Nieuwe Testament ook verdacht maken, wat Jezus schonk geloofwaardigheid aan de wet en de profeten, zeggende in Mat. 5:17-19,

“Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen. 18 Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is.”

Jezus had ook wat te zeggen over degenen die niet in de getuigenis van Mozes geloofde. In Johannes 5:46-47 (Joh 5:46-47) lezen we het volgende,

“Want als u Mozes geloofde, zou u Mij geloven; want hij heeft over Mij geschreven. 47 Maar als u zijn Schriften niet gelooft, hoe zult u Mijn woorden geloven?”

Het is niet mogelijk om de woorden van Jezus te geloven als men niet geschriften van Mozes geloofd. Alles wat Mozes schreef profeteerde over Jezus Christus. Zelfs de wet zelf portretteerde het karakter van Jezus Christus, want Hij was de Wetgever. Ex. 15:2 zegt letterlijk,

“Yahweh is mijn kracht en lied, Hij is mijn Yeshua geworden. Dit is mijn God, Hem verheerlijk ik; de God van mijn vader, Hem roem ik.”

Yahweh is mijn Yeshua geworden! Dit is de profetische incarnatie van Christus, waar de God van het Oude Testament een Mens in het Nieuwe Testament werd. Dit wordt in Jes. 12:2, 3 (Isa 12:2-3) herhaald,

“Zie, God is mijn Yashua, ik zal vertrouwen en geen angst hebben, want mijn kracht en lied is de Yah Yahweh, en Hij is mijn Yashua geworden. 3 U zult met vreugde water scheppen uit de bronnen van Yashua.”

Opnieuw zien wij dat de profeet Jesaja Mozes citeert met de woorden dat Yahweh-Yashua “mijn kracht en lied”. Jezus verwijst naar deze passage in Joh 7:37-38, waar staat,

“En op de laatste, de grote dag van het feest [Loofhutten], stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. 38 Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien.”

Met andere woorden, als iemand dorst heeft, dan moeten ze “water scheppen uit de bronnen van Yashua”. Dit is een heel duidelijke verklaring waarmee aangetoond wordt dat de Hebreeuwse naam van Jezus in het Oude Testament, Yashua, binnen de tekst met het woord “heil” verborgen is.

Onze conclusie is dat Jezus zowel de God van het Oude als het Nieuwe Testament is. Jezus is de incarnatie van Yahweh, die Zichzelf eerder bekend had gemaakt als El Shaddai. Jezus was het vlees geworden Woord, de Logos die volgens Joh 1:1-14 alle dingen gemaakt heeft,

“In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Dit was in het begin bij God. 3 Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is… 14 En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.”

Dat Jezus God is wordt ook bewezen door de Hebreeuwse taal. In de Hebreeuwse taal is elke letter een nummer en heeft elke letter een betekenis en een klank. Zo is bijvoorbeeld de eerste letter de “alef”. Dit is tevens het getal één en het woord betekent ook os en symboliseert kracht, sterkte. De tweede letter is “beth” en is tevens het getal twee en het betekent huis of huishouding.

Het Hebreeuwse woord voor wet is Torah. In het Hebreeuws wordt dit als volgt gespeld: tav-vav-resh-hey. Tav betekent letterlijk “een teken of een symbool” (van het kruis). Oorspronkelijk werd de tav ook als een kruis geschreven, hoewel de tegenwoordige letter anders is, omdat het tegenwoordig Aramees is en overgenomen is uit Babel gedurende de 70-jarige ballingschap. De vav betekent “een nagel”. De letter “resh” betekent “hoofd, leider”. En de letter “hey”

betekent als het aan het einde van een woord staat “wat komt van”. Dus, het woord Torah betekent letterlijk “wat komt van een leider, genageld aan het kruis?”. Met andere woorden: De wetgever was Jezus Christus, de Leider, die werd genageld aan het kruis.

Toen Jezus in Mattheus 5-7 zijn Bergrede gaf, verbrak hij de wet niet, vernietigde hij de wet niet en stelde hij niet dat liefde in de plaats van de wet is gekomen. Wat hij wel deed, was de Farizeïsche interpretatie van de wet ter discussie stellen! “Jullie hebben gehoord dat er geschreven is….”, legde Jezus uit, “maar ik zeg u…”. Met andere woorden, jullie hebben gehoord, dat de wet dit en dat betekent, maar ik zeg jullie bij deze, dat zij de wet niet hebben begrepen! Ik zal jullie zeggen wat de wet echt betekent.

Ontvang de wet van de wetgever (Jezus Christus). Hij was degene die de wet dicteerde aan Mozes. De rabbijnse interpretaties van de wet, gebaseerd op de Talmoed, zijn geen openbaring van de gedachten en de wil van God (Jezus). Iemand moet de wet vanuit Jezus’ perspectief zien, of anders gezegd, vanuit het Nieuwe Testament. Als de wetgeleerden de wet echt hadden verstaan, zou Jezus hen niet hoeven te verbeteren. Jezus zei tegen hen (Mat. 15:6-9),

“En zo hebt u door uw overlevering het gebod van God krachteloos gemaakt. 7 Huichelaars! Terecht heeft Jesaja over u geprofeteerd, toen hij zei: 8 Dit volk nadert tot Mij met hun mond en eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan; 9 maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die geboden van mensen zijn.”

De wet is goed, als we hem recht gebruiken (1 Tim 1:8). De tradities van de vaderen – hun eigen interpretaties van de wet – waren gebaseerd op een vleselijk verstaan van de wet. Ze zaten er niet alleen naast, ze maakten de wet krachteloos (Mat 15:1-9).

Hetzelfde is nu aan de hand als het gaat over de traditie van de kerk. De interpretatie van de mensen heeft ervoor gezorgd dat men de wet van God helemaal aan de kant heeft gezet als zijnde krachteloos, en men begint nu te verkondigen dat bepaalde wetten wel overtreden mogen worden, zoals interest rekenen op monetaire leningen of homoseksuele relaties.

HOOFDSTUK 2

Liefde en de wet

De apostel Johannes geeft ons een heldere definitie van zonde. Overal elders in de Bijbel wordt verondersteld dat we begrijpen wat zonde is. 1 Joh 3:4 zegt:

“Ieder die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid; want de zonde is de wetteloosheid [Grieks, anomia].”

Wetteloosheid is een houding van het hart. Het is de wet negeren, aan de kant zetten, alsof God niet langer gehoorzaamheid vereist. Of denken dat God de “oude wet” vervangen heeft door een nieuwe wet. Normaal gesproken wordt christelijke wetteloosheid verkocht onder het mom dat Jezus de oude wet heeft vervangen door de nieuwe wet van de liefde. Alsof de oude wet van Mozes gebaseerd is op haat en nijdigheid.

Deze leer is gebaseerd op een totaal verkeerd beeld van de wet. De wet van Mozes was gebaseerd op liefde. Bijvoorbeeld, iemands naaste liefhebben betekent: niet van hem stelen en hem niet doden. Deze wetten formuleren dus specifiek liefde. Zonder deze specifieke wetten zouden mensen diefstal, moord of begeerte rechtvaardigen. We praten overspel goed in naam van de liefde, we praten homoseksualiteit goed in naam van liefde, we praten gevangenissen goed in naam van “wettelijk gezag”. Veel bekende genezers-evangelisten halen eerst geld op alvorens ze met mensen gaan bidden voor genezing. Hiermee hebben ze Bileam overtroffen.

In naam der liefde hebben vele voorgangers en predikanten ontelbare euro’s ontvangen van niets vermoedende christenen. Ze noemen het liefde en rechtvaardigen hun gedrag door de Bijbel aan te halen en te interpreteren naar eigen vleselijk believen, om er zo tradities van mensen van te maken. Alleen Gods wet geeft ons de werkelijke betekenis van liefde.

Ondanks dat is het waar dat de wet ons niet de hoogste vorm van liefde leert, genaamd agape liefde. De wet definieert alleen phileo liefde. Deze beide Griekse woorden betekenen “liefde”. Phileo liefde betekent “broederlijke liefde” terwijl agape liefde goddelijke liefde is, want het is onvoorwaardelijk.

Phileo liefde is het soort liefde dat gevonden wordt tussen twee broers. Als kinderen opgroeien, moeten ze leren om de rechten van hun broers en zussen te respecteren. Ouders zijn iedere dag bezig om allerlei kleine geschillen tussen hun kinderen op te lossen. Dit is behoorlijk vermoeiend, maar uiterst belangrijk voor wanneer kinderen de volwassenheid bereiken. Iedere keer als er een geschil wordt opgelost, leert een ouder zijn kinderen het verschil tussen goed en kwaad. De ouder onderwijst wat eigendomsrecht is. De ouder onderwijst de wet.

Phileo liefde is dus een wettelijke liefde. Het leert een eerlijke verdeling. Het stelt grenzen; het leert wat van wie is; welk speelgoed, welke kleren, etc. De wet disciplineert ieder kind dat een ander kwaad doet en ieder kind dat steelt van zijn broer of zus.

Ouders kunnen enorm moe worden van het bijbrengen van discipline, maar zonder wetten groeit een kind op in de veronderstelling dat de hele wereld van hem is. Wanneer een kind steeds onrechtvaardig wordt gestraft en oneerlijk door zijn ouders wordt behandeld, dan zal het kind denken dat de wereld erg oneerlijk is en zal hij zich ook zo gaan gedragen. Zijn credo zal zijn: “doe aan anderen wat jij niet wilt, voor ze het bij jou doen!”

Hij zal denken dat hij het recht heeft om te doen wat hij wil, zolang hij er plezier aan beleeft en dat niemand het recht heeft om hem af te nemen wat hij wil. Kortom, hij groeit op tot potentiële crimineel, omdat hij denkt dat niemand respect heeft voor zijn rechten, en hij zal geen respect hebben voor de rechten van anderen. Daarom is het zo belangrijk dat kinderen liefdevol en eerlijk worden behandeld als ze klein zijn. Ze moeten phileo liefde leren, om ze uiteindelijk voor te bereiden voor agape liefde.

Agape liefde is een onvoorwaardelijke volwassen liefde. Diegenen die geestelijk volwassen zijn, hebben de mogelijkheid om anderen lief te hebben, onafhankelijk van hoe ze door die ander worden behandeld. Ze hebben de mogelijkheid om lief te hebben ook al misbruikt de ander hen. Ze kijken niet naar anderen in termen van goed en slecht, maar zien hen als toekomstige buren in het Koninkrijk van God, toekomstige medegelovigen. Daarom willen diegenen die de agape liefde hebben niets liever dan anderen ook tot geestelijke volwassenheid brengen.

De wet van Mozes alleen is onvoldoende om mensen tot de geestelijke volwassenheid van agape liefde te brengen. De wet definieert je rechten conform phileo liefde, dus phileo liefde wordt verkregen door de goddelijke wet. Maar de genade van agape liefde komt door het kennen van de wetgever, Jezus Christus. Agape liefde komt door een relatie, niet door kennis over wat Jezus heeft gezegd. En echte agape liefde kan nooit ontstaan zonder de beginselen van de phileo liefde binnen de goddelijke wet geleerd te hebben.

HOOFDSTUK 3

De consequenties van wetteloosheid

Als Johannes (1 Joh. 3:4) zegt dat zonde wetteloosheid is, gebruikt hij het woord “anomia”. Het Griekse woord voor wet is “nomos”. De a aan het begin van het woord is een ontkenning, (zoals a-sociaal) a-nomia is tegen-wettelijk.

Ik wil hierbij onderscheid maken tussen de heilige wet van God en de Joodse wetten. Joodse wetten zijn de tradities van mensen gefundeerd in de Talmoed. De Talmoed bevat niet-geïnspireerde interpretaties met betrekking tot de wet van God. De Talmoed bevat over elke wet vele regeltjes, die de Joden uiteindelijk in zware slavernij onder de wet hebben gebracht. Dit is uiteraard nooit de intentie van God geweest. In tegenstelling tot de Joodse wet is de Heilige wet van Jezus (God / Yahweh) er niet op uit om mensen in slavernij te brengen.

Het Griekse woord a-nomia wordt vaak vertaald als ongerechtigheid in plaats van wetteloosheid. Dit heeft tot gevolg dat we a-nomia niet meer zien in verband met de wet. Hetzelfde probleem is er als het gaat over “zonde”. Dit woord, hoewel het zelf al genoeg zegt, lijkt tegenwoordig ook los te staan van de heilige wet van God, zoals o.a. verwoord in de eerste vijf bijbelboeken. We moeten altijd blijven vasthouden aan wat Johannes zegt: Zonde is overtreding van de wet.

De Septuaginta vertaalt anomia in Gen 19:15 met “onrechtvaardigheden”. Dit verwijst naar de wetteloosheid in deze steden. Anomia wordt ook gebruikt in Exodus 34:6-7 waar Mozes God met een aantal kenmerken omschrijft:

“… HEERE, HEERE, God, barmhartig en genadig, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw, 7 Die goedertierenheid blijft bewijzen aan duizenden, Die ongerechtigheid [anomia, “wetteloosheid”], overtreding [adikas] en zonde vergeeft.”

Een ander voorbeeld kunnen we vinden in Lev. 19:29, waar de Septuaginta zegt,

“U mag uw dochter niet schenden door haar hoererij te laten bedrijven, zodat het land geen hoererij bedrijft en het land niet met schandelijk gedrag [anomia, “wetteloosheid”] vervuld wordt.”

Het punt dat wij proberen te maken is dat anomia een geaccepteerde term is om wetteloosheid aan te duiden (ook in de tijd van Jezus). En wetteloosheid is de grondhouding van geen rekening houden met de wet. Het probleem van wetteloosheid was er ook in de eerste eeuw, toen Jezus hier sterk tegenin ging. Dit probleem zette door in de kerk van de eerste eeuw en de apostelen zagen dat het is er niet echt beter op werd.

In Mattheus 7:15-20 vertelt Jezus ons hoe we kunnen onderscheiden of iemand een profeet is van God of niet. De verzen 15 en 16 zeggen,

“Maar wees op uw hoede voor de valse profeten, die in schapenvacht naar u toe komen maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. 16 Aan hun vruchten zult u hen herkennen. Men plukt toch geen druif van doornstruiken of vijgen van distels?”

Vervolgens geeft Jezus uitleg over wat vruchten zijn, om uiteindelijk in vers 20 te eindigen met: “Zo zult u hen dus aan hun vruchten herkennen.” Maar dit is niet het einde van dit verhaal. Jezus geeft meer uitleg over “vruchten” en laat zien hoe we kunnen onderscheiden of een profeet goede dan wel kwade vruchten voortbrengt, wanneer het een schaap is, of een wolf in schaapskleren. Hij zegt in Mat. 7:21-23,

“Niet ieder die tegen Mij zegt: Heere, Heere, zal binnengaan in het Koninkrijk der hemelen, maar wie de wil doet van Mijn Vader, Die in de hemelen is. 22 Velen zullen op die dag tegen Mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet in Uw Naam geprofeteerd, en in Uw Naam demonen uitgedreven, en in Uw Naam veel krachten gedaan? 23 Dan zal Ik hun openlijk zeggen: Ik heb u nooit gekend; ga weg van Mij, u die de wetteloosheid [anomia] werkt!”

Er zijn tegenwoordig vele profeten, en veel van wat ze zeggen en profeteren is waar. Maar als ze ook beweren dat de wet van God er niet meer is kunnen zodoende overtredingen (zonde) goed gepraat worden. Er zijn er velen die demonen uitwerpen en zieken genezen, sommige wonderen zijn “in scene gezet”, maar veel wonderen zijn ook werkelijk wonderen. Maar vervolgens beweren ze dat Gods wet vervallen is en handelen ze hier ook naar, zonder ook maar een ogenblik last te hebben van hun geweten.

Hun excuus is dat als we de wetten weer moeten gaan houden, we ook weer dieren moeten gaan offeren. Dat is niet waar. Jezus heeft de wet niet teniet gedaan, maar bevestigd en uiteindelijk vervuld. Met andere woorden, de wet om dieren te offeren bestaat nog steeds. Maar Jezus is ons offer, ons Lam, onze Geit, onze Duif. Jezus is alle offers. We hebben tegenwoordig geen noodzaak meer om de minder goede offers van Mozes weer te gaan brengen. Wij hebben een beter Offer, maar dit offer deed de wet op geen enkele manier teniet. Alleen de wijze van vervulling is veranderd.

De wet zei dat het offer een volmaakt dier moest zijn. Als je dit heel ver doorvoert is er natuurlijk niet één volmaakt dier geofferd, er was slechts één volmaakt Lam, Jezus. Voordat Jezus kwam offerde men het beste dat men had, maar vervulde men hiermee niet volledig de wet. Alleen het volmaakte Lam kon deze wet vervullen. Er is dus geen andere manier om de wet te vervullen (of gehoorzaam aan de wet te zijn).

Het enige dat Jezus dus teniet heeft gedaan, zijn de onvolmaakte vormen van wetsbetrachting, waardoor mensen de wet dachten te kunnen vervullen.

In het Oude Testament waren de Levitische priesters met de tabernakel – en later de tempel – gemaakt van aardse materialen. Niets van dit alles was volmaakt, maar God gebruikte hen tijdelijk totdat het volmaakte gekomen was. Dit volmaakte is Jezus Christus als de hogepriester naar de ordening van Melchizedek, samen met Zijn kinderen, die priesters zijn onder Hem. Zij zijn geroepen om te dienen in tempels niet gemaakt van hout en steen, maar hun eigen lichamen, die de nieuwe tempels van God zijn.

Is het niet vreemd dat sommige leraren elke wet die hen niet aanstaat teniet doen, en vervolgens wel leren dat Jezus binnenkort de aarde zal regeren en ook nog eens de Levitische priesters opnieuw gaat aanstellen in Jeruzalem? Weer anderen beweren zelfs dat in het duizendjarig vredesrijk er weer dierenoffers zullen plaatsvinden.

Dit baseert men door Ezechiël 44 letterlijk te nemen. Dit klopt van geen kant. Zij schuiven bijvoorbeeld de woekerwetten aan de kant omdat zij geen kwaad zien in het berekenen van rente – maar omwille van het judaïsme bekeren zij zich tot de tempeldienst, het priesterschap en dierenoffers. Is dit misschien een voorbeeld van wetteloosheid in iemands onderwijs en wijze van denken? In Mat. 13:41 sprak Jezus opnieuw over wetteloosheid,

“de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid [anomia] doen.”

Omdat dit de verklaring van Jezus was over de gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe, is het duidelijk dat Hij het onkruid vergelijkt met “hen die wetteloosheid begaan”, of met hen die wel overwogen de goddelijke wet overtreden met de gedachte dat zij dit nu onder de genade kunnen doen. Het feit dat dit een gelijkenis was over het einde van deze eeuw (tijdperk) brengt het probleem van wetteloosheid tot de drempel van onze hedendaagse kerk. In Mat. 24:12 zegt Jezus in feite het volgende over onze hedendaagse kerk, “En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen.”

In Handelingen 2:23 (Act 2:23) zegt Petrus in zijn Pinkstertoespraak dat door de handen van de wetteloze mens de Messias ter dood is gebracht. Petrus gebruikt ook hier weer het woord anomia.

In zijn brief aan de Romeinen citeert de apostel Paulus Psalm 32:1. Rom. 4:7 zegt,

“Welzalig zijn zij van wie de ongerechtigheden [anomiai] vergeven, en van wie de zonden bedekt zijn.”

Opnieuw zegt hij in Romeinen 6:19, “Ik spreek op menselijke wijze vanwege de zwakheid van uw vlees. Want zoals u uw leden beschikbaar gesteld hebt ten dienste van de onreinheid en van de ene wetteloosheid [anomia] tot de andere wetteloosheid [anomia], stel zo nu uw leden beschikbaar ten dienste van de gerechtigheid, tot heiliging.”

Paulus was zich er terdege van bewust dat het probleem van wetteloosheid de kerk steeds meer zou beïnvloeden naarmate de eeuwen zouden verstrijken. Mozes wist dat ditzelfde probleem na zijn dood in Israël zich zou voordoen (Deut. 31:29). Daarom waarschuwde Paulus de kerk in 2 Thes. 2:7,

“Want het geheimenis van de wetteloosheid [anomia] is al werkzaam. Alleen is er iemand die hem nu weerhoudt, totdat hij uit het midden verdwenen is. 8 En dan zal de wetteloze [anomos] geopenbaard [blootgesteld] worden. De Heere zal hem verteren door de Geest van Zijn mond en hem tenietdoen door de verschijning bij Zijn komst.”

We zien dus dat zowel Jezus als Paulus een enorme toename van wetteloosheid voorzegt aan het einde van het Pinkstertijdperk waarin wij nu leven. Paulus voegde daaraan toe dat de ongerechtigheid in zijn dagen al openbaar begon te worden. In mijn eigen leven binnen de kerk, werd me verteld om niet wetteloos te zijn, maar op de een of andere reden werd hierbij niet verwezen naar de goddelijke wet die Jezus Christus aan Mozes heeft gegeven. Het werd meer onderwezen in termen van wat de kerk goed of fout vond, dan in termen van de heilige wet. Best ironisch dat het gevangenis systeem wordt ondersteund door de kerken. Zij vertellen dat iemand die gestolen heeft vastgezet moet worden, in plaats van dubbel behoort terug te betalen - en toch denkt de kerk zelden aan zichzelf in termen van wetteloosheid (zie het boek “God’s Law on Restitution”).

Weer andere kerken zien niets verkeerds in homoseksuele relaties, terwijl deze kerken Bijbels gezien wetteloos zijn, omdat Jezus Christus in Lev. 18:22 duidelijk aan Mozes het volgende vertelt,

“U mag niet slapen met een mannelijk persoon, zoals u met een vrouw slaapt. Dat is een gruwel.”

Onthoudt wat Jezus zei over diegenen die wetteloos zijn. Ook al doen ze wonderen in mijn naam, ik zal tegen hen zeggen: “Ga weg van Mij, u die de wetteloosheid werkt!” (Mat. 7:23).

Dit betekent niet dat de wettelozen hun redding zullen verliezen. Het betekent simpelweg dat ze geen deel hebben aan de eerste opstanding, maar moeten wachten tot de algemene opstanding van zowel gelovigen als ongelovigen aan het einde van de duizend jaar. De eerste opstanding betreft alleen gelovigen die zijn geroepen om met Christus voor duizend jaar te regeren (Rev. 20:4-6). Iemand kan niet regeren als hij geen onderscheid kan maken tussen goed en kwaad, en als rechter overtredingen niet kan corrigeren. Met andere woorden, iemand die mee regeert moet de wet kennen en worden geleid door de Heilige Geest om de wet ook goed naar de geest van Christus toe te kunnen passen.

De tweede opstanding is een algemene opstanding die iedereen omvat; zowel ongelovigen als gelovigen die niet zijn opgestaan bij de eerste opstanding. Rev. 20:7-15 zegt dat deze opstanding duizend jaar later zal plaatsvinden dan de eerste opstanding. Van deze opstanding zegt Jezus in Joh. 5:28, 29,

“Verwonder u daar niet over, want de tijd komt waarin allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, 29 en zij zullen eruitgaan: zij die het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, maar zij die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding ter verdoemenis.”

Jezus beschrijft hier NIET de eerste opstanding, omdat dat slechts een beperkte opstanding was, waarbij “de overigen van de doden niet weer levend werden, totdat de duizend jaar tot een einde gekomen waren” (Rev. 20:5). Jezus sprak over een opstanding waar de graven werden geopend en ALLEN opstonden. We zien dus dat Jezus over de tweede opstanding sprak, waarbij de gelovigen het eeuwige leven, ofwel onsterfelijkheid zullen ontvangen, terwijl de ongelovigen geoordeeld zullen worden. Paulus biedt ons wat betreft deze verklaring een dubbele getuige in Hand. 24:15 (Act 24:15).

Om deze reden beweren we dus dat wetteloze christenen hun redding niet verspelen, maar wel hun deel in de eerste opstanding en de zegeningen die daarmee gepaard gaan. Ze zullen zich niet kwalificeren om te regeren met Christus als koningen gedurende de duizend jaar. Ze zullen aan het einde van het pinkstertijdperk niet behoren tot de geopenbaarde zonen van God. Ze zullen het leven in “het Tijdperk” (de Eeuw) niet beërven, dit is het Messiaanse Tijdperk, ook wel het duizendjarig rijk genoemd.

Hier is ook een Oudtestamentisch patroon van. De kerk onder Mozes in de woestijn (Hand. 7:38 – Act 7:38) was eveneens wetteloos, met uitzondering van de overwinnaars zoals Kaleb en Jozua. Deze kerk stierf in de woestijn zonder ook maar de beloften te hebben ontvangen. Betekende dit ook dat zij allen hun redding hadden verloren? Nee, maar zij verloren wel de zegen van het Koninkrijk. Zo ook zullen alle wetteloze gelovigen uit het verleden moeten wachten tot NA het Koninkrijkstijdperk (het Loofhuttentijdperk) om hun erfdeel in ontvangst te nemen.

De wetteloze gelovigen die nog in leven zijn wanneer het bestuur van dit nieuwe Koninkrijk zal aanvangen zullen met de tweede komst van Christus geen lichamelijk transfiguratie ondergaan. Alleen de overwinnaars zullen veranderen. De rest van de gelovigen zullen doorleven, maar wel met hun sterfelijke lichamen tot de dag van sterven aanbreekt. Zij zullen hun erfdeel aan het einde van de duizend jaar ontvangen.

Wanneer zij bij de grote witte troon zullen opstaan, zullen zij gered worden, “maar wel zo: als door vuur heen” (1 Cor. 3:15). Dit betekent niet dat zij naar ‘de hel zullen gaan’.

Het vuur van God is de “vurige wet” (Deut. 33:2). Tegen de profeet Jeremia werd gezegd: “Is niet Mijn woord zó, als het vuur?” Het vuur is het oordeel van de wet (zie “Het jubeljaar van de schepping, hoofdstuk 2 en 3). In Zijn gelijkenis in Luk. 12:42-49 definieerde Jezus dit “vuur” in termen van veel of weinig slagen. In die gelijkenis zijn de trouwe rentmeesters de overwinnaars, die op het moment van Zijn wederkomst gehoorzaam zijn. Jezus zei dat Hij ze zou aanstellen over al Zijn bezittingen – dit betekent dat zij samen met Hem zullen regeren.

[noot van bijbelinfo: In het Grieks staat hier dat zij sitometron zullen ontvangen; hetgeen letterlijk betekent hun maat (meter) gerst (sito), daarmee verwijzend naar de Gersteoogst. De Gersteoogst was de eerste van de drie oogstfeesten van Israel en profeteert daarmee van de eerste opstanding (de tarwe- en druivenoogst profeteren resp. van de tweede (algemene) opstanding en het Jubeljaar van de schepping).]

De andere slaven die anderen gingen onderdrukken en wetteloos handelden zouden, aldus Jezus, hun erfdeel met de ongelovigen ontvangen. Dit betekent dat zij bij de grote witte troon de onsterfelijkheid zullen ontvangen, op hetzelfde moment dat de ongelovigen geoordeeld worden. De wetteloze gelovigen zullen eveneens oordeel ondergaan, afgeschilderd in termen van geseling, enkelen weinig slagen en anderen veel slagen (dit alles volgens Deut. 25:1-3). Vervolgens laat Jezus zien dat deze oordelen van de wet het goddelijke vuur is. Hij zegt in vers 49,

“Ik ben gekomen om VUUR te werpen op de aarde en wat wil Ik nog meer, nu het al ontstoken is!”

Jezus verlangde niet naar de dag wanneer de mensen levend zouden verbranden of in de hel werden geworpen. Hij verlangde naar de dag dat de wetteloze christenen gered zouden worden, “maar wel zo: als door vuur heen”, zodat zij zich volkomen met Hem kunnen verzoenen en de heerlijkheid van het Koninkrijk zullen beërven. Dit zijn dus de consequenties van wetteloosheid onder christenen.

Wij bidden dat meer christenen zullen gaan inzien dat gerechtvaardigd door geloof niet het hele antwoord op het leven is. Rechtvaardiging door het geloof in het bloed van het Lam van God is slechts de eerste stap tot de volkomen redding, net zoals de uittocht van Israël met Pascha slechts de eerste stap naar het Beloofde Land was. Het proces van heiliging door middel van Pinksteren is er ook nog, dat de gelovigen voorbereid op het Loofhuttenfeest, waar zij de verheerlijking van het lichaam en de volheid van de Geest zullen ontvangen (zie ons boek: “De wetten van de tweede komst”.)

HOOFDSTUK 4

Onder de wet van genade

Een van de meest verkeerd geïnterpreteerde verzen aller tijden kan gevonden worden in Rom. 6:14, 15, waar Paulus het volgende schrijft,

“Want de zonde zal over u niet heersen. U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade. 15 Wat dan? Zullen wij zondigen omdat wij niet onder de wet maar onder de genade zijn? Volstrekt niet!”

Dit wordt gezegd in de context van de verhandelingen van Paulus over wetteloze christenen. Blijkbaar waren er enkelingen die dachten dat “niet onder de wet” betekende dat zij nu een licentie tot zondigen hadden. Onthoudt dat Johannes zei dat “zonde de wetteloosheid is”. Paulus zelf had eerder in Rom. 3:20 gezegd dat “door de wet immers kennis van zonde is”. Toch pakken veel mensen Rom. 6:14 erbij en interpreteren dit om Jezus, Paulus en Johannes tegen te spreken, waarmee ze zeggen dat dit betekent dat de wet weggedaan is.

Paulus bedoelt dit helemaal niet. Hij gebruikte de terminologie die voor de mensen in zijn tijd bekend was, maar heden ten dage in de Westerse wereld totaal onbekend is. Laat mij dit uitleggen.

Als iemand €10.000,- steelt en vervolgens opgepakt wordt, dan moet de rechter volgens de Bijbelse wet hem de straf van dubbel terugbetalen opleggen. Vervolgens wordt de dief dan vanwege zijn zonde een schuldenaar. Als de dief de schuld aan het slachtoffer kan terugbetalen, dan wordt hij meteen vrijgelaten. Maar als dit niet het geval is, dan moet zijn bezit verkocht worden of als onderpand voor de schuld worden gebruikt. Als al zijn bezit niet genoeg is om de schuld te betalen, dan moet hij als slaaf verkocht worden om zo zijn schuld af te betalen.

De man wordt, al naar gelang hoelang het duurt om de schuld af te betalen, als “onder de wet” beschouwd. Dit betekent dat de wet rechtsbevoegdheid over hem heeft, omdat de zonde van de man de wet de macht geeft om hem als slaaf te houden totdat de schuld is afbetaald. De man komt pas vrij wanneer de hele schuld is afbetaald – hij bevindt zich niet langer onder de wet, maar onder genade.

Vanuit Rom. 3:23 weten we dat “allen gezondigd hebben”. Zodoende is ook elk mens, vanuit het oogpunt van de wet, een schuldenaar. Het is de wet dat ons vanwege onze zonden in slavernij brengt. Maar wij hebben een Verlosser, Jezus Christus, die kwam en de volle prijs voor onze zonden betaalde. Nu onze schuld betaald is zijn wij vrij van de slavernij die de wet ons oplegde. Wij verblijven nu onder genade.

Betekent dit vervolgens dat wij nu te pas en te onpas kunnen zondigen? Zijn wij nu vrij om te zondigen “opdat de genade toeneemt” (Rom. 6:1)? Genade is geen licentie om te zondigen. Zonde is wetteloosheid. De wet is niet weggedaan; de wet is gehandhaafd. Jezus had ons kunnen redden door Zijn wet weg te doen, want hiermee zal alle zonde legaal worden. Maar dit deed Hij niet. Hij handhaafde de wet en betaalde haar volledige prijs. Paulus zegt in Rom. 3:31, “Doen wij dan door het geloof de wet teniet? Volstrekt niet, maar wij bevestigen de wet.”

Het is onjuist om Rom. 6:14 tegenover Rom. 3:31 te plaatsen. Als het lijkt dat ze elkaar tegenspreken, dan komt dat doordat wij het geschrift van Paulus niet begrijpen. Het is onze hoop dat dit de lezer een beter begrip van Paulus’ geschriften zal geven, zodat Paulus niet als excuus aangedragen zal worden om de door Christus geschonken wet aan Mozes te overtreden.

HOOFDSTUK 5

Conclusie

De wet is de openbaring van het karakter en de geest van Jezus Christus, zoals deze geschonken is aan Mozes. Alles wat Jezus ons opdraagt te doen is een opdracht en een wet, of dit nou in de Schriften gevonden wordt of wanneer we dit horen als we luisteren naar de stem van de Geest.

Omdat allen hebben gezondigd, en vanwege onze ondergeschikte zwakheid die we geërfd hebben van Adam, is het voor de mens niet mogelijk om door volmaakt te zijn gerechtvaardigd te worden. Om het eenvoudig te stellen: niemand is volmaakt – en zelfs wanneer iemand hoe dan ook op latere leeftijd volmaakt zou worden, zou het nog steeds zijn vroegere zonden niet rechtvaardigen. Vandaar dat gehoorzaamheid aan de wet niet gebruikt kan worden om iemand te rechtvaardigen. Gehoorzaamheid leren is het proces van heiliging, niet van rechtvaardiging.

Het proces van heiliging, namelijk het groeien in Christus en in de kennis van Zijn woord, heeft veel van doen met het leren van de wil van God voor elk mensenleven. De fundamentele wil van God voor alle mensen is gehoorzaamheid aan de wet (Rom. 2:18). Maar zonder de actieve leiding van de Geest kan men niet verwachten dat men de wet correct door de juiste geest en houding toepast. Dit is de reden dat een ieder moet beginnen vanuit een Pascha ervaring van rechtvaardiging tot een Pinksterervaring van heiliging. Binnen Pinksteren leert men zowel het horen van de stem van God als de leiding van de Geest. Alleen de wet leren zonder het voordeel van Pinksteren zorgt voor Farizeeërs, die denken dat zij in de wet verblijven, maar zich echter juist baden in de inzettingen (tradities) van de mens.

Jezus kwam als onze Verlosser, zodat wij verlost zouden worden uit de slavernij die veroorzaakt is door onze zonde. Door de schuld te betalen die de wet eiste, hield Hij de wet en getuigde Hij van haar rechtvaardige norm. Wij die vrij zijn gezet van de wet, zijn nu vrij om onze Verlosser te gehoorzamen, zoals de wet ons in Lev. 25:53 voorschrijft.

Nu wij zijn vrijgemaakt van onze slavendrijver van zonde (wetteloosheid), zijn wij vrijgemaakt om slaven te zijn van Jezus Christus, onze Verlosser. Rom. 6:18 zegt,

“En, vrijgemaakt van de zonde, bent u dienstbaar gemaakt aan de gerechtigheid. 22 Maar nu, van de zonde vrijgemaakt en aan God dienstbaar gemaakt, hebt u uw vrucht, die tot heiliging leidt, met als einde eeuwig leven.”

Wij zijn niet gered om wetteloos te worden; wij zijn gered om slaven van de gerechtigheid en slaven van God door Jezus Christus te zijn. Zij die dit begrijpen, zullen niet langer in zonden blijven, waarbij zij de wet zien als religieus artefact uit een allang vervlogen tijdperk. Zij zullen de wet als openbaring van God zien, vol van leven en profetische betekenis die nog volkomen begrepen moet worden.