|
|||||||||||||||||
Printable version |
|
||||||||||||||||
Jezus' "Veel mensen kwamen tot geloof in Zijn naam,
INLEIDING In de bijbel staan geen toevalligheden. Elk woord is geïnspireerd en heeft eeuwige waarde. Ieder feit spreekt van hogere realiteiten. In de boeken Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium (=samen de thora) staan wetten, voorschriften en Joodse geschiedenissen, die tevens heenwijzen naar geestelijke realiteiten in het nieuwe verbond (Hebr.10:1). Hetzelfde geldt voor de op de thora volgende historische boeken. Alles wat Israël overkwam, dient "tot voorbeeld voor ons en is opgetekend als waarschuwing voor ons" (1Cor.10:11). Petrus zegt zelfs, dat de profeten niet hun tijd dienden, maar de onze en dat ze profeteerden van de voor ons bestemde genade (1Petr.1:12). Ook in het nieuwe testament wijst alles naar hogere realiteiten, dus ook de wonderen die Jezus deed. Het waren niet zo maar wonderen, maar wondertekenen, waarin het vooral gaat om de betekenis. Dat is vooral duidelijk in het evangelie naar Johannes. Daar wordt consequent het Griekse woord semeion (teken) gebruikt, dat wij moeten onderscheiden van dunamis (krachtdaad), van ergon (werk) en van teras (een verbazingwekkende daad). De acht wondertekenen in het Johannesevangelie zijn dus méér dan krachten en wonderwerken. Ze getuigen van de luisterrijke dingen, die veelal nog voor ons liggen, van de "zaligheid die geopenbaard wordt in de laatste tijd" (1Petr.1:5). Een teken is als een stipje aan de horizon van de oceaan dat een gigantisch schip blijkt te zijn. Of als een wolkje in de verte, dat enorme stortregens gaan worden (1Kon.18:44). De door de evangelisten beschreven wondertekenen zijn méér dan historische verslagen van wat Jezus heeft gedaan. Want als dat allemaal zou moeten worden beschreven, zou de hele wereld de boeken niet kunnen bevatten (Joh.21:25). Van al die wondertekenen bespreken we in deze bijbelstudie er maar acht, alleen die uit het Johannesevangelie. DE BRUILOFT TE KANA Johannes 2:1-12 Enkele dagen voor die bruiloft had Jezus de ogen van Nathanaël geopend:"Rabbi, U bent de Zoon van God! U bent de Koning van Israël". Daarop zei Jezus: "Omdat Ik tot je gezegd heb: Ik zag je onder de vijgeboom, geloof je? Je zult grotere dingen zien dan dit" (Joh.1:47-51). En juist in de woonplaats van Nathanaël, in Kana, zou de Heer Zijn eerste wonderteken doen. Het zou laten zien met welk een heerlijk doel Hij was gekomen. Het verhaal begint als volgt: "En op de derde dag was er een bruiloft in Kana" (Joh.2:1). Wat betekent "op de derde dag"? Het duidt op het Joodse pinksterfeest dat werd gevierd in de derde maand (zie "Van pascha tot loofhutten" elders op deze site). De nieuwtestamentische vervulling ervan was de komst van de heilige Geest op en in de discipelen van Jezus (Hand.2). Die had gezegd: "Ik zal de Vader bidden om jullie een Helper te geven die altijd bij jullie zal zijn, de Geest van de waarheid. Hij zal bij en in jullie blijven" (uit Joh.14:16-17). Het was alsof de Geest van God een huwelijksrelatie met de discipelen aanging, hen tot vrouw nam, als op een bruiloft (Jes.54:5). Die nieuwe "pinksterdag" zou als elke Joodse bruiloft "zeven dagen" duren. Aan het begin ervan was er "wijn", heerlijke "wijn", die "het hart van de mensen verheugt"(Ps.104:15, Hand.2:43-47). "En de moeder van Jezus, Maria, was er ook" (Joh. 2:1). Wie is dat nu? Dat is "iedereen die de wil van Mijn hemelse Vader doet. Die is Mijn broeder en zuster en moeder", zegt Jezus (Mat.12:50). Dat zijn zij die "genade hebben gevonden bij God" (Luc.1:31). Net als Maria weten ze van het falen op de "pinksterbruiloft". Ze "zien" dat er geen "wijn" meer is (Joh.2:4). Net als Maria wijzen ze de Heer op het probleem. Maar dan zegt Hij misschien ook nu weer, dat Zijn tijd nog niet is gekomen (Joh.2:4). Want Zijn tijd is niet op de derde, vierde of vijfde "dag" van de "bruiloft", maar op de "zevende". Toen in Kana Jezus' tijd wel gekomen was, deed Hij Zijn eerste wonderteken en daarmee openbaarde Hij Zijn heerlijkheid (Joh.2:11). Het was een teken, dat in de Zijnen bewaarheid zou worden, niet in het openbaar, maar in de familie. Alles duidt erop dat deze bruiloft plaatsvond in besloten familiekring. Waarschijnlijk trouwde één van de andere kinderen van Maria (vers 12). Hoe kon zij anders weten van het tekort aan wijn? En opdrachten aan de bedienden geven? Nee, Zijn eerste openbare optreden zou heel anders van aard zijn: het uit de tempel jagen van iedereen, die er een verkooppunt en een rovershol van had gemaakt. Toen zei Jezus de zes reinigingsvaten, die daar stonden, helemaal te vullen. Waarom zes? Het is het getal van de mens. Het wordt in de bijbel vaak gebruikt in negatieve zin om aan te tonen, dat iets menselijk is, vleselijk-ziels. De farao die Israël niet wilde laten gaan kwam om in de Schelfzee met zeshonderd wagens (Ex.14:6 en 28). Alle Filistijnse reuzen hebben te maken met het getal zes. Goliath (=ballingschap) was zes el en een span lang en de punt van zijn lans was van zeshonderd sikkels ijzer (1Sam.17:4,7). Een andere Filistijnse reus had zes vingers aan iedere hand en zes tenen aan iedere voet (2Sam.21:20). Het gouden beeld in Babel, waarvoor iedereen moest buigen, was zestig el hoog en zes el breed (Dan.3:1). En dan is er het getal van de antichrist: "Er wordt de mens mee aangeduid. Het getal is zeshonderzesenzestig" (Op.13:18). Het getal zes wordt ook in positieve zin gebruikt. Dan toont het aan, dat de nieuwe schepping bedoeld is voor de mens. De tabernakel, een beeld van de volheid van Christus, was zes planken breed (Ex.26:22). De tempel van Salomo, die in "zeven" jaar gebouwd werd en werd ingewijd op het loofhuttenfeest, was zestig el lang (1Kon.6:2). En in Johannes 2 is sprake van zes waterkruiken. Het teken zal in mensen bewaarheid worden. Wonderlijk genoeg had Jezus op de bruiloft in Kana zes discipelen bij Zich: Andréas, Simon, Filippus, Nathanaël, Jacobus en Johannes (Joh.1:40-51, Marc.1:16-20). Deze "zes" watervaten werden gebruikt om de feestgangers te wassen. Het waren reinigingsvaten (Joh.2:6). Ze zijn een beeld van de "priesters van de Heer", die de bruiloftsgasten reinigen door hen "het onderscheid te leren tussen heilig en niet heilig, tussen rein en onrein" (Ez.44:23). Want voor de "bruiloft" moeten de genodigden eerst geheiligd worden (Zef.1:7). Ze moeten zich eerst laten reinigen van alle bezoedeling door "het waterbad van het Woord" (Ef.5:26). Toen brak het hoogtepunt van de bruiloft aan, waarop de Heer doelde, toen Hij tegen Maria zei: "Mijn tijd is nog niet gekomen". Hij zei: "Vul die vaten met water. Maak ze vol". De bedienden zullen van die opdracht vreemd hebben opgekeken. Er was immers steeds water in die vaten geweest: ongeveer twee à drie metreten zat erin (Joh.2:6). Maar Maria had kort daarvoor nog tot de bedienden gezegd: "Wat Hij jullie ook zegt, doe dat" (Joh.2:5). Zij maakten dus de reinigingsvaten helemaal vol. Dit keer niet met "water" om de "bruiloftsgasten" te gaan "wassen". Nu voor iets, wat nog nooit eerder was gebeurd: voor een geweldige transformatie. "En ze vulden ze tot de rand" (Joh.2:7). Wat een heerlijke waarheid! Vol tot de rand! Vol van het levende "water". Vol van het "levende Woord". Toen veranderde Hij dat water in wijn! Heden ten dage wordt overal de stem van de Heer gehoord die zegt: "Maak de zes vaten helemaal vol". Velen houden op hun "geld" af te wegen voor wat niet verzadigen kan, opdat hun ziel zich in overvloed kan verlustigen. Ze beginnen te luisteren en tot Hem te komen (Jes.55:1-3). Had de Heer niet uitgeroepen: "Als iemand dorst heeft, laat hem dan bij Mij komen drinken?" Zouden ze dan geen stromen van levend water ervaren? Ook nu laat de Heer Jezus "zes" vaten vullen tot aan de rand. En als ze vol zijn, gebeurt het wonder: het "water" wordt in "wijn" veranderd, in leven. O, zie toe op uzelf. Laat u vullen met Zijn Woord. Geef niet zo maar links en rechts uit, als u weet dat Jezus u aan het vullen is. Zie erop toe, dat u het levende water van Zijn Woord bewaart. Laat Hij u vullen tot de rand. Het allerbeste heeft Hij voor het einde bewaard: "zes" volle vaten, tot de rand gevuld met "wijn". Die wordt het eerst aangeboden aan de "leider van het feest" en zal daarna de "bruidegom", de "bruid" en alle "genodigden" zeer verbazen (Joh.2:9, Mat.22:10). Wat een "wijn"! Zijn wijn is de beste die er is! En wat een "bruiloft"! Het is de bruiloft in de "derde" maand van de "zes" met hun "Man en hun Maker" (Jes.54:5). Verstomd is dan de klaagzang van Jeremia: "Kinderen en zuigelingen versmachten op de pleinen van de stad. Aan hun moeders vragen ze: waar is koren en wijn?" (Klaagl.2:11-12). Want de Heer heeft nu "koren, most en olie gegegeven om u daarmee te verzadigen" (Joël 2:19). "De perskuipen zullen van most en olie overstromen" (Joël 2:24). Er is dan leven in overvloed! De "allerbeste wijn" is voor het "einde" bewaard. "Dit heeft Jezus gedaan als begin van Zijn tekenen in Kana te Galiléa en Hij heeft Zijn heerlijkheid geopenbaard en Zijn discipelen geloofden in Hem" (Joh.2:11). Zij hadden "ogen om te zien" (vgl Joh.1:40). Ze zagen, dat deze man uit Nazareth "de Messias was, de Zoon van God, de Koning van Israël" (Joh.1:42 en 50). DE ZOON VAN DE HOVELING Johannes 4:46-54 Het tweede teken deed de Heer, toen "Hij weer in Kana kwam waar Hij water tot wijn gemaakt had" (Joh.4:54). Na een verblijf van "twee dagen" in "Samaria" kwam Hij er "weer" terug (Joh.4:40,43,46). "En er was in Kapérnaüm een hoveling wiens zoon ziek was. Toen hij hoorde, dat Jezus naar Galiléa gekomen was, ging hij naar Hem toe en verzocht Hem te komen om zijn zoon te genezen" (Joh.4:46-47). Namen in de bijbel hebben doorgaans een veelzeggende betekenis. Een duidelijk voorbeeld is de naam van de plaats waar de Heer werd geboren: Bethlehem (= broodhuis). Daarna woonde Hij in Nazareth (=wachtplaats). De hoveling woonde in Kapérnaüm (=dorp van de Trooster). Jezus was die Trooster (Grieks: Helper). En vlak voor Zijn heengaan zei Hij tot Zijn discipelen: "Ik zal de Vader bidden om jullie een andere Helper te geven om in eeuwigheid bij jullie te zijn: de Geest der waarheid" (Joh.14:16-17). "Die Helper zal jullie alles leren en te binnen brengen wat Ik jullie gezegd heb" (Joh.14:25-26). Er woonde dus in "Kapérnaüm" een basilikos, een koninklijke beambte, een hoveling. Van wie? In Galiléa regeerde van 4 vóór tot 39 na Chr. koning Herodes Antipas en de hoveling diende waarschijnlijk hem. Gedacht wordt aan Chuzas, de rentmeester van Herodes, wiens echtgenote Johanna later de Heer zou dienen met wat zij bezat (zie Joh.4:53 en Luc.8:3). De Herodiaanse koningen zijn allemaal een type van de macht van de antichrist, die van hemelse realiteiten een religieuze, maar aardse namaak creëert. De naam Herodes betekent landbouwer en zijn natuur is als die van Kaïn, de broedermoordenaar. Die was immers landbouwer en die gaf ook "de vruchten van de aarde aan de Heer ten offer" (Gen.4:2). Antipas betekent in de plaats van alles. In het Nederlands heeft anti wel de betekenis van tegen (antimilitarist, antipapist). Maar het Griekse woord anti betekent in de plaats van. Zo is het bijvoorbeeld ook vertaald in Matthéüs 2 vers 22: "Toen hij hoorde, dat Archelaüs koning over Judea was in de plaats van zijn vader Herodes.....". Dit verklaart tevens het begrip antichrist: in de plaats van Christus. De antichrist heeft zijn werk grondig verricht. Niemand is aan zijn invloed ontsnapt. Zelfs in het "dorp van de Trooster" zijn er die hem dienen. Zag Gods volk maar in, hoe het gevangen is in de "strikken van de vogelvanger". Erkende het maar, dat het aardse "huizen" heeft opgetrokken in plaats van het hemelse "huis" en die heeft verfraaid met "mooie stenen en wijgeschenken" (Luc.21:5). Deed Herodes niet hetzelfde? Hij maakte van de tempel in Jeruzalem een schitterend gebouw. De antichrist vindt het wel goed, als wij bidden, zingen en preken, als het maar bij ziels enthousiasme of namaak blijft. Als het ons maar bevredigt en niet God! De Heer walgt van dit soort "gods-dienst" (Jes.1:2-17, Amos 5:21-23). Het ziet ziels enthousiasme aan voor het werk van Gods Geest. Herodes! Tempelverfraaier! Overspelige moordenaar, die in het religieuze Babylon zijn meest geliefde werkterrein heeft, innig verbonden als hij is met de "afvallige vrouw"? (Mat.14:3-4). En durf dan maar eens te zeggen, dat dat niet mag (vgl. Mat.14:1-12). Is het verwonderlijk, dat God uitroept: "O, hoe is de getrouwe veste tot een ontuchtige geworden!" (Jes.1:21). Hoe is het volk van God doortrokken met de "zuurdesem van Herodes" (Marc.8:15). Hoe aards is haar gemeentevisie! Hoe Herodiaans zijn haar werken! Hoe verblind zijn haar ogen door de uiterlijke dingen, die "die vos" haar voorhoudt. Herodes Antipas! Bewerker van de aarde, die in de plaats van hemelse realiteiten allemaal aardse irrealiteiten heeft gecreeerd. Gods volk heeft zich niet gehoed voor de "zuurdesem van Herodes" (Marc.8:15). Integendeel! Het is er geheel van doortrokken! Vandaar dat zovelen stekeblind blijven voor het geheimenis Babylon en één vlees met haar zijn (1Cor.6:16). "Velen zijn de verslagenen die ze heeft geveld, talrijk die ze allemaal heeft gedood. Haar huis zijn wegen, die afdalen naar de binnenkamers van de dood" (Spr.7:26-27). Veel van Gods kinderen verkeren in grote nood en druk, vanwege het feit dat ze nog in "Babel" zijn, waar "Herodes" de scepter zwaait. Wie ziet niet in, dat dit teken heenwijst naar de huidige situatie? "Die vos" is lang genoeg gediend in een geraffineerd aards systeem, dat "kerk" of "gemeente" wordt genoemd, maar dat eigenlijk "Babylon" moet heten. Hoe sluw is hij tewerk gegaan! Alle volken zijn verleid (Op.18:23, 2:20). En uw eigen "volkje"? Ja, waarschijnlijk ook dat. In het "dorp van de Trooster" ligt een "zieke", die zó door "koorts" (=innerlijke strijd) is overmand, dat hij op sterven na dood is. De "hoveling" uit "Kapérnaüm" ging "op" tot Jezus, vol geloof, om Hem te vragen "af te komen" om zijn "zoon" te genezen (Joh.4:47-50). "Heer, kom voordat mijn kind sterft", was zijn smeekbede. Alle oprechten, die nu in "Kapérnaüm" zijn en die in onwetendheid maar te goeder trouw "Herodes" hebben gediend, moeten opgaan naar de Heiland, als ze "horen" van Zijn "wederkomst" te "Kana", waar Hij "water" in "wijn" had veranderd. Het wordt hoog tijd, dat Gods volk, dat "zeventig" jaar in "Babylon" als ballingen heeft vertoefd, opstaat en vertrekt naar het "nieuwe Jeruzalem", onder leiding van Sesbazzar (=O, God, bescherm de zoon), wiens tweede naam was Zerubbabel (=in Babel gezaaid, Ezra 1:8, 11,2:2). Het is nu de tijd om te zeggen: "Kom, Heer Jezus" (Op.22:17 en 20). We moeten nu opgaan tot Hem en smeken: "Heer Jezus, kom af om te genezen". Als Hij die verzuchtingen van de Trooster in ons hoort en ons geloof ziet, dan spreekt Hij slechts één woord. Dan moet alle "koorts" meteen wijken (vers 50). Op het "zevende" uur trad de beterschap in en week de "koorts" (vers 52). Jezus' woord was: "Uw zoon leeft". In het Grieks staat een profetische tegenwoordige tijd, dus: uw zoon zal leven! Volkomen herstellen en leven. En "leven" is niet vegeteren, existeren, vertoeven in dit tranendal. Het is eeuwig (=aionisch) leven hebben. En dat is: Jezus kennen als de Opstanding en het Leven. O, verlost te zijn! Leven te hebben! Ja, wij "zuchten nog bij onszelf in de verwachting van het zoonschap: de verlossing van ons lichaam" (Rom.8:23). We verlangen de losmaking van alle vleselijke lusten en begeerten. Gelukkig is er goed nieuws! Het "zevende" uur is aanstaande, de tijd dat de "zoon" van de "hoveling" in het "dorp van de Trooster" vrij wordt van "koorts". Er komt genezing van alle inwendige strijd! Volledige verlossing! (Op.14:3-4, Jes.62:12). Een verlossing die geloof brengt in "het hele huis" (Joh.4:53). DE GENEZING TE BETHESDA Johannes 5:1-18 In Jeruzalem deed de Heer het derde wonderteken. Het gebeurde bij de Schaapspoort, waar de schapenmarkt gehouden werd. Vlak daarbij was een badwater met vijf zuilengangen, Bethesda. Daar lagen blinden, zieken, verlamden en verschrompelden te wachten op de beroering van het water. Van tijd tot tijd daalde er namelijk "een engel van de Heer neer om beweging in het water te brengen en wie er dan het eerst in kwam werd gezond, wat voor ziekte hij ook had" (Joh.5:1-4). Ook de omstandigheden waaronder dit teken plaatsvond zijn van toepassing op onze tijd. Het is niet moeilijk in te zien, dat de hele situatie bij de "schapenmarkt" een beeld is van de armzalige toestand van het huidige "Bethesda" (=huis van barmhartigheid). Dit "gebouw" met vijf zuilengangen (5 is het bijbelgetal van genade, barmhartigheid) ligt vol geestelijk verblinden, verlamden, zieken, verzwakten en vermoeiden. Ze liggen allemaal met smart te wachten op het "levend worden van het water". Want het "water" in "het huis van Barmhartigheid" is levenloos geworden. Al haar woorden, preken, belijdenissen, liturgieën, opwekkingsliederen, al haar heidense, afgodische kerst-, paas- en pinkstertradities, geven géén genezing. Wél daalde er "van tijd tot tijd" een engel van de Heer neer (Joh.5:4). Het "water" werd dan voor korte tijd "bewogen". Er kwam even leven in. Ja, soms komt er een opleving, een reveil. Dan wordt het verstarde woord weer levend. Maar wat gebeurt er dan steeds? Haast ieder zich dan niet naar dit bewogen "water" voor zijn eigen genezing? Zoekt iedereen, hoe blind, ziek, verschrompeld of verzwakt als hij is, niet egoïstisch zijn eigen voordeel? Wie denkt er aan de ander? Maar bovenal: wie denkt er aan de Almachtige Heer van de hemel? Waar is de gezindheid die in Christus is? God riep al ten dage van Ezra uit: "Er is bij u geen gedachte aan Mij!" (Hag.2:18). Ieder gaat altijd maar weer "draven voor een eigen huis", voor eigen belangen, voor genezing van het eigen groepje! Wat een toestand in het "huis van barmhartigheid" (vgl. Jes.1:1-20)! "Zo zegt de Heer: Welke weg zijn jullie eigenlijk ingeslagen? Ga naar de bergen, haal daar hout en bouw Mijn huis weer op. Met vreugde zal Ik dat aanvaarden, zegt de Heer" (Hag.1:7-8). Ja, volk van God, "was u, reinig u, doe jullie boze daden uit Gods ogen weg" (Jes.1:16). Was u in de bron, die "te dien dage zal zijn ontsloten voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging" (Zach.13:1). Deze "Bron ter ontzondiging en reiniging" was Jezus en Hij ging naar "Bethesda". Daar richtte Hij een "man" op, die "achtendertig jaar" "zwak" was geweest. Wat een heerlijk teken! Christus komt naar "Bethesda" om daar de door zonde verzwakte "man" op te richten. Dat hij door zonde was verzwakt, blijkt duidelijk uit de woorden van de Heer Zelf. Toen Hij hem later in de tempel aantrof, zei Hij: "Kijk, je bent gezond, zondig nu niet meer" (Joh.5:14). Dit blijkt indirect ook uit de tijd, dat de man ziek was geweest: achtendertig jaar. Had Israël niet achtendertig jaar lang in de woestijn rondgedoold? (Deut.2:14). Een "nieuwe generatie" zou ingaan. De man, die in Bethesda werd genezen door de Heer Jezus, is dan ook een beeld van de mens die door de zonde van ongeloof is verzwakt. "Hem zag Jezus liggen en omdat Hij wist, dat hij daar al lang lag, zei Hij tot hem: Wil je gezond worden?" (Joh.5:6). Wat een vraag! Natuurlijk wilde hij weer gezond worden. En nu? Nu ziet Hij velen van ons zo liggen in het "huis van barmhartigheid", helemaal verzwakt door de zonde van ongeloof. Als we ons eens zouden realiseren, hoe verzwakt wij daardoor zijn! Als we dat nou eens zouden erkennen en belijden! Dan zou Hij ons komen vragen: "Wil jij gezond worden?" Wil je ontzondigd worden? Niet alleen in theorie, maar praktisch? Nu? Wil je vrij zijn van je twijfel en ongeloof, van al je subtiele ongerechtigheden en verzwakkende eigenzinnigheden? De Heer zag, dat deze man echt gezond wilde worden. Daarom zei Hij tot hem: "Sta op, neem je slaapmat op en ga lopen" (Joh.5:8). "En meteen werd de man gezond, nam zijn slaapmat op en hij liep!" (Joh.5:9). Ook de dag waarop de Heer Jezus dit wonderteken deed, duidt op deze "volkomen genezing" van de "zwakte" die is veroorzaakt door de zonde van ongeloof. Velen hebben getracht er achter te komen, op welk Joods feest Hij naar Bethesda ging (Joh.5:1). Het was op de grote verzoendag. Er staat namelijk in de grondtekst: "Nu was het een sabbat op die dag. De Joden zeiden tot de genezene: Het is een sabbat en dan is het niet toegestaan een slaapmat te dragen" (Joh.5:10). De dag, waarop Jezus dit teken deed was niet de wekelijkse sabbat, maar was om de een of andere reden tot sabbat gemaakt. En dat gebeurde maar één keer per jaar: op de tiende van de zevende maand, op de grote verzoendag (Lev.16:29-31). Dat is een ongelooflijk heerlijke dag! Dan deed de hogepriester "verzoening over het heiligdom, om de onreinheden van de Israëlieten en om hun overtredingen in al hun zonden" (Lev.16:16). Dit was de "dag" van reiniging van alle zonden voor het aangezicht van de Heer (Lev.16:30). Ja, door Jezus wordt de "verzwakte mens" in "Bethesda" opgericht door het Woord dat Hij spreekt. DE SPIJZIGING VAN DE VIJFDUIZEND Johannes 6:1-15 Toen de discipelen van hun eerste uitzending terugkwamen, "vertrok de Heer naar de overzij van het meer van Tiberias" (Joh.6:1). Hij wilde met de twaalf de stilte in (Mat.14:13, Marc.6:31). Ze kwamen bij Bethsaïda (=plaats van netten), waar Hij hen meenam een "berg" op (Luc.9:10, Joh.6:3). Ze werden gevolgd door een zee van mensen. En toen Jezus dat zag, werd Hij met ontferming over hen bewogen, omdat ze waren als schapen die geen herder hadden (Marc.6:34). Ze kwamen nu massaal naar Hem toe, de goede Herder. En het was "toevallig" net de tijd van het pascha, het feest waarop iedereen terugdacht aan de exodus uit Egypte. Ze dachten "aan de dagen van ouds, aan Mozes", ook een goede herder (Joh.6:4, Jes.63:11-14). De mensen die tot Hem kwamen hadden hun huizen net een grote schoonmaakbeurt gegeven. Dat schreef de wet voor. Op het pascha en het zeven dagen durende feest van het ongezuurde brood mocht er geen kruimel oud brood meer in huis zijn (Ex.12:15). En nu? Om tot Jezus te komen, moet er ook eerst een grote schoonmaak gehouden worden van al het "oude", van slechtheid en boosheid, van alle "oude" invloeden (1Cor.5:8, Mat.16:6, Marc.8:16). Ja, je "huis" moet schoon zijn van "oud brood" als je "zeven dagen" "ongezuurd brood" wilt eten. De tijd van de vervulling van dit teken is nabij. "Het is laat geworden" (Marc.6:35). Weer klinkt Zijn Stem: "Waar zullen we brood kopen voor al die hongerende mensen?" Hoe zouden wij op die uitdaging reageren? Zien wij, dat Hij het "Brood" is, dat de menigte kan voeden? De discipelen van toen zagen dat niet en daarom wilden ze de mensen wegsturen om "naar de gehuchten en dorpen te gaan om voor zichzelf eten te kopen" (Marc.6:36). Ook nu wordt er nog wel gedacht, dat men maar voor zichzelf moet zorgen. De situatie is nu toch ook hopeloos als je de hongerige menigte ziet. Maar de Heer wist wat Hij deed (Joh.6:6). Hij had van de Vader "gehoord", wat Hij moest doen. Daarom zei Hij: "Ze hoeven niet weg te gaan. Geven jullie ze maar te eten" (Mat.14:16). Toen zei één van de discipelen: "Er is hier alleen maar een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen, maar wat hebben we daar nu aan voor zo veel mensen?" (Joh.6:9). Wat een mooi beeld! Een "jong iemand", die "brood" heeft en "twee vissen". "Vijf" (=genade) "gerstebroden" (=oogst van pinksteren). Mét "toespijs" (vgl.Joh.21:5): "twee" gebakken vissen. Wie die "jongeman" is? Een type van de Christus. Het is Zijn lichaam in volheid (Ef.4:13). Die deelt Zichzelf als "Brood" en "Vis". Toen Jezus de broodjes en de vissen zag, zei Hij: "Breng ze maar hier en laat de mensen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig (Mat.14:18, Joh.6:10,Luc.9:14). Want wie Hem wil eten, moet eerst gaan zitten, net als Maria van Bethanië (Luc.10:38-42). Gaan zitten en zo het goede deel kiezen, dat nooit meer kan worden afgenomen. Hij moet zich kleden in "linnen" (=rust), niet in "wol" (=werkkleding, Lev.19:19, Ez.44:17-18). Niet meer zelf doen, doen, doen, maar Hem laten werken (Heb.6:2). Zitten! Zitten in groepen van vijftig! Vijftig is het getal van pinksteren (Grieks: pentekoste=vijftig). Jezus wil, dat wij rusten in de heilige Geest. Want waar dit teken van spreekt, zal niet gebeuren "door kracht of door geweld, maar door Zijn Geest" (Zach.4:6). Daarom moeten wij niet alleen gereinigd en toegewijd zijn, maar worden gezalfd met Gods Geest om als priester in linnen "voor Hem te staan om Hem te dienen (Deut.10:8). Dat deden de leraren en profeten in Handelingen 13:2 ook. Zij dienden niet in eerste instantie de gelovigen of de armen. Zij stonden vastend en dienend voor de Heer. Zij rustten van hun werken. Wat een veelbelovend teken! De mensen gingen zitten. Ze kwamen tot rust, in groepen van "vijftig" en "honderd" (Marc.6:40). Nadrukkelijk vermeldt Johannes, dat er op die plaats veel gras was (Joh.6:10). Natuurlijk! De "goede Herder" roept Zijn eigen schapen allemaal bij naam, stuk voor stuk. Hij roept ze de benepen "schaapskooi" uit, weg van de "wolven" (Jes.40:26, Ez.34:13, Joh.10:3). Ze laten de verwarring van de babylonische schaapskooi achter zich. Ze gaan met Hem mee naar "weiden met veel gras", waar Hij ze laat "liggen" aan "rustig water" (Ps.23:2). Het wonderteken is dus dit: "Hij nam de vijf broden en de twee vissen. Hij zag op naar de hemel, sprak de zegen uit, brak de broden en gaf ze aan de discipelen. En de discipelen gaven ze aan de menigte" (Mat.14:19). En dan de vervulling van het teken: de Christus zal voor "brood" en "vis" zorgen. De "twaalf" verdelen het onder hen die zitten in groepen van vijftig (Marc.6:41, Joh.6:11). Als verstandige rentmeesters geven ze aan iedereen zijn deel (vgl. Luc.12:42). "Zalig die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zo bezig zal vinden" (Luc.12:43). Iedereen wordt verzadigd! (vgl. Joh.6:12). Voor wie is dit allemaal bestemd? Dat ontdekken we, als we de tweede spijziging erbij betrekken. Er zijn er namelijk twee. De eerste met "vijf" (=genade) broden voor "vijfduizend" mensen en waarvan "twaalf" manden overbleven (Mat.14:21, Marc.6:44, Luc.9:14, Joh.6:10). De tweede spijziging was met "zeven" (=volheid) broden voor "4000" mensen. Daarvan zouden er "zeven" manden overblijven (Mat.15:38, Marc.8:20). De "zeven broden" van de tweede spijziging duiden op de volheid van levensbrood. "Vierduizend mensen" duidt op mensen van alle windstreken. "Zeven manden over" duidt op volop "brood" voor iedereen. De Heer zal namelijk voorzien in "brood" voor alle volken (Jes.25:6-8). "Ze zullen komen uit het oosten en het westen, uit het noorden en uit het zuiden en aanzitten in het koninkrijk van God" (Luc.13:29). Toen de discipelen dit niet bleken te begrijpen, vroeg Jezus: "Toen Ik de vijf broden brak voor de vijfduizend, hoeveel manden vol brokken hebben jullie toen opgeraapt? En ze zeiden: Twaalf. En bij de zeven broden voor de vierduizend, hoeveel volle manden waren er toen over? En ze zeiden: Zeven. Toen zei Hij tot hen: Begrijpen jullie het nou nog niet?" (Marc.8:19-21). "Zijn jullie vergeten dat Ik tussen de eerste spijziging in Marcus 6 en de tweede in Marcus 8 heb gezegd, dat eerst de "kinderen", maar dat ook de "honden" verzadigd zullen worden?" (Marcus 7:24-30). Ja, van de eerste spijziging bleven er "12" manden over (voor "gans Israël"). Van de tweede bleven er "zeven" over (volheid, voor iedereen). Eerst Israël, dan de volle "oogst" van Lucas 10 vers 2 (toevoeging van bijbelinfo.nl: voor meer over Israël, Gods dienstknecht natie, zie: Israël en Juda). Jezus is dus het "brood des levens" voor de ganse schepping (vgl. Rom.8:19-22). Hij laat het door "Zijn discipelen" doorgeven. De discipelen van toen volgden Hem met achterlating van alles (Marc.3:14). Zulke leerlingen zoekt Hij nu dus ook (vgl. Op.14:4). Ze mogen Zijn woorden van nieuw leven doorgeven (Joh.6:68). Die woorden klinken nog niet voor iedereen als muziek in de oren. Toen Jezus bijvoorbeeld zei: "Voorwaar, Ik zeg jullie, als je het vlees van de Zoon des mensen niet eet en Zijn bloed niet drinkt, heb je geen leven in jezelf. Wie Zijn vlees eet en Zijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken", toen zeiden velen: "Dit zijn harde woorden, wie kan daar nu naar luisteren?"(Joh.6:53-60). En van toen aan "keerden veel van Zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mee" (Joh.6:66). Zij hadden niet Hem gezocht, maar Zijn zegeningen. Ze hadden niet Hem herkend in het wonderteken, maar alleen hun magen gevuld (Joh.6:26). In elke tijd gebeurt dit weer. Ook in de onze, want het "gerstebrood" (=van pinksteren) is royaal uitgedeeld, maar het werd vaak in vrome hartstocht ontvangen (vgl. Jac.4:1-10). Bij velen bleek er dus geen honger te zijn naar Hem, maar naar wat Hij geeft. Weet u wat Amos zegt? Er staat: "Zie, de dagen komen, dat Ik een honger in het land zal zenden; géén honger naar brood, en géén dorst naar water, maar om de woorden van de Heer te horen. Dan zullen zij zwerven van zee tot zee, en van het noorden naar het oosten zullen zij zoeken het woord van de Heer, maar vinden zullen zij het niet" (Amos 8:11-12). Géén honger naar het levende Woord. Géén dorst naar het hemelse water. Wél naar meer woorden, preken en conferenties, naar meer zegeningen en kennis over het "brood". De mens zoekt vaak liever naar kennis dan naar Leven. Tenslotte nog een advies van de Heer. Hij zegt: "Doe toch geen moeite voor wat vergaat, maar voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft" (Joh.6:27). Wie dat voor ogen houdt, kan anderen "te eten geven" (Mat.14:16). Hij kan gebruikt worden bij het uitdelen aan mensen, die "hongeren en dorsten naar gerechtigheid" (Mat.5:6). JEZUS GAANDE OVER HET MEER Johannes 6:16-21 Om het vijfde wonderteken beter te verstaan, zullen wij eerst iets meer moeten weten over de betekenis van "water". Nadat God scheiding had gemaakt tussen licht en duisternis, "scheidde Hij de wateren die onder het uitspansel waren van de wateren die boven het uitspansel waren" (Gen.1:6-8). Hij liet de wateren onder het uitspansel samenvloeien en noemde dat zee. Water is een beeld van woord. "Water" dat uit God stroomt is het Woord dat levend maakt (Op.22:1). "Water van beneden" is "de letter die doodt" (2Cor.3:6): dat vloeit naar de "zee", het dodenrijk (Op.20:13). "Water van beneden" symboliseert de talloze, ongeïnspireerde geschreven, gedrukte en geuite, religieuze woorden zonder waarachtig leven. Ze hebben de aarde als een "zee" overspoeld. Alle aardse utopieën, filosofieën en godsdiensten zijn "van beneden". Hoe dieper "van de zee", hoe "duisterder" het wordt en hoe wanstaltiger er de "gedrochten" en de "monsters" zijn. En let wel: niet alleen het boeddhisme en het hindoeïsme is van de "zee". Er is ook evangelisch "zeewater": goedklinkende, lege woorden, vrome praat, formele gebeden. Kortom: elke vorm van christendom, die niet in levend contact staat met de Heer Zelf, is "water van de dood", stilstaand water van Bethesda. Dit alles vormt samen de "vele wateren" waaraan de grote hoer zit", de "vloed uit de diepte", die de geest van de antichrist "groot deed worden". Daaruit komt ze tevoorschijn als het afschuwelijke monster uit de "zee" (Op.17:1, Ez.31:4, Op.13:1-10). In de eindtijd zullen zij, die het Lam hebben gevolgd waar Hij ook heen gaat, macht hebben over deze wateren (Op.11:6). Het zijn Mozessen (=uit het water getrokkenen, Ex.2:10). Ze hebben "Gods luisterrijke arm aan hun zij en ze doen vóór het volk de wateren klieven en leiden Gods kudde er doorheen" (Jes.63:11-12). Zo baant God hun een weg door de zee (Jes.43:16, Ex.14:21-22). Hij heeft gezegd: "Vrees niet, want Ik heb jullie verlost, Ik heb jullie bij de naam geroepen, jullie zijn van Mij. Als jullie door het water trekken, ben Ik er bij en zullen jullie niet wegspoelen" (Jes.43:2). Ja, Hij trekt al de Zijnen "op uit grote wateren" (Ps.18:17). De scheiding tussen "wateren beneden" en "wateren boven" is het uitspansel, dat God hemel noemde (Gen.1:7-8). In deze scheidingslijn (de hemelse gewesten) heeft de Heer ons gezegend, ons mede opgewekt en een plaats gegeven (Ef.1:3, 2:6). Dáár worstelen we "tegen overheden en machten, tegen wereldbeheersers en boze geesten" (Ef.6:12). Dáár moet "thans, door middel van de gemeente, aan de overheden en de machten de veelkleurige wijsheid Gods bekend gemaakt worden" (Ef.3:10). Tot wie overwint in deze strijd, zegt de Heer: "Ik ken uw werken; zie, Ik heb een geopende deur voor je aangezicht gegeven, die niemand kan sluiten; want jullie hebben kleine kracht, maar jullie hebben wel Mijn woord (=het "water van boven") bewaard en Mijn naam niet verloochend" (Op.3:8). Dit is de smalle weg, die ten leven leidt met aan het einde de open poort, die maar door weinigen wordt gevonden (Mat.7:14). Johannes zág die poort. Hij ging erdoor en kwam in de "wateren boven het uitspansel", in het rijk van eeuwige rust, vrede, licht en harmonie (Op.4:1-11). Het zijn sferen zonder schaduwen, strijd of duisternis. Daar troont de "Vader der lichten" in een voor het vlees ontoegankelijk licht. Hier stroomt de rivier des levens (Op.22:1). In deze wateren heeft de Eeuwige Bron van levend water "Zijn opperzalen gezolderd" (Ps.104:3). Hoe hoger men opstijgt in deze wateren, hoe lichter en briljanter alles wordt, in tegenstelling tot de wateren beneden het uitspansel. Daar zinkt men hoe langer hoe dieper in weg, als in "bodemloos slijk" (Ps.69:2). Maar "de zee zal niet meer zijn" (Op.21:1). Daar zijn alleen maar bronnen van heil. De Heer Jezus zegt: "Ik zal de dorstige water geven uit de bron van leven om niet. Wie overwint zal deze dingen beërven Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn" (Op.21:6-7). Een zoon als Jezus, als Johannes en als Stefanus, als Mozes en als Elia. Nu enkele woorden over het wonderteken zelf. De Heer had de discipelen gedwongen het "schip" in te gaan om Hem "vooruit te varen naar de overkant", naar "Kapérnaüm" (Marc.6:45). "En bij het vallen van de avond was het schip midden op de zee en Hij was alleen aan land" (Marc.6:47). Hij was alleen op de berg om te bidden (Mat.14:23). Het was al "donker" en Jezus was nog steeds niet bij hen. Toen werd de "zee" onstuimig, omdat er een harde "wind" opstak (Joh.6:17-18). Er staat zelfs, dat ze "geteisterd werden door de golven" (Mat.14:24). Is het moeilijk om in elk detail van deze geschiedenis het teken te herkennen? Want wat is er gebeurd met het "schip" (de gemeente) in de loop der tijden? Heeft het niet de "zee" bevaren? Is het niet erg "donker" geworden? Waait er nu geen enorme "tegenwind"? (Mat.14:24). Moet Jezus niet toezien, hoe nu Zijn discipelen "zich aftobben om vooruit te komen"? (Marc.6:48). Het "schip" is "midden op zee"! (Marc.6:47). En de discipelen moeten "roeien wat ze kunnen" (Joh.6:19). Toen gebeurde er iets wat Habakuk had voorspeld: "U betreedt de zee" (3:15). Ze zagen dat er iemand die ze niet herkenden over het "water van beneden" steeds dichter bij hun "schip" kwam (Joh.6:19). Zij waren verbijsterd en schreeuwden het uit van angst (Mat.14:26-27). Ze zagen Hem allemaal, maar meenden dat het een spook was (Marc.6:49-50). Dit alles gebeurde in de vierde nachtwake (Mat.14:25). Dat is de laatste, vlàk voor zonsopgang, vlak voor het aanbreken van "de nieuwe dag". Wat een heerlijk teken: Jezus, de gever van levend water, lopend over het water van de "zee". Wat een heerlijk beeld! Maar let op! Ook de volheid van Christus zal "macht hebben over de wateren" (Op.11:6). De "voeten" van Zijn Lichaam zullen het hele lichaam dragen over alle "wateren van de dood". Maar: Wie zal deze zoon des mensen herkennen? "Als de Zoon des mensen komt, zal Hij dan geloof vinden op aarde?" (Luc.18:8). Dat het woord "U betreedt de zee" niet alleen betrekking heeft op de Heer Jezus, wordt duidelijk als wij de geschiedenis verder lezen in Matthéus 14. Daar gaat óók Petrus over de "zee". Van Hem had Jezus gezegd: "Ik zeg je, dat je Petrus bent en op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen" (Mat.16:18). Deze "Petrus" betreedt de "zee" mét Jezus. Vanuit het "schip" roept hij Zijn Heer toe: "Heer, als U het bent, beveel mij dan tot U te komen over het water" (Mat.14:28). "En Hij zei: Kom maar! En Petrus ging het "schip" uit en liep over het water heen naar Jezus" (Mat.14:29). En dat alles ondanks het loeien van de "storm" en het bulderen van de "zee". De tijd is nabij, dat de Heer volmacht zal geven aan de Zijnen om op de "wateren van beneden" te lopen (Rom.8:29-30). Zij worden er allereerst zelf uitgeleid en verlost van alle mogelijke "bronnen van beneden" (Jes.63:11). Hun enige bron ligt in het hemelse Jeruzalem. In waarheid zullen ze kunnen zeggen: "Al mijn bronnen zijn in u" (Ps.87:7). Voor hen zijn dan alle andere "bronnen verdroogd, de zee drooggelegd en Babel tot een steenhoop geworden" (Jer.51:36-37). Wandelen over het water! Als Jezus! Macht hebben over de aardsgerichte, aardsgezinde wateren van het schijnheilige Babylon, over de wateren van het vleselijke Egypte, zelfs over het doodswater van de Jordaan! Jezus roept! "Kom maar naar Mij toe" (Mat.11:28). "Kom". Maar wie het "schip" uit gaat en niet alleen op Jezus ziet, maar ook op de "wind" en de "golven", wie net als Petrus bang wordt en gaat twijfelen, begint te zinken in het "water van de zee". In zijn kleingeloof schrééuwde Petrus het uit: "Heer, red mij!" (Mat.14:29-30). Meteen stak Jezus hem de hand toe en zei: "Kleingelovige, waarom ben je toch gaan twijfelen?" (Mat.14:31). Daarna liepen Jezus én Petrus over de "zee" terug naar het "schip". "Twee" mannen, die over het water van de zee liepen. Wat een heerlijk teken, als wij weten, dat het getal twee duidt op de volheid van Christus. Het spreekt van de komst van Christus naar het "schip" met Zijn loon (Op.22:12). Zijn loon wordt in Jesaja 62 vers 12 genoemd: "Het heilige Volk, de Verlosten van de Heer! Zijn loon zijn de 144.000 eerstelingen voor God en voor het Lam, die helemaal zijn losgekocht van de aarde. Ja, "de Heer is komende, met Zijn heilige tienduizenden" (Judas 14, letterlijk vertaald). "Als Hij verschijnt zullen zij met Hem verschijnen in heerlijkheid" (Col.3:4). Hij komt "met de wolken" (Op.l:7). En als Hij openbaar wordt, worden mét het Hoofd ook zij openbaar. Ook zij zullen macht hebben over de "wateren onder de hemel", als Elia en Mozes (Op.11:6). Nogmaals: wie zal hen herkennen? De andere discipelen, die in het "schip" waren achtergebleven, hadden de Heiland inmiddels ook herkend. Wat waren ze bang geweest! Maar nu "ontvingen ze Hem vrijwillig in het schip" (Joh.6:21, letterlijk vertaald). En toen Jezus en Petrus in het "schip" geklommen waren, gebeurden er wonderlijke dingen. Meteen ging de "wind" liggen (Mat.14:32). "Terstond bereikte het "schip" het land, waar ze heengingen (Joh.6:2l): Kapérnaüm, het "dorp van de trooster". Wat een teken! Wat een hoopgevende waarheden! Is het verwonderlijk, dat "zij die in het schip waren, voor Hem neervielen en zeiden: U bent werkelijk Gods Zoon!" (Mat.14:33)? DE BLINDGEBORENE Johannes 9:1-41 "In het voorbijgaan zag Hij een man, die sinds zijn geboorte blind was. En Zijn discipelen vroegen Hem: Rabbi, wie heeft er nu gezondigd, hij of zijn ouders, omdat hij blind geboren is?" (Joh.9:1-2). Net als de man, die achtendertig jaar uitermate verzwakt in Bethesda had gelegen, trof ook hier de Heer een hopeloos geval aan: een man, die vanaf zijn geboorte stekeblind was. Zowel de verzwakte als de blindgeborene woonden in een "Jeruzalem", dat "de profeten doodt en stenigt wie tot haar gezonden werden" (Luc.13:34). De oorzaak van de blindheid was niet de zonde van de man zelf, of die van zijn ouders (Joh.9:2). De oorzaak gaat véél verder terug. De aangeboren blindheid, waarvan hier sprake is, spreekt van de gevallen staat van de natuurlijke mens, die uit "Eden" is verdreven! Ieder, die niet met Jezus leeft, is "blind". Niet alleen ongelovigen! (2Cor.4:4). Ook christenen, ook opwekkingschristenen, ja ook geestelijke leiders, als ze het ware licht, Jezus, niet herkennen, ontvangen en laten schijnen (zie Mat.5:14-16). Ze zijn dan ook blind. In die duisternis komt Jezus. "Hij is het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht" (Joh.1:2-9). Hij doet "blinden de ogen opslaan om te zien" (Jes.42:18). Door Hem kunnen hun ogen de Koning weer aanschouwen in Zijn schoonheid (Jes.33:17). In Jeruzalem was dus iedereen blind in Gods ogen. Maar wie realiseerde zich dat? Ieder dacht te kunnen "zien"! (Joh.9:41). Alleen die blindgeborene, die wist, dat hij blind was (Joh.9:25). Dáárom "vond" Jezus hem om hem te genezen, terwijl anderen blind bleven (Joh.9:41). De blindgeborene is dan ook een beeld van een "rest" die in "Jeruzalem" is overgebleven en die erkent, dat ze "blind" is. Nadat de Heer had gezegd: "Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht van de wereld", wendde Hij zich tot de blinde, "spuwde op de grond, maakte slijk van het speeksel en Hij deed dat op zijn ogen" (Joh.9:6). Hiermee onthulde Hij niet alleen de ware oorzaak van de blindheid van die éne man, maar van heel Jeruzalem. Toen, en ook nu, is het Woord dat uit de mond van de Heer komt ("speeksel", "water") vermengd met stof van "beneden" (vgl. Gen.3:19). Door alle tijden heen zijn door Gods volk de "zevenvoudig gelouterde woorden van de Heer" ernstig vervuild! (vgl. Ps.12:7). Want wat is er een verschil tussen wat God sprak en wat de mens ervan heeft gemaakt! Talloze hemelse begrippen zijn volkomen "veraardst"! Neem het "huis van God"! Is dat een kerkgebouw? Neem het "dienen" van de Heilige Israëls. Is dat "godsdienst" bedrijven vanuit menselijke traditie? Wie zoekt uitsluitend de dingen van de Vader die "boven" zijn, zoals de Heer Jezus dat deed? Ja, "zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn Mijn wegen hoger dan jullie wegen en zijn Mijn gedachten hoger dan jullie gedachten", zegt de Heer tegen Zijn volk! (Jes.55:9). Jaren geleden toonde de Heer op een niet meer bestaand geestelijk centrum het volgende visioen. Van boven daalde een zuil van licht en kracht neer, die zich op dit centrum concentreerde. Meteen begonnen mensen vanuit die plaats pijpleidingen aan te leggen om het licht te verbreiden. Deze buizen, die naar veel plaatsen in Nederland en daarbuiten gingen, verdwenen overal "in de aarde". Er was niemand die het visioen begreep. Ieder dacht aan een nóg grotere zendingsijver die moest worden ontplooid. Men sloeg de waarschuwing van dit visioen in de wind. Het toonde niet wat God zou doen, maar wat wij altijd zo lichtvaardig doen: het hemelse Woord in "enge buizen" dwingen, om er een nieuwe, zo mogelijk wereldwijde, maar aardse denominatie van te maken. En zo is het inderdaad gegaan, met alle treurige consequenties van dien. Het "nieuwe licht" van de "bron der genade" werd wéér in oude vaten gedaan en ging verloren "in de aarde". Gods volk is "blind" door het mengsel van "speeksel" en "aarde" op haar "ogen". Gelukkig laat de Heer Jezus niet alleen zien, waar de schoen wringt. Hij geeft ook de oplossing. "Hij zei tot de blinde: Ga je wassen in het badwater Silóam, wat vertaald wordt door: uitgezonden" (Joh.9:7). De Heer verwijst dus naar "Silóam", naar het "water" van de "gezondene" (Joh.9:4, 33). Hij was door God gezonden. Hij zei dus in feite tot de blinde: "Kom bij Mij om met het water dat Ik geef je ogen schoon te wassen! "Kom tot Mij en leer van Mij" (Mat.11:28). Zoek het "levende woord" van de "Silóam" en was met dát water de verblinding weg! Om bij het badwater Silóam te komen, moest de blinde (schrik niet!) Jeruzalem uit! Stel u voor! Een blinde die op de tast de weg moet zien te vinden langs een steil, gevaarlijk pad! De parallel naar het heden is niet moeilijk te trekken. Als nooit tevoren realizeren velen zich, dat zij zijn als die blindgeborene. Ze "horen" de stem van de goede Herder, die zou komen om "de blinden te leiden op een weg die ze niet kenden, om de duisternis voor hen tot licht te maken" (Jes.42:16). Hij zegt: "Kom de stal uit, of die nu een naam heeft of niet. Trek uit Babel. Volg Mij. Raak het onreine niet langer aan. Ga toch uit van haar, Mijn volk". Sommigen geven blij gehoor aan deze oproep. Velen echter versmaden "de zacht vloeiende wateren van Silóam" (Jes.8:6) Ze blijven in de "weerspannige, bezoedelde, verdrukkende stad, die naar geen roepstem hoort en geen tuchtiging aanneemt, die op de Heer niet vertrouwt en tot haar God niet nadert" (Zef.3:1-8). Ze blijven liever "blind", omdat ze "de duisternis liever hebben dan het licht. Want hun werken zijn boos" (Joh.3:19). Dat is: aardsgericht en aardsgezind. Hun werken zijn als die van de broedermoordenaar Kaïn (1Joh.3:12), die "aan de Heer een offer bracht van de vruchten van de aarde" (Gen.4:3). Anderen echter verlangen wel naar het water van Silóam, maar blijven toch, verscheurd door innerlijke strijd, achter in de "stad", waarvan geen steen op de andere zal worden gelaten. Ze durven zich niet "buiten de schare" te begeven, of door Jezus "terzijde" te worden genomen (Vgl. Marc.7:33, 8:23 en 26). Hoe heerlijk eenvoudig gaat het verhaal in de bijbel verder: "De man ging weg, waste zich en toen hij terugkwam, kon hij zien" (Joh.9:7). "Hoe zijn je ogen opengegaan?" vroegen de buren hem (Joh.9:10). "Hij zei: Door Iemand die Jezus heet" (Joh.9:11). Later vroegen de Farizeeën hem: "Wat denk je van die man? En hij zei: Hij is een profeet" (Joh.9:17). Later zei hij: "Hij is een van God gezondene" (Joh.9:33). Jezus zou nog méér voor hem gaan betekenen dan profeet of gezondene. Nadat hij "was uitgeworpen" zou hij Jezus als Heer ontmoeten en Hem "zien" van "aangezicht tot aangezicht" (Joh.9:38 en 39). Dit is het deel van wie Babylon verlaat en het aandurft de "bron van levend water" te zoeken. Ze willen maar één ding: bij de Heer zijn en Hem zien" (vgl.Ps.27:4). Als Jakob (Gen.32:22). Als Mozes en Manoah (Ex.24:10, Richt.13:22). Als Job en Jesaja (Job 42:5, Jes.6:5). Ja, als al die anderen. Het komt aan op onze "werken" of we zullen "zien" of niet. Als onze werken Hem behagen, zullen we "zien" en "ingaan". Want, zegt Jezus, "Ik ken jullie werken: Ik heb u dan ook een open deur gegeven, die niemand kan sluiten, want jullie hebben Mijn woord bewaard en Mijn naam niet verloochend" (Op.3:8). "Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt" (Op.3:13). Zeg niet: "Zijn wij soms ook blind?" Want Jezus' antwoord is dan: "Was u maar blind. Dan zou u zonder zonde zijn. Maar als u beweert dat u kunt zien ........ " (Joh.9:41). DE OPWEKKING VAN LAZARUS Johannes 11:1-44 Het zevende wonderteken dat Johannes beschrijft, is het laatste dat de Heer Jezus verrichtte tijdens Zijn rondwandeling in dit "dal van diepe duisternis". Net als in Johannes 4, waar op het "zevende uur" de "koorts" moest wijken van de "jongeling" die op sterven lag, is ook hier sprake van verlossing van de vloek van het "stervende moeten sterven" (Gen.2:17). Een "gestorven Lazarus" wordt uit het "graf" geroepen en verlost van alle "banden van de dood" (Joh.11:43 en 44, Ps.18:4-20). Wat een teken! Johannes begint de geschiedenis als volgt: "Er was iemand ziek, Lazarus van Bethanië (=huis van vijgen), het dorp van Maria en haar zuster Martha" (Joh.11:1). Bethanië, huis van vijgen. In de bijbel duiden vijgen altijd op genezing. Adam en Eva bedekten hun naaktheid met vijgebladeren, toen ze van "de boom van kennis van goed en kwaad" hadden gegeten (Gen.3:7). Ze hadden genezing nodig. Toen koning Hizkia ten dode toe ziek werd, moest hij een vijgenkoek op de zieke plek leggen (Jes.38:1-21). Zachéus (=de reine) klom in een "vijgeboom", omdat hij Jezus wilde zien en daarom wilde de Heer Jezus in zijn "huis" komen (Luc.19:1-10). Maar wat is er met Gods volk gebeurd? Het is geworden tot een "korf zeer slechte vijgen, zo slecht dat ze niet te eten zijn" (Jer.24:2). Gods "vijgeboom is tot een geknakte stam gemaakt" (Joël 1:7). Ze is "door de sprinkhaan opgevreten" (Amos 4:9). Ja, nu staat er in het Babylon, dat de profeten doodt en stenigt wie tot haar gezonden worden, een boom, vól blad, maar zonder vruchten. Het is de onvruchtbare vijgeboom, die door Jezus wordt vervloekt en waarvan Hij zegt: "Nooit meer zal er nog iemand vruchten van je eten" (Marc.11:11-14). Bethanië, het dorpje op de "Olijfberg", is een "huis van vijgen", een plaats van genezing (vgl. Jer. 33:6-9). Waarop wijst het "huis" van "Martha", "Maria" en "Lazarus"? (Joh.11:5). Op de ware, niet door mensen gemaakte gemeente. Dáár schenkt Hij genezing! In dit "huis" zitten talrijke "gasten", die eigenlijk niet bij het huis horen. Ze zijn gekomen om Jezus' woorden te horen en te genieten van wat "Martha's" hun voorschotelen. Ze zijn alleen gekomen met egocentrische motieven: om te ontvangen! In dit "huis" zijn ook de "Martha's", die "door het vele bedienen helemaal in beslag worden genomen" en die "zich bezorgd en druk maken over van alles en nog wat" (Luc.10:40-41). Dáár zijn ook de "Maria's", die samen met Martha de "maaltijden" hebben voorbereid, maar die zodra Jezus het "huis" inkomt, gaan zitten. Niet zitten, zoals de vele gasten dat doen, maar ze gaan zitten om naar Hem te luisteren, om Hem te dienen (vgl. Ez.44:15-16). Ze kiezen "het beste deel, dat nooit meer kan worden ontnomen" (Luc.10:42). Maar wat was er toch met Lazarus gebeurd? "Lazarus" die "de Heer liefhad", was "ziek" geworden(Joh.11:1-4). Net als Job was hij "mannelijk" en rechtvaardig (Job 1:1). En juist dáárom moest ook hij, net als Job, door een proces heen van "ziekte" en "sterven", om ten volle aan het doel te kunnen beantwoorden waartoe God hem had geschapen. Want "ziekten" als die van Job en die van Lazarus, "lopen niet uit op de dood, maar op de eer van God" (Joh.11:4). Lazarus is namelijk een beeld van de "volheid van Christus", van Zijn Lichaam van vele zonen. Hij had geloofd, wat Jezus hem had voorgehouden: "Ik ben de opstanding en het leven, wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven. En ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in de 'eeuw der eeuwen' niet sterven" (Joh.11:25-26). Lazarus had deze woorden niet toegepast op een verre toekomst, zoals de "vrouwen" dat hadden gedaan , maar op het heden, op zichzelf (vgl. Joh.11:24). De Man van Nazareth werd zijn leven! Jezus werd voor hem de "Ik ben"! Dáárom had de Heer Jezus juist hém zo lief (Joh.11:4 en 35). Wat een goede leerling was hij gebleken! Hoe dicht was Lazarus bij de Heiland komen te staan! Jezus wás zijn opstanding. Jezus wás zijn leven! Als David kon hij juichen: "Zelfs mijn vlees zal in veiligheid wonen; want u geeft mijn ziel niet prijs aan het dodenrijk, want u maakt mij het pad des levens bekend" (Ps.16:9-11). Hoe verkronkeld is het denken van de religieuze mens, die nog vleselijk is. Alhoewel Lazarus reeds vier dagen in het graf had gelegen, was hij niet dood! Lazarus leefde! Jezus was zijn opstanding, zijn leven. De vele Joden, die met de vrouwen naar het graf waren gegaan om hem te bewenen, waren dood! (vgl. Mat.8:22). De doden beweenden de levende Lazarus! (Joh.11:33-38). Daarom, "bij Zichzelf verbolgen, ging Jezus naar het graf en zei: Neem de steen weg!" (Joh.11:38). De Heer had ogen om te zien. In Zijn ogen sliep Lazarus alleen maar (Joh.11:11-12). De omstanders behoorden zichzelf te bewenen (vgl. Luc.23:28-31). Zij hadden immers de Zoon des mensen, het leven, verworpen! (Joh.10:31, 39 en 11:8). Volgens Jezus leefde Lazarus dus nog, ook al was hij gestorven! Tot de discipelen had Hij gezegd: "Lazarus, onze vriend, is ingeslapen, maar Ik ga erheen, om hem uit de slaap te wekken" (Joh.11:11). Wat een teken! "Opwekking" uit de "slaap", om de Heer te "zien" gelijk Hij is! Het is een groot geheimenis, dat "Christus" zal "lichten" over wie "ontwaakt uit de slaap" en "opstaat uit de dood". Er zijn talrijke schaduwbeelden die daarvan getuigen. Nadat Jakob in slaap was gevallen, ontwaakte hij in de geestelijke wereld en aanschouwde met zijn geestesoog de volheid van de Zoon des mensen op een plaats, die hij Bethel noemde: Huis van God (Gen.28:10-19, 48:3). Ook de profeet Zacharia zou de volheid van Christus zien, nadat hij was gewekt "zoals men iemand uit de slaap wekt" (Zach.4:1-14). Dit is een "opwekking", een "opklimming", die in het heden plaats vindt! Dit is de opstanding die in werking treedt, als het "vlees" en het "bloed" van de "zoon des mensen" wordt "gegeten". "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, wie Mijn woord hoort en Hem gelooft, die Mij gezonden heeft, heeft "aionisch" leven en komt niet in het oordeel, want hij is overgegaan uit de dood in het leven. Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de ure komt en is nu, dat de doden naar de stem van de zoon van God zullen horen en die haar horen, zullen leven" (Joh.5:24-25). Eeuwen lang is Gods volk "in kerkerholen geboeid, en in gevangenissen weggeborgen; ze werden ten roof en er was niemand die zei: Geef terug" (Jes.42:7 en 22). De "kerker", het "vlees", kan de "Lazarus" niet langer gevangen houden! Dan is dit woord werkelijkheid geworden: "Ik, de Heer, ben je Verlosser. Wees niet bang, want Ik ben bij je. Tegen het noorden zeg Ik: Geef hier! En tegen het zuiden: Laat los!" (uit Jes.43). "Lazarus, kom naar buiten". Kom uit het "graf". Sta op uit de "dood". Verrijs uit de sfeer van het vlees. "En hij kwam naar buiten, de voeten en handen gebonden met grafdoeken, en met een zweetdoek om zijn gezicht gebonden" (Joh.11:44). Zo zag "Lazarus" eruit, "in doeken gewikkeld"! De "Zoon des Mensen" is geheel ingekapseld in het vlees: het lichaam, de handen, de voeten. Ook het "Hoofd" was omwonden door banden van het "graf" (Joh.11:44). Maar toen het "Hoofd" uit het graf was verrezen, lag "doek, die Jezus' gezicht bedekt had, niet bij de andere doeken, maar apart opgerold op een andere plek" (Joh.20:7). Opgerold! Het "Hoofd" was opgestaan! Zijn werk in het vlees was volbracht. Hij was "opgewekt" als "eersteling van hen die ontslapen zijn" (1Cor.15:20). Velen zouden Hem volgen en net als Hij "als de engelen" zijn (Marc.12:18-26). Hij is immers de eerstgeborene van vele broeders (Rom.8:29). Ja, het hele "lichaam van Christus" zal worden bevrijd van alle banden van de dood. De Heer zei: "Maakt hem los en laat hem gaan" (Joh.11:44). Wat een teken! Wat een perspektief! Is het u te wonderbaar? De Heer Jezus zegt: "Verwonder u hierover niet, want de ure komt, dat allen die in de graven zijn, naar Mijn stem zullen horen en ze zullen uitgaan, wie het goede gedaan hebben, tot de opstanding ten leven, wie het kwade bedreven hebben, tot de opstanding ten oordeel" (Joh.5:28-29). Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. DE VERSCHIJNING AAN HET MEER VAN TIBERIAS Johannes 21:1-14 De wonderbare visvangst is het achtste en laatste wonderteken dat door Johannes wordt beschreven. Het getal acht duidt op nieuw leven, opstandingsleven. Tijdens de zondvloed waren er acht zielen in de ark (Gen.6, 1Petr.3:10-22). In Israël moest al wat mannelijk was, besneden worden op de achtste dag (Ex. 22:29-31). De westkant van de tabernakel, die bestond uit zes planken, werd acht planken breed door toevoeging van twee hoekplanken (Ex.26:22-25). Acht wondertekenen dus in het evangelie van Johannes. Toen de Heer Jezus het eerste teken deed en "water" in "wijn" veranderde, openbaarde Hij Zijn heerlijkheid (Joh.2:11). Nu, in dit achtste wonderteken, openbaart de Heer Zichzelf, voor de "derde" keer aan "zeven" discipelen (Joh.21:2, 14). Hier is sprake van een openbaring van de Zoon des mensen in volheid, zoals dat gebeuren zal in het laatste der dagen. Nadat Petrus had gezegd: "Ik ga vissen", zeiden zes anderen tot hem: "We gaan mee". Ze vertrokken en gingen scheep en die nacht vingen ze niets" (Joh.21:3). En "toen het al morgen werd, stond Jezus aan de oever. Maar de discipelen wisten niet, dat het Jezus was. Hij riep: Hebben jullie soms iets om te eten? Ze antwoordden Hem: Nee" (Joh.21:4-5). Allereerst dit: wat verlangde de Heer van deze "zeven" discipelen, die zich de hele "nacht" hadden afgetobd? Vroeg Hij om "brood", zoals Hij gedaan had, toen Hij zei bij het vierde wonderteken: "Geeft jullie hen te eten"? (Mat.14:16). Nee, Hij vroeg om prosphagion: iets dat bij brood dient te worden gegeten. Hij vroeg om vis. Tot hun beschaming moesten ze zeggen, dat ze niets hadden. Zelfs niet na een lange "nacht" vissen. Later zouden ze zien, dat Jezus wél prosphagion had. Want "toen ze aan land gekomen waren, zagen ze een vuurtje liggen met vis erop en brood" (Joh.21:9). Wij weten, dat Jezus van Zichzelf zegt: "Ik ben het brood des levens" (Joh.6). Dat er "brood" was bij de Heer Jezus, toen de discipelen bij Hem "aan land" kwamen, is dus duidelijk. Maar er was ook "vis" bij. Het Griekse woord, dat daar gebruikt is, is opsarion. Het betekent bereide vis. De Heer Jezus was niet alleen het levende brood, dat uit de hemel neergedaald was (Joh.6:51). Hij was óók de eerste mensenzoon, die los was van alle "wateren beneden", die de "dood" was ingegaan en op een "vuur" was bereid om "gegeten" te kunnen worden. Nu zijn wij meteen gekomen bij de kern van dit achtste teken. Niet alleen de Heer Jezus zou prosphagion hebben, ook de "zeven" discipelen, die op Zijn aanwijzingen het net over de andere boeg zouden uitwerpen. Nadat ze erkend hadden niets te hebben, riep Hij: Gooi het net aan stuurboord uit, dan lukt het wel" (Joh.21:6). Deze opdracht gold niet alleen voor de zeven discipelen, die destijds waren gaan vissen. Die geldt voor alle discipelen van de Heer, die tot erkenning zijn gekomen, dat ze geen "toespijs" hebben na de hele "nacht" te hebben gevist. Voor hen geldt ook om het over een andere boeg te gooien. Voor hen is de belofte, dat het dan wel lukt. Ook al komen deze woorden van een schijnbaar onbekende! Want, hoewel de discipelen ruim drie jaar bij Hem waren geweest, wisten ze niet, dat het Jezus was (vgl.Marc.3:14, Joh.21:4, 7 en 12). "Ze wierpen dus het net uit en konden het niet meer trekken vanwege de menigte vis. Toen zei de discipel die Jezus liefhad tot Petrus: Het is de Heer. Simon Petrus die dat hoorde sprong in het water. De anderen kwamen met de boot en sleepten het volle net achter zich aan" (Joh.21:6-8). Toen ze aan land kwamen zagen ze bij Jezus een vuurtje met "brood" en "vis erop". Jezus zei toen: Breng ook wat van de vis die jullie net gevangen hebben. Simon Petrus ging weer aan boord en trok het net aan land. Het zat vol grote vissen, welgeteld honderddrieënvijftig, en toch scheurde het net niet" (Joh.21:10-11). Elk woord van het tot nu toe gelezen bijbelgedeelte is geladen met diepe betekenis. Wij beperken ons tot het verduidelijken van een enkel detail. Opvallend is, dat de gevangen vis wordt aangeduid met twee verschillende Griekse woorden. In de verzen 8 en 11 gebruikt Johannes het woord ichtus (=een nog levende vis). Maar de Heer vraagt om opsarion (=bereide vis). Een ichtus is dus nog geen toespijs. Een opsarion is dood en gebakken. "Hebben je wat te eten? Hebben julle prosphagion, iets voor bij het brood, toespijs?" "Breng ook wat van de opsarion) die jullie net gevangen hebben". Jezus vraagt om "vis" die kan worden "gegeten". Nu een volgend punt: waarom honderddrieënvijftig grote vissen? Wat zou de reden zijn, waarom dit getal zo nadrukkelijk wordt genoemd? Allereerst is het 144+9: het vierkant (=perfectie) van "twaalf" (12x12) en het vierkant van "drie" (3x3). Bovendien is 153 de som van alle getallen van 1 tot en met 17. Het is niet de bedoeling om uitgebreid in te gaan op de betekenis van bijbelgetallen. Maar ieder kan nu, ook al zijn hem niet alle betekenissen van de getallen 1 tot en met 17 bekend, zien dat het hier gaat om een zeer bijzondere groep "uit het water getrokkenen". In hen is de betekenis van het getal 1 vervuld. Maar ook de betekenis van het getal 2. En die van 3, van 4, van 5, van 6, van 7, tot en met 17! Ze worden "toespijs" bij "brood". Op zulke mensen wordt reikhalzend uitgezien door de hele schepping (Rom.8:19). Zij zijn het, in wie Jezus zich ten volle zal openbaren! Niet: aan wie Hij zich wil openbaren, maar in wie Hij zich zal openbaren (vgl. Gal.1:15). De verschijning van de Heer Jezus aan het meer van Tiberias en wat daarbij gebeurde wijst als teken heen naar de openbaring van de volheid van de Zoon des mensen, waarvan Jezus het Hoofd is. Hier heeft Paulus het over, als hij zegt: "Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zullen ook jullie met Hem verschijnen in heerlijkheid" (Col.3:4). Dat geldt voor wie in Christus is, voor wie met Christus is opgewekt, voor wie de dingen die boven zijn bedenkt, is gestorven en in Christus verborgen leeft in God (Col.3:1-3). Wist Gods volk maar, wat "in Christus zijn" betekent! Had het net als Paulus maar "inzicht in het geheimenis van Christus" (Ef.3:4). De volheid van Christus! Honderddrieënvijftig grote vissen! Ze werden uit hun element gehaald om met Hem te "sterven" en om "bereid" te worden tot "toespijs" op "vuur". Ze zijn als "in een oven gloeiend gemaakt", voltallig, onberispelijk, smetteloos, eerstelingen voor God en voor het Lam (Op.1:15, 14:5). Voltallig en onberispelijk! Dit wordt benadrukt door het eindgetal van de reeks van 1 tot en met 17. Zeventien is de som van tien en zeven. Tien (als aantal) duidt op een kwantitatieve volheid. Het getal zeven duidt op een kwalitatieve volheid. Aan deze "honderddrieënvijftig grote vissen" ontbreekt er niet één! En bovendien zijn ze allemaal zonder uitzondering gekomen tot gelijkvormigheid aan het beeld van de Zoon (Rom.8:29-30). Zeventien! Kwalitatief en kwantitatief vol! "En Jezus zei tot hen: 'Kom, eet iets'. Geen van de discipelen durfde Hem te vragen wie Hij was. Want ze begrepen, dat het de Heer was" (Joh.21:12). Kom eten! Allereerst hadden ze met Jezus het "lam", "bittere kruiden" en "ongezuurd brood" gegeten, en "wijn" gedronken tijdens Zijn laatste avondmaal (Luc.22:14-38). Nu nodigt de Heer hen opnieuw voor een maaltijd en zegt: "Komt ontbijten" (Joh.21:12, letterlijk). Na het avondmaal kwam een ochtendmaal. Maar de Heer wil nóg verder met Zijn discipelen. Later zou Hij zeggen tot Zijn gemeente: "Ik sta aan de deur en Ik klop. Wie naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en een middagmaal met hem houden en hij met Mij" (Op.3:20). Na de "nacht" komt de "nieuwe morgen". Na de "nieuwe morgen" komt de "volle dag". |
|||||||||||||||||